Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 01 september 2004
gepubliceerd op 07 oktober 2004

Koninklijk besluit betreffende de voorwaarden, de geografische begrenzing en de toekenningsprocedure van concessies voor de exploratie en de exploitatie van de minerale en andere niet-levende rijkdommen in de territoriale zee en op het continentaal plat

bron
federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie
numac
2004014187
pub.
07/10/2004
prom.
01/09/2004
ELI
eli/besluit/2004/09/01/2004014187/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

1 SEPTEMBER 2004. - Koninklijk besluit betreffende de voorwaarden, de geografische begrenzing en de toekenningsprocedure van concessies voor de exploratie en de exploitatie van de minerale en andere niet-levende rijkdommen in de territoriale zee en op het continentaal plat


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 13 juni 1969 inzake de exploratie en de exploitatie van de niet-levende rijkdommen van de territoriale zee en het continentaal plat, gewijzigd bij de wetten van 20 januari 1999 en 22 april 1999, inzonderheid op artikel 3, §§ 1 en 4;

Gelet op de wet van 22 april 1999 betreffende de exclusieve economische zone van België in de Noordzee, inzonderheid op de artikelen 59 en 60;

Gelet op het koninklijk besluit van 7 oktober 1974 betreffende het verlenen van concessies voor de exploratie en de exploitatie van de minerale en andere niet-levende rijkdommen van het continentaal plat, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 22 april 1983;

Gelet op het koninklijk besluit van 16 mei 1977 houdende maatregelen tot bescherming van de scheepvaart, de zeevisserij, het milieu en andere wezenlijke belangen bij de exploratie en de exploitatie van minerale en andere niet-levende rijkdommen van de zeebedding en de ondergrond in de territoriale zee en op het continentaal plat;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 3 februari 2004;

Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting, gegeven op 5 februari 2004;

Gelet op het advies van de Raad van State 36.982/3 gegeven op 4 mei 2004 met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Minister van Economie, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Definities

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° "de minister" : de Federale Minister bevoegd voor Economie;2° "de bevoegde minister" : de Minister die de Bescherming van het mariene milieu onder zijn bevoegdheid heeft; 3° "Algemene Directie" : de Algemene Directie Kwaliteit en Veiligheid van de Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie; 4° "de afgevaardigde van de minister" : de directeur-generaal van de Algemene Directie Kwaliteit en Veiligheid van de Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie; 5° "de commissie" : de commissie ingesteld bij het koninklijk besluit van 12 augustus 2000 tot instelling van de raadgevende commissie belast met de coördinatie tussen de administraties die betrokken zijn bij het beheer van de exploratie en exploitatie van het continentaal plat en de territoriale zee en tot vaststelling van de werkingsmodaliteiten en -kosten ervan;6° "de wet" : wet van 13 juni 1969 inzake de exploratie en exploitatie van niet-levende rijkdommen van de territoriale zee en het continentaal plat;7° "de EEZ-wet" : wet van 22 april 1999 betreffende de exclusieve economische zone van België in de Noordzee;8° "MEB-besluit" : koninklijk besluit van 1 september 2004 houdende de regels betreffende de milieu-effectenbeoordeling in toepassing van de wet van 13 juni 1969 inzake de exploratie en exploitatie van niet-levende rijkdommen van de territoriale zee en het continentaal plat;9° "concessiebesluit" : ministerieel besluit zoals bedoeld in artikel 15, § 1;10° "het Fonds" : het Fonds voor de exploratie en de exploitatie van de minerale en andere niet-levende rijkdommen in de territoriale zee en op het continentaal plat van België opgericht bij de organieke wet van 27 december 1990 houdende oprichting van budgettaire fondsen, gewijzigd bij de programmawet van 30 december 2001;11° "het KBIN" : het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen;12° "de BMM" : de Beheerseenheid van het Mathematisch Model van de Noordzee en van het Schelde-estuarium van het KBIN;13° "zand" : mineraal materiaal waarvan de proportie in gewicht van de korrels met een diameter kleiner dan of gelijk aan 4 millimeter minstens 85 % bedraagt in het monster;14° "grind" : mineraal materiaal waarvan de proportie in gewicht van de korrels met een korreldiameter groter dan 4 millimeter meer dan 15 % bedraagt in het monster;15° "controlezone" : gebied waarbinnen een exploratie- en/of exploitatieconcessie mag worden toegekend en waarvan de begrenzing bepaald is in artikel 2;16° "exploratiezone" : gebied waarbinnen, naar afzettingen van zand en grind mag gezocht worden, met het oog op het vastleggen van nieuwe controlezones en waarvan de begrenzing bepaald is in artikel 3;17° "sector" : oppervlakte binnen een controlezone;18° "uitzonderlijk project" : exploitatie waarvoor per maand meer dan 100 000 m3 zand of grind ontgonnen wordt en welke in de tijd beperkt is;19° "betekenen" : het verzenden bij ter post aangetekende brief, met bericht van ontvangst;20° "cedent" : de houder van een concessie die zijn concessie overdraagt;21° "cessionaris" : de persoon of het bedrijf aan wie een concessie wordt overgedragen;22° "bevoegde beambten" : de beambten aangeduid volgens artikel 46, § 1;23° "lading" : totaliteit van de materialen van een scheepsruim;24° "monster" : deel van de lading die hiervan als representatief beschouwd wordt;25° "ontginningsvaartuig" : elk vaartuig dat gebruikt wordt voor het baggeren of het ontginnen van grondstoffen van de zeebodem;26° "transportvaartuig" : elk vaartuig, met uitzondering van de ontginningsvaartuigen, dat gebruikt wordt voor het vervoer van de gebaggerde of ontgonnen grondstoffen;27° "continue onderzoek" : onderzoek uitgevoerd in toepassing van artikel 3, § 2, van de wet;28° "exploratie onderzoek" : onderzoek uitgevoerd door de Algemene Directie of de industrie, met als doel nieuwe afzettingen te vinden;29° "betrokken lid-Staten" : lid-Staten van de Europese Unie die betrokken zijn bij de toepassing van de richtlijn 85/337/EEG van de Raad van 27 juni 1985 betreffende de milieu-effectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten;30° "Verdragsluitende Partijen" : Partijen bij het Verdrag van Espoo : het Verdrag inzake milieu-effectrapportage in grensoverschrijdend verband en zijn Aanhangsels I, II, III, IV, V, VI en VII, gedaan te Espoo op 25 februari 1991 en goedgekeurd bij wet van 9 juni 1999. HOOFDSTUK II. - Bepaling van en toegang tot de controlezones en sectoren toegekend door een exploratie- of exploitatieconcessie

Art. 2.De controlezones 1 tot 3, evenals hun indeling in sectoren waarvoor concessiebesluiten kunnen worden verleend, worden vastgesteld in bijlage bij dit besluit.

