Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 05 maart 2007
gepubliceerd op 26 maart 2007

Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 8 juli 2003, gesloten in het Paritair Comité voor het garagebedrijf, betreffende wijziging en coördinatie van de statuten van het sociaal fonds

bron
federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg
numac
2007200649
pub.
26/03/2007
prom.
05/03/2007
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

5 MAART 2007. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 8 juli 2003, gesloten in het Paritair Comité voor het garagebedrijf, betreffende wijziging en coördinatie van de statuten van het sociaal fonds (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 7 januari 1958 betreffende de fondsen voor bestaanszekerheid, inzonderheid op artikel 2;

Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;

Gelet op de collectieve arbeidsovereenkomst van 23 maart 1967 tot oprichting van een fonds voor bestaanszekerheid en tot vaststelling van zijn statuten, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 5 augustus 1967;

Gelet op het verzoek van het Paritair Comité voor het garagebedrijf;

Op de voordracht van Onze Minister van Werk, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 8 juli 2003, gesloten in het Paritair Comité voor het garagebedrijf, betreffende de wijziging en coördinatie van de statuten van het sociaal fonds.

Art. 2.Onze Minister van Werk is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 5 maart 2007.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werk, P. VANVELTHOVEN _______ Nota (1) Verwijzingen naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 7 januari 1958, Belgisch Staatsblad van 7 februari 1958. Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969.

Koninklijk besluit van 5 augustus 1967, Belgisch Staatsblad van 12 augustus 1967.

Paritair Comité voor het garagebedrijf Collectieve arbeidsovereenkomst van 8 juli 2003 Wijziging en coördinatie van de statuten van het sociaal fonds (Overeenkomst geregistreerd op 13 oktober 2003 onder het nummer 67986/CO/112)

Artikel 1.Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de werkgevers, werklieden en werksters van de ondernemingen die ressorteren onder het Paritair Comité voor het garagebedrijf.

Voor de toepassing van deze collectieve arbeidsovereenkomst, wordt onder "werklieden" verstaan : de werklieden of werksters.

Art. 2.De statuten van het "Sociaal Fonds voor het garagebedrijf" zijn bijgevoegd in bijlage.

Art. 3.Deze collectieve arbeidsovereenkomst heeft uitwerking met ingang van 1 juli 2003 en is gesloten voor onbepaalde tijd.

De collectieve arbeidsovereenkomst kan worden opgezegd door één van de ondertekenende partijen mits een opzegging van 6 maanden, betekend bij een ter post aangetekend schrijven, gericht aan de voorzitter van het Paritair Comité voor het garagebedrijf.

Deze opzegging kan slechts ingaan ten vroegste vanaf 1 januari 2005.

Art. 4.De collectieve arbeidsovereenkomst van 4 juli 2001, betreffende het "Sociaal Fonds voor het garagebedrijf", geregistreerd op 4 december 2001 onder het nummer 60019/CO/112 wordt opgeheven.

Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 5 maart 2007.

De Minister van Werk, P. VANVELTHOVEN

Bijlage aan de collectieve arbeidsovereenkomst van 8 juli 2003, gesloten in het Paritair Comité voor het garagebedrijf, betreffende de wijziging en coördinatie van de statuten van het sociaal fonds STATUTEN VAN HET FONDS HOOFDSTUK I. - Benaming, zetel, opdrachten en duur 1. Benaming Artikel 1.Er wordt een fonds voor bestaanszekerheid opgericht bij collectieve arbeidsovereenkomst van 23 maart 1967, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 5 augustus 1967 (Belgisch Staatsblad van 12 augustus 1967), genaamd "Sociaal Fonds voor het garagebedrijf".

Met "fonds" wordt verder in deze statuten : "Sociaal fonds voor het garagebedrijf" bedoeld. 2. Zetel Art.2. De maatschappelijke zetel van het fonds is gevestigd te Brussel. Hij kan, bij beslissing van het Paritair Comité voor het garagebedrijf, naar elke andere plaats in België worden overgebracht. 3. Opdrachten Art.3. Het fonds heeft als opdracht : 3.1. de inning en de invordering van de bijdragen ten laste van de in artikel 5 bedoelde werkgevers te regelen en te verzekeren; 3.2. de toekenning en de uitkering van de aanvullende vergoedingen te regelen en te verzekeren; 3.3. de vakbondsvorming van de werklieden te bevorderen; 3.4. de vorming en informatie van de werkgevers te stimuleren; 3.5. jaarlijks tewerkstellingsattesten af te leveren aan de werklieden van de ondernemingen die ressorteren onder het Paritair Comité voor het garagebedrijf; 3.6. een deel van de werking en sommige initiatieven van de vzw "Educam" te financieren volgens door de raad van bestuur vastgelegde regels; 3.7. het ten laste nemen van bijzondere bijdragen; 3.8. van de bijdrage voorzien voor de financiering en inrichting van een sectoraal pensioenstelsel te innen. 4. Duur Art.4. Het fonds wordt voor onbepaalde tijd opgericht. HOOFDSTUK II. - Toepassingsgebied

