gepubliceerd op 07 april 2003
Koninklijk besluit betreffende het vervoer van gevaarlijke goederen over de weg, met uitzondering van ontplofbare en radioactieve stoffen
9 MAART 2003. - Koninklijk besluit betreffende het vervoer van gevaarlijke goederen over de weg, met uitzondering van ontplofbare en radioactieve stoffen
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op richtlijn 94/55/EG van de Raad van de Europese Unie van 21 november 1994 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lid-Staten inzake het vervoer van gevaarlijke goederen over de weg, gewijzigd bij de richtlijn 2000/61/EG;
Gelet op de wet betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd op 16 maart 1968, inzonderheid op artikel 1, gewijzigd bij de wetten van 21 juni 1985 en 20 juli 1991 en artikel 62, eerste lid, gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996;
Gelet op de wet van 21 juni 1985 betreffende de technische eisen waaraan elk voertuig voor vervoer te land, de onderdelen ervan, evenals het veiligheidstoebehoren moeten voldoen, inzonderheid op artikel 1, gewijzigd bij de wetten van 18 juli 1990, 5 april 1995, 4 augustus 1996 en 27 november 1996 en artikel 3, § 1;
Gelet op de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk, inzonderheid artikel 80;
Gelet op het koninklijk besluit van 15 maart 1968 houdende algemeen reglement op de technische eisen waaraan de auto's, hun aanhangwagens, hun onderdelen en hun veiligheidstoebehoren moeten voldoen, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 14 januari 1971, 9 augustus 1971, 12 december 1975, 11 augustus 1976, 10 december 1976, 11 maart 1977, 1 juli 1977, 21 december 1979, 28 februari 1980, 16 november 1984, 13 september 1985, 21 mei 1987, 9 mei 1988, 17 januari 1989, 22 mei 1989, 19 juni 1989, 23 september 1991, 10 april 1995 en 15 december 1998, inzonderheid op artikel 70;
Gelet op het koninklijk besluit van 12 november 1998 betreffende het vervoer van gevaarlijke goederen over de weg, met uitzondering van ontplofbare en radioactieve stoffen;
Gelet op het advies van de raadgevende commissie administratie-nijverheid, gegeven op 27 februari 2002;
Overwegende dat de Gewestregeringen bij het ontwerpen van dit besluit zijn betrokken;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 26 februari 2002;
Gelet op het advies van de Hoge Raad voor Preventie en Bescherming op het werk, gegeven op 14 december 2001;
Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting gegeven op 11 juli 2002;
Gelet op het besluit van de Ministerraad van 12 juli 2002 over het verzoek om advies door de Raad van State binnen een termijn van één maand;
Gelet op het advies van de Raad van State nr. 33.966/4 gegeven op 12 november 2002 met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, vervangen bij de wet van 4 augustus 1996;
Op de voordracht van Onze Minister van Mobiliteit en Vervoer, van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en van Onze Minister van Financiën;
Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen
Artikel 1.Dit besluit zet de Richtlijn 2000/61/EG van het Europees Parlement en de Raad van 10 oktober 2000 tot wijziging van Richtlijn 94/55/EG van de Raad betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lid-Staten inzake het vervoer van gevaarlijke goederen over de weg om in Belgisch recht.
Art. 2.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° « Minister » : de Minister tot wiens bevoegdheid het vervoer te land behoort;2° « Gemachtigde van de Minister » : de Directeur-generaal van het Directoraat-generaal Vervoer te Land van de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer;3° « ADR » : het Europees Verdrag betreffende het internationaal vervoer van gevaarlijke goederen over de weg en de bijlagen erbij, ondertekend op 30 september 1957 te Genève en goedgekeurd bij de wet van 10 augustus 1960, zoals gewijzigd;4° « richtlijn 94/55/EG » : de richtlijn 94/55/EG van de Raad van de Europese Unie van 21 november 1994 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lid-Staten inzake het vervoer van gevaarlijke goederen over de weg, zoals gewijzigd;5° « voertuig » : ieder voor deelname aan het wegverkeer bestemd compleet of niet-compleet motorvoertuig op ten minste vier wielen met een door de constructie bepaalde maximumsnelheid van meer dan 25 kilometer per uur, alsmede aanhangwagens daarvan, met uitzondering van voertuigen die zich over rails voortbewegen, landbouw- en bosbouwtrekkers en alle mobiele machines;6° « vervoer » : ieder vervoer over de weg door een voertuig als hierboven omschreven, dat geheel of gedeeltelijk plaatsvindt via het openbare wegennet, met inbegrip van het onder het ADR vallende laden en lossen;vervoer dat volledig binnen een afgesloten ruimte plaatsvindt valt niet onder deze definitie; 7° « klassen » : de klassen van gevaarlijke goederen opgesomd in paragraaf 2.1.1.1 van bijlage A bij het ADR; 8° « UNO-nummer » : het nummer van vier cijfers dat de gevaarlijke goederen identificeert en dat gegeven wordt in de eerste kolom van tabel A in hoofdstuk 3.2 van bijlage A bij het ADR; 9° « gevaarlijke goederen » : de in paragraaf 1.2.1 van bijlage A bij het ADR als dusdanig gedefinieerde goederen die behoren tot de klassen 2, 3 behalve UNO-nummer 3064, 4.1 behalve UNO-nummers 0154, 0155, 0209, 0214, 0215, 0220, 0234, 1310, 1320, 1321, 1322, 1336, 1337, 1344, 1347, 1348, 1349, 1354, 1355, 1356, 1357, 1517, 1571, 2852, 2907, 2555, 2556, 2557 en 3317, 4.2, 4.3, 5.1 behalve UNO-nummers 1942, 2067, 2068, 2069, 2070 en 2426, 5.2, 6.1, 6.2, 8 en 9 behalve UNO-nummer 3268; 10° « verpakking, houder, IBC (grote houder voor losgestort vervoer), grote verpakking, MEGC, tank, vaste tank, afneembare tank, mobiele tank, tankcontainer, transporteenheid, batterijvoertuig » : de verpakking, houder, grote houder voor losgestort vervoer, grote verpakking, MEGC, tank, vaste tank, afneembare tank, mobiele tank, tankcontainer, transporteenheid, batterijvoertuig gedefinieerd in afdeling 1.2.1 van bijlage A bij het ADR.
Art. 3.De bijlage bij dit besluit voorziet bepalingen inzake de : - bouw en periodieke keuring van houders en tanks; - uitrusting van de voertuigen en de documenten die ze moeten begeleiden. HOOFDSTUK II. - Toepassingsgebied
Art. 4.§ 1. Behalve indien uitdrukkelijk anders bepaald, is dit besluit zowel van toepassing op nationaal als op internationaal vervoer van gevaarlijke goederen over de weg, maar het is niet van toepassing op het vervoer van gevaarlijke goederen over de weg verricht door voertuigen die behoren aan de strijdkrachten of onder hun verantwoordelijkheid vallen. § 2. De transporten verricht door middel van voertuigen ingeschreven in het buitenland, zijn niet onderworpen aan de voorschriften van de bijlage bij dit besluit, wanneer voldaan is aan de voorwaarden van het ADR en de bijlagen erbij. HOOFDSTUK III. - Nationale bepalingen
Art. 5.§ 1 De gevaarlijke goederen waarvoor het vervoer verboden is door de bijlagen bij het ADR, zijn niet toegelaten voor het nationaal vervoer. § 2. Het vervoer van de andere in bijlage A bij het ADR opgesomde goederen is toegelaten voor nationaal vervoer indien de voorwaarden vastgesteld in de bijlagen A en B bij het ADR zijn vervuld, onder voorbehoud van de in § 3 en § 4 vermelde afwijkingen. § 3. Bij binnenlands vervoer is het gebruik toegestaan van voertuigen die niet conform de bijlagen bij het ADR zijn indien ze : - vóór 1 januari 1997 zijn gebouwd; - hun constructie in overeenstemming is met de op 31 december 1996 geldende nationale wetgeving; - zodanig worden onderhouden dat de desbetreffende veiligheidsniveaus in acht worden genomen.
Bij binnenlands vervoer is het gebruik toegestaan van tanks uit kunststof die niet conform de bijlagen bij het ADR zijn indien ze : - vóór 1 januari 1999 zijn gebouwd; - hun constructie in overeenstemming is met de op 31 december 1996 geldende nationale wetgeving; - zodanig worden onderhouden dat de desbetreffende veiligheidsniveaus in acht worden genomen.
Bij binnenlands vervoer is het gebruik van ruimwagens toegestaan, indien ze : vóór het in werking treden van dit besluit zijn gebouwd; hun constructie beantwoordt aan de eisen van het koninklijk besluit van 11 september 1984 betreffende de constructievereisten voor de ruimwagens die gevaarlijke afvalstoffen over de weg vervoeren; - dat de tanks ten laatst drie jaar na het in voege treden van dit besluit, worden uitgerust met een veiligheidsklep voorafgegaan door een breekplaat.
Bij binnenlands vervoer is het gebruik van IBC uit metaal die vóór 1 november 1993 zijn vervaardigd en niet gecertificeerd zijn overeenkomstig bijlage A bij het ADR, onder de voorwaarden vastgelegd in de op 12 oktober 1995 verleende afwijking 4-93bis toegestaan. § 4. De gemachtigde van de Minister kan tot 30 juni 2003 het binnenlands vervoer van kleine hoeveelheden van bepaalde gevaarlijke goederen toestaan onder minder strenge voorwaarden dan die welke in de bijlagen bij het ADR zijn opgenomen, mits de Europese Commissie hiervoor vooraf toestemming verleent.
