gepubliceerd op 29 augustus 2007
Koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 2, tweede lid, van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers
3 AUGUSTUS 2007. - Koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 2, tweede lid, van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers, inzonderheid op artikel 2, tweede lid, toegevoegd bij de wet van 27 december 1973 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 19 maart 1990;
Gelet op het advies van het Beheerscomité van de Rijksdienst voor pensioenen, gegeven op 27 juni 2005;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 2 september 2005;
Gelet op het protocol nr. 159/7 van 23 april 2007 van het Gemeenschappelijk comité voor alle overheidsdiensten;
Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting van 26 april 2006;
Gelet op het advies nr. 43.085/1 van de Raad van State, gegeven op 3 juli 2007, met toepassing van artikel 3, § 1, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Minister van Pensioenen, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Wanneer een persoon diensten heeft volbracht waarvan gebleken is dat zij ten onrechte aanleiding hebben gegeven tot onderwerping aan de pensioenregeling voor werknemers, om reden van het feit dat die diensten ingevolge een benoeming met terugwerkende kracht aanneembaar zijn geworden om zijn rechten op het rustpensioen vast te stellen in een van de pensioenregelingen bedoeld door de wet van 10 februari 2003 tot regeling van de overdracht van pensioenrechten tussen Belgische pensioenregelingen en die van instellingen van internationaal publiek recht, dan kan de instelling van internationaal publiek recht die handelt in hoedanigheid van werkgever onder de hiernabepaalde voorwaarden vragen dat de Rijksdienst voor pensioenen zou overgaan tot de terugbetaling van de persoonlijke en patronalepensioenbijdrage van de privé-sector die van de bezoldiging die betrekking had op de periode vanaf de datum van indiensttreding tot de datum van de bekendmaking van die benoeming, werd afgehouden.
De terugbetaling bedoeld in het voorgaande lid wordt slechts verricht indien het gaat om bijdragen die geen aanleiding geven tot een overdracht in toepassing van de wet van 10 februari 2003 tot regeling van de overdracht van pensioenrechten tussen de Belgische pensioenregelingen en die van instellingen van internationaal publiek recht, en indien de verjaring van de vorderingen die tegen de instelling belast met de inning der bijdragen kunnen worden ingesteld tot terugvordering van niet verschuldigde bijdragen, ingetreden is.
Indien in de pensioenregeling voor de werknemers, een uitkering is ingegaan, het niet om een rente gaat, en bij de vaststelling van die uitkering rekening werd gehouden met de in het eerste lid bedoelde diensten, dan kan tot de terugbetaling der bijdragen slechts worden overgegaan op voorwaarde dat alle termijnen, die werden uitbetaald voor de ten onrechte in aanmerking genomen diensten, aan de Rijksdienst voor pensioenen werden teruggestort.
Art. 2.Met het oog op de in artikel 1 bedoelde terugbetaling richt de instelling van internationaal publiek recht die handelt in hoedanigheid van werkgever aan de Rijksdienst voor pensioenen een aanvraag waarin zij bevestigt dat de voorwaarden bepaald in artikel 1 vervuld zijn.
De Rijksdienst voor pensioenen beslist over de aanvraag en draagt de bijdragen bedoeld in artikel 1 over aan de voormelde instelling.
Art. 3.De aanvraag met het oog op de terugbetaling van de in artikel 1 bedoelde bijdragen moet worden ingediend binnen de termijn van één jaar te rekenen vanaf de datum waarop voor het laatste kwartaal de verjaring is ingetreden van de vorderingen die tegen de instelling belast met de inning der bijdragen kunnen worden ingesteld tot terugvordering van niet verschuldigde bijdragen.
In afwijking van het eerste lid wordt de aanvraag beschouwd als binnen de termijn ingediend indien zij geschiedt binnen het jaar volgend op de bekendmaking van dit besluit wanneer de verjaring bedoeld in het eerste lid, vüür die bekendmaking is ingetreden.
Art. 4.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt.
Art. 5.Onze Minister van Pensioenen is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 3 augustus 2007.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Pensioenen, B. TOBBACK