gepubliceerd op 06 april 2000
Koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 42bis van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders en tot wijziging van het koninklijk besluit van 25 april 1997 tot uitvoering van artikel 71, § 1bis van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders
1 MAART 2000. - Koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 42bis van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders en tot wijziging van het koninklijk besluit van 25 april 1997 tot uitvoering van artikel 71, § 1bis van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op artikel 108 van de Grondwet.
Gelet op de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders, inzonderheid op artikel 42bis, wederingevoerd door het koninklijk besluit nr. 131 van 30 december 1982 en gewijzigd door de wet van 1 augustus 1985, het koninklijk besluit nr. 534 van 31 maart 1987 en de wetten van 22 december 1989, 29 december 1990, 30 december 1992 en 4 mei 1999, en artikel 71, § 1bis, ingevoegd door de wet van 22 december 1989;
Gelet op het koninklijk besluit van 19 maart 1996 tot uitvoering van artikel 42bis van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders;
Gelet op het koninklijk besluit van 25 april 1997 tot uitvoering van artikel 71, § 1bis van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders, inzonderheid op artikel 1, 6°;
Gelet op het advies van het Beheerscomité van de Rijksdienst voor Kinderbijslag voor Werknemers van 15 juni 1999;
Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 29 oktober 1999;
Gelet op het akkoord van de Minister van Begroting, gegeven op 21 december 1999;
Gelet op de spoedeisendheid gemotiveerd door de omstandigheid dat het van belang is de reglementering met betrekking tot de kinderbijslag voor werknemers zo spoedig mogelijk aan te passen, enerzijds op grond van de wijziging van de werkloosheidsreglementering waardoor de onderbreking van het genot van de werkloosheidsuitkeringen waarvoor de werkloze geen nieuwe aanvraag om werkloosheidsuitkeringen moet indienen, wordt opgetrokken tot 27 dagen, wijziging waardoor de informatiestroom ingesteld tussen de beide sectoren via de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid buiten werking wordt gesteld, en anderzijds wegens de wijziging van artikel 42bis van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders door de wet van 4 mei 1999 houdende fiscale en andere bepalingen waardoor de uitvoeringsmaatregelen van deze bepaling opnieuw moeten worden omschreven;
Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 13 januari 2000, ingevolge artikel 84, eerste lid, 2° van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit dient te worden verstaan onder : a) « samengeordende wetten » : de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders;b) « aantal opeenvolgende kalenderdagen vastgesteld door de werkloosheidsreglementering » : het aantal opeenvolgende kalenderdagen waarvoor de werkloze niet verplicht is een nieuwe aanvraag om werkloosheidsuitkeringen in te dienen ten gevolge van een onderbreking in het genot van deze uitkeringen, krachtens artikel 91 van het ministerieel besluit van 26 november 1991 houdende de toepassingsregelen van de werkloosheidsreglementering;c) « dagen van arbeidsongeschiktheid » : de dagen die overeenstemmen met de situaties bedoeld in artikel 56 van de samengeordende wetten;d) « gelijkgestelde dagen » : de dagen die overeenstemmen met de situaties bedoeld in artikel 53, § 1, 2°, 3° en 9° van de samengeordende wetten.
Art. 2.De gevolgen van de onderbreking van de vergoede volledige werkloosheid ten aanzien van het bereiken van de periode van zes maanden beoogd in artikel 42bis, eerste lid van de samengeordende wetten worden als volgt geregeld : a) de periodes die het aantal opeenvolgende kalenderdagen vastgesteld door de werkloosheidsreglementering niet te boven gaan worden in aanmerking genomen als dagen van vergoede volledige werkloosheid;voor de berekening van dit aantal dagen wordt geen rekening gehouden met de gelijkgestelde dagen; b) de dagen van arbeidsongeschiktheid worden in aanmerking genomen als dagen van vergoede volledige werkloosheid. Dezelfde regels gelden om de gevolgen te bepalen van de onderbreking van de vergoede volledige werkloosheid ten aanzien van het voortduren van de betrokken periode van zes maanden.
Het tweede lid van dit artikel geldt onverminderd de toepassing van artikel 4.
Art. 3.Ter uitvoering van artikel 42bis, derde lid van de samengeordende wetten worden de dagen van arbeidsongeschiktheid in aanmerking genomen voor zover de eventuele tussenperiode tussen die dagen en de vergoede volledige werkloosheid het aantal opeenvolgende kalenderdagen vastgesteld door de werkloosheidsreglementering niet te boven gaat.
Voor de berekening van het aantal opeenvolgende kalenderdagen vastgesteld door de werkloosheidsreglementering wordt geen rekening gehouden met de gelijkgestelde dagen.
Art. 4.De werkloze die voldoet aan de voorwaarden vastgelegd in artikel 42bis, eerste lid van de samengeordende wetten op het ogenblik waarop hij met de activiteit begint bedoeld in het vijfde lid van dit artikel, verkrijgt opnieuw recht op de toeslag wanneer hij opnieuw uitkeringsgerechtigd volledig werkloze wordt binnen een termijn die geen zes maanden te boven gaat, te rekenen vanaf de onderbreking van de vorige periode van vergoede volledige werkloosheid.
Voor de bepaling van de ingang van de periode van zes maanden van activiteit worden de periodes gelegen tussen het einde van de vergoede volledige werkloosheid en het begin van de activiteit in aanmerking genomen, voor zover deze periodes het aantal opeenvolgende kalenderdagen vastgesteld door de werkloosheidsreglementering niet te boven gaan. Voor de berekening van dit aantal dagen wordt geen rekening gehouden met de gelijkgestelde dagen of met de dagen van arbeidsongeschiktheid aangezien deze laatste dagen gelijk worden gesteld met dagen van vergoede volledige werkloosheid.
De activiteit bedoeld in het eerste lid wordt slechts geacht onderbroken te zijn door periodes van vergoede volledige werkloosheid of periodes van arbeidsongeschiktheid, aangezien deze laatste beschouwd worden als vergoede volledige werkloosheid. Alle andere oorzaken van onderbreking worden met activiteit gelijkgesteld.
Art. 5.In artikel 1, 6° van het koninklijk besluit van 25 april 1997 tot uitvoering van artikel 71, § 1bis van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in littera a) worden de woorden « die niet langer duurt dan 14 kalenderdagen » vervangen door de woorden « die niet langer duurt dan het aantal opeenvolgende kalenderdagen waarvoor de werkloze niet verplicht is een nieuwe aanvraag om werkloosheidsuitkeringen in te dienen als gevolg van een onderbreking in het genot van deze uitkeringen, krachtens artikel 91 van het ministerieel besluit van 26 november 1991 houdende de toepassingsregelen van de werkloosheidsreglementering »;2° littera b) wordt geschrapt.
Art. 6.Het koninklijk besluit van 19 maart 1996 tot uitvoering van artikel 42bis van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders wordt opgeheven.
Art. 7.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 mei 1999, uitgezonderd artikel 2, derde lid en artikel 4 die uitwerking hebben met ingang van 14 juni 1999, en artikel 5 dat in werking treedt op de eerste dag van de maand na die waarin het in het Belgisch Staatsblad zal worden gepubliceerd.
Art. 8.Onze Minister van Sociale Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Châteauneuf-de-Grasse, 1 maart 2000.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Sociale Zaken, F. VANDENBROUCKE