gepubliceerd op 02 oktober 2013
Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 2 december 2010, gesloten in het Paritair Subcomité voor de diensten voor gezins- en bejaardenhulp van de Vlaamse Gemeenschap, tot vervanging van de collectieve arbeidsovereenkomst van 25 januari 2010 betreffende de loon- en arbeidsvoorwaarden van de doelgroepwerknemers tewerkgesteld in het kader van de lokale diensteneconomie
3 APRIL 2013. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 2 december 2010, gesloten in het Paritair Subcomité voor de diensten voor gezins- en bejaardenhulp van de Vlaamse Gemeenschap, tot vervanging van de collectieve arbeidsovereenkomst van 25 januari 2010 betreffende de loon- en arbeidsvoorwaarden van de doelgroepwerknemers tewerkgesteld in het kader van de lokale diensteneconomie (1)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 5 december 1968Relevante gevonden documenten type wet prom. 05/12/1968 pub. 22/05/2009 numac 2009000346 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;
Gelet op het verzoek van het Paritair Subcomité voor de diensten voor gezins- en bejaardenhulp van de Vlaamse Gemeenschap;
Op de voordracht van de Minister van Werk, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 2 december 2010, gesloten in het Paritair Subcomité voor de diensten voor gezins- en bejaardenhulp van de Vlaamse Gemeenschap, tot vervanging van de collectieve arbeidsovereenkomst van 25 januari 2010 betreffende de loon- en arbeidsvoorwaarden van de doelgroepwerknemers tewerkgesteld in het kader van de lokale diensteneconomie.
Art. 2.De minister bevoegd voor Werk is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Châteauneuf-de-Grasse, 3 april 2013 ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werk, Mevr. M. DE CONINCK _______ Nota (1) Verwijzing naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 5 december 1968Relevante gevonden documenten type wet prom. 05/12/1968 pub. 22/05/2009 numac 2009000346 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969. Bijlage Paritair Subcomité voor de diensten voor gezins- en bejaardenhulp van de Vlaamse Gemeenschap Collectieve arbeidsovereenkomst van 2 december 2010 Vervanging van de collectieve arbeidsovereenkomst van 25 januari 2010 betreffende de loon- en arbeidsvoorwaarden van de doelgroepwerknemers tewerkgesteld in het kader van de lokale diensteneconomie (Overeenkomst geregistreerd op 23 april 2012 onder het nummer 109419/CO/318.02) HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied
Artikel 1.Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de werkgevers van de diensten voor gezinszorg (gezins- en bejaardenhulp) van de Vlaamse gemeenschap en de hierna vermelde werknemers.
Deze collectieve arbeidsovereenkomst regelt de loon- en arbeidsvoorwaarden van : 1) de doelgroepwerknemers, zoals gedefinieerd in het artikel 2 van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 oktober 2007Relevante gevonden documenten type besluit van de vlaamse regering prom. 05/10/2007 pub. 06/11/2007 numac 2007036873 bron vlaamse overheid Besluit van de Vlaamse Regering betreffende de lokale diensteneconomie sluiten betreffende de lokale diensteneconomie (Belgisch Staatsblad van 6 november 2007), die prestaties leveren in een sui generis afdeling van de diensten voor gezins- en bejaardenhulp van de Vlaamse Gemeenschap waarvoor een erkenning lokale diensteneconomie is bekomen.2) de werknemers die prestaties leveren in het kader van tewerkstellings- of doorstromingsprogramma's.Onder tewerkstellings- of doorstromingsprogramma's wordt limitatief verstaan : - oppassers zieke kinderen voor zover ze gesubsidieerd zijn door het "Fonds voor Collectieve Uitrustingen en Diensten".