Art. 3.De exploratiezone 4 is bepaald in bijlage bij dit besluit.

Art. 4.De toegankelijkheid tot de controlezones wordt als volgt bepaald : 1° de sector 1a is open voor ontginning gedurende het ganse jaar;2° de sector 1b is enkel open voor ontginning gedurende de maanden maart, april en mei;3° de sectoren 2a en 2b zijn afwisselend open voor ontginning voor een periode van drie jaar.De Algemene Directie deelt tijdig deze wijziging mee aan de concessiehouders; 4° de sector 2c is open voor ontginning gedurende het ganse jaar;5° de sector 3a is open voor ontginning gedurende het ganse jaar;6° de sector 3b is gesloten voor ontginning zolang de sector tevens gebruikt wordt als baggerspecieloswal.

Art. 5.§ 1. Op basis van de resultaten van het exploratie onderzoek zullen in exploratiezone 4, na advies van de commissie nieuwe sectoren voor exploitatie worden afgebakend.

De totale oppervlakte van deze nieuwe sectoren mag niet groter zijn dan 46 km2. § 2. De coördinaten van de exploitatiesectoren in de exploratiezone 4 worden door de minister vastgelegd.

Art. 6.In het kader van uitzonderlijke projecten kunnen concessiebesluiten toegekend worden buiten de controlezones vermeld in artikel 2 van dit besluit en de exploitatiesectoren die kunnen voortvloeien uit de toepassing van artikel 5, §§ 1 en 2.

Art. 7.Indien uit het continue onderzoek zou blijken dat de exploitaties onaanvaardbare nadelige gevolgen voor de sedimentafzettingen of voor het mariene milieu hebben, kan de minister, op advies van de commissie, de toegankelijkheid voor bepaalde sectoren beperken. HOOFDSTUK III. - Indiening van de aanvragen

Art. 8.§ 1. De concessieaanvragen voor de exploratie en de exploitatie van de niet-levende rijkdommen van de territoriale zee en het continentaal plat worden aan de afgevaardigde van de minister betekend.

De aanvragen worden ingediend door middel van een verzoekschrift in veertien exemplaren in één van de landstalen en in elektronische vorm.

Voor zijn aanvraag kiest de aanvrager domicilie in België. § 2. De aanvraag bevat : 1° naam, voornaam, beroep, woonplaats en nationaliteit van de aanvrager;2° indien het gaat om een vennootschap, de firmanaam of handelsnaam, de juridische vorm, de maatschappelijke zetel en de ondernemingsnummer ervan, alsook de documenten ter staving van de volmachten van de ondertekenaars van de aanvraag;3° een algemene nota met het voorwerp en de beschrijving van het project met vermelding van de gezochte (zand en/of grind) of te exploiteren materialen en, volgens het geval : - de indicatieve planning en de overwogen middelen als het om een exploratie gaat; - de exploitatiemiddelen; 4° in het geval van een exploratie- en/of exploitatieaanvraag in de controlezones, de aanduiding van de gevraagde controlezones en/of sectoren;5° in het geval van een exploratieaanvraag in exploratiezone 4 of een exploitatieaanvraag voor een uitzonderlijk project, een dieptekaart in projectie Mercator ED 50 of Mercator WGS 84 op schaal 1/100 000 of 1/150 000 waarop voor de gevraagde sector het volgende wordt aangeduid : - de gegevens van de afbakeningspunten in breedte en in lengte en de oppervlakte in km2; - de locatie ten opzichte van de belangrijke scheepvaartroutes; - de grenzen van de eventuele naburige sectoren waarvoor een concessie reeds werd toegekend; - de pijpleidingen en elektriciteitskabels die gelegen zijn in een strook van 1 000 meter breed rond de geplande sector; - de kunstmatige eilanden en windmolens die gelegen zijn op een maximumafstand van 500 meter van de geplande sector; - de telecommunicatiekabels die gelegen zijn in een strook van 250 meter breed rond de geplande sector. 6° in het geval van een exploitatieaanvraag voor een uitzonderlijk project, een raming van het te ontginnen volume en de duur van de operaties. § 3. Gelijktijdig wordt een milieu-effectrapport ingediend overeenkomstig met de procedure in het MEB-besluit. § 4. De afgevaardigde van de minister kan bijkomende exemplaren eisen van alle of een deel van de documenten bedoeld in § 2 of bijkomende inlichtingen die nodig zijn voor het onderzoek van het dossier. HOOFDSTUK IV. - Behandeling van de aanvragen

Art. 9.§ 1. De afgevaardigde van de minister gaat binnen de vijftien dagen na ontvangst van het dossier na of dit alle documenten bevat zoals bedoeld in artikel 8, §§ 1 en 2. § 2. Indien het dossier onvolledig is, wordt de aanvrager daarvan betekend binnen vijftien dagen door de afgevaardigde van de minister, met vermelding van de vastgestelde ontbrekende elementen, waarna de aanvrager zijn aanvraag binnen een termijn van vijftien dagen dient aan te vullen. Deze termijn gaat in op de dag volgend op de verzendingsdatum van de aanvraag om bijkomende inlichtingen door de afgevaardigde van de minister.

Indien de aanvrager na deze termijn de gevraagde bijkomende inlichtingen niet heeft gegeven, wordt de aanvraag onontvankelijk verklaard en wordt dit aan de aanvrager door de afgevaardigde van de minister betekend. § 3. Wanneer de aanvraag volledig bevonden wordt, wordt ze door de zorg van de afgevaardigde van de minister binnen de tien dagen in een register van concessieaanvragen ingeschreven.

De inschrijving vermeldt het voorwerp van de aanvraag en verwijst naar de documenten die met toepassing van artikel 8 bij de aanvraag gevoegd zijn.

De afgevaardigde van de minister betekent de inschrijving aan de bevoegde minister en de aanvrager.

