gepubliceerd op 07 maart 2000
Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 5 mei 1999, gesloten in het Aanvullend Nationaal Paritair Comité voor de bedienden, betreffende de vorming en de tewerkstelling
10 FEBRUARI 2000. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 5 mei 1999, gesloten in het Aanvullend Nationaal Paritair Comité voor de bedienden, betreffende de vorming en de tewerkstelling (1)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 7 januari 1958 betreffende de fondsen voor bestaanszekerheid, inzonderheid op artikel 2;
Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;
Gelet op het koninklijk besluit van 7 december 1992 betreffende de toekenning van werkloosheidsuitkeringen ingeval van conventioneel brugpensioen;
Gelet op de collectieve arbeidsovereenkomst van 28 februari 1975, gesloten in het Aanvullend Nationaal Paritair Comité voor de bedienden, houdende oprichting van een fonds voor bestaanszekerheid genaamd "Sociaal Fonds" en tot vaststelling van zijn statuten, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 7 mei 1975, gewijzigd en gecoördineerd bij de collectieve arbeidsovereenkomst van 11 juni 1997, inzonderheid op artikel 4;
Gelet op de collectieve arbeidsovereenkomst van 29 mei 1989, gesloten in het Aanvullend Nationaal Paritair Comité voor de bedienden, betreffende de loon- en arbeidsvoorwaarden, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 6 augustus 1990; inzonderheid op artikel 4, §§ 1, 3 en 4, gewijzigd bij de collectieve arbeidsovereenkomst van 12 mei 1997, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 7 januari 1998;
Gelet op het verzoek van het Aanvullend Nationaal Paritair Comité voor de bedienden;
Op de voordracht van Onze Minister van Werkgelegenheid, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 5 mei 1999, gesloten in het Aanvullend Nationaal Paritair Comité voor de bedienden, betreffende de vorming en de tewerkstelling.
Art. 2.Onze Minister van Werkgelegenheid is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 10 februari 2000.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX _______ Nota Verwijzingen naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 7 januari 1958, Belgisch Staatsblad van 7 februari 1958.
Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969.
Koninklijk besluit van 7 mei 1975, Belgisch Staatsblad van 4 juni 1975.
Koninklijk besluit van 7 december 1992, Belgisch Staatsblad van 11 december 1992.
Koninklijk besluit van 6 augustus 1990, Belgisch Staatsblad van 31 augustus 1990.
Koninklijk besluit van 7 januari 1998, Belgisch Staatsblad van 10 maart 1998.
Koninklijk besluit van 10 augustus 1998, Belgisch Staatsblad van 10 oktober 1998.
Bijlage Aanvullend Nationaal Paritair Comité voor de bedienden Collectieve arbeidsovereenkomst van 5 mei 1999 Vorming en tewerkstelling (Overeenkomst geregistreerd op 14 juli 1999 onder het nummer 51476/COF/218) HOOFDSTUK I. - Situering, toepassingsgebied en duur
Artikel 1.De ondertekenende sociale partners van het Aanvullend Nationaal Paritair Comité voor bedienden willen, binnen dit sectoraal kader, uitvoering geven aan het interprofessioneel akkoord van 8 december 1998.
De partijen sluiten daartoe een tewerkstellings- en vormingsakkoord in het raam van hoofdstuk II, afdeling 4 van de wet van 26 maart 1999 betreffende het Belgisch actieplan voor de werkgelegenheid 1998 en houdende diverse bepalingen.
Art. 2.Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de werkgevers en bedienden van de ondernemingen, die tot de bevoegdheid behoren van het Aanvullend Nationaal Paritair Comité voor bedienden.
Art. 3.Behoudens de bepalingen inzake vorming (hoofdstuk II) en conventioneel brugpensioen (hoofdstuk VI) heeft deze collectieve arbeidsovereenkomst uitwerking met ingang van 1 januari 1999 en houdt ze op van kracht te zijn op 31 december 2000.