Deze oppassers zieke kinderen, voor zover ze gesubsidieerd zijn door het "Fonds voor Collectieve Uitrustingen en Diensten", vallen slechts onder het toepassingsgebied van deze collectieve arbeidsovereenkomst indien door het bijkomstig karakter van deze activiteit de werkgever ressorteert onder het Paritair Subcomité voor de diensten voor gezins- en bejaardenhulp van de Vlaamse Gemeenschap, en niet onder het Paritair Comité voor de Vlaamse welzijns- en gezondheidssector; - doelgroepwerknemers zoals gedefinieerd in artikel 2 van het besluit van de Vlaamse Regering van 10 juli 2008 betreffende werkervaring (Belgisch Staatsblad van 31 oktober 2008). HOOFDSTUK II. - Minimumlonen
Art. 2.§ 1. De minimum uurlonen voor de werknemers bedoeld in artikel 1 worden bepaald overeenkomstig het in bijlage opgenomen barema. § 2. Op bedrijfsniveau bestaande regelingen voor doelgroepwerknemers die gunstiger zijn worden behouden.
Koppeling van de lonen aan het indexcijfer
Art. 3.De minimum uurlonen en de werkelijk betaalde uurlonen worden gekoppeld aan het indexcijfer der consumptieprijzen, zoals bepaald in de collectieve arbeidsovereenkomst van 16 december 2003 ter vervanging van de collectieve arbeidsovereenkomst van 18 januari 2002 betreffende de loonvoorwaarden (Vlaamse Gemeenschap), in uitvoering van het "Vlaams Intersectoraal Akkoord voor de Social-Profitsector" van 29 maart 2000.
Art. 4.De gemiddelde wekelijkse arbeidsduur voor een voltijdse tewerkstelling bedraagt 38 uur. De wettelijk voorziene rustpauzes worden genomen buiten de eigenlijke arbeidstijd. HOOFDSTUK III. - Haard- en standplaatstoelage
Art. 5.Aan de in artikel 1 bedoelde werknemers wordt, met uitzondering van hun eerste jaar dienst, een haard- en standplaatstoelage toegekend volgens dezelfde voorwaarden en dezelfde modaliteiten zoals bepaald in de collectieve arbeidsovereenkomst van 16 december 2003 ter vervanging van de collectieve arbeidsovereenkomst van 18 januari 2002 betreffende de loonvoorwaarden (Vlaamse Gemeenschap), in uitvoering van het "Vlaams Intersectoraal Akkoord voor de Social-Profitsector" van 29 maart 2000. HOOFDSTUK IV. - Baremieke anciënniteit
Art. 6.Wanneer de werknemer in dienst komt, wordt hij ingeschaald in de minimumloonschaal met een baremieke anciënniteit van 0 jaar.
Art. 7.Voor de bepaling van de baremieke anciënniteit wordt geen onderscheid gemaakt tussen de deeltijdse en voltijdse prestaties.
Art. 8.Een verhoging van de baremieke anciënniteit binnen het loonbarema gaat in op de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin een jaar baremieke anciënniteit wordt bereikt.
Art. 9.§ 1. Volgende schorsingen van de arbeidsovereenkomst geven voor de toepassing van deze collectieve arbeidsovereenkomst, geen aanleiding tot opbouw van baremieke anciënniteit : 1. periodes van volledige beroepsloopbaanonderbreking;2. periodes van schorsing van de arbeidsovereenkomst die niet gedekt zijn door loon behalve de gelijkstellingen voorzien in de wetgeving op de jaarlijkse vakantie van 28 juni 1971. § 2. In uitzondering van § 1 geven volgende schorsingen wel aanleiding tot opbouw van baremieke anciënniteit : de periodes van volledige beroepsloopbaanonderbreking ingevolge palliatieve zorg of verzorging van een zwaar ziek gezinslid. HOOFDSTUK V. - Tegemoetkoming in de vervoerskosten a. Algemeen kader Art.10. De ondertekenende partijen erkennen het belang van de mobiliteitsproblematiek. In dit kader wordt ernaar gestreefd het gebruik van andere vervoersmiddelen dan de privéauto te stimuleren, of gezamelijke verplaatsingen na te streven, of andere maatregelen uit te werken die tegemoet komen aan de mobiliteitsproblematiek. Dit maakt deel uit van een jaarlijkse bespreking van de mobiliteitsproblematiek in de ondernemingsraad, of bij ontstentenis in het comité voor preventie en bescherming op het werk, of bij ontstentenis in de syndicale afvaardiging.
