Etaamb.openjustice.be
Decreet van 25 april 2002
gepubliceerd op 24 mei 2002

Decreet betreffende de tegemoetkomingen ter bevordering van de indienstneming van niet-werkende werkzoekenden door de plaatselijke, gewestelijke en gemeenschapsoverheden, door bepaalde werkgevers in de niet-commerciële sector, het onderwijs en de commerciële sector

bron
ministerie van het waalse gewest
numac
2002027463
pub.
24/05/2002
prom.
25/04/2002
ELI
eli/decreet/2002/04/25/2002027463/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

25 APRIL 2002. - Decreet betreffende de tegemoetkomingen ter bevordering van de indienstneming van niet-werkende werkzoekenden door de plaatselijke, gewestelijke en gemeenschapsoverheden, door bepaalde werkgevers in de niet-commerciële sector, het onderwijs en de commerciële sector (1)


De Waalse Gewestraad heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen hetgeen volgt : HOOFDSTUK I. - Voorwerp en toepassingsgebied

Artikel 1.Tegen de voorwaarden van dit decreet en binnen de perken van de specifieke begrotingskredieten die jaarlijks in het begrotingsdecreet vastgesteld worden voor elke werkgeverscategorie bedoeld in de artikelen 2 tot en met 5 kan de Regering bedoelde werkgevers een tegemoetkoming verlenen om de kosten van de bezoldiging en de sociale bijdragen die betrekking hebben op de indienstneming van niet-werkende werkzoekenden geheel of gedeeltelijk te dekken.

Art. 2.§ 1. Inbegrepen in het toepassingsgebied van dit decreet zijn de plaatselijke, de gewestelijke en de gemeenschapsoverheden, namelijk : 1° de provincies, de gemeenten, de verenigingen van gemeenten, de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, de autonome gemeentebedrijven, de verenigingen bedoeld in hoofdstuk XII van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn en de politiezones;2° de diensten van de Regering van het Waalse Gewest en de openbare instellingen die ervan afhangen;3° de diensten van de Regering van de Franse Gemeenschap en de openbare instellingen die ervan afhangen. § 2. De werkgevers bedoeld in paragraaf 1 kunnen in aanmerking komen voor de tegemoetkoming bedoeld in artikel 14, tegen de volgende voorwaarden : 1° naleving van de bepalingen met betrekking tot de startbaanovereenkomst bedoeld in hoofdstuk VIII van de wet van 24 december 1999 ter bevordering van de werkgelegenheid;2° naleving van de bepalingen van de wet van 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers. § 3. De werkgevers bedoeld in paragraaf 1, 1°, kunnen in aanmerking komen voor de tegemoetkoming bedoeld in artikel 14 op voorwaarde dat de globale werkgelegenheid op het referentiepeil wordt gehouden, volgens de modaliteiten bepaald door de Regering. § 4. De provincies, gemeenten en openbare centra voor maatschappelijk welzijn bedoeld in paragraaf 1, 1°, kunnen in aanmerking komen voor de tegemoetkoming bedoeld in artikel 14 op voorwaarde dat de werknemers een bezoldiging toegekend wordt die gelijk is aan de bezoldiging die vastgelegd is bij beslissing van de bevoegde overheden na onderhandeling met de vakbonden op grond van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel.

De werkgevers bedoeld in paragraaf 1, 2° en 3°, kunnen in aanmerking komen voor de tegemoetkoming bedoeld in artikel 14 op voorwaarde dat de werknemers een bezoldiging toegekend wordt die minstens gelijk is aan de bezoldiging die toegekend wordt aan de vastbenoemde personeelsleden die bij bedoelde werkgevers dezelfde of een gelijkwaardige functie bekleden, daarbij inbegrepen de loonsverhogingen, het vakantiegeld en de andere toelagen en voordelen die bij bedoelde werkgevers van toepassing zijn.

Art. 3.§ 1. Inbegrepen in het toepassingsgebied van dit decreet zijn de werkgevers van de niet-commerciële sector, namelijk : 1° de verenigingen zonder winstgevend doel en de instellingen van openbaar nut die vallen onder de wet van 27 juni 1921 waarbij aan de verenigingen zonder winstgevend doel en aan de instellingen van openbaar nut rechtspersoonlijkheid wordt verleend;2° de instellingen met rechtspersoonlijkheid die geen winstoogmerk nastreven en die steun aan ondernemingen als doel hebben;3° de openbare huisvestingmaatschappijen zoals bedoeld in de Waalse Huisvestingscode;4° de agentschappen voor sociale huisvesting zoals bedoeld in de Waalse Huisvestingscode. Onder niet-commerciële sector wordt de sector verstaan die activeiten ontwikkelt die tegelijk : 1° van algemeen nut zijn;2° geen enkel winstoogmerk nastreven;3° aan behoeften voldoen waar anders slechts gedeeltelijk aan zou zijn tegemoetgekomen. § 2. Uitgesloten uit het toepassingsgebied zijn : 1° de werkgevers bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, 2°, voor hun activiteiten inzake beroepsopleiding, evenals voor hun activiteiten die gesubsidieerd worden in het kader van hun organieke of statutaire opdrachten behalve die opdrachten die de steun aan ondernemingen als doel hebben en die gesubsidieerd worden door een overheid of een openbare instelling die ervan afhangt;2° de werkgevers bedoeld in paragraaf 1 die geen hoofdzetel van activiteiten bezitten op het grondgebied van het Franse taalgebied, namelijk de plaats waar ze over permanent personeel beschikken en waar terugkerende activiteiten plaatsvinden die verband houden met het maatschappelijk doel en de branche waarin de werkgever actief is;3° de werkgevers die hun wettelijke en regelgevende verplichtingen inzake tewerkstelling en sociale zekerheid niet nakomen en, meer bepaald, het koninklijk besluit van 4 augustus 1996 betreffende de sociale balans, de bepalingen betreffende de startbaanovereenkomst bedoeld in hoofdstuk VIII van de wet van 24 december 1999 ter bevordering van de werkgelegenheid en de bepalingen van de wet van 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers;4° de werkgevers die geen bewijs leveren van hun bekwaamheid om de activiteiten van hun sector tot een goed einde te brengen en om de bezoldiging van de werknemers te betalen en de daarop betrekking hebbende sociale bijdragen te storten;5° de werkgevers die een opeisbare schuld hebben jegens de Europese Unie, de staat, de Franse Gemeenschap, het Gewest of het FOREm, behalve indien ze volgens de modaliteiten bepaald door de Regering in aanmerking komen voor een afbetalingsplan dat behoorlijk nageleefd wordt;6° de werkgevers die niet over de vergunningen, het materiaal en de lokalen die noodzakelijk zijn voor het vlotte verloop van de activiteiten beschikken;7° de werkgevers bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, 1° en 2°, die geen boekhouding hebben die overeenstemt met het minimaal boekhoudplan van de wet van 17 juli 1975 betreffende de boekhouding en de jaarrekeningen van de ondernemingen;8° de werkgevers bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, 1° die het onderwijs als maatschappelijk doel hebben;9° de werkgevers bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, 1° en 2°, waarvan de raad van bestuur meer dan 25 % zetels telt die bezet worden door werknemers waarvoor zij in aanmerking komen voor de tegemoetkoming bedoeld in artikel 14. § 3. De werkgevers bedoeld in paragraaf 1 kunnen in aanmerking komen voor de tegemoetkoming bedoeld in artikel 14, tegen de volgende voorwaarden : 1° voor dezelfde werknemer geen andere overheidssubsidie(s) krijgen die samengeteld met de tegemoetkoming bedoeld in artikel 14 de globale kostprijs van de bezoldiging van de werknemer overschrijdt of overschrijden;2° de werknemers, onverminderd een regelingsloon dat voor hen gunstiger zou zijn, een bezoldiging toekennen die minstens gelijk is aan de bezoldiging die is vastgelegd bij de collectieve arbeidsovereenkomsten die al naargelang het geval op interprofessioneel, sectoraal, subsectoraal of ondernemingsniveau zijn afgesloten, daarbij inbegrepen de loonsverhogingen, het vakantiegeld en de andere voordelen die van toepassing zijn bij bedoelde werkgevers;3° de globale werkgelegenheid op het referentiepeil houden, volgens de modaliteiten bepaald door de Regering. Indien de werkgever een daartoe strekkend gemotiveerde aanvraag indient, kan de Regering afwijken van de voorwaarde bedoeld in het eerste lid, 3°, indien de globale werkgelegenheid in volume afneemt door het verlies van overheidssubsidies of door toeval.