De bepalingen van deze collectieve arbeidsovereenkomst inzake vorming (hoofdstuk II) en conventioneel brugpensioen (hoofdstuk VI) hebben uitwerking met ingang van 1 januari 1999 en houden op van kracht te zin op 31 december 2001. HOOFDSTUK II. - Vorming
Art. 4.De werkgevers verbinden zich ertoe om gedurende de looptijd van dit hoofdstuk van deze collectieve arbeidsovereenkomst 4 dagen vorming toe te kennen aan de bedienden. Deze vorming wordt toegekend naar rata van 2 dagen in de periode 1999-2000 en 2 dagen in het jaar 2001.
De deeltijdse bedienden genieten van deze vormingsdagen naar rata van hun deeltijdse prestaties. Het recht op vormingsdagen geldt niet in hoofde van de bedienden die in opzeg zijn of de bedienden die zijn aangeworven met een contract van bepaalde duur van één jaar of minder.
De vormingsdagen moeten gericht zijn op een verhoging van de professionele kwalificatie van alle bedienden.
Onverminderd de toepassing van het opleidingsplan, zoals voorzien in het artikel 5 van deze collectieve arbeidsovereenkomst, heeft de vorming betrekking op het vormingsaanbod van het "Centrum voor de Vorming van Bedienden van het Aanvullend Nationaal Comité voor de Bedienden (CEVORA)" of op een door "CEVORA" erkende opleiding "(Onderwijs Sociale Promotie (OSP)", "Enseignement de Promotion sociale (ESP)"; "Vlaams Instituut voor Zelfstandig Ondernemen (VIZO)";
Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding (VDAB)"; "Office Régional de la Formation Professionnelle et de l'Emploi (FOREM)"; "Institut pour la Formation dans les Petites et Moyennes Entreprises (IFPME)"; Office Régional Bruxellois de l'Emploi (ORBEM)"; "Bruxelles Formation en commerciële instellingen" of op een inde onderneming of inde sector georganiseerd vormingsaanbod.
De werkgever heeft de verantwoordelijkheid om de vormingsdagen aan te bieden tijdens de werkuren. Indien de vorming plaatsvindt buiten de arbeidstijd moet de werkgever een gelijke compensatie in arbeidstijd voorzien.
Onverminderd de toepassing van het opleidingsplan, zoals bepaald in het artikel 5 van deze collectieve arbeidsovereenkomst moet de bediende, indien de werkgever geen vormingsdagen heeft aangeboden voor 31 december 2000, schriftelijk en dit voor 31 maart 2001 de vormingsdagen aanvragen bij de werkgever. Wanneer de werkgever geen of een onvoldoende aantal vormingsdagen heeft aangeboden en niet is ingegaan op de schriftelijke vraag van de werknemer, dan worden de niet toegekende vormingsdagen opgenomen door de werknemer onder de vorm van betaald verlof en als dusdanig behandeld.
Art. 5.De modaliteiten van het recht op vorming zoals voorzien in artikel 4 van deze collectieve arbeidsovereenkomst kunnen in de onderneming als volgt worden vastgelegd : § 1. In ondernemingen met syndicale delegatie 1. In ondernemingen met een syndicale afvaardiging voor bedienden kan een bedrijfseigen opleidingsplan worden overeengekomen.Dit moet uiterlijk gebeuren vóór 31 december 1999. Het plan moet de instemming krijgen van de meerderheid van de leden van de syndicale delegatie.
In het opleidingsplan kan de inhoud, de doelgroep en alle andere modaliteiten van de vorming volledig autonoom worden vastgelegd. Deze kan specifieke regels bevatten voor het geval de werkgever de vormingsplicht niet nakomt.
In geval van akkoord over dit bedrijfseigen opleidingsplan kan onder meer worden overeengekomen dat de 4 vormingsdagen opeenvolgend worden genomen. Daarenboven kan de vorming vastgelegd worden op bepaalde tijdstippen en kan het vormingskrediet worden overgedragen op sommige bedienden.