De ondertekenende partijen erkennen dat omwille van het specifieke karakter van de thuiszorg, alternatieven in beperkte mate mogelijk zijn. b. Woon-werkverkeer Art.11. § 1. De werknemers hebben voor hun woon-werkverkeer, ongeacht het gebruikte vervoermiddel, met uitzondering van de fiets, en zonder voorwaarde betreffende de minimumafstand, ten laste van de werkgever recht op een bijdrage van 80 pct. in de prijs van een treinkaart 2e klasse van de NMBS voor het aantal kilometers afgelegd tussen de verblijfplaats van de werknemer en zijn/haar werkplaats. § 2. De werkgevers zijn er toe gehouden om voor de werknemers die voor hun woonwerkverkeer elke werkdag met een vast traject gebruik maken van de trein of gemengd vervoer NMBS/MIVB/DE LIJN/TEC voor dit treinvervoer of het gernengd vervoer NMBS/MIVB/DE LIJN/TEC, een overeenkomst, genaamd "derdebetalersregeling", af te siuiten met de NMBS, waardoor het treinvervoer onder deze derdebetalersregeling kosteloos is voor de werknemers.
Deze derdebetalersregeling treedt ten laatste op 1 mei 2010 in werking.
Art. 12.§ 1. Indien de werknemer gebruik maakt van een fiets als privé-vervoermiddel tussen de verblijfplaats en de werkplaats en terug, draagt de werkgever bij in de vervoersonkosten van de werknemer met een financiële bijdrage van 0,15 EUR per afgelegde kilometer. § 2. Indien in het kader van een bedrijfsregeling de werkgever kosteloos een fiets ter beschikking stelt, onderhoudt, herstelt en vervangt dan vervalt de in dit artikel 12, § 1 vernoemde financiële bijdrage. Afwijkende regelingen wat betreft de financiële bijdrage op ondernemingsniveau blijven mogelijk.
Art. 13.Bij een gecombineerd gebruik van openbare vervoermiddelen en privévervoermiddelen, wordt de financiële bijdrage van de werkgever in de vervoerskosten van de werknemer samengesteld volgens artikel 11, § 1 voor wat betreft het eventueel gedeelte van het traject met een privé-vervoermiddel en volgens artikel 11, § 2, wat betreft het eventueel gedeelte van het traject treinvervoer of gemengd vervoer NMBS/MIVB/DE LIJN/TEC en volgens artikel 12 voor wat betreft het eventueel gedeelte van het traject met fietsvervoer.
Art. 14.Voor de basis(doelgroep)werknemers bedoeld in artikel 1 wordt voor de verplaatsing van hun verblijfplaats naar de eerste cliënt en voor de verplaatsing van de laatste cliënt naar de verblijfplaats een zelfde vergoeding betaald zoals bepaald in punt c voor verplaatsingen in opdracht. c. Verplaatsingen in opdracht Art.15. § 1. Voor de met de wagen afgelegde kilometers in opdracht ontvangen basis (doelgroep) werknemers volgende vergoeding : Tot 30 juni 2010 : 0,2156 EUR/km : Vanaf 1 juli 2010 : 0,22 EUR/km (= 0,2156 EUR + 2 pct.) Deze kilometervergoeding geldt exclusief de eventuele door de werkgever ter beschikking gestelde omniumverzekering. § 2. In afwijking van § 1 wordt voor verplaatsingen in opdracht met de wagen die het gevolg zijn van afspraken tussen de cliënt en de dienst dezelfde kilometervergoeding betaald als deze die de overheid betaalt voor dienstreizen van ambtenaren (artikel 13 van het koninklijk besluit van 18 januari 1965 houdende algemene regeling inzake reiskosten). Op 1 januari 2010 bedraagt deze vergoeding 0,3026 EUR/km inclusief de door de werkgever ter beschikking gestelde omniumverzekering.