Art. 10.Binnen twintig dagen die volgen op de ontvangst van de verklaring van de bevoegde minister dat het milieu-effectenrapport volledig en afdoende is, overeenkomstig artikel 12 van het MEB-besluit, wordt de aanvraag door de zorg van de afgevaardigde van de minister bekendgemaakt bij uittreksel in het Belgisch Staatsblad.

De bekendmaking bevat het voorwerp van de aanvraag, vermeldt de plaats waar het aanvraagdossier kan worden geraadpleegd. Zij vermeldt ook dat deze aanvraag is onderworpen aan een publieke consultatie conform volgens de procedures en termijnen gedefinieerd in het MEB-besluit. De kosten van bekendmaking zijn ten laste van de aanvrager.

Art. 11.De aanvraag wordt door de afgevaardigde van de minister in voldoende exemplaren aan de commissie bezorgd, binnen veertig dagen na de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad, bedoeld in artikel 10.

Art. 12.§ 1. Binnen zestig dagen na de voorlegging van het dossier aan de commissie, brengt de commissie, aan de afgevaardigde van de minister, advies uit. Dit advies kan gepaard gaan met technische voorwaarden betreffende de toelating, inzonderheid wat betreft artikel 15, § 2. § 2. Bij gebrek aan advies binnen de voorgeschreven termijn wordt dit verondersteld gunstig te zijn.

Art. 13.§ 1. Binnen dertig dagen na de ontvangst van het advies krachtens artikel 12, § 1, of, bij gebrek aan advies wordt het dossier voor aanvraag tot concessie aan de minister voor beslissing overgemaakt. Het dossier wordt vergezeld van het advies van de commissie, bedoeld in artikel 12. § 2. De bevoegde minister maakt, conform artikel 16 van het MEB-besluit, zijn advies over aan de minister.

Art. 14.Mits gunstig advies van de bevoegde minister, spreekt de minister zich binnen de veertig dagen te rekenen vanaf de datum van ontvangst door de minister van het dossier bedoeld in artikel 13, § 1, uit over de aanvraag.

Art. 15.§ 1. Indien de minister beslist om de concessie toe te kennen, wordt deze verleend bij een met redenen omkleed besluit. Dit besluit wordt in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt. § 2. De voorwaarden eigen aan elke verleende concessie worden bepaald bij het in § 1 vermeld besluit, waaronder inter alia de controlezones, de gemeenschappelijke sectoren of de bijzondere sector, alsook de eventuele bijkomende technische maatregelen. § 3. Het concessiebesluit wordt betekend aan de aanvrager binnen veertig dagen te rekenen vanaf de ontvangst van het dossier bedoeld in artikel 13. In de gevallen bedoeld in artikel 14 van het MEB-besluit wordt de beslissing eveneens aan de bevoegde overheden van de betrokken lid-Staten en/of Verdragsluitende Partijen betekent. Een afschrift van het ministerieel besluit wordt aan de leden van de commissie overgemaakt. § 4. Indien de minister beslist om de concessie niet toe te kennen of het advies van de bevoegde minister ongunstig is, wordt dit door de minister aan de aanvrager betekend, binnen veertig dagen te rekenen vanaf de datum van ontvangst door de minister van het dossier bedoeld in artikel 13, § 1. De minister deelt zijn beslissing mee aan de commissie.

Art. 16.Het concessiebesluit wordt verleend voor een bepaalde duur, die beperkt is tot ten hoogste twee jaar voor exploratie in exploratiezone 4 en tot ten hoogste tien jaar voor een exploratie en exploitatie in de controlezones zoals gedefinieerd in artikel 2 en de nieuwe exploitatiesectoren vloeiende uit de toepassing van artikel 5, §§ 1 en 2. HOOFDSTUK V. - Algemene verplichtingen van de titularissen van een exploratie- of exploitatieconcessie

Art. 17.De titularissen van een concessie : 1° moeten de minister of zijn afgevaardigde voorafgaandelijk inlichten over elk plan tot wijziging van de rechtspersoon die titularis van de concessie is, die van aard zou zijn, door een nieuwe verdeling van de maatschappelijke aandelen of door elk ander middel, een wijziging teweeg te brengen in de controle van het bedrijf of het geheel of een gedeelte van de rechten die voortvloeien uit het bezit van de concessie over te dragen aan een derde;2° moeten de exploratie- of exploitatieactiviteiten aanvangen binnen een termijn van zes maanden te rekenen vanaf de datum van de betekening bedoeld in artikel 15, § 3;3° mogen de exploitatie gedurende een periode van meer dan twee opeenvolgende jaren niet stopzetten zonder wettige reden;4° moeten alle noodzakelijke maatregelen treffen voor de bescherming van de openbare veiligheid en het behoud van het mariene milieu.Dit kan de vorm nemen van een noodplan, een verzekering of een financiële zekerheid, die voldoet aan de eisen van de minister en wordt opgenomen in het concessiebesluit; 5° moeten de exploratie of exploitatie van andere concessiehouders aanvaarden in de sectoren van de controlezones;6° in het geval van een exploratieconcessie : a) mogen niet aan prospectie doen met een vaartuig uitgerust met een laadhelling voor stortgoederen;b) moeten, aan boord van het exploratievaartuig, vanuit een Belgische haven, de aanwezigheid van een vertegenwoordiger van het KBIN en van de afgevaardigde van de minister, tijdens de hele of gedeeltelijke duur van de campagnes, vrij aanvaarden;c) moeten aan de vertegenwoordiger van het KBIN en aan de afgevaardigde van de minister, onder eventueel voorbehoud van vertrouwelijkheid gedurende maximum 5 jaar, de volledige analyseresultaten bezorgen van de staalnames of geofysische opnemingen met vermelding van de geografische gegevens ervan, op papier of elektronische drager volgens afspraak;7° mogen de maximumvolume voor de exploitatie van zand en grind toegestaan door de commissie krachtens artikel 26, niet overschrijden.8° mogen geen exploratie of exploitatie uitvoeren buiten de toegekende gemeenschappelijke of bijzondere zones of sectoren;9° moeten het bedrag van de vergoeding betalen volgens de modaliteiten voorgeschreven in het concessiebesluit;10° moeten de instructies van de bevoegde beambten naleven. HOOFDSTUK VI. - Uitbreiding, overdracht en verlenging van een exploratie- en/of een exploitatieconcessie

Art. 18.Elke aanvraag tot uitbreiding van een exploratieconcessie of een exploitatieconcessie wordt ingediend volgens de bepalingen van artikel 8 en wordt behandeld volgens de bepalingen van de artikelen 9 tot 15.