Art. 4.Mits goedkeuring van een samenwerkingsakkoord tussen de Franse Gemeenschap en het Waalse Gewest zijn de werkgevers van de onderwijssector zoals omschreven in bedoeld akkoord inbegrepen in het toepassingsgebied van dit decreet.

De werkgevers bedoeld in het eerste lid kunnen in aanmerking komen voor de tegemoetkoming bedoeld in artikel 14, tegen de volgende voorwaarden : 1° toekenning aan de werknemers van een bezoldiging die minstens gelijk is aan de bezoldiging die toegekend wordt aan de tijdelijke personeelsleden die bij bedoelde werkgevers dezelfde of een gelijkwaardige functie bekleden, daarbij inbegrepen de loonsverhogingen, het vakantiegeld en de andere toelagen en voordelen die bij bedoelde werkgevers van toepassing zijn;2° naleving van de bepalingen met betrekking tot de startbaanovereenkomst bedoeld in hoofdstuk VIII van de wet van 24 december 1999 ter bevordering van de werkgelegenheid.

Art. 5.§ 1. Inbegrepen in het toepassingsgebied van dit decreet zijn : 1° de werkgevers uit de commerciële sector die behoren tot de industrie, de ambachtelijke sector, het toerisme, de handel, de dienstverlening, de landbouw, de visteelt, de tuin- of bosbouw;2° de universiteiten, hogescholen, kunsthogescholen en scholen voor architectuur die met het oog op de valorisering van het onderzoekswerk een aanzet geven tot productcreatie of dienstverlening. § 2. Mits naleving van de Europese regels met betrekking tot het sectorale steunbeleid worden de werkgevers bedoeld in paragraaf 1 van het toepassingsgebied uitgesloten indien ze activiteiten uitoefenen die vallen onder : 1° de bankensector en andere geldinstellingen, het verzekeringswezen en de vastgoedsector, vermeld in de klassen 65.11 tot en met 70.32 van de activiteitennomenclatuur uitgewerkt door het Nationaal Instituut voor de Statistiek (tweede editie 1998) in een eengemaakt Europees kader opgelegd door de verordening (E.E.G.) nr. 3037/90 van de Raad van 9 oktober 1990 betreffende de statistische nomenclatuur van de economische activiteiten in de Europese Gemeenschap zoals gewijzigd door de verordening (E.E.G.) nr. 761/93 van de Commissie van 24 maart 1993, hierna « NACE BEL-code » genoemd; 2° de productie en distributie van energie en water, met uitzondering van de productie van alternatieve en hernieuwbare energie, vermeld in de klassen 10.10 tot en met 10.30, 11.10, 12.00, 23.30, 40.10 tot en met 40.30 en 41.00 van de NACE BEL-code; 3° de onderwijs- en vormingssector, vermeld in de klassen 80.10 tot en met 80.42 van de NACE BEL-code, evenals elke firma die als activiteit heeft het geven van vormingscursussen of het organiseren van seminaries van welke aard ook, met uitzondering van de werkgevers bedoeld in de paragraaf 1, 2°; 4° de gezondheidszorg, vermeld in de klassen 85.11 tot en met 85.32 van de NACE BEL-code, evenals de laboratoria voor medische analyse, de rust- of bejaardentehuizen en de beroepen van het paramedische type zoals apothekersassistentie, audiologie, diëtetiek, ergotherapie, medische beeldvorming, kinesitherapie en fysiotechniek, logopedie, orthese, bandage en prothese, optometrie en optiek, orthopsie, podologie en tandprothese; 5° de sport-, recreatie- en cultuursector, vermeld in de klassen 92.11 tot en met 92.72 van de NCAE BEL-code, met uitzondering van de pretparken, de vakantiedorpen en de uitbating van toeristische bezienswaardigheden; 6° de sector van de vrije beroepen die geen rechtstreeks verband hebben met de economische activiteit van kleine en middelgrote bedrijven volgens de modaliteiten bepaald door de Regering; 7° de sector van de dienstverlening aan particulieren zoals de bemiddelingsactiviteiten in de groothandel bedoeld in de klassen 51.11 tot en met 51.19 van de NACE BEL-code, in de kleinhandel bedoeld in de klassen 50.10 tot en met 50.50 en 52.11 tot en met 52.74 van de NACE BEL-code, met uitzondering van de productie- en verwerkingsactiviteiten; 8° de sector van de grootdistributie, met uitzondering van de distributiecentra; 9° campings, restaurants, drankslijterijen, kantines bedoeld in de klassen 55.21 tot en met 55.52 van de NACE BEL-code; 10° de verhuur van onroerende goeden, bedoeld in de klassen 71.10 tot en met 71.40 van de NACE BEL-code; 11° parkeerbedrijven; 12° reisagentschappen, bedoeld in de klasse 63.30 van de NACE BEL-code; 13° het al dan niet regelmatig vervoer van reizigers, bedoeld in de klassen 60.21 tot en met 60.23 van de NACE BEL-code; 14° de dienstverlening aan personen, bedoeld in de klassen 93.01 tot en met 93.05 van de NACE BEL-code, evenals de kinderopvang; 15° dierenpensions en alles wat verband houdt met gezelschapsdieren. § 3. Om in aanmerking te komen voor de tegemoetkoming moet de in paragraaf 1, 1°, bedoelde werkgever : 1° een natuurlijke persoon zijn met de hoedanigheid van handelaar of een rechtspersoon die opgericht is onder de vorm van een handelsvennootschap, een Europees economisch samenwerkingsverband of een economisch samenwerkingsverband, met uitzondering van de verenigingen van gemeenten en de autonome gemeentebedrijven;2° minstens één hoofdzetel van activiteiten in het Franse taalgebied hebben, namelijk de plaats waarover permanent personeel beschikt wordt en waar terugkerende activiteiten plaatsvinden die verband houden met het maatschappelijk doel en de branche waarin de werkgever actief is;3° de verplichtingen naleven voorzien bij : a) de wet van 17 juli 1975 betreffende de boekhouding en de jaarrekeningen van de ondernemingen;b) de sociale, fiscale, milieuwet- en regelgeving en wet- en regelgeving over de uitoefening van diens activiteit of zich ertoe verbinden, al zijn verplichtingen na te komen binnen de door de bevoegde administratie vastgestelde termijn;c) de bepalingen met betrekking tot de startbaanovereenkomst bedoeld in hoofdstuk VIII van de wet van 24 december 1999 ter bevordering van de werkgelegenheid;d) de bepalingen van de wet van 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers;4° de werknemers, onverminderd een regelingsloon dat voor hen gunstiger zou zijn, een bezoldiging toekennen die minstens gelijk is aan de bezoldiging die is vastgelegd bij de collectieve arbeidsovereenkomsten die al naargelang het geval op interprofessioneel, sectoraal, subsectoraal of ondernemingsniveau zijn afgesloten, daarbij inbegrepen de loonsverhogingen, het vakantiegeld en de andere voordelen die van toepassing zijn bij bedoelde werkgevers;5° een kleine of middelgrote onderneming zijn overeenkomstig volgende criteria : a) minder dan tweehonderdvijftig werknemers die ingeschreven zijn bij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid in dienst hebben;b) ofwel een jaarlijkse omzet hebben die 40 miljoen euro (1 613 596 000 Belgische frank) niet overschrijdt, ofwel een totaal op de jaarlijkse balans hebben die 27 miljoen euro (1 089 177 300 Belgische frank) niet overschrijdt;c) het zelfstandigheidscriterium zoals omschreven in paragraaf 4 naleven;6° met uitzondering van de onderneming in de fase van de oprichting : a) in de loop van de twee boekjaren die de indiening van de tegemoetkomingsaanvraag voorafgaan, geen exploitatieverlies lijden dat het bedrag van de afschrijvingen en waardeverminderingen op oprichtingskosten, op immateriële en materiële vaste activa overschrijdt;b) op de datum waarop het boekjaar voorafgaand aan de indiening van de tegemoetkomingsaanvraag afgesloten wordt, geen nettoactiva vertonen die door verlies verminderd zijn tot een bedrag dat lager is dan de helft van het maatschappelijk kapitaal;7° niet-werkende werkzoekenden zoals bedoeld in de artikelen 7 tot en met 9 in dienst nemen;8° de bestaande werkgelegenheid met evenveel eenheden verhogen als er werknemers zijn voor wie er steun gekregen wordt, volgens de modalititeiten bepaald door de Regering. De drempels inzake werkgelegenheid en financiële toestand worden berekend door de optelling van de gegevens van de onderneming en van alle ondernemingen waarvan eerstgenoemde onderneming rechtstreeks of onrechstreeks 25 % of meer van het kapitaal of van het stemrecht bezit. § 4. Als zelfstandig wordt de onderneming beschouwd die niet voor 25 % of meer van diens kapitaal of van diens stemrecht in handen is van een onderneming of, gezamenlijk, van meerdere ondernemingen die niet beantwoorden aan de begripsomschrijving uit paragraaf 3, 1° en 5°.