Wanneer de onderneming voor deze verplaatsingen in opdracht met de wagen die het gevolg zijn van afspraken tussen de cliënt en de dienst een omniumverzekering heeft afgesloten, wordt de werkelijke kostprijs van deze omniumverzekering (met een maximum van 0,0309 EUR/km) van de kilometervergoeding in mindering gebracht. Afwijkende regelingen worden onderhandeld op bedrijfsniveau.
Deze vergoeding voor verplaatsingen in opdracht met de wagen die het gevolg zijn van afspraken tussen de cliënt en de dienst volgt de indexeringen van het bedrag betaald door de overheid voor dienstreizen van ambtenaren, zoals bepaald in artikel 13 van het koninklijk besluit van 18 januari 1965 houdende algemene regeling inzake reiskosten.
Het maximumbedrag van 0,0309 EUR/km van de omniumverzekering dat van de kilometervergoeding in mindering kan worden gebracht, wordt eveneens volgens hetzelfde principe geïndexeerd. § 3. Indien in het kader van een bedrijfsregeling, de werkgever een wagen ter beschikking stelt, dan vervalt de in dit artikel 15, § 1 en 2 vernoemde vergoedingen.
Art. 16.Aan het omkaderingspersoneel en administratief personeel (bedienden) dat voor hun verplaatsingen in opdracht van de werkgever gebruik maakt van de wagen betaalt de werkgever voor de afgelegde kilometers dezelfde kilometervergoeding als deze die de overheid betaalt voor dienstreizen van ambtenaren (artikel 13 van het koninklijk besluit van 18 januari 1965 houdende algemene regeling inzake reiskosten) zonder dat ooit sprake kan zijn van een dubbele vergoeding voor dezelfde kilometers. Op 1 januari 2010 bedraagt deze vergoeding 0,3026 EUR/km inclusief de door de werkgever ter beschikking gestelde omniumverzekering.
Wanneer de onderneming voor deze verplaatsingen in opdracht met de wagen een omniumverzekering heeft afgesloten, wordt de werkelijke kostprijs van deze omniumverzekering (met een maximum van 0,0309 EUR/km) van de kilometervergoeding in mindering gebracht. Afwijkende regelingen worden onderhandeld op bedrijfsniveau.
Deze vergoeding voor verplaatsingen in opdracht volgt de indexeringen van het bedrag betaald door de overheid voor dienstreizen van ambtenaren, zoals bepaald in artikel 13 van het koninklijk besluit van 18 januari 1965 houdende algemene regeling inzake reiskosten.
Het maximumbedrag van 0,0309 EUR/km van de omniumverzekering dat van de kilometervergoeding in mindering kan worden gebracht, wordt eveneens volgens hetzelfde principe geïndexeerd. § 2. Indien in het kader van een bedrijfsregeling, de werkgever een wagen ter beschikking steit, dan vervalt de in dit artikel 16, § 1 vernoemde vergoeding.
Art. 17.§ 1. Aan de werknemers die voor hun verplaatsingen in opdracht gebruik maken van een fiets, motor- of bromfiets, betaalt de werkgever een vergoeding van 0,15 EUR/km voor alle afgeiegde kilometers. § 2. Indien in het kader van een bedrijfsregeling de werkgever kosteloos een fiets/motor- of bromfiets ter beschikking stelt, onderhoudt, herstelt en vervangt dan vervalt de in dit artikel 17, § 1, vernoemde vergoeding. Afwijkende regelingen wat betreft de vergoeding op ondernemingsniveau blijven mogelijk.
Art. 18.Aan de werknemers die voor hun verplaatsingen in opdracht gebruik maken van het openbaar vervoer, betaalt de werkgever de reële kostprijs volgens de goedkoopste formule. d. Terugbetaling Art.19. De uitbetaling van de vergoedingen door de werkgever gebeurt ten laatste tijdens de loonafrekening van de maand volgend op de maand waarin de vervoerskosten werden gemaakt.