Art. 19.§ 1. Elke overdracht van een concessie moet aan de afgevaardigde van de minister betekend worden. De brief tot kennisgeving die door de cedent en de cessionaris voor akkoord is ondertekend, gaat vergezeld van de inlichtingen gevraagd in artikel 8, § 2, 1°, en 2°, die door de cessionaris verstrekt worden.

De cessionaris moet domicilie in België kiezen. § 2. De minister kent de overdracht van de concessie toe bij ministerieel besluit. Dit besluit tot overdracht stelt de nieuwe concessiehouder in de rechten en plichten van de oorspronkelijke concessie. § 3. Een afschrift van het ministerieel besluit tot overdracht wordt betekend aan de nieuwe concessiehouder en overgemaakt aan de leden van de commissie.

Art. 20.Elke aanvraag tot verlenging van een exploratie- of exploitatieconcessie wordt ingediend volgens de bepalingen van artikel 8 ten minste één jaar voor het verstrijken van de geldigheidsduur ervan en wordt behandeld volgens de bepalingen van de artikelen 9 tot 15. HOOFDSTUK VII. - Vervallen van, intrekking van en verzaking aan een exploratie- en/of exploitatieconcessie

Art. 21.De rechten die met de concessie verbonden zijn, eindigen door het vervallen van de concessie of door intrekking hiervan wegens verval of verzaking van de titularis.

Art. 22.§ 1. Indien wordt vastgesteld dat de voorwaarden van dit besluit of van het concessiebesluit niet worden nageleefd, betekent de afgevaardigde van de minister een ingebrekestelling aan de titularis van de concessie, waarin een termijn wordt vastgelegd, hetzij om uitleg te verschaffen, hetzij om te voldoen aan zijn verplichtingen en aan de voorwaarden inzake exploratie of exploitatie. § 2. Indien de titularis, bij het verstrijken van de toegekende termijn, zijn verplichtingen weigert na te leven, geen enkele uitleg verschaft of ongerechtvaardigde of onvoldoende uitleg verschaft, richt de afgevaardigde van de minister het dossier en zijn voorstellen aan de minister. § 3. De minister spreekt, bij besluit, het verval van de concessie uit, indien de voorgeschreven verplichtingen en voorwaarden niet zijn nageleefd.

Dat besluit wordt bij uittreksel in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt. § 4. Het besluit tot intrekking voor verval van de concessie wordt binnen twintig dagen na de beslissing betekend aan de titularis.

Een afschrift van het besluit wordt aan de leden van de commissie overgemaakt.

Art. 23.Een melding tot verzaking aan een concessie moet door de titularis betekend worden aan de afgevaardigde van de minister.

De aanvaarding van een verzaking wordt door de minister bij besluit uitgesproken.

Dat besluit wordt bij uittreksel in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt.

Het besluit wordt binnen twintig dagen na de aanvaarding betekend aan de titularis van de concessie.

Een afschrift van het besluit wordt aan de leden van de commissie overgemaakt. HOOFDSTUK VIII. - Bijzondere bepalingen

Art. 24.§ 1. De exploratie- of exploitatieactiviteiten uitgevoerd door het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap in het kader van zijn bevoegdheden bepaald in artikel 6, § 1, X, eerste lid, 4°, van de bijzondere wet tot hervorming der instellingen van 8 augustus 1980 zijn onderworpen aan een concessieaanvraag die in drie exemplaren en in elektronische vorm aan de afgevaardigde van de minister betekend wordt. § 2. Deze aanvraag bevat de elementen zoals bepaald in artikel 8, § 2, 1°, 3°, 4°, 5° en 6° en is onderworpen aan de procedure beschreven in het MEB-besluit. § 3. De afgevaardigde van de minister betekent binnen de vijftien dagen de ontvangst van de aanvraag aan de bevoegde minister en de aanvrager en maakt het dossier over aan de minister.

De bevoegde minister maakt, conform artikel 16 van het MEB-besluit, zijn advies over aan de minister. § 4. Mits positief advies van de bevoegde minister, verleent de minister het concessiebesluit. Dit besluit vermeldt het type materialen, het jaarlijkse maximum te ontginnen volume evenals de gebieden waar de exploratie of exploitatie zal plaatsvinden. § 5. Het concessiebesluit wordt betekend aan het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap.

Een afschrift van het concessiebesluit wordt aan de leden van de commissie overgemaakt. § 6. Het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap is niet onderworpen aan de vergoedingen bedoeld in hoofdstuk X. HOOFDSTUK IX. - Bepaling van het maximaal toegestane exploitatievolume

Art. 25.In de controlezones mag door het geheel van de houders van concessies maximaal een volume van 15 miljoen m3 (3 miljoen m3/jaar als voortschrijdend gemiddelde over 5 jaar) ontgonnen worden gespreid over een periode van 5 jaren.

Art. 26.De minister legt, op voorstel van de commissie, het maximaal toegestane jaarlijkse exploitatievolumes per concessiehouder vast, gebaseerd op de maxima van de ontgonnen hoeveelheden gedurende de vorige 5 jaren.

Aan nieuwe concessies wordt een minimum van 100 000 m3/jaar per concessie toegekend.

Bijkomende volumes kunnen jaarlijks, mits argumentatie, toegekend worden door de commissie.

Art. 27.Het maximaal volume van 15 miljoen m3 gespreid over een periode van 5 jaren, kan mits geargumenteerd advies van de commissie om de 5 jaren per besluit door de minister gewijzigd worden.