Die drempel mag in twee gevallen overschreden worden : 1° als de onderneming in handen is van openbare participatiemaatschappijen, maatschappijen met risicokapitaal of institutionele investeerders en op voorwaarde dat door hen noch een individuele, noch een gezamenlijke controle uitgeoefend wordt op de onderneming;2° als uit de kapitaalspreiding blijkt dat het onmogelijk is te weten wie het kapitaal in handen heeft en dat de onderneming verklaart dat ze wettig kan veronderstellen dat ze niet in handen is voor 25 % of meer van een onderneming of, gezamenlijk, van verscheidene ondernemingen die niet beantwoorden aan de begripsomschrijving van de kleine of middelgrote onderneming. § 5. Gelijkgesteld met een onderneming wordt de groepering van ondernemingen die opgericht is via een samenwerkingsverband, op voorwaarde dat de criteria bedoeld in paragraaf 3, 5°, nageleefd worden in de groepering en dat de criteria bedoeld in de paragrafen 3 en 4 nageleefd worden door elke onderneming die lid is van de groepering. § 6. Om in aanmerking te komen voor de tegemoetkoming, moet de werkgever bedoeld in paragraaf 1, 2° : 1° een universiteit zijn in de zin van artikel 1 van het decreet van de Raad van de Franse Gemeenschap van 5 september 1994 tot regeling van de universitaire studies en de academische graden, een hogeschool in de zin van het decreet van de Raad van de Franse Gemeenschap van 5 september 1995 houdende de algemene organisatie van het hoger onderwijs in hogescholen, een kunsthogeschool in de zin van het decreet van het Parlement van de Franse Gemeenschap van 20 december 2001 waarbij de specifieke regels voor het hoger kunstonderwijs georganiseerd in kunsthogescholen zijn vastgesteld of een school voor architectuur in de zin van de wet van 18 februari 1977 betreffende de organisatie van het architectuuronderwijs;2° minstens één hoofdzetel van activiteiten in het Franse taalgebied hebben, namelijk de plaats waar over permanent personeel beschikt wordt en waar terugkerende activiteiten plaatsvinden die verband houden met het maatschappelijk doel en de branche waarin de werkgever actief is;3° niet-werkende werkzoekenden zoals bedoeld in de artikelen 7 tot en met 9 in dienst nemen. § 7. Er wordt verstaan onder : 1° « de publiekrechtelijke participatiemaatschappijen » : de publiekrechtelijke investeringsmaatschappijen, namelijk de Nationale Investeringsmaatschappij, de « Société régionale d'investissement de la Wallonie », de Gewestelijke Investeringsmaatschappij voor Vlaanderen, de Gewestlijke Investeringsmaatschappij Brussel en hun filialen;2° « de maatschappijen met risicodragend kapitaal » : de investeringsmaatschappijen die middelen geïnvesteerd onder de vorm van eigen vermogen of semi-eigen vermogen, en meer bepaald onder de vorm van participaties of achtergestelde leningen, ongeacht het bedrag, ter beschikking stellen van ondernemingen;3° « de institutionele investeerders » : de banken, verzekeringsmaatschappijen en beleggingsfondsen, op voorwaarde dat ze niet meer dan 49 % van het maatschappelijk kapitaal bedoeld in artikel 5, § 3, 1° en 5°, in handen hebben;4° « het samenwerkingsverband » : de rechtshandeling waarbij meerdere ondernemingen of instellingen voor steun aan ondernemingen hun productie-, onderzoeks- en ontwikkelingsmiddelen samenleggen, evenals hun menselijke en financiële middelen, om hun productiviteit te verbeteren.

Art. 6.De Regering kan het toepassingsgebied van de artikelen 2 tot en met 5 uitbreiden naar andere werkgevers. In dat geval dient in diens gemotiveerde beslissing uitsluitend in overweging te worden genomen, ofwel het werkloosheidscijfer, ofwel de beginselen en doelstellingen van de duurzame ontwikkeling of van de werkgelegenheidscreatie.

De Regering kan de uitsluitingsgevallen bedoeld in artikel 5, § 2, uitbreiden of beperken. In dat geval dient in diens gemotiveerde beslissing enkel in overweging te worden genomen, ofwel het werkloosheidscijfer, ofwel de beginselen en doelstellingen van de duurzame ontwikkeling of van de werkgelegenheidscreatie, ofwel de wijzigingen die zouden zijn aangebracht in de wet van 4 augustus 1978 tot economische reoriëntering zoals gewijzigd bij het decreet van 25 juni 1992, ofwel de wijzigingen die zouden zijn aangebracht in de Europese regels met betrekking tot het sectorale steunbeleid krachtens artikel 87 van het E.G.-verdrag.

Art. 7.De betrekkingen bedoeld bij dit decreet kunnen bekleed worden door de niet-werkende werkzoekenden die als dusdanig ingeschreven zijn bij het "Office wallon de la formation professionnelle et de l'emploi" (Waalse dienst voor beroepsopleiding en tewerkstelling), namelijk : 1° de volledig uitkeringsgerechtigde werklozen die in aanmerking komen voor een werkloosheidsuitkeringen of wachtgeld voor elke dag van de week;2° de werklozen bedoeld in artikel 30, derde lid, 7°, en artikel 42, § 2, 9°, van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering;3° de werklozen die voorlopig werkloosheidsvergoedingen krijgen;4° de werklozen van wie het recht op het krijgen van werkloosheidsvergoedingen opgeschort is in toepassing van de artikelen 80 tot en met 88 van bovenvermeld koninklijk besluit van 25 november 1991;5° de volledig uitkeringsgerechtigde werklozen bedoeld in de artikelen 89 of 90 van bovenvermeld koninklijk besluit van 25 november 1991;6° de volledig uitkeringsgerechtigde werklozen die een door het Waalse Gewest erkende beroepsopleiding volgen;7° de bestaansminimumtrekkers bedoeld in de wet van 7 augustus 1974 tot instelling van het recht op een bestaansminimum;8° de gerechtigden op financiële sociale bijstand die : a) ofwel ingeschreven zijn in het bevolkingsregister;b) ofwel beschikken over een verblijfsvergunning van onbepaalde duur;c) ofwel beschikken over een verblijfsvergunning met toepassing van artikel 9, derde lid, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, in zoverre de verlenging van deze verblijfsvergunning onderworpen is aan de voorwaarde tewerkgesteld te zijn;d) ofwel gerechtigd of toegelaten zijn, met toepassing van de artikelen 9 of 10 van de voormelde wet van 15 december 1980, voor een bepaalde duur op het grondgebied te verblijven in zoverre de mogelijkheid van een verblijfsvergunning van onbeperkte duur uitdrukkelijk voorzien is;9° de gerechtigden op een inkomensvervangende of op een integratietegemoetkoming krachtens de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan de gehandicapten en die geen enkele arbeid in loondienst uitoefenen;10° de werkzoekenden die geen werkloosheidsuitkeringen krijgen en die geen enkele arbeid in loondienst of geen enkele zelfstandige activiteit uitoefenen;11° de werkzoekenden die geen werkloosheidsuitkeringen krijgen en die niet als dusdanig ingeschreven waren omdat ze zich aan de opvoeding van hun kinderen hebben gewijd. De toestand van de personen bedoeld in het eerste lid wordt beoordeeld de dag vóór de inwerkingtreding van de beslissing bedoeld in artikel 23 of, bij een latere indienstneming, de dag vóór de dag waarop de uitvoering van de arbeidsovereenkomst een aanvang neemt.