Art. 5.Deze statuten zijn van toepassing op de werkgevers en de werklieden van de ondernemingen, die ressorteren onder het Paritair Comité voor het garagebedrijf.

Onder "werklieden" wordt verstaan : werklieden en werksters. HOOFDSTUK III. - Statutaire opdrachten van het fonds 1. Inning en invordering van de bijdragen Art.6. Het fonds is gelast de inning en de invordering van de bijdragen ten laste van de in artikel 5 bedoelde werkgevers te regelen en te verzekeren. 2. Toekenning en uitkering van de aanvullende vergoedingen 2.1. Aanvullende werkloosheidsvergoeding bij tijdelijke werkloosheid

Art. 7.§ 1. De bij artikel 5 bedoelde werklieden hebben recht, ten laste van het fonds, voor elke werkloosheidsuitkering of halve werkloosheidsuitkering erkend door de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening en voorzien in artikel 28, 1°, of artikel 51 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten (tijdelijke werkloosheid omwille van sluiting van de onderneming wegens jaarlijks verlof of tijdelijke werkloosheid omwille van economische redenen) op de vergoeding voorzien in artikel 7, § 2, van de statuten, voor zover zij volgende voorwaarden vervullen : - werkloosheidsuitkeringen genieten in toepassing van de reglementering op de werkloosheidsverzekering; - op het ogenblik van de werkloosheid in dienst van de werkgever zijn. § 2. Vanaf 1 juli 2003 wordt het bedrag van de aanvullende werkloosheidsvergoeding vastgesteld op : - 7,50 EUR per werkloosheidsuitkering betaald in toepassing van de reglementering op de werkloosheidsverzekering; - 3,75 EUR per halve werkloosheidsuitkering betaald in toepassing van de reglementering op de werkloosheidsverzekering.

Art. 8.Vanaf 1 juli 2003 hebben de schoolverlaters, die nog geen recht hebben op werkloosheidsuitkeringen in toepassing van de reglementering op de werkloosheidsverzekering, tijdens hun wachtperiode recht op de aanvullende werkloosheidsvergoeding van 7,50 EUR bij tijdelijke werkloosheid omwille van sluiting van de onderneming wegens jaarlijkse vakantie of bij tijdelijke werkloosheid omwille van economische redenen, conform artikel 28, 1° en artikel 51 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten. 2.2. Aanvullende werkloosheidsvergoeding bij volledige werkloosheid

Art. 9.§ 1. De bij artikel 5 bedoelde werklieden hebben ten laste van het fonds, voor elke werkloosheidsuitkering recht op de bij artikel 9, § 2, voorziene vergoeding, met een maximum van respectievelijk 200 dagen en 300 dagen per geval, al naargelang zij op de eerste dag van de werkloosheid minder dan 45 jaar oud zijn of 45 jaar en ouder zijn, en voor zover zij volgende voorwaarden vervullen : 1. werkloosheidsuitkeringen genieten in toepassing van de wetgeving op de werkloosheidsverzekering;2. door een in artikel 5 bedoelde werkgever ontslagen geweest zijn;3. op het ogenblik van het ontslag, ten minste vijf jaar tewerkgesteld zijn in één of meerdere ondernemingen die onder één van de volgende paritaire comités ressorteren : - voor de ijzernijverheid (Paritair Comité 104); - voor de voortbrenging van non-ferrometalen (Paritair Comité 105); - voor de metaal-, machine- en elektrische bouw (Paritair Comité 111); - voor de sectoren verwant aan de metaal-, machine- en elektrische bouw (Paritaire Subcomités 149.01, 149.02, 149.03 en 149.04); - voor het garagebedrijf (Paritair Comité 112); - voor de terugwinning van metalen (Paritair Subcomité 142.01); - voor de wapensmederij met de hand (Paritair Comité 147); 4. een wachttijd van vijftien kalenderdagen hebben vervuld. Voor de berekening van de wachttijd, worden de dagen werkloosheid en ziekte, in voorkomend geval, gelijkgesteld. § 2. Het bedrag van de aanvullende werkloosheidsvergoeding wordt vanaf 1 juli 2003 vastgesteld op : - 5,00 EUR per volledige werkloosheidsuitkering betaald in toepassing van de reglementering op de werkloosheidsverzekering; - 2,50 EUR per halve werkloosheidsuitkering betaald in toepassing van de reglementering op de werkloosheidsverzekering. 2.3. Aanvullende ziektevergoeding