Eventuele rechtzettingen inzake de betaling van de financiële bijdrage van de werkgever worden verrekend met de eerstvolgende betaling.
De uitbetaling van de vergoeding kan enkel gebeuren op voorwaarde dat de vervoerskosten met de gevraagde nodige bewijsstukken of verklaringen werden gestaafd.
Art. 20.De vergoedingen van artikel 11 tot 18 worden aan de werknemers, bedoeld in artikel 1 betaald, vanaf het moment van indiensttreding. HOOFDSTUK VI. - Eindejaarstoelage
Art. 21.De werknemers bedoeld in artikel 1 hebben, met uitzondering van hun eerste jaar dienst, recht op de betaling door de werkgever van een eindejaarstoelage volgens dezelfde voorwaarden en dezelfde modaliteiten zoals voorzien in de collectieve arbeidsovereenkomst van 2 december 2010 betreffende een eindejaarstoelage, ter vervanging van de collectieve arbeidsovereenkomst van 25 januari 2010 betreffende een eindejaarstoelage (Vlaamse Gemeenschap) ter uitvoering van het "Vlaams Intersectoraal Akkoord 2006-2010 voor de Non-profit/Social Profit". HOOFDSTUK VII. - Carenzdag
Art. 22.De werknemers bedoeld in artikel 1 hebben, met uitzondering van hun eerste jaar dienst, recht op de betaling van de carenzdagen, volgens dezelfde voorwaarden en dezelfde modaliteiten, zoals voorzien in de collectieve arbeidsovereenkomst van 10 april 2003 betreffende de betaling van de carenzdag (Vlaamse Gemeenschap) in uitvoering van het "Vlaams Intersectoraal Akkoord voor de Social-Profitsector" van 29 maart 2000. HOOFDSTUK VIII. - Aanvullende verlofdagen vanaf 35 jaar tot en met 44 jaar
Art. 23.De werknemers bedoeld in artikel 1 hebben, met uitzondering van hun eerste jaar dienst, recht op de aanvullende verlofdagen volgens dezelfde voorwaarden en dezelfde modaliteiten zoals voorzien in de collectieve arbeidsovereenkomst van 29 maart 2001 betreffende de toekenning van vijf aanvullende verlofdagen vanaf 35 jaar tot en met 44 jaar in uitvoering van het "Vlaams Intersectoraal Akkoord" van 29 maart 2000, gewijzigd bij collectieve arbeidsovereenkomst van 6 december 2001. HOOFDSTUK IX. - Vrijstelling van arbeidsprestaties vanaf 45 jaar
Art. 24.De werknemers bedoeld in artikel 1 hebben, met uitzondering van hun eerste jaar dienst, recht op vrijstelling van arbeidsprestaties vanaf 45 jaar volgens dezelfde voorwaarden en dezelfde modaliteiten zoals voorzien in de collectieve arbeidsovereenkomst van 22 maart 2006 betreffende de vrijstelling van arbeidsprestaties met behoud van loon vanaf de Ieeftijd van 45 jaar in het kader van de eindeloopbaan, in uitvoering van het "Vlaams Intersectoraal Akkoord 2006-2010 voor de Non-profit/Social Profit". HOOFDSTUK X. - Anciënniteitsverlof
Art. 25.De werknemers bedoeld in artikel 1 hebben recht op de dagen anciënniteitsverlof, volgens dezelfde voorwaarden en modaliteiten voorzien in de collectieve arbeidsovereenkomst van 18 juni 1998 betreffende het anciënniteitsverlof. HOOFDSTUK XI. - Syndicale premie
Art. 26.De werknemers bedoeld in artikel 1 hebben recht op een syndicale premie volgens dezelfde voorwaarden en dezelfde modaliteiten zoals bepaald in de collectieve arbeidsovereenkomst van 2 december 2010 tot toekenning van een sociaal voordeel. HOOFDSTUK XII. - Voorrang
Art. 27.De werknemers zoals omschreven in artikel 1 krijgen, wanneer zij aan de criteria voldoen, voorrang bij aanwerving in de reguliere poetshulp. HOOFDSTUK XIII. - Slotbepalingen
Art. 28.Deze collectieve arbeidsovereenkomst vervangt voor de in artikel 1 bedoelde werknemers alle bepalingen uit vroegere collectieve arbeidsovereenkomsten die in strijd zijn met de bepalingen van deze collectieve arbeidsovereenkomst.