Art. 8.De betrekkingen bedoeld bij dit decreet kunnen eveneens bekleed worden door de niet-werkende werkzoekenden die beschouwd worden als maatschappelijk minder bedeelde personen, namelijk : 1° de personen bedoeld in artikel 7, eerste lid, 1° tot en met 6°, 9° tot en met 11°, die sedert minstens vierentwintig maanden zonder onderbreking ingeschreven zijn als werkzoekenden;2° de personen bedoeld in artikel 7, eerste lid, 1° tot en met 6°, 9° tot en met 11°, jonger dan vijfentwintig jaar of ouder dan vijftig jaar en die sedert minstens twaalf maanden zonder onderbreking ingeschreven zijn als werkzoekenden;3° de personen bedoeld in artikel 7, eerste lid, 7°, die sedert minstens twaalf maanden zonder onderbreking in aanmerking komen voor het bestaansminimum en die sedert minstens twaalf maanden zonder onderbreking ingeschreven zijn als werkzoekenden;4° de personen bedoeld in artikel 7, eerste lid, 7°, jonger dan vijfentwintig jaar of ouder dan vijftig jaar die sedert minstens tien maanden zonder onderbreking in aanmerking komen voor het bestaansminimum en die sedert minstens tien maanden zonder onderbreking ingeschreven zijn als werkzoekenden;5° de personen bedoeld in artikel 7, eerste lid, 8° die sedert minstens twaalf maanden zonder onderbreking in aanmerking komen voor de financiële sociale bijstand en die sedert minstens twaalf maanden zonder onderbreking ingeschreven zijn als werkzoekenden;6° de personen bedoeld in artikel 7, eerste lid, 8°, jonger dan vijfentwintig jaar of ouder dan vijftig jaar die sedert minstens zes maanden zonder onderbreking in aanmerking komen voor de financiële sociale bijstand en die sedert minstens zes maanden zonder onderbreking ingeschreven zijn als werkzoekenden. De toestand van de personen bedoeld in het eerste lid wordt beoordeeld de dag vóór de inwerkingtreding van de beslissing bedoeld in artikel 23 of, bij een latere indienstneming, de dag vóór de dag waarop de uitvoering van de arbeidsovereenkomst een aanvang neemt.

Art. 9.De betrekkingen bedoeld bij dit decreet kunnen eveneens bekleed worden door de niet-werkende werkzoekenden die beschouwd worden als moeilijk te plaatsen op de arbeidsmarkt, namelijk : 1° de personen bedoeld in artikel 7, eerste lid, 1° tot en met 6°, 9° tot en met 11° die sedert minstens achtenveertig maanden zonder onderbreking ingeschreven zijn als werkzoekenden;2° de personen bedoeld in artikel 7, eerste lid, 1° tot en met 6°, 9° tot en met 11°, jonger dan vijfentwintig jaar of ouder dan vijftig jaar en die sedert minstens vierentwintig maanden zonder onderbreking ingeschreven zijn als werkzoekenden;3° de personen bedoeld in artikel 7, eerste lid, 7°, die sedert minstens vierentwintig maanden zonder onderbreking in aanmerking komen voor het bestaansminimum en die sedert minstens vierentwintig maanden zonder onderbreking ingeschreven zijn als werkzoekenden;4° de personen bedoeld in artikel 7, eerste lid, 7°, jonger dan vijfentwintig jaar of ouder dan vijftig jaar die sedert minstens twaalf maanden zonder onderbreking in aanmerking komen voor het bestaansminimum en die sedert minstens twaalf maanden zonder onderbreking ingeschreven zijn als werkzoekenden;5° de personen bedoeld in artikel 7, eerste lid, 8°, die sedert minstens vierentwintig maanden zonder onderbreking in aanmerking komen voor de financiële sociale bijstand en die sedert minstens vierentwintig maanden zonder onderbreking ingeschreven zijn als werkzoekenden;6° de personen bedoeld in artikel 7, eerste lid, 8°, jonger dan vijfentwintig jaar of ouder dan vijftig jaar die sedert minstens twaalf maanden zonder onderbreking in aanmerking komen voor de financiële sociale bijstand en die sedert minstens twaalf maanden zonder onderbreking ingeschreven zijn als werkzoekenden. De toestand van de personen bedoeld in het eerste lid wordt beoordeeld de dag vóór de inwerkingtreding van de beslissing bedoeld in artikel 23 of, bij een latere indienstneming, de dag vóór de dag waarop de uitvoering van de arbeidsovereenkomst een aanvang neemt.

Art. 10.Voor de toepassing van de artikelen 8 en 9 worden de volgende periodes geacht niet onderbroken en gelijkgesteld met periodes van inschrijving als werkzoekende te zijn : 1° de arbeidsperiodes die gedekt zijn door een startbaanovereenkomst of door een overeenkomst van een alternerende startbaan;2° de periodes waarin de werkzoekende gebonden is door een arbeidsovereenkomst over een totaal van hoogstens zes maanden;3° de periodes van tewerkstelling in een doorstromingsprogramma;4° de periodes van tewerkstelling op een arbeidspost die erkend is in toepassing van het koninklijk besluit van 8 augustus 1997 tot uitvoering van artikel 7, § 1, derde lid, m , van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders betreffende de herinschakeling van de langdurig werklozen;5° de periodes van stage of van vorming door arbeid die gepresteerd worden in een erkende instelling voor socio-professionele inschakeling of in een erkend bedrijf voor vorming door arbeid, met uitsluiting van de periodes die gepresteerd worden in het kader van een arbeidsovereenkomst;6° de periodes van tewerkstelling in het kader van dit decreet;7° de periodes waarin de personen bedoeld in artikel 7, 11°, niet ingeschreven waren als werkzoekenden omdat ze zich aan de opvoeding van hun kinderen hebben gewijd.

Art. 11.Voor de toepassing van de artikelen 8, eerste lid, 3° tot en met 6°, en 9, eerste lid, 3° tot en met 6° worden de periodes van tewerkstelling in toepassing van artikel 60, § 7, van de van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn niet als onderbrekingen beschouwd en worden ze gelijkgesteld met periodes van inschrijving als werkzoekende en van ontvangst van het bestaansminimum of van financiële sociale bijstand.

Art. 12.De personen die de dag vóór hun overgang, in het kader van dit decreet, van één van de programma's voor de wedertewerkstelling bedoeld in artikel 6, § 1, IX, 2°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen tewerkgesteld waren in het kader van een arbeidsovereenkomst, worden gelijkgesteld, op voorwaarde dat ze tewerkgesteld blijven bij dezelfde werkgevers, met de niet-werkende werkzoekenden bedoeld in de artikelen 7 tot en met 9, waarbij rekening gehouden wordt met de duur van hun tewerkstelling in één van bedoelde programma's voor de berekening van de duur van de inschrijving als werkzoekenden.

Art. 13.De Regering kan de categorieën van niet-werkende werkzoekenden bedoeld in de artikelen 7 tot en met 9 uitbreiden of beperken, evenals : de periodes die geacht zijn ononderbroken te zijn, de periodes gelijkgesteld met de periodes van inschrijving als werkzoekenden, de periodes van ontvangst van het bestaansminimum of van financiële sociale bijstand, bedoeld in de artikelen 10 en 11. In dat geval worden in diens gemotiveerde beslissing ofwel de structurele evolutie van het werkloosheidscijfer ofwel de betrokken branches ofwel de Europese regelgeving ofwel de wijzigingen aangebracht in het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering in overweging genomen.