Art. 28.De volumes vermeld in artikel 1 van de ministeriële besluiten die hierna volgen vervallen : 1° het ministerieel besluit van 6 augustus 1993, ref.8.M/93/A2171/42, houdende concessie voor de exploratie en de exploitatie van de minerale en andere niet-levende rijkdommen van het continentaal plat van België aan de N.V. Insagra, Noorderhavenoever te 8450 Nieuwpoort; 2° het ministerieel besluit van 6 augustus 1993, ref.8.M/93/A2173/44, houdende concessie voor de exploratie en de exploitatie van de minerale en andere niet-levende rijkdommen van het continentaal plat van België aan de N.V. Cambel Agregats, Sint-Jansweg 1, te 9120 Kallo, gewijzigd bij het ministerieel besluit van 16 oktober 1996; 3° het ministerieel besluit van 6 augustus 1993, ref.8.M/93/A2175/45, houdende concessie voor de exploratie en de exploitatie van de minerale en andere niet-levende rijkdommen van het continentaal plat van België aan de N.V. Charles Kesteleyn, Stapelplein 46, te 9000 Gent, gewijzigd bij het ministerieel besluit van 27 februari 1997; 4° het ministerieel besluit van 8 september 1995, ref. E6/M/95/A1997/32, houdende concessie voor de exploratie en de exploitatie van de minerale en andere niet-levende rijkdommen van het continentaal plat van België aan de N.V. Satic, Rietschoorvelden 20, te 2170 Antwerpen; 5° het ministerieel besluit van 19 februari 1996, ref. E6/M/96/A2170/64, houdende concessie voor de exploratie en de exploitatie van de minerale en andere niet-levende rijkdommen van het continentaal plat van België aan de N.V. Dranaco, Denderstraat z/n, te 2060 Antwerpen, gewijzigd bij de ministeriële besluiten van 22 juli 1996, van 25 oktober 1996 en van 18 mei 2004; 6° het ministerieel besluit van 7 mei 1997, ref.E6/96/CP13, houdende concessie voor de exploratie en de exploitatie van de minerale en andere niet-levende rijkdommen van het continentaal plat van België aan de N.V. Ghent Dredging, Putstraat 22A, te 9051 Gent, gewijzigd bij het ministerieel besluit, ref. E6/00/CP13/, van 17 mei 2000; 7° het ministerieel besluit van 18 januari 2000, ref.E6/99/CP16/, houdende verlening aan de N.V. Belmagri, Alverbergstraat 5, te 3500 Hasselt, van een concessie voor de exploitatie van zand en grind in de territoriale zee en op het continentaal plat van België, gewijzigd bij het ministerieel besluit van 9 juli 2004; 8° het ministerieel besluit van 9 januari 2002, ref.E6/2001/CP19/, houdende verlening aan DE HOOP HANDEL B.V., co SATIC S.A., Rietschoorvelden 20, te 2170 Merksem, van een concessie voor de exploratie en de exploitatie van de minerale en andere niet-levende rijkdommen in de territoriale zee en op het continentaal plat van België; 9° het ministerieel besluit van 21 mei 2002, ref.E6/02/CP10/, houdende concessie voor de exploratie en de exploitatie van de minerale en andere niet-levende rijkdommen van het continentaal plat van België aan de Tijdelijke Vereniging Zeezand Exploitatie N.V. Baggerwerken De Cloedt & zoon, de N.V. Dredging International en de N.V. Ondernemingen Jan De Nul, Slijkensesteenweg 2, te 8400 Oostende; 10° het ministerieel besluit van 4 juni 2002, ref. E6/2002/110/CP18/627, houdende verlening aan de N.V. HANSON AGGREGATES BELGIUM, Lanceloot Blondeellaan 1, te 8380 Zeebrugge, van een concessie voor de exploratie en de exploitatie van de minerale en andere niet-levende rijkdommen in de territoriale zee en op het continentaal plat van België; 11° het ministerieel besluit van 18 juli 2002, ref. E6/2002/1125/CP12/896, houdende concessie voor de exploratie en de exploitatie van de minerale en andere niet-levende rijkdommen van het continentaal plat van België aan de Tijdelijke Vereniging N.V. Nieuwpoortse Handelsmaatschappij - N.V. C.E.I. CONSTRUCT, Noorderhavenoever 12, te 8620 Nieuwpoort; 12° het ministerieel besluit van 18 juli 2002, ref. E6/2002/114/CP11/897, houdende concessie voor de exploratie en de exploitatie van de minerale en andere niet-levende rijkdommen van het continentaal plat van België aan de N.V. Alzagri, L. Coiseaukaai 156, te 8000 Brugge; 13° het ministerieel besluit van 13 mei 2003, ref.E6/2003/82/CP20/, houdende verlening aan firma DBM (DEME Building Materials), Haven 1025, Scheldedijk 30, te 2070 Zwijndrecht, van een concessie voor de exploratie en de exploitatie van de minerale en andere niet-levende rijkdommen van het continentaal plat van België. HOOFDSTUK X. - Vergoedingen

Art. 29.§ 1. Om het continue onderzoek naar de invloed van de exploratie- en exploitatieactiviteiten op de sedimentafzettingen en op het mariene milieu en het duurzaam beheer ervan te garanderen, in het bijzonder door de coördinatie, heroriëntering en de doorzichtigheid van het wetenschappelijk onderzoek, is een vergoeding aan het Fonds en de BMM jaarlijks verschuldigd voor de exploratie en de exploitatie van zand enerzijds en van grind anderzijds. § 2. De vergoeding voor elk type materiaal is gelijk aan het product van een vast bedrag per ontgonnen kubieke meter en van een aanpassingscoëfficiënt.

De vaste bedragen zijn respectievelijk 0,54 EUR/m3 voor zand en 1,14 EUR/m3 voor grind en 0,35 EUR/m3 voor zand afkomstig uit controlezone 3.

De vergoeding wordt als volgt verdeeld tussen de betrokken diensten : 5/7 voor het Fonds; 2/7 voor de BMM. § 3. De aanpassingscoëfficiënt wordt jaarlijks herzien en wordt bepaald op basis van het jaarlijks gemiddelde van de index NACE 10-14 voor de productie in de extractieve industrieën per werkdag.

De minimum jaarlijkse vergoedingen voor het Fonds en de BMM bedragen respectievelijk 12.394,68 EUR en 6.197,34 EUR. § 4. De verschuldigde vergoedingen moeten betaald worden binnen de 50 dagen volgend op de datum van de factuur van de betrokken diensten.

Elke op de vervaldatum onbetaalde factuur wordt ambtshalve verhoogd met een verwijlinterest aan de wettelijke rentevoet. § 5. De lading van een schip wordt ingedeeld als zand of als grind afhankelijk van het resultaat van de korrelanalyse van een monster, tenzij deze lading afkomstig is uit controlezone 3, welke dan opgegeven wordt als afkomstig uit deze zone.

De wijzen van monstername en korrelanalyse worden door de minister bij omzendbrief aan de concessiehouders medegedeeld.