Art. 10.§ 1. De bij artikel 5 bedoelde werklieden hebben na ten minste zestig dagen ononderbroken arbeidsongeschiktheid ten gevolge van ziekte of ongeval, met uitsluiting van de arbeidsongeschiktheid ten gevolge van beroepsziekte of arbeidsongeval, ten laste van het fonds, recht op een vergoeding die de uitkeringen van de ziekte- en invaliditeitsverzekering aanvult, voor zover de werklieden volgende voorwaarden vervullen : - uitkeringen van de ziekte- en invaliditeitsverzekering bij toepassing van de wetgeving ter zake genieten; - op het ogenblik waarop de ongeschiktheid aanvangt, in dienst van een in artikel 5 bedoelde werkgever zijn. § 2. Het forfaitair bedrag van de bij artikel 9, § 1, bedoelde vergoeding wordt vanaf 1 juli 2003 als volgt vastgesteld : 74,50 EUR na de eerste 60 dagen ononderbroken ongeschiktheid 74,50 EUR meer na de eerste 120 dagen ononderbroken ongeschiktheid 97,00 EUR meer na de eerste 180 dagen ononderbroken ongeschiktheid 97,00 EUR meer na de eerste 240 dagen ononderbroken ongeschiktheid 97,00 EUR meer na de eerste 300 dagen ononderbroken ongeschiktheid 97,00 EUR meer na de eerste 365 dagen ononderbroken ongeschiktheid 97,00 EUR meer na de eerste 455 dagen ononderbroken ongeschiktheid 97,00 EUR meer na de eerste 545 dagen ononderbroken ongeschiktheid. 97,00 EUR meer na de eerste 635 dagen ononderbroken ongeschiktheid 97,00 EUR meer na de eerste 725 dagen ononderbroken ongeschiktheid. 97,00 EUR meer na de eerste 815 dagen ononderbroken ongeschiktheid 97,00 EUR meer na de eerste 905 dagen ononderbroken ongeschiktheid 97,00 EUR meer na de eerste 995 dagen ononderbroken ongeschiktheid. § 3. Een arbeidsongeschiktheid kan, ongeacht de duur ervan, slechts aanleiding geven tot de toekenning van een enkele reeks vergoedingen; het hervallen in eenzelfde ziekte wordt beschouwd als integraal deel uitmakend van de vorige ongeschiktheid wanneer die zich voordoet binnen de eerste veertien dagen volgend op het einde van die periode van arbeidsongeschiktheid. 2.4. Aanvullende vergoeding voor oudere werklozen

Art. 11.De in artikel 5 bedoelde werklieden die volledig werkloos worden gesteld, hebben vanaf 1 juli 2003 recht op een dagelijkse vergoeding van 5,00 EUR naar rata van 6 vergoedingen per week, onder de volgende voorwaarden : - ten minste 55 jaar oud zijn op de eerste dag van de werkloosheid; - uitkeringen voor volledige werkloosheid genieten; - 20 jaar beroepsverleden kunnen bewijzen waarvan 5 jaar in de sector garages (PC 112). 2.5. Aanvullende vergoeding voor oudere zieken

Art. 12.De in artikel 5 bedoelde werklieden die verkeren in een toestand van blijvende arbeidsongeschiktheid wegens ziekte of ongeval, met uitsluiting van arbeidsongeschiktheid wegens beroepsziekte of arbeidsongeval, hebben vanaf 1 juli 2003 recht op een dagelijkse vergoeding van 5,00 EUR naar rata van 6 vergoedingen per week, onder de volgende voorwaarden : - ten minste 55 jaar oud zijn op de eerste dag van de werkloosheid of de arbeidsongeschiktheid; - uitkeringen van ziekte- en invaliditeitsverzekering genieten; - een carenztijd van dertig kalenderdagen hebben vervuld, ingaande op de eerste dag van de ongeschiktheid; - 20 jaar beroepsverleden kunnen bewijzen waarvan 5 jaar in de sector garages (PC 112).