De Regering bepaalt het model van het attest waarmee verklaard kan worden dat de niet-werkende werkzoekenden beantwoorden aan de voorwaarden bedoeld in de artikelen 7 tot en met 9, rekening houdend met de artikelen 10 en 11, evenals de modaliteiten voor de uitgifte en de geldigheid van bedoeld attest. HOOFDSTUK II. - Modaliteiten voor de toekenning en de uitbetaling van de tegemoetkoming

Art. 14.De tewerkstelling in het kader van dit decreet kan aanleiding geven, rekening houdend met de beperkingen van de specifieke begrotingskredieten die jaarlijks bij decreet worden vastgelegd per werkgeverscategorie bedoeld in de artikelen 2 tot en met 5, tot de toekenning aan bedoelde werkgevers van een jaarlijkse tegemoetkoming ter subsidiëring van de arbeidsposten in de vorm van punten. Afdeling I. - De plaatselijke overheden

Art. 15.§ 1. De Regering bepaalt het aantal punten dat toegekend wordt aan elke gerechtigde bedoeld in artikel 2, § 1, 1°, naargelang van volgende criteria : 1° het aantal inwoners, namelijk het aantal personen dat in de bevolkingsregisters is ingeschreven, zoals blijkt uit de officiële bevolkingscijfers waarover het Nationaal Instituut voor de Statistiek beschikt;2° het aantal volledig uitkeringsgerechtigde werklozen, namelijk het aantal volledig uitkeringsgerechtigde werklozen zoals blijkt uit de documenten waarover het "Office wallon de la formation professionnelle et de l'emploi" (Waalse dienst voor beroepsopleiding en tewerkstelling) beschikt.In bedoeld aantal inbegrepen zijn de volledig uitkeringsgerechtigde werklozen en de werklozen die voorlopig werkloosheidsvergoedingen krijgen. Niet inbegrepen zijn de oudere werklozen die beantwoorden aan de voorwaarden voorzien bij de artikelen 89 of 90 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering; 3° het aantal personeelsleden, namelijk het aantal personeelsleden berekend in voltijds equivalenten op jaarlijkse grondslag zoals blijkt uit de documenten waarover de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid van de Provinciale en Plaatselijke Overheidsdiensten beschikt;4° het aantal kilometer van het gemeentelijk wegennet, namelijk het aantal kilometers van het gemeentelijk wegennet verspreid over kleine gemeentewegen en grote verkeerswegen zoals blijkt uit de documenten waarover de provinciale technische diensten beschikken;5° het aantal gerechtigden op het bestaansminimum en de maatschappelijke hulp, namelijk het aantal gerechtigden op het bestaansminimum in de zin van de wet van 7 augustus 1974 tot instelling van het recht op een bestaansminimum, gelijk aan het bestaansminimum in de zin van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, zoals blijkt uit de documenten waarover het Directoraat-generaal Sociale Actie en Gezondheid van het Ministerie van het Waalse Gewest beschikt;6° het aantal maatschappelijke werkers, namelijk het aantal maatschappelijk assistenten en gelijkgestelde personen bedoeld bij het Bijzonder fonds voor maatschappelijk welzijn, zoals blijkt uit de documenten waarover het Directoraat-generaal Sociale Actie en Gezondheid van het Ministerie van het Waalse Gewest beschikt;7° het aantal thuisbezorgde maaltijden, namelijk het aantal maaltijden bezorgd door ofwel een dienst van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, ofwel een privaat- dan wel publiekrechtelijke dienst waarmee het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn een schriftelijke overeenkomst heeft afgesloten, zoals blijkt uit de documenten waarover het Directoraat-generaal Sociale Actie en Gezondheid van het Ministerie van het Waalse Gewest beschikt;8° het aantal werkuren die gepresteerd worden door de erkende diensten voor gezins- en bejaardenhulp, namelijk het aantal uur dat jaarlijks gepresteerd wordt door de gezinshelpers en de bejaardenhelpers bij de gerechtigden van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn of bij de privaat- dan wel publiekrechtelijke diensten waarmee het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn een schriftelijke overeenkomst heeft afgesloten, zoals blijkt uit de documenten waarover het Directoraat-generaal Sociale Actie en Gezondheid van het Ministerie van het Waalse Gewest beschikt;9° het aantal bedden in de rusthuizen en in de rust- en verzorgingstehuizen, namelijk het aantal bedden in de rusthuizen voor bejaarden en in de rust- en verzorgingstehuizen die beheerd worden door de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, de gemeenten en de verenigingen van gemeenten, zoals blijkt uit de documenten waarover het Directoraat-generaal Sociale Actie en Gezondheid van het Ministerie van het Waalse Gewest beschikt;10° het aantal plaatsen in de diensten voor de opvang van jonge kinderen, namelijk het aantal plaatsen in de gemeentelijke opvangdiensten voor jonge kinderen, evenals in de kinderdagverblijven die beheerd worden door de gemeenten, de provincies, de verenigingen van gemeenten en de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, zoals blijkt uit de documenten waarover het « Office de la naissance et de l'enfance » beschikt;11° de implementering van de geïntegreerde sociale plannen en van de preventie- en veiligheidscontracten, namelijk de implementering door de gemeenten van de geïntegreerde sociale plannen en van de preventie- en veiligheidscontracten, waarbij rekening gehouden wordt met de verhouding tussen het aantal personen die in elke bij de geïntegreerde sociale plannen en de preventie- en veiligheidscontracten betrokken gemeente in aanmerking komen voor voor het bestaansminimum en het maatschappelijk welzijn en het aantal personen die voor het bestaansminimum en de maatschappelijke hulp in aanmerking komen in alle gemeenten die betrokken zijn bij de geïntegreerde sociale plannen en de preventie-en veiligheidscontracten, berekend overeenkomstig punt 5° bovenvermeld;12° de toetreding tot het gemeentelijk tewerkstellingsplan, namelijk de implementering van de gemeentelijke tewerkstellingsplannen door de gemeenten, waarbij rekening gehouden wordt met de verhouding tussen het aantal volledig uitkeringsgerechtigde werklozen in elke gemeente die betrokken is bij de gemeentelijke tewerkstellingsplannen en het aantal volledig uitkeringsgerechtigde werklozen in alle gemeenten die betrokken zijn bij de gemeentelijke tewerkstellingsplannen, berekend overeenkomstig punt 2° hieronder vermeld. De Regering bepaalt het aantal punten die aan elke gemeente bedoeld in artikel 2, § 1, 1°, worden toegekend, al naar gelang van de criteria bedoeld in paragraaf 1, 4° en 6° tot en met 12°.

De Regering bepaalt het aantal punten die aan elke openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn bedoeld in artikel 2, § 1, 1°, worden toegekend, al naargelang van de criteria bedoeld in paragraaf 1, 3°, 5°, 6°, 7°, 9° en 10°.

De Regering bepaalt het aantal punten die aan elke intercommunale bedoeld in artikel 2, eerste lid, 1° worden toegekend, al naar gelang van de criteria bedoeld in paragraaf 1, 7°, 8°, 9°, en 10°.