Art. 29.Deze collectieve arbeidsovereenkomst vervangt vanaf 1 januari 2011 de collectieve arbeidsovereenkomst van 25 januari 2010 betreffende de loon- en arbeidsvoorwaarden van de doelgroepwerknemers tewerkgesteld in het kader van de lokale diensteneconomie.
Art. 30.Deze collectieve arbeidsovereenkomst heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2011 en is gesloten voor onbepaalde duur.
Zij kan door elk van de ondertekenende partijen worden opgezegd mits een opzegging van drie maanden, betekend bij een ter post aangetekende brief, gericht aan de voorzitter van het Paritair Subcomité voor de diensten voor gezins- en bejaardenhulp van de Vlaamse Gemeenschap.
Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 3 april 2013.
De Minister van Werk, Mevr. M. DE CONINCK
Bijlage aan de collectieve arbeidsovereenkomst van 2 december 2010, gesloten in het Paritair Subcomité voor de diensten voor gezins- en bejaardenhulp van de Vlaamse Gemeenschap, tot vervanging van de collectieve arbeidsovereenkomst van 25 januari 2010 betreffende de loon- en arbeidsvoorwaarden van de doelgroepwerknemers tewerkgesteld in het kader van de lokale diensteneconomie
Coëfficiënt : 1,1951 Barema D1 in EUR
Barema geldig vanaf 1 oktober 2010
Baremieke anciënniteit
Uurloon (zonder haard- of standplaatstoelage) 38 uur (100 pct.)
Haardtoelage (uurloon) 38 uur (100 pct.)
Standplaatstoelage (uurloon) 38 uur (100 pct.)
0
8,7689
(1) (2)
0,0000
0,0000
1
8,7689
(1) (2)
0,5522
0,2761
2
8,7689
(1) (2)
0,5522
0,2761
3
8,8196
(1)
0,5522
0,2761
4
9,2696
0,5522
0,2761
5
9,4946
0,5522
0,2761
6
10,0783
0,5522
0,2761
7
10,2097
0,5522
0,2761
8
10,3413
0,5522
0,2761
9
10,4005
0,5522
0,2761
10
10,4172
0,5522
0,2761
11
10,5220
0,5522
0,2761
12
10,5951
0,5522
0,2761
13
10,6053
0,5522
0,2761
14
10,6409
0,5522
0,2761
15
10,9795
0,5522
0,2761
16
10,9808
0,5522
0,2761
17
11,2296
0,5522
0,2761
18
11,2296
0,5522
0,2761
19
11,4606
0,5522
0,2761
20
11,4606
0,5522
0,2761
21
11,7965
0,5522
0,2761
22
11,7965
0,5522
0,2761
23
12,1228
0,5063
0,2302
24
12,1228
0,5063
0,2302
25
12,7071
0,2761
0,1381
26
12,7071
0,2761
0,1381
27
13,3010
0,2761
0,1381
28
13,7611
0,2197
0,0817
29
14,3693
0,0000
0,0000
(1) Dit is (gebaseerd op) het gemiddelde minimummaandloon, uitgedrukt in uurloon, vanaf 21,5 jaar en 6 maanden anciënniteit wordt dit 8,8227 EUR en vanaf 22 jaar en 12 maanden anciënniteit wordt dit 8,9240 EUR.(2) Het gemiddeld minimum maandloon dient 1 maand vóór 1 oktober 2010 toegepast te worden. Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 3 april 2013.
De Minister van Werk, Mevr. M. DE CONINCK