Art. 13.De werklieden die de bij artikel 11 en 12 bedoelde vergoeding genieten, hebben geen recht op de bij artikelen 9, 10 en 15 voorziene vergoedingen. 2.6. Aanvullende vergoeding bij sluiting van de onderneming

Art. 14.De in artikel 5 bedoelde werklieden hebben recht op een aanvullende vergoeding in geval van sluiting van onderneming onder de hierna gestelde voorwaarden : 1. op het ogenblik van de sluiting van de onderneming, ten minste 45 jaar oud zijn;2. op het ogenblik van de sluiting van de onderneming, een anciënniteit hebben in de firma van ten minste vijf jaar;3. het bewijs leveren niet opnieuw in dienst genomen te zijn krachtens een arbeidsovereenkomst binnen een termijn van 30 kalenderdagen vanaf de dag van het ontslag. Onder "sluiting van onderneming" zoals bedoeld bij het eerste lid van dit artikel, wordt verstaan : de volledige en definitieve stopzetting van de werkzaamheden van de onderneming.

Het bedrag van de aanvullende vergoeding is vastgesteld op 248,00 EUR. Dit bedrag wordt met 12,50 EUR verhoogd per jaar anciënniteit met een maximum van 818,00 EUR. 2.7. Aanvullende vergoeding bij brugpensioen na ontslag

Art. 15.§ 1. In toepassing van en overeenkomstig : - de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 17 gesloten op 19 december 1974 in de Nationale Arbeidsraad, tot invoering van een regeling voor aanvullende vergoeding ten gunste van sommige bejaarde werknemers indien zij worden ontslagen, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 16 januari 1975 (Belgisch Staatsblad van 31 januari 1975); - het nationaal akkoord 99/2000 van 27 april 1999 betreffende het brugpensioen na ontslag tussen 1 juli 2000 en 30 juni 2003, afgesloten in het Paritair Comité voor het garagebedrijf; - de collectieve arbeidsovereenkomst betreffende brugpensioen vanaf 58 jaar van 8 juli 2003 met een looptijd van 1 juli 2003 tot 30 juni 2005, afgesloten in het Paritair Comité voor het garagebedrijf; - het nationaal akkoord van 14 mei 2003 betreffende het brugpensioen na ploegenarbeid tussen 1 januari 2003 en 31 december 2004, afgesloten in het Paritair Comité voor het garagebedrijf; - de collectieve arbeidsovereenkomst van 5 oktober 1998 betreffende de berekeningswijze van de aanvullende vergoeding brugpensioen, afgesloten in het Paritair Comité voor het garagebedrijf, neemt het fonds de helft van het verschil tussen het netto referteloon en de werkloosheidsuitkering ten laste.

Deze aanvullende vergoeding wordt berekend op het ogenblik van de op brugpensioenstelling en blijft ongewijzigd, onder voorbehoud dat zij gekoppeld is aan de evolutie van het indexcijfer van de consumptieprijzen, volgens de modaliteiten van toepassing op de werkloosheidsuitkeringen overeenkomstig de bepalingen van de wet van 2 augustus 1971.

Bovendien wordt het bedrag van deze aanvullende vergoeding elk jaar op 1 januari herzien door de Nationale Arbeidsraad, in functie van de conventionele evolutie van de lonen. § 2. De aanvullende werkloosheidsvergoedingen voorzien in artikel 9 van de statuten worden in aanmerking genomen voor de berekening van de aanvullende uitkering voorzien in artikel 15, § 1. § 3. Om te kunnen genieten van het brugpensioen zoals vermeld in de vorige paragrafen moeten de betrokkenen vanaf 1 juli 2003 bewijzen dat ze minstens 5 jaar gewerkt hebben als arbeiders in een of meerdere ondernemingen ressorterend onder het Paritair Comité voor het garagebedrijf.