De Regering bepaalt het aantal punten die aan elke provincie bedoeld in artikel 2, § 1, 1°, worden toegekend, al naar gelang van het criterium bedoeld in paragraaf 1, 3°. § 2. Het maximumaantal punten per criterium bedoeld in paragraaf 1, 1° tot en met 12°, wordt voor de werkgevers bedoeld in artikel 2, § 1, 1°, van het decreet berekend met verwijzing voor elk criterium naar de zoals hiernavolgend bepaalde percentages van het maximumaantal punten dat toegekend wordt voor alle werkgevers bedoeld in artikel 2, § 1, 1°, samen, na aftrek van de als volgt bepaalde punten die toegekend worden krachtens paragraaf 4 : 1° voor het criterium bedoeld in paragraaf 1, 1°, wat de gemeenten betreft : 11,8204 %;2° voor het criterium bedoeld in paragraaf 1, 2°, wat de gemeenten betreft : 26,7813 %;3° voor het criterium bedoeld in paragraaf 1, 3°, wat betreft de gemeenten, de openbare centra voor maatschappelijk welzijn en de provincies : 13,6863 %;4° voor het criterium bedoeld in paragraaf 1, 4°, wat de gemeenten betreft : 8,8849 %;5° voor het criterium bedoeld in paragraaf 1, 5°, wat de openbare centra voor maatschappelijk welzijn betreft : 6,0422 %;6° voor het criterium bedoeld in paragraaf 1, 6°, wat betreft de gemeenten en de openbare centra voor maatschappelijk welzijn : 6,0422 %;7° voor het criterium bedoeld in paragraaf 1, 7°, wat betreft de gemeenten, de verenigingen van gemeenten en de openbare centra voor maatschappelijk welzijn : 3,3245 %;8° voor het criterium bedoeld in paragraaf 1, 8°, wat betreft de gemeenten, de verenigingen van gemeenten en de openbare centra voor maatschappelijk welzijn : 9,8201 %;9° voor het criterium bedoeld in paragraaf 1, 9°, wat betreft de gemeenten, de verenigingen van gemeenten en de openbare centra voor maatschappelijk welzijn : 1,5109 %;10° voor het criterium bedoeld in paragraaf 1, 10°, wat betreft de gemeenten, de verenigingen van gemeenten en de openbare centra voor maatschappelijk welzijn : 1,5109 %;11° voor het criterium bedoeld in paragraaf 1, 11°, wat de gemeenten betreft : 1,5109 %;12° voor het criterium bedoeld in paragraaf 1, 12°, wat de gemeenten betreft : 9,0654 %. § 3. De Regering herziet : 1° om de twee jaar te rekenen van de datum waarop van de beslissingen bedoeld in artikel 23 kennis gegeven wordt, het aantal punten dat aan de gemeenten en aan de openbare centra voor maatschappelijk welzijn worden toegekend, overeenkomstig de criteria bedoeld in paragraaf 1, rekening houdend met de laatst beschikbare documenten;2° om de zes jaar te rekenen van de datum waarop de beslissingen bedoeld in artikel 23 worden bekendgemaakt, het aantal punten die aan de verenigingen van gemeenten en aan de provincies worden toegekend, overeenkomstig de criteria bedoeld in paragraaf 1, rekening houdend met de laatst beschikbare documenten. De Regering deelt de provincies, de gemeenten en de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, zeven maanden vóór toekenning ervan, het aantal punten mee dat ze zullen krijgen. § 4. De Regering bepaalt het aantal bijkomende punten die aan de provincies, de gemeenten, de verenigingen van gemeenten en de openbare centra voor maatschappelijk welzijn worden toegekend, al naargelang van : 1° het zich voordoen van natuurrampen;2° uitzonderlijke en tijdelijke behoeften aan personeel;3° specifieke noden;4° het zich voordoen van meervoudige geboorten in hun ambtsgebied.De Regering bepaalt eveneens wat onder meervoudige geboorte verstaan dient te worden. § 5. De Regering bepaalt het aantal bijkomende punten die toegewezen worden aan de gemeenten en aan de verenigingen van de gemeenten die één of meerdere containerparken beheren. § 6. De Regering bepaalt een globaal aantal punten waarmee het verschil overbrugd kan worden dat zou kunnen bestaan bij bepaalde gemeenten en bepaalde openbare centra voor maatschappelijk welzijn tussen het aantal punten die ze gekregen zouden hebben rekening houdend met de criteria van paragraaf 1 en het aantal punten die ze moeten krijgen rekening houdend met artikel 44. § 7. De Regering bepaalt het maximumaantal punten per arbeidspost die de werkgevers bedoeld in artikel 2, § 1, 1°, kunnen gebruiken al naar gelang van de volgende criteria : 1° het feit dat de werknemer die de arbeidspost bezet tot één van de categorieën niet-werkende werkzoekenden bedoeld in de artikelen 7 tot en met 9 behoort;2° de kwalificaties van de werknemers die dezelfde of een gelijkaardige functie bekleden als de leden van de diensten van de Regering, welke beantwoordt aan de niveaus 1, 2+, 2, 3 en 4 volgens de diploma's, getuigschriften of brevetten waarvan ze houder zijn en overeenkomstig bijlage I bij het koninklijk besluit van 26 september 1994 tot vaststelling van de algemene principes. De Regering bepaalt de lijst van de functies en de gelijkwaardigheid daarvan met de functies die bepaald zijn bij de overeenkomsten of de regelgeving die van toepassing zijn op bedoelde werkgevers. Afdeling 2. - De gewestelijke en gemeenschapsoverheden

Art. 16.De Regering bepaalt het aantal punten die worden toegekend aan elke werkgever bedoeld in artikel 2, § 1, 2° en 3°.

Het aantal punten die de werkgevers die werknemers in dienst hadden in het kader van hoofdstuk II van titel III van de programma-wet van 30 december 1988, mogen gebruiken, wordt evenwel vastgesteld op twee per arbeidspost.

De Regering bepaalt het maximumaantal punten per arbeidspost die de werkgevers bedoeld in artikel 2, § 1, 2° en 3° mogen gebruiken, al naar gelang van volgende criteria : 1° het feit dat de werknemer die de arbeidspost bezet tot één van de categorieën niet-werkende werkzoekenden bedoeld in de artikelen 7 tot en met 9 behoort;2° de kwalificaties van de werknemers die dezelfde of een gelijkaardige functie bekleden als de leden van de diensten van de Regering, welke beantwoordt aan de niveaus 1, 2+, 2, 3 en 4 volgens de diploma's getuigschriften of brevetten waarvan ze houder zijn en overeenkomstig bijlage I bij het koninklijk besluit van 26 september 1994 tot vaststelling van de algemene principes. De Regering bepaalt de lijst van de functies en de gelijkwaardigheid daarvan met de functies die bepaald zijn bij de overeenkomsten of de regelgeving die van toepassing zijn op bedoelde werkgevers. Afdeling 3. - De werkgevers van de niet-commerciële sector

Art. 17.Het maximumaantal punten die worden toegekend aan de werkgever wordt door de Regering bepaald, voor de werkgevers bedoeld in artikel 3, al naargelang van de volgende criteria : 1° het feit dat de werknemer die de arbeidspost bezet tot één van de categorieën niet-werkende werkzoekenden bedoeld in de artikelen 7 tot en met 9 behoort;2° de kwalificaties van de werknemers die dezelfde of een gelijkaardige functie bekleden als de leden van de diensten van de Regering, welke beantwoordt aan de niveaus 1, 2+, 2, 3 en 4 volgens de diploma's getuigschriften of brevetten waarvan ze houder zijn en overeenkomstig bijlage I bij het koninklijk besluit van 26 september 1994 tot vaststelling van de algemene principes;3° de ervaring en de anciënniteit van de personeelsleden in de functie die ze bij de werkgever uitoefenen;4° de structuur in termen van kwalificaties van diens personeel;5° de globaal positieve evaluatie van de bestaande projecten;6° de prioritaire, stabiele en vaste behoeften van de maatschappij;7° het belang van de betrokken activiteiten in functie van de sectorale prioriteiten die door de Regering zijn omschreven;8° het innoverend karakter van de voorgestelde projecten;9° het jaarlijks door de Regering bepaalde maximumgemiddelde per sector van de punten die per werknemer worden toegekend;10° de activiteiten waarvoor derden-gebruikers een vergoeding betalen aan de werknemers;11° het voorstel van een vereniging zonder winstgevend doel, die afziet van het gebruik van een deel van zijn punten, om bedoelde punten toe te wijzen aan een werkgever van dezelfde sector, zoals bepaald krachtens artikel 20, tweede lid. In afwijking van het eerste lid, 1° en 2°, blijft de werkgever bedoeld in artikel 3 in geval van vervanging tijdens de beslissingsprocedure en tijdens de periode die tussen twee evaluaties in ligt, van een werknemer door een andere werknemer die niet deel uitmaakt van dezelfde categorieën, in aanmerking komen voor een aantal punten die voor bedoelde vervanger gelijk is aan het puntental waarvoor hij in aanmerking kwam voor de werknemer die vervangen werd.

De Regering bepaalt het maximumaantal punten per arbeidspost die de werkgevers bedoeld in artikel 3 kunnen gebruiken, al naar gelang van de volgende criteria : 1° het feit dat de werknemer die de arbeidspost bezet tot één van de categorieën niet-werkende werkzoekenden bedoeld in de artikelen 7 tot en met 9 behoort;2° de kwalificaties van de werknemers die dezelfde of een gelijkaardige functie bekleden als de leden van de diensten van de Regering, welke beantwoordt aan de niveaus 1, 2+, 2, 3 en 4 volgens de diploma's getuigschriften of brevetten waarvan ze houder zijn en overeenkomstig bijlage I bij het koninklijk besluit van 26 september 1994 tot vaststelling van de algemene principes. De werkgevers bedoeld in artikel 3 die daarvoor in aanmerking komende werknemers in dienst hebben, kunnen een minimum van zes punten gebruiken voor de arbeidsposten die bezet worden door de werknemers die betrokken zijn bij het « Fonds de solidarité et de développement de l'accueil de l'enfant ».