Het opleidingsplan wordt vóór 31 december 1999 geregistreerd bij het "Sociaal Fonds" opgericht bij collectieve arbeidsovereenkomst van 28 februari 1975 houdende oprichting van een fonds voor bestaanszekerheid genaamd "Sociaal Fonds" en tot vaststelling van zijn statuten. De registratie gebeurt op basis van het formulier in bijlage 6 van deze collectieve arbeidsovereenkomst. 2. In de ondernemingen met een syndicale delegatie waar geen bedrijfseigen opleidingsplan kan worden gesloten vóór 31 december 1999 kunnen de vormingsdagen alleen in hoofde van de bedienden worden geglobaliseerd.Dit betekent dat de vormingsdagen in een opeenvolgende periode van 4 dagen kunnen worden toegekend. Er kan geen afspraak gemaakt worden betreffende de overdracht van de vormingsdagen op andere bedienden.
De bedrijven met syndicale afvaardiging maar zonder bedrijfseigen opleidingsplan kunnen toetreden tot het suppletief opleidingsplan uiterlijk per 31 maart 2000. § 2. In ondernemingen zonder syndicale delegatie Voor de ondernemingen zonder syndicale delegatie wordt de mogelijkheid geboden om toe te treden tot een suppletief opleidingsplan dat opgesteld werd door de raad van bestuur van "CEVORA" en opgenomen in bijlage 6 van deze collectieve arbeidsovereenkomst.
De onderneming kan de vormingsdagen in hoofde van de bediende globaliseren. De vormingsdagen kunnen echter slechts ten belope van de helft van het totaal aantal vormingsdagen worden geglobaliseerd over het geheel van het bediendenpersoneel en dus overgedragen worden op andere bedienden.
De bedrijven zonder syndicale afvaardiging kunnen hun toetreding laten registreren bij het "Sociaal Fonds" uiterlijk per 31 december 1999, volgens het formulier opgenomen in bijlage 6 van deze collectieve arbeidsovereenkomst.
Art. 6.De bedrijven met een geregistreerd opleidingsplan genieten van een trekkingsrecht ten laste van "CEVORA" voor de ontwikkeling van hun vormingsinitiatieven. De modaliteiten van dit trekkingsrecht worden vastgelegd door het "Sociaal Fonds".
Art. 7.De bepalingen van dit hoofdstuk zullen vanaf 1 januari 2001 het voorwerp uitmaken van een evaluatie binnen de raad van bestuur van "CEVORA". HOOFDSTUK III. - Koopkracht
Art. 8.Met ingang van 1 juli 2000 wordt het artikel 4, § 1, van de collectieve arbeidsovereenkomst van 29 mei 1989, gesloten in het Aanvullend Nationaal Paritair Comité voor bedienden, betreffende de loons- en arbeidsvoorwaarden, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 6 augustus 1990 en bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 31 augustus 1990, vervangen door de volgende bepalingen : «
Art. 4.§ 1. De minimumlonen per categorie van het voltijds tewerkgesteld personeel worden per 1 juli 2000 vastgelegd : a) volgens schaal I, opgenomen in bijlage 4 van deze collectieve arbeidsovereenkomst, vanaf het eerste jaar van de indiensttreding;b) volgens schaal II, opgenomen in bijlage 5 van deze collectieve arbeidsovereenkomst voor de bedienden die sinds 3 jaar in dezelfde onderneming in dezelfde Aanvullend Nationaal Paritair Comité voor de bediendencategorie werkzaam zijn. - De overgang van de ene loonschaal naar de andere gebeurt in de maand die volgt op die waarin de bediende aan de toekenningsvoorwaarden voldoet. - De toepassing van de loonschalen heeft alleen betrekking op de minimumlonen van de bedienden, die ook aan de toekenningsvoorwaarden voldoen, en kan geen invloed hebben op de lonen van de bedienden die boven deze minima worden betaald. - De hierboven vermelde loonschalen staan tegenover de spilindex 102,56 - stabilisatieschijf 100,54 tot 104,61 (basis 1996 = 100) - lonen aan 100 pct. » .