Indien een arbeider een anciënniteit heeft opgebouwd in een zelfde onderneming, die een bepaalde periode niet tot het Paritair Comité voor het garagebedrijf behoorde of die opgedeeld is in technische entiteiten behorende tot verschillende paritaire comités, dan wordt deze anciënniteit als een geheel beschouwd. § 4. In uitvoering van artikel 15 en 16 van de wet van 1 april 2003 houdende de uitvoering van het interprofessioneel akkoord voor de periode 2003-2004 (Belgisch Staatsblad van 16 mei 2003), aangevuld door artikel 75 en 76 van de programmawet van 8 april 2003 (Belgisch staatsblad van 17 april 2003) wordt de aanvullende vergoeding brugpensioen verder uitbetaald in geval van werkhervatting door de werkman. § 5. In toepassing van en overeenkomstig : - de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 55 gesloten op 13 juli 1993, in de Nationale Arbeidsraad, tot instelling van een regeling van aanvullende vergoeding voor sommige oudere werknemers in geval van halvering van de arbeidsprestaties; - het nationaal akkoord 2003-2004 van 14 mei 2003, betreffende het halftijds brugpensioen tussen 1 januari 2003 en 31 december 2004, afgesloten in het Paritair Comité voor het garagebedrijf, neemt het fonds de aanvullende vergoeding ten laste. Deze aanvullende vergoeding wordt berekend op het ogenblik van de op halftijds brugpensioenstelling en blijft ongewijzigd, onder voorbehoud dat zij gekoppeld is aan de evolutie van het indexcijfer van de consumptieprijzen, volgens de modaliteiten van toepassing op de werkloosheidsuitkeringen, overeenkomstig de bepalingen van de wet van 2 augustus 1971. Het bedrag van deze aanvullende vergoeding wordt berekend volgens de formule zoals omschreven in de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 55.

Voormelde bepalingen zijn van toepassing op de werklieden en werksters vanaf de leeftijd van 55 jaar. 2.8. Aanvullende vergoeding bij halftijdse loopbaanonderbreking

Art. 16.Vanaf 1 juli 2003 betaalt het fonds een aanvullende vergoeding van 62,00 EUR per maand gedurende 60 maanden aan werklieden van 53 jaar en meer die in halftijdse loopbaanonderbreking zijn, conform artikel 102 van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen en in dit kader van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening een uitkering ontvangen. 2.9. Aanvullende sociale vergoeding

Art. 17.§ 1. De bij artikel 5 bedoelde werklieden hebben, ten laste van het fonds, recht op een aanvullende sociale vergoeding, voor zover zij sedert ten minste een jaar lid zijn van één van de interprofessionele organisaties van werknemers die voor het hele land zijn opgericht. § 2. Het bedrag van de bij artikel 17, § 1, bedoelde uitkering wordt jaarlijks vastgesteld door de raad van bestuur. 2.10. Betalingsmodaliteiten van de bovengenoemde aanvullende vergoedingen

Art. 18.§ 1. De in artikelen 7 (aanvullende werkloosheidsvergoeding in geval van tijdelijke werkloosheid), 9 (aanvullende werkloosheidsvergoeding in geval van volledige werkloosheid), 10 (aanvullende vergoeding in geval van arbeidsongeschiktheid), 11 (aanvullende vergoeding voor oudere werklozen), 12 (aanvullende vergoeding voor oudere zieken), 14 (vergoeding voor sluiting van onderneming), 15 (aanvullende vergoeding voor brugpensioen na ontslag en voor halftijds brugpensioen) en artikel 16 (aanvullende vergoeding bij halftijdse loopbaanonderbreking) bedoelde vergoedingen worden rechtstreeks door het fonds aan de betrokken werklieden uitbetaald, voor zover zij het bewijs leveren van hun recht op de vergoedingen voorzien door voormelde artikelen en volgens de modaliteiten bepaald door de raad van bestuur. § 2. De in artikel 17 bedoelde vergoeding wordt uitbetaald door de interprofessionele werknemersorganisaties die op nationaal vlak verbonden zijn.

Art. 19.De raad van bestuur bepaalt de datum en de modaliteiten van de betaling van de door het fonds toegekende vergoedingen. In geen geval mag de betaling van de vergoeding afhankelijk zijn van de storting der bijdragen welke door de aan het fonds onderworpen werkgevers verschuldigd zijn. 3. Bevorderen van de vakbondsvorming Art.20. Op verzoek van de werkgevers die het voorschot hebben gedaan, betaalt het fonds de uitbetaalde lonen terug (vermeerderd met de patronale bijdragen) van de werklieden die afwezig waren, in toepassing van de collectieve arbeidsovereenkomst van 12 maart 1991, gesloten in het Paritair Comité voor het garagebedrijf, betreffende de vakbondsvorming, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 27 mei 1992 (Belgisch Staatsblad van 17 september 1992).