Art. 30.Artikel 2 van de concessiebesluiten vermeld in artikel 28 wordt vervangen door de bepalingen van artikel 29.

Hoofdstuk XI. - Algemene exploratie- en exploitatievoorwaarden

Art. 31.De ontginningen kunnen slechts plaatsvinden in de controlezones, sectoren of gebieden toegekend in het concessiebesluit.

De ontginning van zand en grind mag slechts gebeuren met ontginningsvaartuigen van het type "sleephopperzuiger". De ontginning moet gebeuren over een aaneensluitend gebied in lagen van maximaal 0,5 m. Tijdens de ontginning moet er gestreefd worden naar een gemiddelde verplaatsingssnelheid van het ontginningsvaartuig ten opzichte van de zeebodem die groter is dan 1,5 knopen.De totale ontginningsdiepte mag niet dieper gaan dan 5 m beneden de bodemligging zoals vastgelegd door het Fonds.

In controlezone 3 is buiten het gebruik van ontginningsvaartuigen van het type "sleephopperzuiger", ook het gebruik van ontginningsvaartuigen van het type "steekhopperzuiger" toegestaan.

Indien verschillende ontginningsvaartuigen werken in elkaars nabijheid moet men tijdens de ontginning steeds een minimumafstand van 500 meter tussen de vaartuigen behouden.

Art. 32.Het scheiden van zand en grind op zee kan op bepaalde plaatsen door de Algemene Directie verboden worden.

Art. 33.Aan boord van de ontginningsvaartuigen moeten volgende documenten ter beschikking zijn : 1° een afschrift van het concessiebesluit en van dit koninklijk besluit; 2° een recente nautische kaart op 1/100.000 of 1/150.000, waarop de grenzen van de concessie zijn aangegeven; 3° het register zoals bepaald in artikel 43;4° de akte van keuring en verzegeling van het registreertoestel zoals voorzien in artikel 34, § 3.

Art. 34.§ 1. Aan boord van elk ontginningsvaartuig moet op kosten van de concessiehouder een automatisch registreertoestel geplaatst worden waarmee tenminste de volgende gegevens worden opgenomen : 1° door het boordpersoneel voor elke reis afzonderlijk in te stellen parameters : a) identificatie van de concessiehouder;b) volgnummer van de reis.2° automatisch te registreren parameters : a) identificatie van het ontginningsvaartuig;b) datum van de registraties; c) tijd (G.M.T.) van de registraties; d) positie van het ontginningsvaartuig;e) snelheid van het ontginningsvaartuig;f) status van de pompen (aan/uit);g) status van het ontginnen (ja/neen). § 2. Het registreertoestel en de geregistreerde parameters moeten voldoen aan de technische specificaties opgelegd door de Algemene Directie. § 3. Na de installatie worden het registreertoestel en de ermee verbonden sensoren op aanwijzing van de Algemene Directie gekeurd en verzegeld. Van deze keuring en verzegeling wordt een akte opgesteld in viervoud. Eén exemplaar van deze akte is bestemd voor de Algemene Directie, het tweede exemplaar voor de BMM, het derde exemplaar voor de concessiehouder en het vierde exemplaar moet aan boord van het ontginningsvaartuig ter inzage gehouden worden van de ambtenaren die met het toezicht belast zijn. § 4. Het beheer van het registreertoestel en de verwerking van de geregistreerde gegevens gebeuren door de Algemene Directie die een derde hiermee kan belasten.

De concessiehouder dient de door de Algemene Directie opgelegde richtlijnen betreffende het beheer van het registreertoestel en de ermee verbonden sensoren strikt na te leven.

De kosten verbonden aan het onderhoud van het registreertoestel en de ermee verbonden sensoren zijn ten laste van de concessiehouder.

Art. 35.Bij exploratie- en exploitatieactiviteiten moet steeds een minimumafstand van 250 m en 1 000 m gehouden worden respectievelijk ten opzichte van kabels en gasleidingen. Deze minimumafstand vervalt voor kabels die buiten dienst werden gesteld.

Art. 36.Uitzonderlijk kan in het belang van het behoud van het mariene milieu en/of van de zeevisserij in bepaalde zones de ontginning tijdelijk beperkt of verboden worden. De beperking of het verbod wordt ten minste één maand op voorhand door de commissie in een met redenen omschreven nota meegedeeld aan de Algemene Directie.

De concessiehouder wordt hiervan door de Algemene Directie zo snel mogelijk en uiterlijk vijftien dagen op voorhand ingelicht.

De minimumvergoedingen die bepaald worden in artikel 29 van dit besluit zijn niet verschuldigd voor de periodes waarvoor een volledig exploitatieverbod werd vastgesteld.

Art. 37.Rekening houdend met het landsbelang kunnen beperkingen opgelegd worden inzake de ontginning in militaire gebieden op zee. De instructies van de militaire overheid ter zake moeten stipt nageleefd worden. In elk geval moet de concessiehouder zich houden aan de ter zake gegeven onderrichtingen in het "Bericht aan Zeevarenden".

Art. 38.De Staat behoudt zich het recht voor om binnen de zone waarvoor de concessie geldt, zand en grind te winnen en/of onderzoekingen te verrichten alsmede om concessies voor de exploratie of ontginning te verlenen aan derden.

Onderzoekingen of ontginningen, verricht door of in opdracht van de Staat, mogen niet gehinderd worden.

De concessiehouders kunnen in dit verband tegenover de Staat geen aanspraken doen gelden op enigerlei schadevergoeding.

Art. 39.Jaarlijks moeten aan de Algemene Directie volgende gegevens worden meegedeeld : 1° de naam of benaming en adres van de eigenaar en/of de exploitant van de vaartuigen en/of de installaties die gebruikt worden voor de ontginning en het vervoer van het zand en/of grind;2° de namen, de thuis- en/of exploitatiehavens, het land van registratie en de registratie- of teboekstellingnummers van de vaartuigen en/of drijvende installaties. Maandelijks moet aan de Algemene Directie een tabel van de effectief ontgonnen hoeveelheden meegedeeld worden, met aanduiding van : 1° data van laden en lossen;2° laad- en losplaatsen;3° namen van beladen voertuigen;4° effectief geladen en geloste hoeveelheden. Vanaf 1 juli 2004 moet een maandelijks overzicht van het gebruik van de geëxploiteerde materialen worden voorgelegd.