De Regering bepaalt de lijst van de functies en de gelijkwaardigheid daarvan met de functies bepaald bij de overeenkomsten of de regelgeving die van toepassing zijn op bedoelde werkgevers. Afdeling 4. - De onderwijsinstellingen

Art. 18.De Regering bepaalt het maximumaantal punten die worden toegekend aan elke werkgever bedoeld in artikel 4, rekening houdend met de verdelingen die bepaald worden krachtens het samenwerkingsakkoord bedoeld in artikel 4.

De Regering bepaalt het maximumaantal punten per arbeidspost die de werkgevers bedoeld in artikel 4 kunnen gebruiken, al naar gelang van de volgende criteria : 1° het feit dat de werknemer die de arbeidspost bezet tot één van de categorieën niet-werkende werkzoekenden bedoeld in de artikelen 7 tot en met 9 behoort;2° de kwalificaties van de werknemers die dezelfde of een gelijkaardige functie bekleden als de personeelsleden van bedoelde werkgevers. De Regering bepaalt de lijst van de functies en de gelijkwaardigheid daarvan met de functies bepaald bij de overeenkomsten of de regelgeving die van toepassing zijn op bedoelde werkgevers. Afdeling 5. - De kleine en middelgrote ondernemingen

Art. 19.Rekening houdend met een beperking van het aantal punten tot zestig per werkgever bepaalt de Regering het maximumaantal punten die toegekend worden aan elke werkgever bedoeld in artikel 5, § 1, 1°, al naargelang van de volgende criteria : 1° de omvang van de onderneming;2° het feit of de hoofdzetel van activiteiten al dan niet in een ontwikkelingsgebied ligt;3° de types van de gevraagde functies die moeten beantwoorden aan de gewestelijke beleidsopties die werden ingesteld met het oog op : a) de bevordering van hernieuwbare energie en energiebesparingen, besparingen inzake grondstoffen en milieubescherming, inzonderheid door het aanzetten tot het naleven van striktere normen dan die, die door de Europese Unie worden opgelegd;b) het naleven van striktere kwaliteitsnormen dan die, die door de Europese Unie worden opgelegd;c) de organisatie van en de deelname aan beurzen, salons en handelsmissies;d) de ontwikkeling en de significante verbetering van producten, procédés en diensten op technologisch vlak; de implementering van de nieuwe informatie- en communicatietechnologieën; de assistentie in verband met de integratie en de ontwikkeling van valoriseringskanalen voor de Waalse productie, inzonderheid door het zoeken naar partners die betrokken zouden kunnen worden bij exploitatie daarvan; het implementeren van een begeleidingssysteem voor jonge werknemers; de consolidering van de onderneming door de verbetering van diens management.

De Regering bepaalt het maximumaantal punten die worden toegekend aan elke werkgever bedoeld in artikel 5, § 1, 2° al naargelang van het belang van het proces voor de creatie van producten of diensten met het oog op de valorisering van het onderzoek.

De Regering bepaalt het maximumaantal punten die de werkgevers bedoeld in artikel 5, § 1, per arbeidspost kunnen gebruiken, al naar gelang van de volgende criteria : 1° het feit dat de werknemer die de arbeidspost bezet tot één van de categorieën niet-werkende werkzoekenden bedoeld in de artikelen 7 tot en met 9 behoort;2° de kwalificaties van de werknemers die dezelfde of een gelijkaardige functie bekleden als de leden van de diensten van de Regering, welke beantwoordt aan de niveaus 1, 2+, 2, 3 en 4 volgens de diploma's, getuigschriften of brevetten waarvan ze houder zijn en overeenkomstig bijlage I bij het koninklijk besluit van 26 september 1994 tot vaststelling van de algemene principes. De Regering bepaalt de lijst van de functies en de gelijkwaardigheid daarvan met de functies bepaald bij de overeenkomsten die van toepassing zijn op bedoelde werkgevers.

De tegemoetkoming die beantwoordt aan het aantal punten die per werknemer is toegekend, kan niet hoger zijn dan 80 % van de kostprijs die daarvoor daadwerkelijk gedragen wordt door de werkgever, na aftrek van de kortingen of vrijstellingen inzake werkgeversbijdragen voor sociale zekerheid waarvoor de werkgever in aanmerking komt. Afdeling 6. - Toekenning en uitbetaling

Art. 20.De Regering kan, wat de werkgevers bedoeld in artikel 3 betreft, bepalen wat dient te worden verstaan onder sectoren waarin bedoelde werkgevers hun activiteiten uitoefenen.

De Regering bepaalt eveneens het maximumaantal punten per sector en het maximale puntengemiddelde per werknemer en per sector.

Wat de werkgevers betreft bedoeld in artikel 3 die werknemers in dienst hebben die betrokken zijn bij het « Fonds de solidarité et de développement de l'accueil de l'enfant », bedraagt het minimumaantal punten per sector 1 354 en het maximale puntengemiddelde per werknemer en per sector bedraagt zes.

Art. 21.Eén punt staat gelijk aan 2.541 euro en de werkgevers kunnen per jaar en per werknemer die beantwoordt aan een voltijds equivalent in aanmerking komen voor een maximum van twaalf punten.

De Regering kan de waarde van een punt verhogen, evenals het maximumaantal punten die toegekend kunnen worden per werknemer die beantwoordt aan een voltijds equivalent.

De waarde van één punt wordt jaarlijks aan de index aangepast door de waarde van het punt bedoeld in het eerste lid te vermenigvuldigen met het gemiddelde van de indexcijfers van de consumptieprijzen (gezondheidsindex) van de twee laatste maanden van het jaar, gedeeld door het gemiddelde van de indexcijfers van de consumptieprijzen (gezondheidsindex) van de twee laatste maanden van het voorafgaande jaar.

Bedoelde indexering kan echter niet hoger zijn dan de indexering van de algemene begroting der primaire uitgaven die jaarlijks bepaald wordt door de Waalse Gewestraad.

In geen enkel geval kan de tegemoetkoming die beantwoordt aan het aantal punten die toegekend is per werknemer hoger zijn dan de kostprijs die daarvoor daadwerkelijk gedragen wordt door de werknemer, na aftrek van de kortingen of vrijstellingen van werknemersbijdragen voor sociale zekerheid waarvoor de werkgever in aanmerking komt.

De tegemoetkoming die aan de werkgevers bedoeld in artikel 5, § 1, toegekend wordt, moet conform zijn aan de cumulatieregels inzake tegemoetkomingen die hetzelfde doel nastreven, evenals aan de door de Europese Commissie opgelegde regels die gelden wanneer verschillende doelstellingen beoogd worden.

De werkgevers bedoeld in de artikelen 2, 3 en 4 komen in aanmerking voor de vrijstellingen van betaling van werkgeversbijdragen voor sociale zekerheid overeenkomstig artikel 99 van hoofdstuk II van titel III van de programma-wet van 30 december 1988 en artikel 7 van het koninklijk besluit nr. 474 van 28 oktober 1986 tot opzetting van een stelsel van de door de Staat gesubsidieerde contractuelen bij sommige plaatselijke besturen.

Art. 22.§ 1. De gemeenten en de openbare centra voor maatschappelijk welzijn kunnen elkaar de punten afstaan die hen werden toegekend.

De gemeenten en de openbare centra voor maatschappelijk welzijn kunnen de punten die hen worden toegekend, afstaan aan : 1° de verenigingen van gemeenten waar ze deel van uitmaken;2° de verenigingen bedoeld in hoofdstuk XII van de organieke wet van 8 juli 1976 van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn waar ze deel van uitmaken;3° de autonome gemeentebedrijven die ze hebben opgericht;4° de politiezones;5° de werkgevers bedoeld in artikel 3, § 1, 1°. De gemeenten en de openbare centra voor maatschappelijk welzijn kunnen de punten die hen werden toegekend, enkel afstaan aan de werkgevers bedoeld in artikel 3, § 1, 1° indien de overheid overheerst in de raad van bestuur van bedoelde werkgevers.