Art. 21.Het bedrag dat bestemd is voor de organisatie van deze vakbondsvorming wordt jaarlijks vastgesteld door de raad van bestuur van het fonds. 1. Vorming en informatie van de werkgevers stimuleren Art.22. Het fonds kent aan de organisaties van de werkgevers, vertegenwoordigd in het Paritair Comité voor het garagebedrijf, een tussenkomst toe in de kosten voor informatie en vorming van de werkgevers. Zij wordt geïnd volgens de modaliteiten vastgesteld door artikel 30 van deze statuten. 5. Afleveren van tewerkstellingsattesten Art.23. Het fonds is ermee gelast de jaarlijkse aflevering van tewerkstellingsattesten te regelen en te verzekeren. Deze tewerkstellingsattesten worden bezorgd aan alle werklieden van de bij artikel 5 van deze statuten bedoelde werkgevers. De raad van bestuur wordt ermee belast de praktische toepassingsmodaliteiten van dit artikel vast te stellen. 6. Financiering van de werking en de initiatieven van de vzw "Educam" Art.24. Het fonds financiert de werking en de initiatieven van de vzw "Educam". De jaarlijkse financiële bijdrage van het fonds wordt door de raad van bestuur bepaald.

De vzw "Educam" organiseert, in opdracht en in coöperatie met de betrokken paritaire comités en subcomités en de betrokken fondsen voor bestaanszekerheid van de sector van het garagebedrijf, de beroepsopleiding en de vorming voor de werklieden zoals omschreven in de statuten van de vzw "Educam" en volgens de beslissingen genomen door de bestuursinstanties van deze vzw inzake de stichtende en toegetreden leden. 7. Ten laste nemen van bijzondere bijdragen Art.25. § 1. De bijzondere bijdragen ten laste van de werkgevers op het conventioneel brugpensioen en ingevoerd, enerzijds, door de programmawet van 22 december 1989 en anderzijds, door de programmawet van 29 december 1990, respectievelijk verschuldigd aan de Rijksdienst voor Werknemerspensioenen en de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid, worden door het fonds ten laste genomen. § 2. De bedoelde bijzondere bijdragen worden ten laste genomen voor de werklieden vanaf de leeftijd van 57 jaar en voor de werksters vanaf 55 jaar, voor zover het brugpensioen een aanvang heeft genomen tussen 1 januari 1991 en 30 juni 2005.

In geval van brugpensioen ploegenarbeid worden de bedoelde bijzondere bijdragen voor de periode van 1 januari 2001 tot en met 31 december 2004 vanaf de leeftijd van 56 jaar ten laste genomen.

De bijzondere bijdragen worden ten laste genomen onder bovenvermelde voorwaarden en tot de oppensioenstelling van de werklieden.

Art. 26.De raad van bestuur van het fonds bepaalt de uitvoeringsmodaliteiten van artikel 25 van deze statuten.

Art. 27.De voorwaarden van toekenning van de vergoedingen die door het fonds worden verleend evenals het bedrag, kunnen gewijzigd worden op voorstel van de raad van bestuur bij beslissing van het Paritair Comité voor het garagebedrijf, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit. HOOFDSTUK IV. - Beheer van het fonds

Art. 28.Het fonds wordt beheerd door een raad van bestuur, paritair samengesteld uit vertegenwoordigers van de representatieve werkgevers- en werknemersorganisaties.

De raad van bestuur bestaat uit zestien leden, hetzij acht vertegenwoordigers van de werkgevers en acht vertegenwoordigers van de werknemers.

De leden van de raad van bestuur worden door het Paritair Comité voor het garagebedrijf benoemd.

Art. 29.§ 1. Elk jaar duidt de raad van bestuur onder zijn leden een voorzitter en drie ondervoorzitters aan. § 2. Het voorzitterschap en het eerste ondervoorzitterschap wordt beurtelings door de werkgevers- en de werknemersafgevaardigden waargenomen.

De categorie waartoe de voorzitter behoort wordt voor de eerste maal door loting aangeduid.

De tweede ondervoorzitter behoort tot de werknemersgroep en de derde tot de werkgeversgroep.