Art. 40.De concessiehouder moet de nodige maatregelen treffen om te beletten dat vaartuigen, die het opgehaalde zand en/of grind vervoeren, over de reglementaire uitwaterings- of ijkmerken worden beladen, zoals aangegeven in het certificaat van uitwatering of in de meetbrief.

Art. 41.De concessiehouder moet de Algemene Directie zo snel mogelijk en uiterlijk binnen een week verwittigen indien bij de ontginning voorwerpen, sporen of overblijfselen worden gevonden, die van historisch, oudheidkundig, wetenschappelijk of militair belang zijn of kunnen zijn.

Indien de concessiehouder het desbetreffende voorwerp of overblijfsel onder zijn hoede heeft, moet hij het ter beschikking stellen van de bevoegde overheden.

Art. 42.De bevoegde ambtenaren hebben de bevoegdheid om na te gaan of de hoeveelheden zand en grind opgegeven in de registers bedoeld in artikel 43 overeenkomen met de effectief ontgonnen en geloste hoeveelheden.

Indien uit ten minste 3 tegensprekelijke metingen blijkt dat er een systematisch verschil bestaat, wordt dit verschil geëxtrapoleerd tot de volledige jaarproductie en is de aldus vastgestelde hoeveelheid bindend voor de concessiehouder. De vergoedingen die verschuldigd zijn op basis van artikel 29 van dit besluit worden dan berekend op basis van deze hoeveelheid.

Art. 43.De concessiehouder is verplicht om aan boord van elk ontginningsvaartuig een register met genummerde bonnen, in drievoud, bij te houden waarvan de vorm en inhoud door de bevoegde ambtenaar worden bepaald.

Onmiddellijk na de belading van het ontginningsvaartuig moet één bon worden ingevuld en door de kapitein ondertekend.

Indien het ontgonnen zand en/of grind wordt overgeslagen in een transportvaartuig wordt op de bon de naam van het ontginningsvaartuig en van het transportvaartuig vermeld en wordt de bon medeondertekend door de kapitein van dit transportvaartuig.

Het eerste exemplaar van de bon blijft in het register, het tweede wordt eventueel meegegeven aan de kapitein van het transportvaartuig die deze bon ter beschikking moet houden voor eventuele controle. Het derde exemplaar blijft ter beschikking van de concessiehouder.

Bij het invullen van het register mogen er geen bladzijden worden overgeslagen of uitgenomen.

Per ontginningsvaartuig mag, op eenzelfde ogenblik, slechts één register in gebruik zijn. Indien het register helemaal vol is, moet het teruggestuurd worden aan de Algemene Directie en wordt een nieuw register in gebruik genomen.

Indien één enkel register tijdens een burgerlijk jaar gebruikt wordt, moet het aan de Algemene Directie teruggestuurd worden, ten laatste op 15 januari van het volgende jaar.

Art. 44.De bevoegde ambtenaren hebben, krachtens artikel 60 van de EEZ-wet, te allen tijde vrije toegang tot de terreinen, de vaartuigen, de zuig- en overslaginstallaties, die voor de ontginning en verwerking van zeezand en/of grind worden gebruikt. De concessiehouder is verplicht alle inlichtingen te verschaffen, welke door deze ambtenaren worden gevraagd en inzage te verlenen in alle registers en bescheiden die op de ontginning betrekking hebben.

Art. 45.Schade voor de Staat, voor derden of voor het mariene milieu, welke ten gevolge van het gebruik van de concessie mocht ontstaan, moet door de concessiehouder hersteld of vergoed worden.

De Staat kan door de concessiehouder nooit en in generlei vorm worden aangesproken voor schade die de concessiehouder mocht ondervinden door de aanwezigheid van wrakken, mijnen of explosieve stoffen en voorwerpen, in, op of boven het continentaal plat of in de territoriale zee.

De concessiehouder vrijwaart de Staat voor alle vorderingen, welke derden jegens de Staat mochten doen gelden tot vergoeding van schade, welke met het gebruik van deze concessie in enigerlei verband staat. HOOFDSTUK XII. - Bevoegde beambten en toezicht

Art. 46.§ 1. Onverminderd de bevoegdheden van de federale politie wijst de minister de beambten van de Algemene Directie aan die de opdracht krijgen : 1° hem te vertegenwoordigen bij het vervullen van de formaliteiten zoals bepaald in dit besluit;2° toezicht te houden op de toepassing en de inbreuken vast te stellen bij proces-verbaal, overeenkomstig artikel 59 van de EEZ-wet. § 2. De beambten aangewezen in § 1 mogen op elk ogenblik het peil van de zeebodem in de territoriale zee en op het continentaal plat nagaan om onder meer de impact van de winningen te evalueren door een historische opvolging van de bathymetrie. De opnames uitgevoerd door deze beambten hebben bewijskracht.

Onverminderd de bepalingen omtrent de administratieve maatregelen, beschreven in hoofdstuk VII, is het niet naleven van de in hoofdstukken V en XI omschreven voorwaarden, alsook van de bijzondere voorwaarden die zouden kunnen resulteren uit de milieu-effectenbeoordeling, zoals vastgesteld in het MEB-besluit, strafbaar overeenkomstig artikel 10 van de wet. HOOFDSTUK XIII. - De exploratie door de Algemene Directie

Art. 47.In afwijking van artikel 24 voorbehoudt de Algemene Directie zich het recht exploratiewerken uit te voeren in de territoriale zee en op het continentaal plat hierbij inbegrepen de toegekende controlezones of sectoren.

De exploratiewerken uitgevoerd door de Algemene Directie mogen niet belemmerd worden.