De gemachtigde van de Minister kan tot 30 juni 2003 voor binnenlands vervoer van gevaarlijke goederen dat een plaatselijk karakter heeft bepalingen vaststellen die afwijken van die welke in de bijlagen bij het ADR zijn opgenomen, mits de Europese Commissie hiervoor vooraf toestemming verleent.
Mits de veiligheid daar niet onder lijdt kan de gemachtigde van de Minister voor binnenlands vervoer tijdelijke afwijkingen aan de bijlagen bij het ADR toestaan, teneinde proefnemingen te kunnen verrichten die nodig zijn om die bepalingen te kunnen wijzigen met het oog op de aanpassing ervan aan de technische en de industriële ontwikkelingen. Deze afwijkingen hebben een looptijd van maximaal vijf jaar en zijn niet hernieuwbaar.
De gemachtigde van de Minister kan administratieve vergunningen afleveren voor het uitvoeren van binnenlandse ad hoc transporten van gevaarlijke goederen die ofwel door de bijlagen bij het ADR zijn verboden, ofwel onder andere voorwaarden worden uitgevoerd dan die waarin de bijlagen bij het ADR voorzien, mits deze ad hoc transporten duidelijk omschreven en in de tijd beperkt zijn.
Wanneer een transport uitgevoerd wordt op basis van een afwijking die door de gemachtigde van de Minister werd toegestaan op basis van onderhavige paragraaf, moet een afschrift van deze afwijking zich in de cabine van het voertuig bevinden. § 5. De tijdelijke afwijkingen overeengekomen tussen België en één of meer andere Verdragspartijen in toepassing van paragraaf 1.5.1 van bijlage A bij het ADR gelden ook voor het binnenlands vervoer. HOOFDSTUK IV. - Plichten van de betrokkenen
Art. 6.Het is de verzender, de commissionair-expediteur, de vervoerscommissionair, de vervoerder en de bestuurder van het voertuig verboden gevaarlijke goederen te laden, te vervoeren, te doen laden of te doen vervoeren indien het vervoer niet voldoet aan de bepalingen van het ADR en de bijlagen erbij en van dit besluit.
De commissionair-expediteur en de vervoerscommissionair moeten hun naam en adres op het vervoerdocument vermelden.
Wanneer de goederen bij de fabrikant of bij de handelaar zelf worden geladen, is deze eveneens onderworpen aan de voorschriften van paragraaf 1.4.2.1.1 van bijlage A bij het ADR die op de verzender toepasselijk zijn.
De verzender moet zich ervan vergewissen dat het vervoerdocument aan de eisen van paragraaf 5.4.1.van bijlage A bij het ADR beantwoordt. HOOFDSTUK V. - Controles
Art. 7.§ 1. De Minister erkent de instellingen die gemachtigd zijn om : 1° de nazichten en de periodieke keuringen uit te voeren die in bijlage A bij het ADR zijn voorgeschreven en die betrekking hebben op de gevaarlijke goederen of op de verpakkingen;2° de nazichten en de periodieke keuringen uit te voeren die in bijlage A bij het ADR zijn voorgeschreven en die betrekking hebben op de tanks; 3° de goedkeuringsproeven uit te voeren die in paragraaf 9.1.2.2.1 van bijlage B bij het ADR zijn voorgeschreven. § 2. Indien de resultaten van de nazichten of van de periodieke keuringen die door een erkende instelling op een tank worden uitgevoerd positief zijn, levert deze instelling een getuigschrift af.
Indien de instelling, gelet op de negatieve resultaten, geen getuigschrift kan afleveren, brengt ze de gemachtigde van de Minister daarvan op de hoogte. Als de nazichten of de periodieke keuringen worden overgedaan, moet dat geschieden door dezelfde instelling. § 3. De erkende instellingen belast met de controle van de in het verkeer gebrachte voertuigen, zijn bevoegd om de andere controles uit te voeren die vereist zijn om het in paragraaf 9.1.2.1.2 van bijlage B bij het ADR voorgeschreven keuringsdocument te verkrijgen. § 4. De Minister kan het administratief beheer van de dossiers betreffende de in paragraaf 9.1.2.2.1 van bijlage B bij het ADR voorziene goedkeuring overlaten aan een in § 1 bedoelde erkende instelling.
Art. 8.Voor het vaststellen van overtredingen van de bepalingen van het ADR en de bijlagen erbij en van dit besluit zijn, behalve de officieren van gerechtelijke politie, bevoegd : 1° de personeelsleden van het operationeel kader van de lokale politie en van de federale politie en de ambtenaren van de Federale Overheidsdienst Financiën Administratie der douane en accijnzen bij de uitoefening van hun dienst;2° de ambtenaren en beambten van het Directoraat-generaal Vervoer te Land die met een mandaat van gerechtelijke politie bekleed zijn. De in het eerste lid genoemde personen kunnen bij de uitoefening van hun opdracht, inzonderheid een controle op de weg uitvoeren. HOOFDSTUK VI. - Documenten en vergoedingen
Art. 9.Het keuringsdocument, voorgeschreven in paragraaf 9.1.2.1.2 van bijlage B bij het ADR, wordt afgegeven door de erkende instellingen belast met de kontrole van de in het verkeer gebrachte voertuigen.
De keuringsdocumenten voorgeschreven in paragraaf 9.1.2.1.2 van bijlage B bij het ADR stemmen overeen : 1° indien het uitsluitend binnenlands vervoer betreft, met het model dat in paragraaf 9.1.2.1.5 van bijlage B bij het ADR gegeven wordt zonder de roze diagonaal; 2° indien het internationaal vervoer betreft, met het model dat in paragraaf 9.1.2.1.5 van bijlage B bij het ADR gegeven wordt.
Indien voor een voertuig een keuringsdocument kan afgegeven worden of de geldigheidsduur van dit document verlengd kan worden, dient zulks onmiddellijk na de controle van het voertuig te geschieden.
Art. 10.Het getuigschrift van de typegoedkeuring voorgeschreven in paragraaf 9.1.2.2 van bijlage B bij het ADR wordt afgegeven door het Directoraat-generaal Mobiliteit en Verkeersveiligheid van de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer.
De kosten verbonden aan de keuringen die uitgevoerd worden door ambtenaren van het Directoraat-generaal Mobiliteit en Verkeers-veiligheid (Dienst Voertuigen) alsmede de retributies die worden geïnd bij de afgifte van het getuigschrift van typegoedkeuring vallen ten laste van de aanvrager.
De retributies die door het Directoraat-generaal Mobiliteit en Verkeersveiligheid moeten worden geïnd zijn als volgt vastgesteld : 1° 50 euro voor elk getuigschrift van typegoedkeuring of voor een uitbreiding ervan;2° 12,5 euro voor een afschrift van een getuigschrift van typegoedkeuring. HOOFDSTUK VII. - Sancties
Art. 11.De overtredingen van de bepalingen van dit besluit en van het ADR en de bijlagen erbij worden opgespoord, vastgesteld en gestraft overeenkomstig : 1° de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk wanneer het gaat om inbreuken op de voorschriften betreffende de vullingsgraad van de verpakkingen en tanks;2° de wet van 21 juni 1985 betreffende de technische eisen waaraan elk voertuig voor vervoer te land, de onderdelen ervan, evenals het veiligheidstoebehoren moeten voldoen, wanneer het gaat om inbreuken op de speciale voorschriften waaraan de voertuigen en hun uitrusting moeten voldoen;3° de wet betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd op 16 maart 1968, in het geval van andere inbreuken. HOOFDSTUK VIII. - Wijzigingsbepaling
Art. 12.In artikel 70 van het koninklijk besluit van 15 maart 1968 houdende algemeen reglement op de technische eisen waaraan de auto's, hun aanhangwagens, hun onderdelen en hun veiligheidstoebehoren moeten voldoen, gewijzigd door de koninklijke besluiten van 12 december 1975, 10 december 1976, 11 maart 1977 en 1 juli 1977 wordt § 1, 4° vervangen door volgende bepaling : « 4° Onderhavige § 1 is niet van toepassing op de voertuigen die gevaarlijke goederen vervoeren waarvoor de voorschriften van bijlage B bij het ADR ten minste één brandblusapparaat vereisen. » HOOFDSTUK IX. - Slotbepalingen
Art. 13.Het koninklijk besluit van 12 november 1998 betreffende het vervoer van gevaarlijke goederen over de weg, met uitzondering van ontplofbare en radioactieve stoffen, wordt opgeheven.
Art. 14.Dit besluit treedt in werking op de eerste dag van de maand na die waarin het is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad .
Art. 15.Onze Minister van Mobiliteit en Vervoer, Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Onze Minister van Financiën zijn ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 9 maart 2003.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Mobiliteit en Vervoer, Mevr. I. DURANT De Minister van Binnenlandse Zaken, A. DUQUESNE De Minister van Financiën, D. REYNDERS
BIJLAGE De bepalingen van bijlage A en van bijlage B bij het ADR die het toelaten, worden aangevuld met de bepalingen van onderhavige bijlage. 1. TOEZICHT OP DE VERVAARDIGING, RECONSTRUCTIE OF RECONDITIONERING VAN VERPAKKINGEN, IBC'S EN GROTE VERPAKKINGEN Het toezicht op de vervaardiging, reconstructie of reconditionering : - van de door de hoofding van hoofdstukken 6.1 en 6.3 van bijlage A bij het ADR beoogde verpakkingen; - van de door de hoofding van hoofdstuk 6.5 van bijlage A bij het ADR beoogde IBC's; - van de door de hoofding van hoofdstuk 6.6 van bijlage A bij het ADR beoogde grote verpakkingen, die van een in België afgeleverd UN-, RID/ADR- of reconditioneringskenmerk voorzien worden, bestaat uit het intern toezicht, uitgeoefend door de fabrikant, en het toezicht door derden, uitgeoefend door een door de Minister erkende instelling. 1.1 Het intern toezicht wordt in overeenstemming met de instructies van de gemachtigde van de Minister uitgevoerd en bestaat uit de initiële controle, de fabricagecontrole, de eindcontrole en het optekenen van de resultaten. 1.1.1 Bij de initiële controle, vóór de vervaardiging, reconstructie of reconditionering, moet men er zich van vergewissen dat de grondstof, de voorwerpen en de andere materialen die gaan gebruikt worden overeenstemmen met die welke bij de prototypekeuring gebruikt werden. 1.1.2. De fabricagecontrole bestaat uit : - het testen van de vervaardigings-, reconstructie-, reconditionerings- en controle-installaties met verloren stalen bij het opstarten van de vervaardiging, reconstructie of reconditionering en telkens wanneer de uitrusting aangepast wordt; - controles op het proces en op het eindproduct tijdens de vervaardiging, reconstructie of reconditionering. 1.1.3 Als eindcontrole worden de verpakkingen, IBC's of grote verpakkingen na de vervaardiging, reconstructie of reconditionering geïnspecteerd. Iedere IBC en iedere grote verpakking moet afzonderlijk geschouwd worden voor hij in gebruik wordt genomen.
De dichtheidsbeproeving voorafgaand aan de ingebruikname van de IBC's wordt door de fabrikant verricht. 1.1.4. De resultaten van het intern toezicht worden opgetekend en blijven gedurende ten minste vijf jaar bewaard. 1.1.5. Het intern toezicht moet door competent personeel uitgeoefend worden. 1.1.6. De fabrikant moet over de vereiste installaties beschikken om het intern toezicht uit te voeren. 1.2. Het toezicht door derden bestaat enerzijds uit steekproeven om de overeenstemming met het prototype te controleren, en anderzijds uit de supervisie over het intern toezicht. Het moet onaangekondigd en minstens éénmaal per jaar en per vervaardigings-, reconstructie- of reconditioneringsatelier uitgevoerd worden. 1.3. Maatregelen in geval van tekortkoming 1.3.1. In het raam van het intern toezicht Indien tekortkomingen t.o.v. het prototype worden vastgesteld moeten alle verpakkingen, IBC's of grote verpakkingen, die vervaardigd, gereconstrueerd of gereconditioneerd werden sinds de laatste controle waarbij de overeenstemming met het prototype werd vastgesteld, individueel gecontroleerd worden en het UN-, RID/ADR of reconditioneringskenmerk wordt uitgewist op deze die de tekortkomingen vertonen. Op de verpakkingen, IBC's of grote verpakkingen die na het vaststellen van de tekortkomingen worden vervaardigd, gereconstrueerd of gereconditioneerd, mag het UN-, ADR/RID- of reconditioneringskenmerk pas weer aangebracht worden nadat de overeenstemming met het prototype opnieuw is aangetoond. 1.3.2. In het raam van het toezicht door derden Indien tekortkomingen t.o.v. het prototype worden vastgesteld, gaat men tewerk zoals aangegeven in punt 1.3.1 van onderhavige bijlage.
Indien blijkt dat het intern toezicht tekort schiet, eist de erkende instelling dat de fabrikant, reconstrueerder of reconditioneerder de in punt 1.1 van onderhavige bijlage vermelde instructies naleeft.
De erkende instelling brengt de Minister en zijn gemachtigde van de tekortkomingen op de hoogte.
De erkende instelling voert binnen de drie maanden steekproefsgewijs bijkomende testen uit.
Indien opnieuw dezelfde tekortkomingen vastgesteld worden, - brengt de erkende instelling in voorkomend geval de Minister en zijn gemachtigde daarvan op de hoogte; - trekt de Minister het UN-, RID/ADR- of reconditioneringskenmerk van de desbetreffende verpakking, IBC of grote verpakking in. 1.4. De kosten die het toezicht door derden met zich brengt zijn ten laste van de aanvrager van het UN- of RID/ADR kenmerk of van de reconditioneerder. 2. PERIODIEKE BEPROEVINGEN OP DE IBC'S 2.1. De periodieke dichtheidsbeproevingen en de inspecties om de vijf jaar en na iedere herstelling worden ofwel door een erkende instelling ofwel volgens de hieronder voorziene modaliteiten door de eigenaar of de houder van IBC's uitgevoerd. 2.2. Om de periodieke dichtheidsbeproevingen en de inspecties op IBC's te mogen uitvoeren, moet de eigenaar of de houder van IBC's voldoen aan de voorwaarden van 2.2 en de toelating van de gemachtigde van de Minister hebben gekregen. 2.2.1. De eigenaar of de houder van IBC's moet houder zijn van ISO-certificatie van de reeks 9000 die verenigbaar is met de beoogde activiteit en die ten minste de productie of de verzending van gevaarlijke goederen dekt. 2.2.2. De eigenaar of de houder van IBC's moet gedekt zijn tegen elke schade die door de periodieke keuring of inspectie op IBC's wordt veroorzaakt. 2.2.3. De dienst die belast is met de periodieke keuringen en inspecties op IBC's moet onafhankelijk gestructureerd zijn van de commerciële- en/of productieafdeling. 2.2.4. De eigenaar of de houder van IBC's moet over de geschikte uitrusting beschikken om de periodieke keuringen en inspecties op IBC's uit te voeren; in het bijzonder moeten de meetapparaten gekalibreerd zijn en hun precisie aangeven. 2.2.5. De persoon belast met de periodieke keuring en inspecties beschikt over een handleiding met de verschillende handelingen die tijdens deze keuringen moeten worden gerespecteerd. De persoon belast met de controle en de chef van de onderneming of zijn vertegenwoordiger ondertekenen en dateren een verklaring dat de richtlijnen werden gerespecteerd. 2.3. Een erkende instelling dient te controleren of aan de in 2.2 vermelde voorwaarden wordt voldaan en stelt van deze controle een rapport op. 2.4. De eigenaar of de houder van IBC's dient bij de gemachtigde van de Minister een dossier in dat de volgende elementen bevat: - het rapport van de erkende instelling, bedoeld in 2.3; - de naam en de identificatiegegevens van de persoon die verantwoordelijk is voor de periodieke keuringen en inspecties op de IBC's; - een afbeelding van het gebruikte waarmerk.
Indien uit dit dossier blijkt dat aan alle voorwaarden van 2.2 is voldaan, geeft de gemachtigde van de Minister aan de eigenaar of de houder van IBC's de toelating om periodieke keuringen en inspecties op IBC's uit te voeren. 2.5. De periodieke keuringen en inspecties moeten overeenkomstig het ADR worden uitgevoerd.
De keuringsrapporten moeten ten minste volgende gegevens vermelden: 1° volgende identificatiegegevens van de IBC : - naam en adres van de eigenaar; - naam en adres van de fabrikant; - constructienummer; - datum van fabrikatie; - het kenmerk overeenkomstig met het ADR; 2° datum en plaats van de dichtheidskeuring, de toegepaste druk en het bekomen resultaat;3° de inwendige en uitwendige staat van de IBC, de staat van zijn kenmerk en de werking van de dienstuitrusting;4° de conclusies van het rapport, te weten of de IBC al dan niet overeenstemt met de ADR-voorschriften;5° de naam en de handtekening van de verantwoordelijke voor de keuring en de inspectie. Indien de periodieke keuring voldoening geeft, brengt de eigenaar of houder van IBC's de datum aan, overeenkomstig met het ADR, en zijn waarmerk.
De eigenaar of houder van IBC's houdt gedurende ten minste vijf jaar een register bij van de uitgevoerde keuringen en inspecties; dit register wordt ter beschikking gehouden van de erkende instelling. 2.6. Elke eigenaar of houder van IBC's die overeenkomstig 2.4 de toelating heeft gekregen om periodieke keuringen en inspecties op IBC's uit te voeren wordt ten minste eenmaal per jaar gecontroleerd door een erkende instelling.
Elke controle die tekortkomingen aan het licht brengt betreffende deze bepalingen, geeft aanleiding tot een nieuw bezoek door dezelfde erkende instelling binnen een periode van 3 maand. Deze licht de gemachtigde van de Minister in.
Indien tijdens dit nieuw bezoek opnieuw tekortkomingen worden vastgesteld, licht de erkende instelling onmiddellijk de gemachtigde van de Minister in. Deze trekt de toelating in om de periodieke keuringen en inspecties op IBC's uit te voeren. 2.7. De kosten betreffende de controles uitgevoerd door de erkende instelling zijn ten laste van de eigenaar of de houder van IBC's. 3. BEPALINGEN VAN TOEPASSING OP ALLE METALEN TANKS 3.1. Definities Voor de toepassing van dit besluit : - omvat het woord « tank », zonder nadere specificatie, de uit metaal vervaardigde vaste en afneembare tanks, tankcontainers, wissellaadtanks, elementen van batterijwagens en MEGC's; - omvatten de woorden « nieuwe tanks » de vaste en afneembare tanks en de elementen van batterijwagens gebouwd vanaf 1 oktober 1978 en de tankcontainers, wissellaadtanks en MEGC's gebouwd vanaf 1 mei 1986. 3.2. Dichtheidsbeproeving De dichtheidsbeproeving van tanks dient, al naargelang van de eventuele technische onmogelijkheden en gevaren als volgt uitgevoerd te worden : - ofwel het onder druk zetten van de met water gevulde tank; - ofwel het onder druk zetten, eventueel door een luchtkussen, van de tank gevuld met de te vervoeren vloeistof; - ofwel het onder gasdruk zetten van de tank.
Bij een gedeeltelijk of geheel onder gasdruk zetten, moet de erkende instelling de nodige veiligheidsmaatregelen voorzien en derwijze doen toepassen, dat de veiligheid van haar eigen personeel, van het personeel van de onderneming waar de beproeving gebeurt en van de omgeving verzekerd is. 3.3. Vaststellen van de ongevoeligheid voor brosse breuk en barstenverwekkende spanningscorrosie bij nieuwe tanks 3.3.1. Er moet rekening gehouden worden met de aard van het vervoerd product. 3.3.2. De fabrikant verstrekt de attesten, die slaan op de in tanks verwerkte basismaterialen. 3.3.3. De in punt 3.3.2. van onderhavige bijlage vernoemde attesten zijn minstens van het niveau 3.1 B volgens de norm EN10204.
Conform de gekozen erkende technische designcode moeten de platen geschikt zijn voor de bouw van drukvaten. De platen moeten bovendien een voldoende kerfslagwaarde hebben bij de laagste diensttemperatuur en bij - 20 °C voor de omgevingstemperatuur. In het geval van kerfslagproeven zal men minstens 34 J/cm2 bekomen voor staal volgens de procedure van EN 10045 part 1.
De austenietische staalsoorten en de aluminiumsoorten moeten beantwoorden aan een internationaal bekende norm, zonder dat zij echter moeten voldoen aan eisen inzake kerfslagwaarde. 3.4. Het lassen Bij de bouw van nieuwe tanks moeten de werkwijzen, toegepast voor het lassen, het voorwerp hebben uitgemaakt van een proceduregoedkeuring.
De lassen moeten uitgevoerd worden door lassers die vooraf bekwaam werden verklaard voor deze laswerken.
De erkende instelling doet proeven met het oog op het aanvaarden van de lasmethode en van de bekwaamheid van de lassers, tenzij door documenten onomstootbaar bewezen wordt dat de proceduregoedkeuringen en bekwaamheidsverklaringen reeds zijn gebeurd. De erkende instelling oordeelt of deze dokumenten geldig zijn. 3.5. Bevestigingen van de tanks op het chassis 3.5.1. De firma, die een nieuwe tank of haar vals chassis vasthecht aan het chassis van het tank- of batterijvoertuig, legt aan de erkende instelling documenten voor, waaruit blijkt dat de vasthechting voldoet aan de eisen van paragraaf 6.8.2.1.2 van bijlage A bij het ADR, en een attest van de constructeur van het chassis, of van de invoerder ervan in België, volgens welk de voorgenomen vasthechting de veiligheid van het chassis niet in gevaar brengt.
Aan de hand van deze documenten kijkt de erkende instelling na of de voorgenomen vasthechting beantwoordt aan de voorschriften van paragraaf 6.8.2.1.2. van bijlage A bij het ADR. 3.5.2. De erkende instellingen controleren of de vasthechting van de nieuwe tank stevig genoeg is en goed uitgevoerd werd. 3.5.3. Bij elk onderzoek van alle tank- en batterijvoertuigen onderwerpt de erkende instelling de bevestiging van de tank aan het chassis aan een visueel onderzoek. 3.6. Bescherming tegen beschadiging van de tank 3.6.1. Bij nieuwe vaste tanks en afneembare tanks, gebouwd vóór 1 januari 1990, bezit de houder de in paragraaf 6.8.2.1.19. van bijlage A bij het ADR beoogde bescherming indien de volgende of gelijkaardige maatregelen genomen werden : 3.6.1.1. De houder mag op de twee zijkanten en op een hoogte, gelegen tussen zijn horizontale middelijn en zijn onderste helft, voorzien zijn van een bescherming tegen zijdelingse schokken, die bestaat uit een profiel dat ten minste 25 mm buiten de uiterste omtrek van de houder uitsteekt. Indien deze bescherming vervaardigd is uit zacht staal of materiaal van een hogere weerstand, moet de traagheidsmodulus van de rechte doorsnede van dit profiel ten minste gelijk zijn aan 5 cm3 waarbij de kracht horizontaal gericht is en loodrecht op de rijrichting. Indien materialen met een lagere weerstand worden gebruikt, moet de traagheidsmodulus evenredig met de rekgrenzen verhoogd worden. De bescherming tegen het omkantelen kan bestaan uit versterkingsringen, beschermkappen, of elementen in de dwarsrichting of in de langsrichting met een zodanig profiel dat in geval van omkanteling de uitrusting op het bovenste gedeelte van de houder niet beschadigd wordt. 3.6.1.2. De bescherming tegen zijdelingse schokken mag eveneens gebeuren door aan de twee zijkanten van de tank, daar waar deze het breedst is, aanvullende beschermingen aan te brengen die voldoen aan de volgende eisen : a) voor zacht staal of materialen met hogere weerstand moet de totale dikte van tankwand en bescherming samen ten minste 6 mm bedragen;voor materialen met een lagere weerstand moet de formule van randnummers 211127 (3) en (4) van bijlage B bij het ADR van 1999 gebruikt worden; de beschermingen moeten ten minste 30 cm hoog zijn; b) er is eveneens bescherming : - indien de houders dubbelwandig uitgevoerd zijn, met vacuum tussen beide wanden;de som van de dikten van de metalen buitenwand en van de houder moet ten minste gelijk zijn aan de minimale wanddikte, vastgesteld in randnummer 211127 (3) van bijlage B bij het ADR van 1999; de wanddikte van de houder zelf mag niet lager zijn dan de minimale wanddikte, vastgesteld in randnummer 211127 (4) van bijlage B bij het ADR van 1999; - indien de houders dubbelwandig uitgevoerd zijn, met een tussenlaag uit vaste stof van ten minste 50 mm dikte; de buitenste wand moet ten minste 0,5 mm dik zijn indien hij uit zacht staal vervaardigd is of ten minste 2 mm indien hij bestaat uit met glasvezels versterkte kunststof. Als tussenlaag mag vast schuim worden gebruikt (dat een even groot absorbtievermogen van schokken heeft als bijvoorbeeld polyurethaanschuim). De buitenwand moet ten minste 1 mm dik zijn indien hij van aluminium is. 3.6.2. Voor nieuwe vaste tanks en afneembare tanks, bestemd voor het vervoer van poedervormige of korrelvormige stoffen en gebouwd vanaf 1 januari 1990, bezit de houder de in paragraaf 6.8.2.1.19 van bijlage A bij het ADR beoogde bescherming indien de volgende of gelijkaardige maatregelen genomen werden : - de bescherming dient zich aan de zijkanten van de tank te bevinden, daar waar de tank het breedst is; - zij moet ten minste 30 cm hoog zijn; - de som van de wanddikte van de tank en van de dikte van de bescherming moet ten minste 5 mm bedragen voor zacht staal; voor andere materialen moet de formule van randnummers 211127 (3) en (4) van bijlage B bij het ADR van 1999 gebruikt worden om de gelijkwaardige dikte te bekomen voor vaste en afneembare tanks in dienst gesteld voor 31 december 2002. Voor vaste en afneembare tanks in dienst gesteld vanaf 1 januari 2003 moet er met de paragrafen 6.8.2.1.18 en 6.8.2.1.19 van bijlage A bij het ADR rekening gehouden worden.
Wanneer van paragraaf 6.8.2.1.20 (b) 3 van bijlage A bij het ADR gebruik gemaakt wordt, moet de buitenwand ten minste 1 mm dik zijn indien hij van aluminium is. 3.7. Slingerschotten en tussenwanden De slingerschotten en tussenwanden van nieuwe tanks bezitten de in 6.8.2.1.22. van bijlage A bij het ADR geëiste gelijkwaardige stevigheid indien ze weerstaan aan een totale druk gelijk aan tweemaal het gewicht van de vloeistof, die in het vak of de afdeling van de tank wordt vervoerd. Deze druk wordt uniform op het ganse slingerschot of de ganse tussenwand uitgeoefend in de rijrichting van het voertuig alsook in tegengestelde richting. Hierbij wordt rekening gehouden met de eventuele doorstromingsopeningen. 3.8. Uitrustingen 3.8.1. Alle uitrustingen van nieuwe tanks, gebruikt voor het vervoer van gevaarlijke goederen over de weg, moeten van een type zijn dat het voorwerp heeft uitgemaakt van een goedkeuring. 3.8.1.1. Deze goedkeuring wordt verleend door een der erkende instellingen bedoeld in artikel 7, § 1, van dit besluit, nadat het heeft nagegaan of dit uitrustingstype beantwoordt aan de bepalingen die er op van toepassing zijn. 3.8.1.2. Bij zijn aanvraag om goedkeuring voegt de leverancier van de uitrusting een technische documentatie en een attest van de fabrikant waaruit blijkt dat ze geschikt is voor de te vervoeren producten. 3.8.1.3. Elke beslissing tot afkeuren van een uitrustingstype moet met redenen omkleed zijn en betekend worden aan de gemachtigde van de Minister door de erkende instelling die de aanvraag tot goedkeuring heeft onderzocht. 3.8.2. De uitrustingen van de tanks, gebouwd vanaf 1 mei 1986, moeten gemakkelijk te identificeren zijn. Te dien einde dienen ze op duurzame wijze gemerkt te worden met ten minste : - de naam of het zegel van de fabrikant; - het type; - de uiterst toegelaten werkingsvoorwaarden (druk, temperatuur,...).
Deze gegevens dienen leesbaar te zijn nadat de uitrusting gemonteerd is.
Ze mogen desnoods op een plaatje geplaatst worden dat aan corrosie weerstaat en dat op duurzame wijze op de uitrusting vastgehecht wordt (bij voorkeur met behulp van klinknageltjes). 3.8.3. Bovenstaande bepalingen zijn niet van toepassing op tanks die uitsluitend binnenlands vervoer verrichten van : -stoffen van de klasse 3 met een vlampunt groter dan 23 °C en niet groter dan 61 °C, zonder nevengevaren;- stoffen van UNO-nummer 1202 met een vlampunt groter dan 61 °C en niet groter dan 100 °C; - stoffen van UNO-nummers 3256 en 3257. 3.9. Bescherming van de uitrustingen Bij nieuwe vaste tanks mogen de structuur- en dienstuitrustingen die rechtstreeks op de houder zijn bevestigd slechts op de volgende plaatsen aangebracht worden : - aan de onderkant van de houder, in een sector die reikt over een hoek van 60° aan weerszijden van zijn onderste beschrijvende rechte; - aan de bovenkant van de houder, in een sector die reikt over een hoek van 30° aan weerszijden van zijn bovenste beschrijvende rechte, indien een bescherming het (of de) toebehoren volledig omsluit; de hoogte van de bescherming moet groter zijn dan die van de te beschermen toebehoren; de bescherming mag niet vervormen door de inwerking van het totaal gewicht van het voertuig en zijn nuttige last, in omgekantelde stand; - op de achterste en voorste wand van de houder, buiten de welvingsstraal en de rechte rand; elk deel van de uitrusting op de achterwand van de houder moet zich ten minste 10 cm vóór het achterste punt van de schokbreker bevinden; dit om te voldoen aan de eisen van paragraaf 6.8.2.2.1 van bijlage A bij het ADR betreffende de bescherming van de uitrustingen tegen de risico's van afrukking of beschadiging. 3.10. Openen en sluiten van de opengaande bodem van de vacuumtanks voor afvalstoffen (systeem met servobediening) De in paragraaf 6.10.3.5. van bijlage A bij het ADR voorziene bedieningsinrichting moet zo dicht mogelijk geplaatst worden tegen de opengaande bodem (max. 1 meter van de opengaande bodem in de langsrichting) zonder dat hierbij de operator in gevaar wordt gebracht.
Voor de tanks gebouwd volgens het koninklijk besluit van 11 september 1984 betreffende de constructievereisten voor de ruimwagens die gevaarlijke afvalstoffen over de weg vervoeren moet dit ten laatste drie jaar na het in voege treden van dit besluit uitgevoerd worden. 3.11. Kenmerken en opschriften 3.11.1. Het kenplaatje moet gemakkelijk waarneembaar en leesbaar zijn voor een waarnemer die op de grond staat. 3.11.2. Op de achterkant van elk tank- of batterijvoertuig (wagen, oplegger of aanhangwagen) moeten volgende gegevens aangebracht worden: de naam of de kenletters van de ondernemer en het telefoonnummer van de ondernemer of van het kantoor der firma, die bij ongeval moet verwittigd worden.
De letters en cijfers van deze aanduidingen moeten ten minste 7 cm hoog en 1 cm breed zijn. 4. GOEDKEURING VAN ANDERE TANKS DAN DIE VOOR KLASSE 2 4.1. Goedkeuringsprocedure van het prototype Voor de tanks, bestemd voor het vervoer van andere gevaarlijke producten dan die van de klasse 2, wordt het onderzoek conform 6.8.2.3 van bijlage A bij het ADR m.b.t. de geschiktheid van het tankprototype uitgevoerd door een der erkende instellingen bedoeld in artikel 7, § 1 van dit besluit, op basis van een technisch dossier. 4.1.1. Het technisch dossier wordt in tweevoud door de fabrikant van de tank bij de erkende instelling van zijn keuze ingediend. 4.1.2. Het technisch dossier wordt opgesteld voor één enkel type constructiemateriaal (inox, aluminium, koolstofstaal, enz.). Indien de fabrikant ook een ander type constructiemateriaal wil gebruiken, moet hij hiervoor een apart dossier indienen. 4.1.3. Het technisch dossier moet ten minste de hiernavolgende gegevens bevatten : 4.1.3.1. De mechanische eigenschappen van de constructiematerialen. 4.1.3.2. De tekeningen en berekeningen van de volgende elementen : - tankwanden; - tussenwanden; - slingerschotten; - het eventueel bevestigingssysteem van de tank op het chassis en/of op het vals chassis; - beschermingen; - versterkingen en andere tankonderdelen.
Deze mogen als volgt gegroepeerd worden in twee van elkaar onafhankelijke delen : a) de tekeningen en berekeningen van de variabele elementen van de tank, zoals : - de tankwand; - de tussenwanden; - de slingerschotten; - de eventuele bevestiging op het chassis, enz.
Dit gedeelte van het technisch dossier dekt insgelijks alle tanks van dezelfde fabrikant die van hetzelfde type zijn, doch waarvan de inhoud, de lengte, de uitrustingen, het aantal tussenwanden of het aantal slingerschotten verschillen; dit evenwel voor zover de berekeningen van het prototype uitgaan van belastingen die groter zijn dan of gelijk aan degene die optreden bij de te bouwen tank; b) de tekeningen en berekeningen van de onveranderlijke elementen van een tank, als daar zijn : de mangaten, morsbakken, beschermingen, enz. Dit gedeelte van het technisch dossier mag gebruikt worden voor goedkeuringen van andere tankprototypes van dezelfde fabrikant. 4.1.4. Op basis van het voornoemd technisch dossier beslist de erkende instelling of het tankprototype voldoet aan de diverse voorschriften.
Indien dit het geval is, verleent ze aan dit prototype een goedkeuringsnummer en levert ze het desbetreffend getuigschrift af. 4.1.5. De erkende instelling kan een ontspanningsuitgloeiing eisen, indien het oordeelt dat de bouw van de tank zodanig is opgevat en uitgevoerd dat abnormale accumulatie van belangrijke residuele spanningen te vrezen is. 4.2. Eerste controle van de individuele tanks Voor elke nieuwe tank, bestemd voor het vervoer van andere gevaarlijke producten dan die van de klasse 2, bestaat de in paragraaf 6.8.2.4.1 van bijlage A bij het ADR bedoelde eerste controle uit wat volgt. 4.2.1. Alvorens de bouw van de tank aan te vatten dient de fabrikant een vergunning te bekomen van een der erkende instellingen bedoeld in artikel 7, § 1, van dit besluit. 4.2.1.1. Om deze vergunning te verkrijgen moet hij de hiernavolgende documenten indienen bij die instelling. 4.2.1.1.1. Een fabricageschema dat op zijn minst de volgende inlichtingen bevat : - het goedkeuringsnummer van het prototype; - de afmetingen van de tank; en voor vaste tanks : - de afmetingen van het chassis; - het bevestigingssysteem van de tank(s) op het chassis; - de ligging van het zwaartepunt van de tankwagen, de tankoplegger of de tankaanhangwagen. 4.2.1.1.2. Een inlichtingsfiche die o. m. de volgende gegevens bevat : - de lijst, de plaatsing en de bescherming van de gebruikte uitrustingen; - de mechanische eigenschappen en de diktes van de fabricagematerialen, bedoeld in punt 3.3.2 van deze bijlage; - de klassen en cijfers van de te vervoeren producten. 4.2.1.1.3. De goedkeuringsattesten betreffende de lasmethoden, bedoeld in punt 3.4 van onderhavige bijlage. 4.2.1.1.4. Geldige bekwaamheidsverklaringen van de lassers, bedoeld in punt 3.4 van onderhavige bijlage. 4.2.1.2. De erkende instelling gaat na of deze inlichtingen overeenstemmen met het goedgekeurd technisch dossier, bedoeld in punt 4.1.4 van onderhavige bijlage, en beantwoorden aan de reglementering.
Indien dit het geval is verleent ze de bouwvergunning. 4.2.2. De erkende instelling verricht de hiernavolgende controles en beproevingen op de tank. 4.2.2.1. Het nemen van een lasproefplaat, indien de tank berekend werd met een lasfactor g = 1 of indien twijfel bestaat over de kwaliteit van het toegepast lasprocédé. 4.2.2.2. Een röntgenonderzoek dat als volgt dient te worden uitgevoerd : 4.2.2.2.1. op alle knopen en over ten minste 10 % van de totale lengte der stuiklasnaden, indien voor de berekening van de tank een lascoëfficient g < 0,8 gebruikt werd; 4.2.2.2.2. volgens de voorschriften van paragraaf 6.8.2.1.23 van bijlage A bij het ADR indien voor de berekening van de tank een lascoëfficient g van 0,9 of 1 gebruikt werd; 4.2.2.3. Een hydraulische proefpersing, uitgevoerd vóór het schilderen van de tank en vóór het eventueel aanbrengen van isolatie of bekleding. 4.2.2.4. Een visuele in- en uitwendige controle van ieder vak van de tank. 4.2.2.5. Een visuele controle van de tankbevestiging en van de beschermingen van de toebehoren. 4.2.2.6. Een dichtheidsproef op de volledig uitgeruste tank en een nazicht van de goede werking der toebehoren. 4.2.2.7. Een controle van het overeenstemmen van de tank met de inlichtingen bedoeld in punt 4.2.1.1 van onderhavige bijlage, met inbegrip van een controle van de uitrusting van de tank volgens de verstrekte lijst. 4.2.2.8. In voorkomend geval een controle van de stabiliteit van het tankvoertuig, rekening houdend met paragraaf 9.7.5 van bijlage B bij het ADR. 4.2.2.9. In voorkomend geval een controle van de electrostatische overbrugging. 4.2.3. De erkende instelling verifieert de volgende attesten : 4.2.3.1. het attest van de constructeur van het chassis, bedoeld in punt 3.5.1 van onderhavige bijlage; 4.2.3.2. de attesten van de gebruikte materialen, bedoeld in punt 3.3.2. van onderhavige bijlage; 4.2.3.3. attesten waarbij de bouwer van de tank bevestigt dat de materialen (met vermelding van de gietnummers), die het voorwerp uitmaken van de in punt 4.2.3.2. van onderhavige bijlage vermelde materiaalattesten, werkelijk gebruikt zijn voor deze tank; 4.2.3.4. attesten van de bouwer van de tank betreffende de toegepaste lasmethoden, met opgave van de namen der lassers die de lassen van de tank hebben uitgevoerd. 4.3. Afgifte van een ADR-gelijkvormigheidsattest Indien is voldaan aan de voorschriften van punt 4.2.1. t.e.m. 4.2.3. van onderhavige bijlage en indien de resultaten der controles en beproevingen aan de gestelde eisen beantwoorden, brengt de erkende instelling haar slagstempel aan op de plaat met kenmerken en levert zij een ADR-gelijkvormigheidsattest af. 5. GOEDKEURING VAN TANKS VOOR KLASSE 2 5.1. Algemene bepalingen 5.1.1. Elke tank, element van batterijwagen en MEGC, die gebruikt wordt in principe voor het vervoer van producten van de klasse 2, wordt beschouwd als een prototype en dient de goedkeuringsprocedure te ondergaan vastgelegd in respectievelijk de punten 5.2. of 5.3. van onderhavige bijlage. Voor fabricatie van een belangrijk aantal gastanks welke in serie worden vervaardigd kan in overleg met de erkende instelling en dit in overeenstemming met de eisen van de constructiecode een vermindering van het aantal proefplaten en het aantal uit te voeren mechanische beproevingen hierop in aanmerking genomen worden.
Ze wordt door een erkende instelling, bedoeld in artikel 7, § 1, van dit besluit, onderworpen aan de onderzoeken, proeven en beproevingen bepaald in een keuringsprogramma. Dit programma moet de instelling in voorkomend geval in staat stellen te verklaren dat de gekeurde tank (haar bevestigingsmiddelen en uitrusting inbegrepen) geschikt is voor het gebruik waarvoor ze werd ontworpen en beantwoordt aan de voorschriften welke van toepassing zijn op de te vervoeren goederen. 5.1.2. Voor elke tank en tankbatterij, gebouwd vanaf 1 maart 1986, wordt een technisch dossier samengesteld en een keuringsprogramma opgesteld dat ten minste de onderzoeken, proeven en beproevingen omvat opgelegd door de bijlagen A en B bij het ADR en dit besluit. 5.2. Specifieke bepalingen voor tanks Voor tanks beantwoorden dit technisch dossier en dit keuringsprogramma aan de hiernavolgende minimale eisen. 5.2.1. Technisch dossier 5.2.1.1. Het technisch dossier wordt in drievoud door de fabrikant van de tank bij de erkende instelling van zijn keuze ingediend. 5.2.1.2. Dit dossier omvat ten minste de volgende gegevens : 5.2.1.2.1. de tekeningen en berekeningen van de volgende elementen : - tankwanden; - slingerschotten; - bevestigingssysteem (al naargelang het geval van de houder, of van de tank op het chassis en/of op het vals chassis) - beschermingen; - versterkingen en andere tankonderdelen zoals mangaten, enz.; - leidingen; 5.2.1.2.2. de gebruikte materialen van elk tankonderdeel met verwijzing naar de kwaliteitsnorm; 5.2.1.2.3. in voorkomend geval de ligging van het zwaartepunt van de tankwagen; 5.2.1.2.4. de bouwtekeningen van de leidingen waarop hun ligging alsook de eventuele equipotentiale verbindingen zijn aangegeven; 5.2.1.2.5. de lijst, plaatsbepaling, afmetingen en technische documentatie van de uitrustingen en de verenigbaarheidsattesten, overeenkomstig punten 4.1.en 4.2. van onderhavige bijlage; 5.2.1.2.6. de aard van de te vervoeren producten (ADR klassificatie); 5.2.1.2.7. in voorkomend geval het attest van de leverancier van het chassis volgens punt 3.5.1. van onderhavige bijlage; 5.2.1.2.8. de gebruikte lasmethoden; 5.2.1.2.9. het debiet van de eventuele veiligheidskleppen en de verrechtvaardiging van dit debiet; voor de houders bestemd voor het vervoer van gassen van 2° F is dit een berekeningsnota betreffende het afvoervermogen van de kleppen, gebaseerd op een norm of code van goede praktijk; 5.2.1.2.10. een attest betreffende de verenigbaarheid van de materialen met de vervoerde producten. 5.2.1.3. De erkende instelling gaat na of de elementen van het technisch dossier beantwoorden aan punt 5.2.1.2. van onderhavige bijlage en aan de bepalingen van bijlage A bij het ADR. Met dit doel verifieert het organisme de berekeningen, de keuze van de materialen en de uitrustingen. 5.2.2. Keuringsprogramma 5.2.2.1. De erkende instelling gaat na of de gebruikte materialen overeenstemmen met de gegevens van het technisch dossier. 5.2.2.2. De erkende instelling gaat over tot de goedkeuring van de lasmethode en van de lassers overeenkomstig het bepaalde in punt 3.4. van onderhavige bijlage. 5.2.2.3. De bouw heeft plaats onder toezicht van de erkende instelling. 5.2.2.3.1. De erkende instelling gaat door middel van steekproeven de belangrijkste fabricagefasen na (o.m. het vervaardigen van de mantel, het aanlassen, de identiteit van de lassers, de goede toepassing van de las- en controlemethoden, enz.). 5.2.2.3.2. De erkende instelling is aanwezig bij het nemen van het proefstuk, bedoeld in punt 5.2.2.3.5. hieronder. 5.2.2.3.3. De erkende instelling bepaalt en onderzoekt de uitvoeringsvoorwaarden van de niet-destructieve testen. 5.2.2.3.4. De erkende instelling verifieert in voorkomend geval de diagrammen van de thermische behandeling. 5.2.2.3.5. De erkende instelling staat in voor volgende proeven op een proefstuk : bij elke tank wordt een proefstuk genomen op het uiteinde van een der langsnaden; in voorkomend geval ook op het uiteinde van een der stomplassen van de uit meerdere stukken samengestelde bodems; voor fabricatie van een belangrijk aantal gastanks welke in serie worden vervaardigd kan in overleg met de erkende instelling en dit in overeenstemming met de eisen van de constructiecode een vermindering van het aantal proefplaten en het aantal uit te voeren mechanische beproevingen hierop in aanmerking genomen worden. elk proefstuk ondergaat dezelfde thermische behandelingen als het stuk waarop het betrekking heeft; na radiografisch onderzoek worden uit elk proefstuk proefstaven genomen ter uitvoering van volgende proeven : - een trekproef loodrecht op de las; - een trekproef op een proefstaal met insnoering in de las, wanneer de plaatdikten kleiner zijn dan of gelijk zijn aan 12 mm; - een trekproef op het neergesmolten metaal wanneer de plaatdikte groter is dan 12 mm; - een buigproef over de keerzijde en een buigproef over de bovenzijde van de lasnaad; - zes Charpy-V kerfslagproeven (3 in het neergesmolten metaal en 3 in de warmte-invloedzone).
Het uitvoeren van de kerfslagproeven is niet vereist voor aluminium of aluminiumlegeringen en ook niet wanneer de plaatdikte kleiner is dan 2,5 mm.
De kerfslagproeven worden uitgevoerd op een temperatuur lager dan of gelijk aan de minimum bedrijfstemperatuur, zonder dat deze temperatuur hoger dan - 20 °C mag zijn. De gemiddelde waarden die voor elke reeks proeven bekomen worden, moeten minstens gelijk zijn aan 35 J/cm2.
Daarbij moeten per reeks van drie proeven ten minste twee proeven de voorggeschreven gemiddelde waarde bereiken, zonder dat het resultaat van de derde proef minder dan 70 % van deze waarde mag bedragen.
Indien deze proeven geen bevredigend resultaat geven, mogen drie bijkomende proeven uitgevoerd worden; van de zes bekomen resultaten moeten ten minste vier proefresultaten en het gemiddelde van de zes proeven de voorgeschreven waarde bereiken, terwijl slechts één van de twee overige resultaten minder dan 70 % van deze waarde mag bedragen.
Bij de trekproef op de ingesnoerde proefstaaf mag de breukspanning de in de kwaliteitsnorm van de platen bepaalde maximale breukspanning met niet meer dan 25 % overschrijden.
De waarde van de elasticiteitsgrens, bepaald tijdens de trekproef op de uit het neergesmolten metaal genomen proefstaaf, is minstens gelijk aan deze van het basismetaal. 5.2.2.3.6. De erkende instelling staat in voor het hiernavolgend niet-destructief onderzoek van de lassen. 5.2.2.3.6.1. Alle lasnaden worden onderworpen aan een visueel onderzoek om elke fout op te sporen die de veiligheid zou kunnen schaden, zoals inkartelingen, groeven, scheuren en barsten, enz. 5.2.2.3.6.2. Alle stomplassen van de tank worden 100 % geradiografeerd.
De instelling interpreteert alle radiografieën. 5.2.2.3.6.3. De hoeklassen van de stompen met volledige doorsmelting worden 100 % onderworpen aan een ultrasoononderzoek.
De lassen die moeilijk bereikbaar zijn of niet geschikt zijn voor ultrasone controle, mogen onderzocht worden door middel van een electromagnetische of penetrante controle.
Deze controles worden uitgevoerd door een erkende instelling. 5.2.2.3.6.4. Hoeklassen met een onvolledige doorlassing a) Lasnaden in contact met de wanden van de tank Controle over 100 % door middel van een magnetisch of penetrant onderzoek.Deze controles worden uitgevoerd door een erkende instelling. De erkende instelling bepaalt de methode van controle, rekening houdend met de gebruikte materialen en de ligging en de vorm van de lasnaden. Wanneer deze controles niet mogelijk zijn, omwille van de aard van de materialen, en de gebruiksvoorwaarden van het toestel, mogen ze mits goedkeuring door de erkende instelling, vervangen worden door andere niet-destructieve controles. b) Steunen en valse chassis Magnetisch of penetrant onderzoek van alle bereikbare lassen.De instelling behoudt zich het recht voor deze onderzoeken bij te wonen of steekproeven uit te voeren. 5.2.2.3.6.5. Bij de rondnaden van de leidingen is er een totale radiografische controle van 10 %van de naden met een minimum van 3 naden.
Voor giftige gassen wordt deze controle evenwel op 100 %van de lasnaden uitgevoerd.
Opmerking : Al de niet-destructieve testen worden uitgevoerd na eventuele uitgloeiing. Het radiografisch onderzoek na uitgloeiing mag vervangen worden door andere niet-destructieve proeven op voorwaarde dat een radiografisch onderzoek reeds uitgevoerd was vóór de thermische behandeling. 5.2.2.3.7. De erkende instelling controleert de overeenkomst met het plan.
Daartoe voert ze een inwendig onderzoek uit om na te gaan of de tank beantwoordt aan de gegevens van het plan. 5.2.2.3.8. De erkende instelling voert een hydraulische proef en inhoudsbepaling van de tank uit.
De erkende instelling voert de hydraulische proef uit volgens de voorschriften van bijlage A bij het ADR en bepaalt de inhoud van de tank door weging of door een volumetrische meting.
De leidingen worden met inbegrip van de uitrustingen onderworpen aan een hydraulische beproeving op een druk die minstens gelijk is aan de beproevingsdruk van de tank.
Voor tanks bestemd voor het vervoer van sterk gekoelde gassen mag deze proef uitgevoerd worden met een ander fluidum dan water, rekening houdend met de veiligheidsvoorschriften voorzien door punt 3.2. van onderhavige bijlage.
Indien de tanks en hun uitrustingsstukken afzonderlijk aan een hydraulische proef worden onderworpen, wordt op het geheel na assemblage een dichtheidsproef uitgevoerd op de door bijlage A bij het ADR voorgeschreven druk. 5.2.2.3.9. De erkende instelling verifieert de aanwezigheid, de keuze en de bescherming van de uitrustingsstukken en kijkt de goede werking van de toebehoren na. 5.2.2.3.10. De erkende instelling voert in voorkomend geval een visuele controle uit op de bevestiging : - van de tank aan het chassis of van het vals chassis aan het chassis; - van de steunen aan de houder. 5.2.3. Afgifte van een ADR-gelijkvormigheidsattest Indien is voldaan aan de in de punten 5.1. en 5.2. van onderhavige bijlage vervatte voorschriften en de resultaten der controles en beproevingen beantwoorden aan de gestelde eisen, brengt de erkende instelling zijn slagstempel aan op de plaat met kenmerken, levert het een ADR-gelijkvormigheidsattest af en kent het een goedkeuringsnummer toe. 5.3. Specifieke bepalingen voor elementen van batterijwagens en MEGC Voor elementen van batterijwagens en MEGC beantwoorden dit technisch dossier en dit keuringsprogramma aan de hiernavolgende minimale eisen. 5.3.1. Technisch dossier 5.3.1.1. Het technisch dossier wordt in drievoud door de constructeur bij de erkende instelling van zijn keuze ingediend. 5.3.1.2. Dit dossier omvat ten minste de volgende gegevens : 5.3.1.2.1. de constructieplannen en berekeningen van het raam, de houders, het bevestigingssysteem van het raam aan het chassis en de leidingen; 5.3.1.2.2. de lijst, de plaatsbepaling en de afmetingen van de uitrustingen; 5.3.1.2.3. de hoogste dienstdruk van de houders en de aard van de te vervoeren producten; 5.3.1.2.4. het fabricageprocédé van de houders, de gebruikte materialen, de thermische behandeling en de gewaarborgde mechanische eigenschappen (breuksterkte, elasticiteitsgrens, rek, kerfslagwaarde) na de eventuele thermische eindbehandeling van de houders; 5.3.1.2.5. het attest van de leverancier van het chassis volgens punt 3.5.1 van onderhavige bijlage. 5.3.1.3. De erkende instelling gaat na of de elementen van het technisch dossier beantwoorden aan punt 5.3.1.2. van onderhavige bijlage en aan de bepalingen van bijlagen A en B bij het ADR. Met dit doel verifieert de erkende instelling onder meer de berekeningen, de keuze van de materialen en de uitrustingen. 5.3.2. Keuringsprogramma 5.3.2.1. De fabricage van de houders vindt plaats onder toezicht van de erkende instelling. 5.3.2.1.1. De erkende instelling gaat de chemische samenstelling van elke gieting na op basis van de analysecertificaten van de fabrikant; zo nodig voert ze de scheikundige analyse zelf uit. 5.3.2.1.2. De erkende instelling verifieert op basis van de uitgloeiingsdiagrammen of de eventuele thermische behandeling overeenstemt met deze aangeduid in het technisch dossier. Zo nodig wordt de thermische behandeling gecontroleerd op de afgewerkte houders door middel van hardheidsproeven. 5.3.2.1.3. De erkende instelling verifieert voor elke houder de mechanische eigenschappen van het materiaal na de afwerking en de eventuele thermische behandeling.
Het controleren van de mechanische eigenschappen vindt plaats op een proefstuk dat genomen wordt uit de overlengte van het cilindrisch gedeelte vóór de vorming van het ogief en dat onderworpen wordt aan dezelfde thermische behandeling als de houders.
Deze controle bestaat uit : - een trekproef uitgevoerd in de langsrichting; - een dwarse buigproef op een stempel met aangepaste diameter; de proefstaaf moet gebogen worden over 180° zonder barst of scheur; - drie Charpy-V kerfslagproeven op een temperatuur lager dan of gelijk aan -20 °C, uitgevoerd op proefstaven genomen in de langsrichting; de as van de kerf moet loodrecht op de wand zijn.
Minimaal te bekomen waarden : - gemiddelde waarde : 50 J/cm2; - individuele waarden : 40 J/cm2. 5.3.2.1.4. De erkende instelling verifieert door middel van steekproeven op elke houder de wanddikte van de houders. 5.3.2.1.5. De erkende instelling gaat door middel van een inwendig en uitwendig visueel onderzoek op elke houder na of er geen onaanvaardbare fouten aanwezig zijn. Indien nodig wordt dit onderzoek aangevuld met een ultrasoon onderzoek. 5.3.2.2. De bevestiging van het raam aan het chassis wordt nagezien door de erkende instelling. 5.3.2.3. Elke houder wordt overeenkomstig de bepalingen van punt 6.8.2.4.2 van bijlage A bij het ADR onderworpen aan een hydraulische proef door de erkende instelling. Tijdens deze proef gaat de erkende instelling na of er geen overdreven onrondheid optreedt; in geen enkel geval mag de onrondheid meer dan 2 % van de gemiddelde diameter bedragen. 5.3.3. Wanneer aan de voorschriften bedoeld in bovenstaande punten 5.3.1. en 5.3.2. voldaan is en de resultaten van de controle en onderzoeken voldoening schenken, brengt de erkende instelling zijn stempel aan op de kenplaat, bedoeld in paragraaf 6.8.3.5.12. van bijlage A bij het ADR, evenals op de recipiënten; het levert een ADR-gelijkvormigheidsattest af en kent een goedkeuringsnummer toe. Het attest vermeldt de nummers van de houders die deel uitmaken van de batterij. 5.4. Verduidelijkingen De gemachtigde van de Minister kan door middel van instructies aan de erkende instellingen gedetailleerde regels ter uitvoering van de door onderhavig punt 4 en 5 geviseerde keuringsprogramma's uitvaardigen. 6. TANKS UIT KUNSTSTOF 6.1. De bepalingen van de punten 3.2., 3.5.1. t.e.m. 3.5.3, 3.8.1, 3.8.2, 3.8.3, 3.9, 3.10.1, 3.10.2, 4.1 (met uitzondering van 4.1.5), 4.2 (met uitzondering van 4.2.1.1.3, 4.2.1.1.4, 4.2.2.1, 4.2.2.2, 4.2.3.4 en - onrechtstreeks - 3.3.3) en 4.3 van onderhavige bijlage gelden ook voor kunststoftanks. 6.2. Bij de beproevingen van atmosferische tanks uit gewapende kunststof mag gebruik gemaakt worden van hydraulische druk of van druk uitgeoefend met behulp van een luchtkussen, maar niet van luchtdruk. 7. BOORDDOCUMENTEN 7.1. Bij binnenlands vervoer mag het vervoerdocument uitsluitend in het Frans, Nederlands of in het Duits opgesteld zijn. Ten minste een gedeelte van de reisweg moet gelegen zijn in een landsgedeelte waar de in het vervoerdocument gebruikte taal de of een officiële taal is. 7.2. Indien de gevaarlijke goederen in tanks worden vervoerd moeten de schriftelijke richtlijnen, die in paragraaf 5.4.3 van bijlage A bij het ADR worden voorzien, tegen de binnenzijde van één van de vensters worden geplaatst; in de andere gevallen mogen ze zich ergens anders in de cabine bevinden op voorwaarde dat ze aan het desbetreffend vervoerdocument gehecht worden. 7.3. Voor de transporten van gevaarlijke goederen die gedeeltelijk of volledig op het Belgisch grondgebied plaatsvinden moeten de schriftelijke richtlijnen geleverd worden in : - een taal die de bestuurders die de gevaarlijke goederen overnemen kunnen lezen en begrijpen, en - in de officiële taal of talen van de taalgebieden waarin de reisweg geheel of gedeeltelijk gelegen is. 8. VEILIGHEIDSUITRUSTING 8.1. Naast de uitrusting, voorgeschreven door paragraaf 8.1.5 (b) van bijlage B bij het ADR, dient elke transporteenheid ten minste uitgerust te zijn met een volledig aansluitende veiligheidsbril, handschoenen uit materiaal dat aangepast is aan het vervoerd product en een oogspoelfles gevuld met zuiver water. Deze uitrusting, de waarschuwingstekens, de fluorescerende jak of het fluorescerend kledingstuk en de zaklamp(en) worden door de vervoerder geleverd. 8.2. De brandblusapparaten, voorgeschreven door paragraaf 8.1.4. van bijlage B bij het ADR, moeten voldoen aan de volgende vereisten : 1° de brandblusapparaten moeten overeenstemmen met de norm EN3, delen 1 tot 5 en voorzien zijn van het merkteken BENOR V;de brandblusapparaten die beantwoorden aan de normen NBN S 21.011 tot en met 21.017 mogen in dienst blijven tot op de datum van hun revisie; 2° de brandblusapparaten, bedoeld in paragraaf 8.1.4.1 a) van bijlage B bij het ADR, moeten zich in de cabine binnen het bereik van de bestuurder bevinden; 3° de uiterste geldigheidsdatum (maand en jaar), die de fabricatiedatum is, vermeerderd met vijf jaar, moet goed zichtbaar op het brandblusapparaat aangegeven zijn. 9. CONSTRUCTIE EN GOEDKEURING VAN VOERTUIGEN 9.1. Bij binnenlands vervoer voldoet de elektrische voeding van de tachograaf ook aan de vereisten van paragraaf 9.2.2.5. van bijlage B bij het ADR indien : - bij voertuigen die vóór 1 oktober 1978 zijn ingeschreven, de stroomketen van de tachograaf voorzien is van een weerstand die de stroomsterkte beperkt tot een maximale waarde van 150 mA of van een zekering met een maximale waarde van 150 mA; - bij voertuigen, die tussen 1 oktober 1978 en 1 januari 1997 zijn ingeschreven, de stroomketen van de tachograaf voorzien is van een weerstand, die de stroomsterkte beperkt tot een maximale waarde van 150mA en een intrinsieke veiligheid biedt in een mengsel bestaande uit 20 % waterstof en 80 % lucht. 9.2. Indien de wanden van de laadruimte van een voertuig bestemd voor het vervoer van colli, een rol spelen bij de stuwing van de colli in de zin van paragraaf 7.5.7.1 van bijlage A bij het ADR, moeten deze wanden voldoende hoog en stevig zijn. 9.3. Bij tankvoertuigen mogen de schokbrekers niet rechtstreeks aan de houder bevestigd zijn.
Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 9 maart 2003.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Mobiliteit en Vervoer, Mevr. I. DURANT De Minister van Binnenlandse Zaken, A. DUQUESNE De Minister van Financiën, D. REYNDERS
Europees Verdrag betreffende het Internationale vervoer van gevaarlijke goederen over de weg (A.D.R.) I. Lijst van de multilaterale akkoorden: M76 : Frankrijk, België, Oostenrijk, Slowakije, Duitsland, Verenigd Koninkrijk, Liechtenstein: Vervoer van ethylalcohol van de klasse 3 in tankvoertuigen.
Vervaldatum: 25/08/2003.
M77 : Frankrijk, België, Oostenrijk, Slowakije, Duitsland, Verenigd Koninkrijk, Portugal, Liechtenstein: Vervoer van ethylalcohol van de klasse 3 in laadketels.
Vervaldatum: 19/08/2003.
M80 : Frankrijk, België, Finland, Nederland, Oostenrijk, Tsjechische Republiek, Zwitserland, Duitsland, Slowakije, Verenigd Koninkrijk, Italië, Portugal, Liechtenstein, Zweden, Noorwegen, Denemarken: Klassering van stoffen die bezoedelend zijn voor het watermilieu.
Vervaldatum: 01/01/2004.
M82 : België, Nederland, Tsjechische Republiek, Slowakije: Vacuümtanks voor afvalstoffen.
Vervaldatum: 31/12/2003.
M100 : Noorwegen, Oostenrijk, Tsjechische Republiek, Zweden, Slowakije, België, Verenigd Koninkrijk, Liechtenstein, Duitsland, Frankrijk Vervoer van kleine hoeveelheden aanstekers en navulpatronen voor aanstekers (UNO nr. 1057).
Vervaldatum: 31/12/2004.
M101 : Duitsland, België, Oostenrijk, Noorwegen, Slowakije, Zweden, Frankrijk: Vervoer van waterstofperoxide van de klasse 5.1 in combinatieverpakkingen van het type 6HA1.
Vervaldatum: 31/07/2005.
M106 : Frankrijk, Zweden, Oostenrijk, België, Duitsland, Liechtenstein, Spanje, Slowakije: Vervoer van vaste afvalstoffen en residuen die antimonium of loodverbindingen of beiden bevatten.
Vervaldatum: 31/08/2005.
M107 : Zwitserland, Duitsland, België, Frankrijk, Tsjechische Republiek, Oostenrijk, Noorwegen, Liechtenstein, Zweden, Slowakije: Losgestort vervoer van vaste afvalstoffen en residuen vervuild met difenylen, trifenylen, (PCB en PCT) en polyhalogenen.
Vervaldatum: 01/11/2005.
M110: Duitsland, Nederland, Zweden, België, Slowakije, Oostenrijk: Losgestort vervoer van 1479 natriumperboraat monohydraat en van natriumcarbonaat peroxihydraat.
Vervaldatum: 31/12/2005.
M113: België, Duitsland: Afwisselend vervoer van dimethylteraftalaat (DMT) en van methanol in een tankwagen met benedenlossing, voorzien van twee afsluiters in serie waarvan de eerste afsluiter niet volledig inwendig is.
Vervaldatum: 01/03/2006.
M115: België, Tsjechische Republiek, Oostenrijk, Frankrijk: Verpakking van gebruikte, niet gereinigde spuitbussen, geplaatst in metalen IBC's.
Vervaldatum: 01/05/02006.
M116: België, Oostenrijk, Duitsland, Frankrijk: Losgestort vervoer van vaste stoffen, mengsels inbegrepen (zoals bereidingen en afvalstoffen), gerangschikt onder c) van de verschillende cijfers van klasse 6.1 in kipwagens.
Vervaldatum: 01/05/2006.
M125 : België, Frankrijk, Tsjechische Republiek: Vervoer van verschillende gassen van klasse 2 in DOT cilinders.
Vervaldatum: 31/12/2006.
M129 : Frankrijk, Duitsland, België, Spanje, Oostenrijk, Italië: Keuringsdocument.
Vervaldatum: 01/07/2004.
II..Lijst van nationale afwijkingen zonder vervaldatum(richtlijn 2000/61/EC van 10 oktober 2000). 1 Transporten van kleine hoeveelheden 6-97 : Distributie van chemische produkten - lege, niet gereinigde houders - vermeldingen op het vervoerdocument. 2. Transporten over korte afstanden 6-82 : Transport van vaste opslagtanks met propaan, butaan of hun mengsels, die niet werden ontgast. 2-85 : Transport van niet-gereinigde opslagtanks met benzine of gasoil. 2-89 : Vrijstellingen van bepaalde ADR voorschriften voor het vervoer van gevaarlijke goederen tussen verschillende industriële complexen. 4-97 : Vrijstellingen van bepaalde ADR voorschriften voor het vervoer van verwarmde vaste stoffen. 02-2000 Vrijstellingen van bepaalde ADR voorschriften voor het vervoer van gevaarlijke goederen tussen verschillende industriële complexen.
XXX Opleiding chauffeur, transport van UN 1202, 1203 en 1223 01-2002 : Vervoer van afvalstoffen UN3130 in een laadketel met tankcode L4BH in plaats van een laadketel met tankcode L4DH. III Lijst van de nationale afwijkingen met vervaldatum. 4-88quater : Transport van UN3288 van de klasse 6.1, 65 °C. Vervaldatum: 01/01/2004. 4-89ter : Bijzondere voorschriften voor de constructie en het gebruik van laadketels voor vacuümruiming bestemd voor het vervoer van gevaarlijke afvalstoffen Vervaldatum: 25/05/2004. 01-2000 : Transport van UN1824 en UN1814 in tankopleggers waarvoor het geladen volume ten minste 70 % van de totale capaciteit bedragen.
Vervaldatum: 31/12/2004. 01-2001 : Transport van UN1062 methylbromide.
Vervaldatum : 1/04/2006. 2-2001: Vrijstellingen van ADR voorschriften betreffende het getuigschrift voor het vervoer van gevaarlijke goederen tussen verschillende industriële complexen.
Vervaldatum : 21/06/2006. 5-2002: Vrijstellingen van ADR voorschriften betreffende het vervoerdocument en het getuigschrift voor het vervoer van gevaarlijke goederen tussen verschillende industriële complexen.
Vervaldatum : 12/11/2007. 06-2002 : Vrijstellingen van ADR voorschriften voor het vervoer UN1202 tussen twee industriële complexen.
Vervaldatum : 31/12/2006. 07-2002 : Vervoer van UN1051 verpakt in flessen met een capaciteit van 2.5 liter.
Vervaldatum: 31/12/2003.
De tekst van deze afwijking kan verkregen worden op eenvoudige aanvraag aan de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer-Vervoer te Land-Dienst Wegvervoer - Vervoer van gevaarlijke stoffen- Résidence Palace, blok A, 9e verd. - Wetstraat 155 - 1040 Brussel (tel. : 02-287 44 93-94-95-96-97-98 en 99).