Art. 9.In de voormelde collectieve arbeidsovereenkomst van 29 mei 1989 wordt het artikel 4, §§ 3 en 4 vervangen door de volgende bepalingen : «
Art. 4.§ 3. De bedienden ontvangen per 1 januari 2000 een reële loonsverhoging van 1,5 pct. met een maximum van 1 400 F/ per maand. - de bedienden die effectief een bezoldiging ontvangen, ontvangen per 1 juli 1999 een éénmalige premie van 5 000 F. Voor bedienden, met een contract van deeltijdse arbeid en voor de bedienden aangeworven in de loop van het jaar wordt de premie van 5 000 F toegekend in verhouding tot de prestatie.
Voor de bedienden met een contract van bepaalde duur van één jaar en/of minder of in opzeg, wordt geen premie toegekend. § 4. Onverminderd de toepassing van de op leeftijd en/of anciënniteit gebaseerde barema's die voortvloeien uit een op ondernemingsvlak verworven loonschaal, zijn de voordelen bepaald in de vorige paragraaf niet van toepassing voor de bedienden die tijdens de looptijd van de huidige overeenkomst, volgens bedrijfeigen modaliteiten effectieve verhogingen van het loon en/of andere voordelen toegekend krijgen die tenminste gelijkwaardig zijn aan deze hierboven vermeld.
Deze verhogingen en/of voordelen van welke aard ook, zijn per bediende voor hun bruto waarde aan te rekenen op de voordelen bepaald door huidige collectieve arbeidsovereenkomst.
Indien de voordelen van welke aard ook niet op hun brutowaarde kunnen geschat en/of niet voor elke werknemer afzonderlijk kunnen worden berekend, kunnen zij worden aangerekend op de verplichtingen van § 1 supra, op voorwaarde dat : 1. in de ondernemingen met een vakbondsafvaardiging een collectieve arbeidsovereenkomst gesloten wordt met alle vakbondsorganisaties die in de vakbondsafvaardiging vertegenwoordigd zijn en 2.in de andere ondernemingen een collectieve arbeidsovereenkomst ter goedkeuring aan het paritair comité wordt voorgelegd. » . HOOFDSTUK IV. - Vorming en tewerkstelling van werklozen
Art. 10.De partijen verbinden zich ertoe om in coherentie met de regionaal-communautaire initiatieven - ondermeer door het afsluiten van convenanten - volgende doelstelling ter bevordering van tewerkstelling en vorming van werkzoekenden te verwezenlijken : 1. aan 1 000 werklozen behorende tot de risicogroepen zal via "CEVORA" ofwel een opleiding/trajectbegeleiding of plaatsing aangeboden worden in het raam van de regionaal-communautaire of federale tewerkstellingsmaatregelen;2. aan 2 000 werkzoekenden zal via "CEVORA" een specifiek een aanbod worden gericht om de knelpuntberoepen in de sector te kunnen invullen;3. een leercomité zal worden opgericht. HOOFDSTUK V. - Financiering
Art. 11.Artikel 4 van de collectieve arbeidsovereenkomst van 11 juni 1997 gesloten in het Aanvullend Nationaal Paritair Comité voor bedienden, tot oprichting van een fonds voor bestaanszekerheid en tot vaststelling van zijn statuten, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 10 augustus 1998, bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 10 oktober 1998 wordt als volgt gewijzigd : A. De bepaling vervat in artikel 4, 1° betreffende de bijdragen van de werkgevers voor het derde kwartaal 1997 tot en met het vierde kwartaal 1998 wordt geschrapt.
B. Aan het artikel 4, wordt een punt 9° toegevoegd dat luidt als volgt : «
Art. 4.9° het vergoeden van de bijkomende inspanningen lastens de werkgever ter invulling van de bepalingen van artikelen 4, 5, 6 en 10 van de collectieve arbeidsovereenkomst van 5 mei 1999. » .
Art. 12.Aan de voormelde collectieve arbeidsovereenkomst van 11 juni 1997 wordt een artikel 12bis toegevoegd dat luidt als volgt : «
Art. 12bis.De bijdrage van de werkgevers voor het "Sociaal Fonds" nodig voor zijn werking wordt voor het 1ste en 2de kwartaal 1999 vastgelegd op 0,10 pct. Vanaf het 3de kwartaal 1999 tot en met 4de kwartaal 2001 wordt een bijdrage voorzien van 0,30 pct. van de brutolonen van de bedienden van de ondernemingen. » .