Art. 30.§ 1. De raad van bestuur wordt door zijn voorzitter bijeengeroepen. De voorzitter is ertoe gehouden de raad ten minste eenmaal per semester bijeen te roepen en telkens wanneer ten minste twee leden van de raad erom verzoeken. § 2. De uitnodiging vermeldt de agenda. § 3. De notulen worden door de door de raad van bestuur aangeduide directeurs opgesteld.

De uittreksels uit deze notulen worden door de voorzitter of twee bestuurders ondertekend. § 4. Wanneer tot de stemming moet worden overgegaan, dient een gelijk aantal leden van elke afvaardiging aan de stemming deel te nemen. Is het aantal ongelijk, dan onthoudt (onthouden) zich het jongste lid (de jongste leden). § 5. De raad kan slechts geldig beslissen over de op de agenda gestelde kwesties en in aanwezigheid van ten minste de helft van de leden die tot de werknemersafvaardiging en ten minste de helft van de leden die tot de werkgeversafvaardiging behoren. De beslissingen worden met een meerderheid van twee derden van de stemgerechtigden genomen.

Art. 31.§ 1. De raad van bestuur heeft tot taak het fonds te beheren en alle maatregelen te treffen die voor zijn goede werking zijn vereist. Hij beschikt over de meest uitgebreide bevoegdheid inzake het beheer en de leiding van het fonds. § 2. De raad van bestuur treedt in rechte op in naam van het fonds, op vervolging en ten verzoeke van de voorzitter of van een tot dat doel afgevaardigde bestuurder. § 3. De raad van bestuur kan bijzondere bevoegdheden overdragen aan één of meer van zijn leden of zelfs aan derden.

Voor al de andere handelingen dan deze waarvoor de raad speciale volmachten heeft verleend, volstaan de gezamenlijke handtekeningen van vier bestuurders (twee van werknemerszijde en twee van werkgeverszijde). § 4. De verantwoordelijkheid van de bestuurders beperkt zich tot de uitvoering van hun mandaat en zij gaan geen enkele persoonlijke verbintenis aan betreffende hun beheer ten opzichte van de verplichtingen van het fonds. HOOFDSTUK V. - Financiering van het fonds

Art. 32.Om de financiering van de in artikel 7 tot artikel 23 bedoelde vergoedingen en financiële tussenkomsten te verzekeren beschikt het fonds over de bijdragen die door de bij artikel 5 bedoelde werkgevers verschuldigd zijn.

Art. 33.§ 1. Vanaf 1 januari 2001 wordt de bijdrage van de werkgevers vastgesteld door een afzonderlijke collectieve arbeidsovereenkomst die algemeen bindend zal verklaard worden door koninklijk besluit. § 2. Een buitengewone bijdrage kan door de raad van bestuur van het fonds worden bepaald met bepaling van de innings- en verdelingsmodaliteiten. Deze buitengewone bijdrage moet het voorwerp uitmaken van een afzonderlijke collectieve arbeidsovereenkomst bekrachtigd bij koninklijk besluit.

Art. 34.§ 1. De inning en invordering van de bijdragen worden door de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid verzekerd bij toepassing van artikel 7 van de wet van 7 januari 1958 betreffende de fondsen voor bestaanszekerheid. § 2. De raad van bestuur van het fonds bepaalt de verdeling van de bijdragen voorzien in de artikelen 7 tot en met 25. HOOFDSTUK VI. - Begroting en rekeningen van het fonds

Art. 35.Het dienstjaar vangt aan op 1 januari en sluit op 31 december.

Art. 36.De rekeningen over het afgelopen jaar worden op 31 december afgesloten.

De raad van bestuur, evenals de door het Paritair Comité voor het garagebedrijf aangeduide revisor of accountant, maken jaarlijks elk een schriftelijk verslag op betreffende de uitvoering van hun opdracht gedurende het afgelopen jaar. De balans, samen met de hierboven bedoelde schriftelijke jaarverslagen, moeten uiterlijk gedurende de maand juli aan het Paritair Comité voor het garagebedrijf ter goedkeuring worden voorgelegd. HOOFDSTUK VII. - Ontbinding en vereffening van het fonds

Art. 37.Het fonds kan slechts bij eenparige beslissing van het Paritair Comité voor het garagebedrijf worden ontbonden. Dit laatste dient tegelijkertijd de vereffenaars te benoemen, hun bevoegdheden en hun bezoldiging vast te stellen en de bestemming van de netto activa te bepalen.

Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 5 maart 2007.

De Minister van Werk, P. VANVELTHOVEN

^