De concessiehouders mogen geen vergoeding ten laste van de Algemene Directie opeisen uit hoofde van deze exploratiewerken. HOOFDSTUK XIV. - Overgangsmaatregelen

Art. 48.De concessiebesluiten, verleend krachtens het koninklijk besluit van 7 oktober 1974 betreffende het verlenen van concessies voor de exploratie en de exploitatie van de minerale en andere niet-levende rijkdommen van het continentaal plat, waarvan de geldigheid gedurende het jaar 2004 eindigt, worden met één jaar verlengd op enige en uitsluitende voorwaarde dat de concessiehouder binnen maximum 4 maanden na het inwerking treden van dit besluit een nieuwe aanvraag indient overeenkomstig artikel 8. HOOFDSTUK XV. - Diverse bepalingen

Art. 49.Opgeheven worden : 1° het koninklijk besluit van 7 oktober 1974 betreffende het verlenen van concessies voor de exploratie en de exploitatie van de minerale en andere niet-levende rijkdommen van het continentaal plat, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 22 april 1983;2° het koninklijk besluit van 16 mei 1977 houdende maatregelen tot bescherming van de scheepvaart, de zeevisserij, het milieu en andere wezenlijke belangen bij de exploratie en de exploitatie van minerale en andere niet-levende rijkdommen van de zeebedding en de ondergrond in de territoriale zee en op het continentaal plat; 3° het koninklijk besluit van 6 maart 1996 betreffende de exploratie- en exploitatievoorwaarden verbonden aan het concessiebesluit 8M/93/A 2175/45 van 6 augustus 1993 verleend aan de N.V. Charles KESTELEYN te Gent voor de exploratie en exploitatie van zand en grind van het continentaal plat van België; 4° het koninklijk besluit van 6 maart 1996 betreffende de exploratie- en exploitatievoorwaarden verbonden aan het concessiebesluit 8M/93/A 2171/42 van 6 augustus 1993 verleend aan de N.V. INSAGRA te Nieuwpoort voor de exploratie en exploitatie van zand en grind van het continentaal plat van België; 5° het koninklijk besluit van 6 maart 1996 betreffende de exploratie- en exploitatievoorwaarden verbonden aan het concessiebesluit 8M/93/A 2173/44 van 6 augustus 1993 verleend aan de N.V. CAMBEL Agregats te Kallo voor de exploratie en exploitatie van zand en grind van het continentaal plat van België; 6° het koninklijk besluit van 23 mei 1996 betreffende de exploratie- en exploitatievoorwaarden verbonden aan het concessiebesluit E6/M/96/A 2170/64 van 19 februari 1996 verleend aan de N.V. DRANACO te Antwerpen voor de exploratie en exploitatie van zand en grind van het continentaal plat van België; 7° het koninklijk besluit van 6 maart 1996 betreffende de exploratie- en exploitatievoorwaarden verbonden aan het concessiebesluit E6/M/95/A 1997/32 van 8 september 1995 verleend aan de N.V. SATIC te Antwerpen voor de exploratie en exploitatie van zand en grind van het continentaal plat van België; 8° het koninklijk besluit van 6 maart 1996 betreffende de exploratie- en exploitatievoorwaarden verbonden aan het concessiebesluit E6/M/95/A 1980/62 van 27 november 1995 verleend aan de Tijdelijke Vereniging N.V. Baggerwerken DE CLOEDT EN ZOON, DREDGING INTERNATIONAL N.V. en N.V. Ondernemingen Jan DE NUL te Zeebrugge voor de exploratie en exploitatie van zand en grind van het continentaal plat van België; 9° het koninklijk besluit van 6 maart 1996 betreffende de exploratie- en exploitatievoorwaarden verbonden aan het concessiebesluit E6/M/95/A 2000/60 van 27 november 1995 verleend aan de N.V. ALZAGRI te Brugge voor de exploratie en exploitatie van zand en grind van het continentaal plat van België; 10° het koninklijk besluit van 6 maart 1996 betreffende de exploratie- en exploitatievoorwaarden verbonden aan het concessiebesluit E6/M/95/A 1994/61 van 27 november 1995 verleend aan de Tijdelijke Vereniging N.V. Nieuwpoortse Handelsmaatschappij - N.V. C.E.I. Construct te Nieuwpoort voor de exploratie en exploitatie van zand en grind van het continentaal plat van België; 11° het koninklijk besluit van 10 november 1997 betreffende de exploratie- en exploitatievoorwaarden verbonden aan het concessiebesluit E6/96/CP13 van 7 mei 1997 verleend aan de N.V. GHENT DREDGING te Gent voor de exploratie en exploitatie van zand en grind van het continentaal plat van België; 12° het koninklijk besluit van 5 december 2000 betreffende de exploitatievoorwaarden verbonden aan het concessiebesluit E6/99/CP16/ van 18 januari 2000 verleend aan de N.V. BELMAGRI, Alverbergstraat 5, te 3500 Hasselt, voor de exploitatie van zand en grind uit de territoriale zee en op het continentaal plat van België; 13° het koninklijk besluit van 7 september 2003 betreffende de exploitatievoorwaarden verbonden aan het concessiebesluit E6/2002/110/CP18/627 van 4 juni 2002 verleend aan de N.V. HANSON AGGREGATES BELGIUM, Lanceloot Blondeellaan 1, te 8380 Zeebrugge, voor de exploratie en exploitatie van de minerale en andere niet-levende rijkdommen in de territoriale zee en op het continentaal plat van België; 14° het koninklijk besluit van 5 juni 2002 betreffende de exploratie- en exploitatievoorwaarden verbonden aan het ministerieel besluit E6/2001/CP19/ van 9 januari 2002 houdende verlening aan DE HOOP HANDEL B.V., co SATIC N.V., Rietschoorvelden 20, te 2170 Merksem, van een concessie voor de exploratie en exploitatie van de minerale en andere niet-levende rijkdommen in de territoriale zee en op het continentaal plat van België; 15° het koninklijk besluit van 3 december 2003 betreffende de exploratie- en exploitatievoorwaarden verbonden aan het concessiebesluit E6/2003/82/CP20/ van 13 mei 2003 verleend aan firma DBM (DEME Building Materials), Haven 1025, Scheldedijk 30, te 2070 ZWIJNDRECHT, van een concessie voor de exploratie en de exploitatie van de minerale en andere niet-levende rijkdommen van het continentaal plat van België.

Art. 50.Dit besluit treedt in werking op de dag van zijn publicatie in het Belgisch Staatsblad, met uitzondering van de artikelen 25 tot 28 die in werking treden op 1 januari 2005 en de artikelen 29 en 30 die uitwerking hebben op 1 juli 2004.

Art. 51.Onze Minister van Economie is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 1 september 2004.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Economie, M. VERWILGHEN

Bijlage Coördinaten van de controle- en exploratiezones volgens Mercator ED50 projectie. Alle coördinaten zijn vermeld in decimale graden.

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 1 september 2004 betreffende de voorwaarden, de geografische begrenzing en de toekenningsprocedure van concessies voor de exploratie en de exploitatie van de minerale en andere niet-levende rijkdommen in de territoriale zee en op het continentaal plat.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Economie, M. VERWILGHEN

^