Art. 13.Bedrijven die in het kader van het hoofdstuk II van de collectieve arbeidsovereenkomst van 12 mei 1997, gesloten in het Aanvullend Nationaal Paritair Comité voor de bedienden in het kader van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen opteerden voor minstens 2 van de arbeidsbevorderende maatregelen kunnen hun toetredingsakte verlengen en kiezen om voor de jaren 1999 en 2000 de bepalingen van hoofdstuk II van deze collectieve arbeidsovereenkomst niet toe te passen.
De bedrijven die bij de vorige collectieve arbeidsovereenkomst zijn toegetreden tot de vormingsplicht en deze toetreding wensen te verlengen, worden vrijgesteld van de bepalingen van hoofdstuk II van deze collectieve arbeidsovereenkomst tot einde 2001.
De tegemoetkomingen van het "Sociaal Fonds" met betrekking tot loopbaanonderbreking, voorzien in de voormelde collectieve arbeidsovereenkomst van 12 mei 1997 worden voor deze hernieuwde toetredingen opnieuw voorzien.
Zij dienen daartoe deze toetredingsakte te registreren bij het "Sociaal Fonds" uiterlijk op 31 december 1999, volgens het formulier zoals vastgelegd in bijlage 6 van deze collectieve arbeidsovereenkomst.
Enkel loopbaanonderbrekingen die effectief een aanvang nemen ten laatste op 31 december 2000 komen in aanmerking voor een tegemoetkoming. HOOFDSTUK VI. - Conventioneel brugpensioen
Art. 14.De leeftijd van het conventioneel brugpensioen wordt vastgesteld op 58 jaar.
Het conventioneel brugpensioen geldt enkel voor bedienden met een contract voor onbepaalde duur.
Art. 15.De werkgever kan, voor de bedienden die uiterlijk op 1 januari 2002 werden bruggepensioneerd op 58 jaar of op 59 jaar, ten laste van het "Sociaal Fonds" gedurende één jaar de terugbetaling verkrijgen van de aanvullende vergoeding van de bruggepensioneerde.
De terugbetaling van de aanvullende vergoeding wordt beperkt tot het bedrag dat bepaald is in collectieve arbeidsovereenkomst nr 17 van 19 december 1974, gesloten in de Nationale Arbeidsraad, tot invoering van een regeling van een aanvullende vergoeding ten gunste van sommige bejaarde werknemers indien zijn worden ontslagen. HOOFDSTUK VII. - Diverse bepalingen
Art. 16.Een werkgroep binnen het paritair comité wordt opgericht teneinde de functieclassificatie zoals voorzien in de collectieve arbeidsovereenkomst van 29 mei 1989 aan te passen en te moderniseren in de richting van een meer analytisch systeem. Gezocht moet worden naar mogelijkheden om inzonderheid de vorming een belangrijkere rol te laten spelen in de functieclassificatie en de daaraan vastgekoppelde loonschalen.
De werkgroep kan zich laten begeleiden door externe experten.
De werkgroep brengt daartoe voor het eind van het jaar 2000 een rapport uit bij het paritair comité.
Art. 17.Een werkgroep wordt voor de duurtijd van de collectieve arbeidsovereenkomst (2 jaar) binnen het paritair comité opgericht met als opdracht, een rapport uit te brengen over technische aanpassingen aan de teksten van de collectieve arbeidsovereenkomsten voor te stellen teneinde de toepassing van de diverse collectieve arbeidsovereenkomsten te vereenvoudigen.
Art. 18.De vakorganisaties die vertegenwoordigd zijn in het Aanvullend Nationaal Paritair Comité voor bedienden verbinden zich ertoe om, tijdens de geldigheidsduur van deze collectieve arbeidsovereenkomst geen bijkomende eisen te stellen in het paritair comité en in de ondernemingen met betrekking tot de in deze overeenkomst opgenomen materies.
Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 10 februari 2000.
De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX
Bijlagen Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld