Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 06 juni 2013
gepubliceerd op 18 juni 2013

Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 22 december 1967 houdende algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen

bron
federale overheidsdienst sociale zekerheid
numac
2013022329
pub.
18/06/2013
prom.
06/06/2013
ELI
eli/besluit/2013/06/06/2013022329/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

6 JUNI 2013. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 22 december 1967 houdende algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Zoals vermeld in het regeerakkoord wordt de regeling inzake toegelaten activiteit in die mate aangepast dat werken en pensioen genieten aangemoedigd wordt weliswaar rekening houdend met de budgettaire implicaties.

In voorliggend ontwerp van koninklijk besluit zijn volgende maatregelen opgenomen.

Vooreerst wordt met ingang van 1 januari 2013 de sanctie bij overschrijding van de grensbedragen ingeval van de cumulatie van een pensioen met een beroepsactiviteit of van een gezinspensioen met een beroepsactiviteit van de echtgenoot aangepast.

Daarnaast kan een pensioen voortaan vanaf de leeftijd van 65 jaar onbeperkt gecumuleerd worden met een beroepsactiviteit indien de gepensioneerde op het ogenblik van zijn pensionering een loopbaan had van minstens 42 jaar.

De cumulatie van een rustpensioen en een sociale uitkering blijft in principe onmogelijk. De cumulatie van een overlevingspensioen met een sociale uitkering is echter, beperkt tot een bepaald bedrag, mogelijk gedurende een periode van 12 al dan niet aaneensluitende maanden, eventueel in combinatie met een toegelaten beroepsactiviteit waarvoor de grensbedragen van toepassing zijn.

Verder wordt voorzien in een aangepaste definitie van de beroepsinkomsten en in een aantal bepalingen die de grensbedragen aanpassen.

De hoofdregel is en blijft dat een pensioen niet kan worden gecombineerd met een loon dat door het verrichten van arbeid wordt verdiend.

Deze hoofdregel is onder andere vastgelegd in artikel 30bis van het koninklijk besluit nr. 72 van 10 november 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen.

Weliswaar kent de aanhef van artikel 30bis van hetvoormelde koninklijk besluit nr. 50 aan de Koning de bevoegdheid toe om bepaalde uitzonderingen op het principieel verbod op de cumulatie van een pensioen en loon uit arbeid en de voorwaarden voor deze uitzonderingen vast te stellen. Deze delegatie aan de Koning kan echter niet zover reiken dat afbreuk zou kunnen worden gedaan aan de essentiële beleidskeuze die in deze aangelegenheid is gemaakt en verder wordt gemaakt. In het kader van deze materie is de essentiële beleidskeuze steeds geweest dat wie een wettelijk rustpensioen geniet alleen deze uitkering mag ontvangen en die niet mag combineren met een andere vergoeding zoals een andere uitkering of een loon uit arbeid.

Dat de Koning de essentiële beleidskeuzen dient te respecteren die besloten liggen in hogere rechtsnormen, valt onder meer af te leiden uit artikel 108 van de Grondwet.

Hoewel het ontwerp diverse bepalingen bevat waarin een onderscheid gemaakt wordt tussen categorieën van gepensioneerden op grond van onder meer de leeftijd, de in aanmerking te nemen inkomensgrens, de duur van de beroepsloopbaan, is het in dit opzicht van belang op te merken dat de in aanmerking genomen onderscheidende criteria zich baseren op de parameters gebruikt in de huidige wetgeving, met name om de grensbedragen te bepalen in functie van de leeftijd en het ontvangen pensioen en dat er derhalve geen discriminatie is te midden deze categorieën.

Wat specifiek het bepaalde in het ontworpen artikel 107, § 2, van het koninklijk besluit van 22 december 1967 (artikel 1, 2° van het ontwerp) betreft, ziet de Raad van State niet onmiddellijk een verantwoording voor het gegeven dat een gepensioneerde die de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt, maar geen beroepsloopbaan van 42 jaar kan laten gelden op het ogenblik van zijn oppensioenstelling, over minder mogelijkheden op het vlak van cumulatie zou moeten beschikken dan een persoon die 65 jaar of ouder is, maar die wel een beroepsloopbaan van 42 jaar kan laten gelden.

In casu zou de Koning zijn bevoegdheden overschrijden indien hij aan alle gepensioneerden vanaf de leeftijd van 65 jaar de mogelijkheid zou geven om onbeperkt bij te verdienen. Op die wijze zou de Koning aan de overgrote meerderheid der gepensioneerden een vrijstelling verlenen van de toepassing van artikel 30bis van het koninklijk besluit nr. 72, wat in strijd zou zijn met artikel 108 van de Grondwet.

Daarom is het nodig om naast een leeftijdsvereiste van 65 jaar een bijkomende loopbaanvoorwaarde van 42 jaar te hanteren, zodat het principieel verbod op de cumulatie van pensioen en loon uit arbeid nog altijd de hoofdregel kan blijven.

Dat de keuze voor een bijkomende toepassingsvoorwaarde viel op een bepaalde duur van de voorafgaande loopbaan, en meer bepaald deze van 42 loopbaanjaren, hoeft niet te verwonderen. Loopbaanvoorwaarden komen immers nu al frequent voor in de pensioenreglementering. Daarnaast is er de jongste jaren in de pensioenreglementering een tendens om de loopbaanvoorwaarden zwaarder te laten doorwegen dan de leeftijdsvoorwaarden. Zo werd de loopbaanvoorwaarde voor het opnemen van het vervroegd wettelijk pensioen met 5 jaar opgetrokken voor de werknemers en de zelfstandigen en met 35 jaar voor de openbare sector tot 40 jaar, terwijl de leeftijdsvoorwaarde slechts werd opgetrokken met 2 jaar tot 62 jaar.

De loopbaanvoorwaarde van 42 jaar vinden we terug voor een vervroegde pensionering vanaf de leeftijd van 60 jaar : met een zeer lange loopbaan kan men uitzonderlijk nog steeds op 60-jarige leeftijd op pensioen. Het is deze voorwaarde van een zeer lange loopbaan die we ook voor het onbeperkt bijverdienen hanteren. Bovendien zijn loopbaanvoorwaarden maatschappelijk billijker ook dan leeftijdsvoorwaarden.

We denken derhalve dat met het bovenstaande afdoende geantwoord is op de opmerking die de Raad van State in haar advies nr. 52.748/1 van 15 februari 2013 heeft gemaakt in verband met het gelijkheidsbeginsel.

Wij hebben de eer te zijn, Sire, Van uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaars, De Minister van Zelfstandigen, Mevr. S. LARUELLE De Minister Van Pensioenen, A. DE CROO

ADVIES 52.748/1 VAN 15 FEBRUARI 2013 VAN DE RAAD VAN STATE, AFDELING WETGEVING, OVER EEN ONTWERP VAN KONINKLIJK BESLUIT TOT WIJZIGING VAN HET KONINKLIJK BESLUIT VAN 22 DECEMBER 1967 HOUDENDE ALGEMEEN REGLEMENT BETREFFENDE HET RUST- EN OVERLEVINGSPENSIOEN DER ZELFSTANDIGEN' Op 16 januari 2013 is de Raad van State, afdeling Wetgeving, door de Minister van Zelfstandigenverzocht binnen een termijn van dertigdagen een advies te verstrekken over een ontwerp van koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 22 december 1967 houdende algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen'.

Het ontwerp is door de eerstekamer onderzocht op 7 februari 2013.

De kamer was samengesteld uit Marnix Van Damme, kamervoorzitter, Wilfried Van Vaerenberghen Jeroen Van Nieuwenhove, staatsraden, Marc Rigaux, assessor, en Wim Geurts, griffier.

Het verslag is uitgebracht doorBrecht Steen, auditeur.

De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst van het advies is nagezien onder toezicht van Wilfried Van Vaerenbergh, staatsraad.

Het advies, waarvan de tekst hierna volgt, is gegeven op 15 februari 2013. 1. Met toepassing van artikel 84, § 3, eerste lid, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, heeft de afdeling Wetgeving zich toegespitst op het onderzoek van de bevoegdheid van de steller van de handeling, van de rechtsgrond, alsmede van de vraag of aan de te vervullen vormvereisten is voldaan. Strekking en rechtsgrond van het ontwerp 2. Het om advies voorgelegde ontwerp van koninklijk besluit beoogt diverse wijzigingen aan te brengen in de voorwaarden en de beperkingen waaronder in het pensioenstelsel der zelfstandigen cumulatie mogelijk is van pensioenen met beroepsinkomsten of sociale vergoedingen. Daartoe worden met ingang van 1 januari 2013 verschillende wijzigingen aangebracht in het koninklijk besluit van 22 december 1967 houdende algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen'. 3. De ontworpen regeling kan worden geacht rechtsgrond te vinden in de artikelen 9, § 1, eerste lid, 1°, en 30bis, van het koninklijk besluit nr.72 van 10 november 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen', waaraan wordt gerefereerd in het eerste lid van de aanhef van het ontwerp, alsook in artikel 31, 2°, van dat besluit (1) en in artikel 7, tweede lid, van de wet van 11 april 1995 tot invoering van het 'handvest' van de sociaal verzekerde' (2).

Vormvereisten 4. Uit artikel 19/1, § 1, van de wet van 5 mei 1997Relevante gevonden documenten type wet prom. 05/05/1997 pub. 18/06/1997 numac 1997021155 bron diensten van de eerste minister 5 MEI 1997 Wet betreffende de coördinatie van het federale beleid inzake duurzame ontwikkeling sluiten betreffende de coördinatie van het federale beleid inzake duurzame ontwikkeling' vloeit voort dat elk voorontwerp van wet, elk ontwerp van koninklijk besluit en elk voorstel van beslissing dat ter goedkeuring aan de Ministerraad moet worden voorgelegd, aanleiding moet geven tot een voorafgaand onderzoek met betrekking tot de noodzaak om een effectbeoordeling inzake duurzame ontwikkeling uit te voeren, tenzij het voorontwerp, het ontwerp of het voorstel hiervan is vrijgesteld. Die vrijstellingen zijn bepaald bij het koninklijk besluit van 20 september 2012Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 20/09/2012 pub. 09/10/2012 numac 2012011374 bron programmatorische federale overheidsdienst duurzame ontwikkeling Koninklijk besluit houdende uitvoering van artikel 19/1, § 1, tweede lid van hoofdstuk V/1 van de wet van 5 mei 1997 betreffende de coördinatie van het federale beleid inzake duurzame ontwikkeling sluiten houdende uitvoering van artikel 19/1, § 1, tweede lid, van hoofdstuk V/1 van de wet van 5 mei 1997Relevante gevonden documenten type wet prom. 05/05/1997 pub. 18/06/1997 numac 1997021155 bron diensten van de eerste minister 5 MEI 1997 Wet betreffende de coördinatie van het federale beleid inzake duurzame ontwikkeling sluiten betreffende de coördinatie van het federale beleid inzake duurzame ontwikkeling'.

Het voorliggende ontwerp kan niet worden ingepast in één van de vrijstellingscategorieën bepaald in artikel 2 van het voornoemde koninklijk besluit, op grond waarvan geen voorafgaand onderzoek in voormelde zin moet worden uitgevoerd. Een dergelijk onderzoek dient bijgevolg alsnog plaats te vinden. Wanneer uit dat onderzoek bovendien zou blijken dat een effectbeoordeling in de zin van artikel 19/2 van de voornoemde wet noodzakelijk is, en als gevolg van die effectbeoordeling wijzigingen zouden worden aangebracht in de tekst van het ontwerp, zoals die thans om advies aan de Raad van State, afdeling Wetgeving, is voorgelegd, zullen deze wijzigingen eveneens om advies aan de afdeling Wetgeving moeten worden voorgelegd.

Tekstonderzoek Aanhef 5. Rekening houdende met wat hiervoor is opgemerkt met betrekking tot de rechtsgrond voor het ontwerp, dient in het eerste lid van de aanhef ook te worden verwezen naar artikel 31, 2°, van het koninklijk besluit nr.72 van 10 november 1967, en dient na dat lid een nieuw lid te worden ingevoegd waarin wordt verwezen naar artikel 7, tweede lid, van de wet van 11 april 1995.

Dispositief Algemene opmerking 6.1. Het ontwerp bevat diverse bepalingen waarin een onderscheid wordt gemaakt tussen categorieën van gepensioneerden op grond van onder meer de leeftijd, de duur van de beroepsloopbaan, de in aanmerking te nemen inkomensgrens en de aard van de beroepsactiviteit.

Dergelijk verschil in behandeling dient uiteraard gewettigd te kunnen worden in het licht van de beginselen van gelijkheid en niet-discriminatie zoals die zijn vervat in de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.

Een verschil in behandeling is volgens de rechtspraak slechts verenigbaar met de grondwettelijke beginselen van gelijkheid en niet-discriminatie wanneer dat verschil op een objectief criterium berust en het redelijk verantwoord is. Het bestaan van een dergelijke verantwoording moet worden beoordeeld, rekening houdend met het doel en de gevolgen van de betrokken maatregel en met de aard van de terzake geldende beginselen; het gelijkheidsbeginsel is geschonden wanneer er geen redelijk verband van evenredigheid bestaat tussen de aangewende middelen en het beoogde doel.

Ook al kan op het eerste gezicht worden aangenomen dat het verschil in behandeling van categorieën van gepensioneerden, dat uit de betrokken bepalingen van het ontwerp volgt, telkens voldoende te verantwoorden valt in het licht van de beginselen van gelijkheid en niet-discriminatie, verdient het niettemin aanbeveling, teneinde daar geen twijfel over te laten bestaan en ter wille van de duidelijkheid, om die verantwoording ook in een bij te voegen verslag aan de Koning weer te geven. 6.2. In het ontworpen artikel 107, § 2, van het koninklijk besluit van 22 december 1967 (artikel 1, 2°, van het ontwerp) wordt bepaald dat de pensioengerechtigde die de leeftijd van 65 jaar bereikt en op de ingangsdatum van het rustpensioen een beroepsloopbaan bewijst van minstens 42 kalenderjaren, beroepsactiviteiten kan verrichten zonder dat de inkomsten die daaruit voorvloeien aan enige restrictie zijn onderworpen. Aldus wordt een verschillende behandeling gecreëerd tussen pensioengerechtigden ouder dan 65 jaar, naargelang zij bij het begin van hun oppensioenstelling al dan niet een loopbaan van 42 jaar kunnen laten gelden. Die regeling is gelijkluidend met het bij artikel 2 van het ontwerp 52.749/1 (3) ontworpen artikel 64, § 4, van het koninklijk besluit van 21 december 1967 tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers', waarover de Raad van State, afdeling Wetgeving, in zijn advies het volgende opmerkte : « Wat specifiek het bepaalde in het ontworpen artikel 64, § 4, van het koninklijk besluit van 21 december 1967 (artikel 2 van het ontwerp) betreft, ziet de Raad van State, afdeling Wetgeving, niet onmiddellijk een verantwoording voor het gegeven dat een gepensioneerde die de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt, maar geen beroepsloopbaan van 42 jaar kan laten gelden op het ogenblik van zijn oppensioenstelling, over minder mogelijkheden op het vlak van cumulatie zou moeten beschikken dan een persoon die 65 jaar of ouder is, maar die wel een beroepsloopbaan van 42 jaar kan laten gelden. Dat - zoals verklaard door de gemachtigde - het aldus gemaakte onderscheid een gunstmaatregel zou inhouden voor wie een langere beroepsloopbaan kan laten gelden - en dus in het verleden meer zou hebben bijgedragen tot het pensioenstelsel der werknemers -, vermag niet een voldoende verantwoording te bieden voor dat onderscheid, temeer daar niet goed valt in te zien op welke wijze die verantwoording kan worden ingepast in de algemene context van de ontworpen regeling waaraan blijkens het verslag aan de Koning enerzijds en het DOEB quick scan formulier anderzijds toch de bedoeling ten grondslag ligt om respectievelijk werken en pensioen genieten' aan te moedigen en ervoor [te zorgen] dat mensen die met een lager pensioen moeten rondkomen, hun inkomen gemakkelijker via arbeid kunnen verhogen.' De steller van het ontwerp zal bijgevolg, wat dit onderdeel van de regeling betreft, in een deugdelijker verantwoording voor het betrokken onderscheid moeten voorzien en, zoals hiervoor reeds is aanbevolen, het verslag aan de Koning met het oog daarop aanvullen. Indien zou blijken dat geen andere, meer deugdelijke, motieven voorhanden zijn om dit onderscheid te verantwoorden, zal dit onderdeel van de ontworpen regeling in het licht van het voorgaande moeten worden herzien. » Die opmerking kan mutatis mutandis ook op de voorliggende ontworpen regeling worden betrokken.

Artikel 7 7. Men redigere artikel 7 van het ontwerp als volgt : « Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2013 en is voor de eerste maal van toepassing op de beroepsinkomsten van het jaar 2013.» (1) Voor zover het ontworpen artikel 107ter van het koninklijk besluit van 22 december 1967 (artikel 3 van het ontwerp) voorziet in een gelijkstelling van een niet-Belgisch invaliditeitspensioen met een als rustpensioen geldende uitkering.(2) Meer bepaald voor artikel 6 van het ontwerp. (3) Ontwerp van koninklijk besluit tot wijziging van diverse reglementaire bepalingen betreffende de cumulatie van een pensioen in de werknemersregeling met beroepsinkomsten of met sociale vergoedingen', waarover de Raad van State op 23 januari 2013 advies 52.749/1 heeft uitgebracht.

De griffier, W. Geurts.

De voorzitter, M. Van Damme.

6 JUNI 2013. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 22 december 1967 houdende algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op het koninklijk besluit nr. 72 van 10 november 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen, artikel 9, § 1, eerste lid, 1°, laatst gewijzigd bij het koninklijk besluit van 13 juli 2001, en artikel 30bis, laatst gewijzigd bij het koninklijk besluit van 30 januari 1997Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 30/01/1997 pub. 10/05/2013 numac 2013000317 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Koninklijk besluit betreffende het pensioenstelsel der zelfstandigen met toepassing van de artikelen 15 en 27 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels en van artikel 3, § 1, 4°, van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese en Monetaire Unie. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten;

Gelet op het koninklijk besluit van 22 december 1967 houdende algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen;

Gelet op het advies van het Algemeen Beheerscomité voor het sociaal statuut der zelfstandigen, gegeven op 20 december 2012;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën gegeven op 4 december 2012;

Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting van 20 december 2012;

Gelet op het advies nr. 52.748/1 van de Raad van State, gegeven op 15 februari 2013, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Op de voordracht van de Minister van Pensioenen en van de Minister van Zelfstandig en en op het advies van de in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.In artikel 107 van het koninklijk besluit van 22 december 1967 houdende algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen, laatst gewijzigd bij het koninklijk besluit van 18 juli 2008, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° Paragraaf 1 wordt aangevuld met twee leden, luidende : « De afscheidsvergoeding of elk als zodanig geldend voordeel toegekend aan de leden van de parlementen van de Federale Staat en van de Gemeenschappen en de Gewesten worden beschouwd als inkomsten voortvloeiend uit de uitoefening van een in het eerste lid bedoelde bezigheid. Voor de toepassing van het eerste en het tweede lid wordt een opzeggingsvergoeding, een afscheidsvergoeding, een ontslagvergoeding of elk ander als zodanig geldend voordeel geacht gelijkmatig gespreidte zijn over de duur van de opzeggingstermijn. » 2° Paragraaf 2 wordt vervangen als volgt : « § 2.A. De pensioengerechtigde mag met ingang van 1 januari van het kalenderjaar waarin hij één van de in de artikelen 3, § 1, en 16, § 1, van het koninklijk besluit van 30 januari 1997Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 30/01/1997 pub. 10/05/2013 numac 2013000317 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Koninklijk besluit betreffende het pensioenstelsel der zelfstandigen met toepassing van de artikelen 15 en 27 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels en van artikel 3, § 1, 4°, van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese en Monetaire Unie. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten of in artikel 92 bedoelde leeftijden heeft bereikt : 1° een beroepsbezigheid uitoefenen die onder toepassing valt van de wetgeving op de arbeidsovereenkomsten, of van een soortgelijk wettelijk of reglementair statuut, voor zover het in het kalenderjaar betaald bruto beroepsinkomen,met uitzondering van het dubbel vakantiegeld en achterstallige bedragen inzake premies en bezoldigingen zoals voorzien in artikel 171, 5°, b, d en e, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen, per kalenderjaar 13.556,68 euro niet overschrijdt; 2° een beroepsbezigheid als zelfstandige of als helper uitoefenen die de onderwerping aan het koninklijk besluit nr.38 tot gevolg heeft, of die wordt uitgeoefend in de hoedanigheid van meewerkende echtgenoot, voor zover het beroepsinkomen uit deze bezigheid per kalenderjaar 10.845,34 euro niet overschrijdt.

Onder beroepsinkomen van de in het voorgaande lid, 2°, beoogde activiteiten dient te worden verstaan het bruto-beroepsinkomen, verminderd met de beroepsuitgaven of -lasten en, desgevallend, met het beroepsverlies, dat in aanmerking genomen werd door het Bestuur der Directe Belastingen voor de vaststelling van de aanslag betreffende het betrokken jaar. Indien de bezigheid als helper uitgeoefend wordt door de meewerkende echtgenoot die onderworpen is aan het koninklijk besluit nr. 38, dient de toegekende bezoldiging in aanmerking genomen te worden. Indien de bezigheid als helper uitgeoefend wordt door de meewerkende echtgenoot die niet onderworpen is aan het koninklijk besluit nr. 38, dient het deel van het inkomen van de echtgenoot-uitbater in aanmerking genomen te worden dat aan de helper toegekend wordt overeenkomstig het Wetboek van de inkomstenbelastingen.

Het gedeelte van de beroepsinkomsten dat overeenkomstig artikel 87 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen gecoördineerd door het koninklijk besluit van 10 april 1992 en bekrachtigd bij de wet van 12 juni 1992 aan de echtgenoot wordt toegekend, wordt bij de inkomsten van de uitbater gevoegd.

In het onder het voorgaande lid beoogde beroepsinkomen worden evenwel niet begrepen het bedrag van de bijdragen betaald in toepassing van het koninklijk besluit nr. 38 of van de koninklijk besluiten houdende maatregelen betreffende de inkomensmatiging opgelegd aan de zelfstandigen krachtens de wetten van 6 juli 1983 en 27 maart 1986 tot toekenning van bijzondere machten aan de Koning, vóór de effectieve ingangsdatum van het pensioen en terugbetaald aan de gerechtigde na voornoemde datum, noch het bedrag van de verwijlintresten toegekend aan de gerechtigde.

Indien de bezigheid als zelfstandige of als helper in het buitenland wordt uitgeoefend, wordt rekening gehouden met het belastbaar beroepsinkomen uit die bezigheid.

Indien de bezigheid als zelfstandige of als helper, omwille van de aard ervan of van bijzondere omstandigheden, gedurende één of meerdere periodes van een bepaald jaar wordt onderbroken, wordt ze verondersteld gedurende het beoogde jaar zonder onderbreking te zijn uitgeoefend. Het beroepsinkomen van een kalenderjaar wordt steeds geacht eenvormig verdeeld te zijn over de maanden werkelijke of vermoede bezigheid tijdens het betrokken jaar, tenzij de gerechtigde het tegenbewijs levert. Dat tegenbewijs kan uitsluitend geleverd worden voor het jaar waarin het pensioen daadwerkelijk en voor de eerste maal ingaat. 3° iedere andere bezigheid, mandaat, ambt of post uitoefenen, voor zover het bruto-inkomen dat eruit voortvloeit, ongeacht de benaming ervan, met uitzondering van het dubbel vakantiegeld en achterstallige bedragen inzake premies en bezoldigingen zoals voorzien in artikel 171, 5°, b, d en e, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen, gecoördineerd door het koninklijk besluit van 10 april 1992 en bekrachtigd bij wet van 12 juni 1992, per kalenderjaar 13.556,68 euro niet overschrijdt.

De in deze paragraaf, A, bedoelde bedragen van 13.556,68 euro en 10.845,34 euro, worden respectievelijk gebracht : 1° voor het jaar 2006, op 15.590,18 euro en 12.472,14 euro; 2° voor het jaar 2007, op 17.149,20 euro en 13.719,35 euro; 3° voor de jaren 2008 tot 2012, op 21.436,50 euro en 17.149,19 euro; 4° vanaf het jaar 2013, op 21.865,23 euro en 17.492,17 euro.

B. In afwijking van deze paragraaf, A, mag de betrokkenedie op de datum waarop zijn pensioen ingaat een beroepsloopbaan bewijst van minstens 42 kalenderjaren overeenkomstig de regeling die geldt voor het vervroegd pensioen in de regeling van de werknemers, een in deze paragraaf, A, bedoelde beroepsbezigheid uitoefenen vanaf de eerste van de maand volgendop de maand van zijn 65e verjaardag zonder beperking van de beroepsinkomsten die voortvloeien uit die beroepsbezigheid.

C. De betrokkene die gerechtigd is op één of meer rustpensioenen of op één of meer rust- en overlevingspensioenen en die naar gelang van het geval, één van de in de artikelen 3, § 1, en 16, § 1, van het koninklijk besluit van 30 januari 1997Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 30/01/1997 pub. 10/05/2013 numac 2013000317 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Koninklijk besluit betreffende het pensioenstelsel der zelfstandigen met toepassing van de artikelen 15 en 27 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels en van artikel 3, § 1, 4°, van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese en Monetaire Unie. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten of in artikel 92 bedoelde leeftijden, nog niet heeft bereikt, mag, tot 31 december van het kalenderjaar dat voorafgaat aan datgene waarin hij één van de in voormelde artikelen bedoelde leeftijden bereikt, een beroepsbezigheid uitoefenen voor zover het beroepsinkomen per kalenderjaar niet meer bedraagt dan : 1° 7.570,00 euro voor een bezigheid beoogd in deze paragraaf, A, 1° ; 2° 6.056,01 euro voor een bezigheid beoogd in deze paragraaf, A, 2° ; 3° 7.570,00 euro voor een bezigheid beoogd in deze paragraaf, A, 3°.

D.De betrokkene die uitsluitend gerechtigd is op één of meer overlevingspensioenen en die de leeftijd van 65 jaar niet heeft bereikt, mag en en tot 31 december van het kalenderjaar dat voorafgaat aan datgene waarin hij de leeftijd van 65 jaar bereikt, een beroepsbezigheid uitoefenen voor zover het beroepsinkomen per kalenderjaar niet meer bedraagt dan : 1° 17.625,60 euro voor een bezigheid beoogd in deze paragraaf, A, 1° ; 2° 14.100,48 euro voor een bezigheid beoogd in deze paragraaf, A, 2° ; 3° 17.625,60 euro voor een bezigheid beoogd in deze paragraaf, A, 3°.

E. De betrokkene die uitsluitend gerechtigd is op één of meer overlevingspensioenen en die één van de in de artikelen 3, § 1, en 16, § 1, van het koninklijk besluit van 30 januari 1997Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 30/01/1997 pub. 10/05/2013 numac 2013000317 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Koninklijk besluit betreffende het pensioenstelsel der zelfstandigen met toepassing van de artikelen 15 en 27 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels en van artikel 3, § 1, 4°, van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese en Monetaire Unie. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten bedoelde leeftijden nog niet bereikt heeft, en die in de loop van het kalenderjaar gerechtigd wordt op één of meer rustpensioenen, mag in afwijking van deze paragraaf, C, tot 31 december van het kalenderjaar waarin het rustpensioen ingaat, een beroepsbezigheid uitoefenen voor zover het beroepsinkomen per kalenderjaar niet meer bedraagt dan : 1° 17.625,60 euro voor een bezigheid beoogd in deze paragraaf, A, 1° ; 2° 14.100,48 euro voor een bezigheid beoogd in deze paragraaf, A, 2° ; 3° 17.625,60 euro voor een bezigheid beoogd in deze paragraaf, A, 3°.

F. In afwijking van deze paragraaf, A en C, mag het beroepsinkomen tijdens het kalenderjaar waarin de gerechtigde op één of meer rustpensioenen of één of meer rust- en overlevingspensioenen de leeftijd van 65 jaar bereikt, niet hoger zijn dan de som van, naar gelang van het geval, een pro rata van de in deze paragraaf, C bedoelde bedragen en een pro rata van de in deze paragraaf A, bedoelde bedragen.

Het pro rata van de in deze paragraaf, C bedoelde bedragen, naar gelang van het geval verhoogd in toepassing van § 3, B, wordt uitgedrukt in een breuk waarvan de noemer gelijk is aan 12 en de teller gelijk aan het aantal maanden gelegen tussen 31 december van het voorafgaand kalenderjaar en de eerste van de maand die volgt op de 65e verjaardag van de gerechtigde.

Het pro rata van de in deze paragraaf, A, bedoelde bedragen, naar gelang van het geval verhoogd in toepassing van § 3, B, wordt uitgedrukt in een breuk waarvan de noemer gelijk is aan 12 en de teller gelijk aan het aantal maanden gelegen tussen de laatste dag van de maand van de 65e verjaardag en, naar gelang van het geval, 1 januari van het daarop volgend kalenderjaar.

G. De pensioengerechtigde of zijn echtgenoot mag mits voorafgaande verklaring een beroepsbezigheiduitoefenen die bestaat in het scheppen van wetenschappelijke werken of het tot stand brengen van een artistieke schepping en die geenweerslag heeft op de arbeidsmarkt, voorzover hij geen handelaar is in de zin van het Wetboek van Koophandel. » 3° Paragraaf 3 wordt vervangen als volgt : « § 3.A. De gelijktijdige of achtereenvolgende uitoefening van verscheidene hierboven beoogde beroepsbezigheden is toegelaten voor zover het totaal van het inkomen beoogd in § 2, A, 2°, en van 80 pct. van het inkomen beoogd in de § 2, A, 1° en 3°, respectievelijk niet meer bedraagt dan 10.845,34 euro, 5.937,26 euro of 13.824 euro naar gelang het gaat om een pensioengerechtigde beoogd in § 2, A, beoogd in § 2, C of beoogd in § 2, D of E. Voor de in § 2, F, beoogde pensioen- gerechtigden mag het inkomen, naar gelang van het geval, niet hoger zijn dan de som van 5.937,26 euro of 13.824 euro, vermenigvuldigd met het in § 2, F., tweede lid bedoelde pro rata, en van 10.845,34 euro, vermenigvuldigd met het in § 2, F., derde lid bedoelde pro rata.

Het in deze paragraaf, A, bedoelde bedrag van 10.845,34 euro wordt gebracht : 1° voor het jaar 2006, op 12.472,14 euro; 2° voor het jaar 2007, op 13.719,35 euro; 3° voorde jaren 2008 tot 2012, op 17.149,19 euro; 4° vanaf het jaar 2013, op 17.492,17 euro.

Vanaf 2013 worden de in deze paragraaf, A, bedoelde bedragen van 5.937,26 euro en 13.824 euro respectievelijk gebracht op 6.056,01 euro en 14.100,48 euro.

B. Het in § 2, C., 1° en 3° beoogde bedrag wordt met 3.785,02 euro verhoogd wanneer de gerechtigde, die een in de § 2, A., 1° of 3° beoogde bezigheid uitoefent, de hoofdzakelijke last heeft van ten minste één kind in de voorwaarden die, overeenkomstig artikel 8, vereist zijn voor de langstlevende echtgenoten die uit dien hoofde de toekenning van een overlevingspensioen aanvragen alvorens de leeftijd van 45 jaar te hebben bereikt.

Wanneer die gerechtigde een in § 2, A., 2° of een in deze paragraaf, A., beoogde bezigheid uitoefent, wordt het in § 2, C., 2° en het in deze paragraaf, A., beoogde bedrag verhoogd met 3.028,00 euro.

Voor de gerechtigde bedoeld in § 2, A., worden de bedragen "3.785,02 euro" en "3.028,00 euro" verhoogd tot respectievelijk "4.731,27 euro" en "3.785,01 euro".

Voor de gerechtigde bedoeld in § 2, D of E., worden de bedragen "3.785,02 euro" en "3.028,00 euro" verhoogd tot respectievelijk "4.406,40 euro" en "3.525,12 euro".

Voor de toepassing van het eerste tot het vierde lid moet op 1 januari van het beschouwde jaar aan de vermelde voorwaarde worden voldaan.

C. Wanneer het pensioen niet voor een volledig kalenderjaar is toegekend, worden de in § 2 en de in deze paragraaf beoogde bedragen vermenigvuldigd met een breuk waarvan de noemer 12 is en de teller gelijk is aan het aantal maanden die door het recht op het pensioen zijn gedekt.

D. De echtgenoot van de in § 2, A, B, C en F beoogde gerechtigde die een rustpensioen geniet dat vastgesteld werd rekening houdend met het feit dat in hoofde van de echtgenoot voldaan was aan de voorwaarden vastgesteld door artikel 9, § 1, eerste lid, 1°, van het koninklijk besluit nr. 72 of overeenkomstig artikel 9, § 1, laatste lid van datzelfde besluit en die, naar gelang van het geval, één van de in de artikelen 3, § 1, en 16, § 1, van het koninklijk besluit van 30 januari 1997Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 30/01/1997 pub. 10/05/2013 numac 2013000317 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Koninklijk besluit betreffende het pensioenstelsel der zelfstandigen met toepassing van de artikelen 15 en 27 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels en van artikel 3, § 1, 4°, van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese en Monetaire Unie. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten bedoelde leeftijden heeft bereikt, mag, onverminderd de toepassing van het laatste lid van § 4, onder dezelfde voorwaarden als de gerechtigde zelf, een in § 2, A, 1°, 2° of 3° of een in deze paragraaf beoogde beroepsbezigheid uitoefenen.

De echtgenoot van de in § 2, A, B, C en F, beoogde gerechtigde die een rustpensioen geniet dat vastgesteld werd rekening houdend met het feit dat in hoofde van de echtgenoot voldaan was aan de voorwaarden vastgesteld door artikel 9, § 1, eerste lid, 1°, van het koninklijk besluit nr. 72 of overeenkomstig artikel 9, § 1, laatste lid van datzelfde besluit en die, naar gelang van het geval, één van de in de artikelen 3, § 1, en 16, § 1, van het koninklijk besluit van 30 januari 1997Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 30/01/1997 pub. 10/05/2013 numac 2013000317 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Koninklijk besluit betreffende het pensioenstelsel der zelfstandigen met toepassing van de artikelen 15 en 27 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels en van artikel 3, § 1, 4°, van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese en Monetaire Unie. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten bedoelde leeftijden nog niet heeft bereikt en deze in de loop van het betrokken kalenderjaar niet zal bereiken, mag, onverminderd de toepassing van het laatste lid van § 4, onder dezelfde voorwaarden als de gerechtigde zelf, een in § 2, C, 1°, 2° of 3° of een in deze paragraaf beoogde beroepsbezigheid uitoefenen. » 4° In paragraaf 4, eerste lid, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid, 1° worden de woorden "ten minste 15 pct.» vervangen door de woorden "ten minste 25 pct. » ; 2° in het eerste lid, 2° worden de woorden "minder dan 15 pct.» vervangen door de woorden "minder dan 25 pct. » . 5° Paragraaf 5 wordt vervangen als volgt : « De in de §§ 2 en 3 beoogde jaarbedragen zijn van toepassing op de beroepsinkomsten verworven in 2013.Vanaf 2014 zullen deze bedragen op 1 januari van elk jaar aangepast worden in functie van het indexcijfer van de conventionele lonen voor bedienden van het derde trimester van het voorafgaande jaar volgens volgende formule : de nieuwe bedragen zijn gelijk aan de basisbedragen vermenigvuldigd met het nieuw indexcijfer en gedeeld door de startindex. Het bekomen resultaat wordt afgerond tot de naast hogere eenheid wanneer de eerste decimaal ten minste vijf is; in het tegenovergestelde geval wordt de decimaal verwaarloosd. De nieuwe bedragen worden bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.

Voor de toepassing van het vorige lid dient te worden verstaan onder : 1° het indexcijfer van de conventionele lonen voor bedienden : het indexcijfer dat bepaald wordt door de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg, op basis van de berekening van het gemiddelde loon van de volwassen bedienden van de privé-sector,vastgesteld bij collectieve arbeidsovereenkomst;2° basisbedragen : de bedragen die van kracht zijn op 1 januari 2013;3° nieuwe index : de index van het derde trimester 2013 en van de volgende jaren;4° startindex : het indexcijfer van het derde trimester 2012 Art.2. Artikel 107bis van hetzelfde besluit, laatst gewijzigd door het koninklijk besluit van 25 april 1995, wordt gewijzigd als volgt : « § 1. Met het oog op de eerste betaling van een pensioen als zelfstandige is de pensioengerechtigde of de echtgenoot van de pensioengerechtigde die een in artikel 107 beoogde beroepsbezigheid uitoefent of sociale uitkeringen geniet, gehouden tot de verklaring van uitoefening van deze beroepsbezigheid of genot van sociale uitkeringen. § 2. De pensioengerechtigde of de echtgenoot van de pensioengerechtigde beoogd in artikel 107, § 3, D, die een in artikel 107 beoogd mandaat, ambt, post uitoefent of een beroepsbezigheid in het buitenland uitoefent of sociale uitkeringen in het buitenland geniet is gehouden tot de verklaring van uitoefening van deze beroepsbezigheid of genot van sociale uitkeringen. § 3. De verklaringen van uitoefening, van herneming of van stopzetting van een beroepsbezigheid of van genot van sociale uitkeringen, afgelegd in het stelsel van de werknemers of in het pensioenstelsel van de openbare sector zijn geldig ten opzichte van het pensioenstelsel van de zelfstandigen. § 4. De in § 2 beoogde verklaring door de gerechtigde of door de echtgenoot moet vóór de aanvang van de bezigheid of het genot van de sociale uitkering in die hoedanigheid geschieden. Zij wordt eveneens als voorafgaandelijk beschouwd wanneer zij ingediend wordt binnen de dertig dagen volgend op de aanvang van de bezigheid of de sociale uitkering of op de datum van de betekening van de beslissing houdende toekenning van het pensioen. »

Art. 3.Artikel 107ter van hetzelfde besluit, ingevoegd door het koninklijk besluit van 2 juli 2008Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 02/07/2008 pub. 23/09/2008 numac 2008012943 bron federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 24 oktober 2006, gesloten in het Paritair Subcomité voor het stads- en streekvervoer van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, met betrekking tot het nieuwe reglement van het extrawettelijke rustpensioen van het type "vaste bijdragen" type koninklijk besluit prom. 02/07/2008 pub. 14/08/2008 numac 2008012946 bron federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 9 juli 2007, gesloten in het Paritair Comité voor de metaal-, machine- en elektrische bouw, houdende het sectoraal model loopbaanplanning (1) sluiten, wordt vervangen als volgt : « Voor de toepassing van de artikelen 9 en 30bis van het koninklijk besluit nr. 72 en de artikelen 108 en 109 wordt het invaliditeitspensioen of een als zodanig geldende uitkering toegekend krachtens een regeling van een vreemd land of een regeling van toepassing op het personeel van een volkenrechtelijke instelling als een rustpensioen geldende uitkering beschouwd".

Art. 4.Artikel 107quater van hetzelfde besluit, ingevoegd door het koninklijk besluit van 27 maart 2008Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 27/03/2008 pub. 18/04/2008 numac 2008011151 bron federale overheidsdienst sociale zekerheid Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 22 december 1967 houdende algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen sluiten, wordt vervangen als volgt : « § 1. In afwijking van artikel 30bis van het koninklijk besluit nr. 72, kunnen de vergoedingen wegens ziekte of onvrijwillige werkloosheid bij toepassing van een Belgische of buitenlandse wetgeving inzake sociale zekerheid of een vergoeding wegens invaliditeit bij toepassing van een Belgische wetgeving inzake sociale zekerheid of een uitkering wegens loopbaanonderbreking, wegens tijdskrediet of wegens het verminderen van de arbeidsprestaties of een vergoeding, toegekend in het kader van het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag, in hoofde van de pensioengerechtigde gedurende een eenmalige periode van maximaal twaalf al dan niet opeenvolgende kalendermaanden, gecumuleerd worden met uitsluitend een overlevingspensioen. § 2. Na verloop van de in § 1 bedoelde periode wordt, voor de daarop volgende periode waarin betrokkene vergoedingen geniet zoals bedoeld in artikel 30bis van het koninklijk besluit nr. 72 het genot van het overlevingspensioen geschorst, tenzij betrokkene afstand doet van voormelde vergoedingen. § 3. Wanneer de gerechtigde op een overlevingspensioen en een in § 1 bedoelde vergoeding, gerechtigd wordt of is op een rustpensioen ten laste van een Belgische of buitenlandse regeling dat niet cumuleerbaar is met de voormelde vergoeding, zijn de in § 1 bedoelde bepalingen vanaf de ingangsdatum van het rustpensioen niet langer van toepassing. § 4. Wanneer het in toepassing van artikel 64quinquies betaalbaar overlevingspensioen hoger is dan 7.934,87 EUR per jaar wordt het overlevingspensioen tot dit bedrag teruggebracht.

Het in het vorig lid vermelde jaarbedrag is gekoppeld aan spilindex 136,09 en zal worden aangepast conform met de bepalingen van de wet van 2 augustus 1971Relevante gevonden documenten type wet prom. 02/08/1971 pub. 20/02/2009 numac 2009000070 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de openbare schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de openbare schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld. § 5. De in toepassing van § 1, vóór 1 januari 2013 opgenomen kalendermaanden worden na 31 december 2012 in mindering gebracht van de eenmalige periode van 12 kalendermaanden. »

Art. 5.Artikel 201, § 1, van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : « Het Rijksinstituut vermeldt op de kennisgeving van de beslissing of op een er bijgevoegde bijlage dat de aanvrager verplicht is aan het Rijksinstituut mede te delen : 1° iedere wijziging inzake burgerlijke staat;2° de uitoefening van iedere beroepsbezigheid, een wijziging van de activiteit of van de inkomsten die eruit voortvloeien met het oog op de eerste betaling van een pensioen als zelfstandige;3° de uitoefening van ieder mandaat, ambt of post door hemzelf en/of de echtgenoot, een wijziging van de activiteit of van de inkomsten die eruit voortvloeien;4° de uitoefening door hemzelf en/of de echtgenoot van iedere beroepsbezigheid, mandaat, ambt of post, in het buitenland en een wijziging van de activiteit of van de inkomsten die eruit voortvloeien;5° het verlies van kinderlast;6° het genot in zijn hoofde en/of in hoofde van zijn echtgenoot van een uitkering wegens ziekte, invaliditeit of onvrijwillige werkloosheid bij toepassing van een Belgische of buitenlandse wetgeving inzake sociale zekerheid of van een gelijkaardige uitkering bij toepassing van een andere Belgische of buitenlandse wetgeving, of van een uitkering wegens loopbaanonderbreking of tijdskrediet of vermindering van de prestaties of van werkloosheid met bedrijfstoeslag;7° het genot in zijn hoofde en/of in hoofde van zijn echtgenoot van ieder pensioen of als dusdanig geldend voordeel verleend bij toepassing van een Belgische, buitenlandse of internationale pensioenregeling, andere dan deze voor zelfstandigen. In afwijking van het vorige lid, is de aanvrager ervan vrijgesteld het Rijksinstituut op de hoogte te brengen van elke wijziging inzake burgerlijke staat op voorwaarde dat deze informatie toegankelijk is via het Rijksregister vande natuurlijke personen geregeld door de wet van 8 augustus 1983. »

Art. 6.Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2013 en is het voor het eerst van toepassing op de beroepsinkomsten van het jaar 2013, met uitzondering van de opzeggingsvergoeding, afscheidsvergoeding of een ontslagvergoeding of elk als zodanig geldend voordeel, zoals bedoeld in artikel 1, eerste lid, 1°.

De opzeggingsvergoeding, afscheidsvergoeding of ontslagvergoeding of elk als zodanig geldend voordeel, zoals bedoeld in artikel 1, eerste lid, 1°, worden vanaf 1 januari 2015 in aanmerking genomen als loon voor pensioenen die ten vroegste ingaan vanaf 1 januari 2015.

De opzeggingsvergoeding, afscheidsvergoeding of ontslagvergoeding of elk als zodanig geldend voordeel, zoals bedoeld in artikel 1, eerste lid, 1°, die ten vroegste een aanvang nemen op 1 januari 2015, worden vanaf 1 januari 2015 in aanmerking genomen als loon voor pensioenen die ingaan vóór 1 januari 2015.

Art. 7.De minister bevoegd voor Pensioenen en de minister bevoegd voor de Zelfstandigen zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 6 juni 2013.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Zelfstandigen, Mevr. S. LARUELLE De Minister van Pensioenen, A. DE CROO

^