Er wordt van uitgegaan dat de overheid overheersend is indien minstens 51 % van de leden van de raad van bestuur of de helft, indien sprake is van culturele verenigingen of van verenigingen die opgericht werden op initiatief van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, vertegenwoordigers zijn die zijn aangewezen door de gemeenten en de openbare centra voor maatschappelijk welzijn.

De gemeenten en de openbare centra voor maatschappelijk welzijn kunnen de punten die hen werden toegekend, afstaan aan de werkgevers bedoeld in artikel 3, § 1, 3° en 4°. § 2. De provincies kunnen de punten die hen zijn toegekend afstaan aan de werkgevers bedoeld in artikel 3, § 1, 3° en 4°.

De provincies kunnen de punten die hen werden toegekend enkel afstaan aan de werkgevers bedoeld in artikel 3, § 1, 1° indien de overheid overheerst in de raad van bestuur van bedoelde werkgevers.

Er wordt van uitgegaan dat de overheid overheersend is indien minstens 51 % van de leden van de raad van bestuur of de helft, indien sprake is van culturele verenigingen of van verenigingen die opgericht werden op initiatief van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, vertegenwoordigers zijn die zijn aangewezen door de provincies.

Art. 23.De werkgevers komen in aanmerking voor de tegemoetkoming op grond van een beslissing tot toekenning met bepaalde of onbepaalde duur.

De Regering stelt de duur van de beslissingen met een bepaalde duur vast.

Art. 24.Het "Office wallon de la formation professionnelle et de l'emploi" is belast met de uitbetaling van de tegemoetkoming bedoeld in artikel 14 ten gunste van de werkgevers die het voorwerp hebben uitgemaakt van een beslissing.

De tegemoetkoming wordt uitbetaald op grond van een voltijdse betrekking gedurende één jaar volgens de regels die bij de werkgever van kracht zijn. De tegemoetkoming wordt berekend in evenredigheid met de daadwerkelijke betrekking van de werknemers rekening houdend met de hierna vermelde modaliteiten.

De uitbetaling van de tegemoetkoming wordt verricht door enkel rekening te houden met de deeltijdse arbeidsregelingen halftijds, 2/3-tijds, 3/4-tijds, 4/5-tijds of voltijds.

Wat betreft de werknemers waarvan de arbeidsregeling meer bedraagt dan halftijds, maar minder dan 2/3-tijds, beantwoordt de tegemoetkoming aan de tegemoetkoming die toegekend wordt voor een halftijds actieve werknemer.

Wat betreft de werknemers waarvan de arbeidsregeling meer bedraagt dan 2/3-tijds, maar minder dan 3/4-tijds, beantwoordt de tegemoetkoming aan de tegemoetkoming die toegekend wordt voor een 2/3-tijds actieve werknemer.

Wat betreft de werknemers waarvan de arbeidsregeling meer bedraagt dan 3/4-tijds, maar minder dan 4/5-tijds, beantwoordt de tegemoetkoming aan de tegemoetkoming die toegekend wordt voor een 3/4-tijds actieve werknemer.

Wat betreft de werknemers waarvan de arbeidsregeling meer bedraagt dan 4/5-tijds, maar minder dan voltijds, beantwoordt de tegemoetkoming aan de tegemoetkoming die toegekend wordt voor een 4/5-tijds actieve werknemer.

Voor de deeltijdse overeenkomsten van de werknemers ter vervanging van andere werknemers die in aanmerking komen voor de bepalingen van de wet van 22 januari 1985 betreffende de onderbreking van de beroepsloopbaan of voor de bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 77 betreffende het tijdskrediet goedgekeurd bij het koninklijk besluit van 23 maart 2001 kan de tegemoetkoming evenwel eveneens beantwoorden aan een 1/5-tijds, een 1/4-tijds of een 1/3-tijds.

De modaliteiten voor de storting van de tegemoetkoming worden bepaald door de Regering. HOOFDSTUK III. - Interministeriële commissie

Art. 25.Er wordt een interministeriële commissie ingesteld, hierna « commissie » genoemd, ermee belast om : 1° op eigen initiatief of na verzoek, een advies over de uitvoering van dit decreet over te leggen;2° minstens jaarlijks en per sector het aantal te gebruiken punten voor te stellen;3° voor de werkgevers bedoeld in artikel 3, jaarlijks het maximale puntengemiddelde die per werknemer toegekend dienen te worden, voor te stellen;4° jaarlijks de waarde van één punt voor te stellen;5° een advies over te leggen vóór er om het even welke sanctie getroffen wordt krachtens artikel 33 van het decreet;6° het verslag dat volgens de modaliteiten bepaald door de Regering verstrekt wordt door de Afdeling Tewerkstelling en Beroepsopleiding van het Directoraat-generaal Economie en Tewerkstelling van het Ministerie van het Waalse Gewest.

Art. 26.De commissie bestaat uit : 1° één vertegenwoordiger van de Minister bevoegd voor Tewerkstelling, die de commissie voorzit;2° één vertegenwoordiger van de Minister-President van de Regering;3° één vertegenwoordiger van elke Vice-President van de Regering;4° één vertegenwoordiger van de Minister van de Regering bevoegd voor Begroting, behalve indien hij de titel van Vice-President draagt, die zetelt met raadgevende stem;5° één vertegenwoordiger van de Minister-President van de Regering van de Franse Gemeenschap die met raadgevende stem zetelt wanneer hij betrokken is krachtens de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen;6° één vertegenwoordiger van de Afdeling Tewerkstelling en Beroepsopleiding van het Directoraat-generaal Economie en Tewerkstelling die in het kader van de opdracht bedoeld in artikel 25, 5°, met raadgevende stem zetelt.

Art. 27.§ 1. De leden bedoeld in artikel 26, 1° tot en met 4° en 6°, worden aangewezen door de Regering.

Het lid bedoeld in artikel 26, 5°, wordt aangewezen door de Regering van de Franse Gemeenschap.

De leden worden aangewezen voor een periode van vijf jaar. Hun mandaat is hernieuwbaar. § 2. De commissie vergadert minstens zes keer per jaar na bijeenroeping door diens voorzitter. § 3. De commissie stelt zijn huishoudelijk reglement op en legt het ter goedkeuring voor aan de Regering. § 4. De Regering kan de samenstelling van de commissie wijzigen, evenals de duur van de mandaten rekening houdend met : 1° de wijzigingen in de bevoegdheidsverdeling tussen de ministers;2° de toewijzing van de titels van vice-president tussen de leden van de Regering;3° de wijziging in zijn werkingsregels. HOOFDSTUK IV. - Verplichtingen van de werkgevers

Art. 28.De werknemers voeren hun arbeidsprestaties uit onder het gezag van de werkgever die ze in dienst heeft en bezoldigt.

Om in aanmerking te kunnen komen voor de tegemoetkoming bedoeld in artikel 14, moeten de werkgevers de werknemers in dienst nemen in het kader van een arbeidsovereenkomst; bedoelde overeenkomst wordt afgesloten voor een voltijdse of een deeltijdse betrekking die minstens gelijk is aan een halftijdse betrekking met een bepaalde of onbepaalde duur of met het oog op een vervanging, en is conform aan de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten.

Voor de deeltijdse werknemers die werknemers vervangen, of personeelsleden die in aanmerking komen voor de bepalingen van de wet van 22 januari 1985 betreffende de onderbreking van de beroepsloopbaan of voor de bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 77 betreffende het tijdskrediet goedgekeurd bij het koninklijk besluit van 23 maart 2001 kan de arbeidsregeling eveneens beantwoorden aan een 1/5-tijds.

Art. 29.Als bij de inwerkingtreding van dit decreet het regelingsloon van de werknemers die tewerkgesteld zijn in het kader van de wedertewerkstellingsprogramma's bedoeld in artikel 6, § 1, IX, 2°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen hoger is dan het loon dat ze moesten krijgen krachtens de wettelijke bepalingen of bepalingen van overeenkomsten die van toepassing zijn op hun werkgevers, blijven betrokkenen na inwerkingtreding van dit decreet in aanmerking komen voor de hoogste bezoldiging tot en met het ogenblik waarop ze rekening houdend met hun anciënniteit hetzelfde bezoldigingsniveau halen als die welke voorzien is bij de wettelijke bepalingen of de bepalingen van de overeenkomsten.

Art. 30.De daadwerkelijke diensten die de werknemers in het kader van de wedertewerkstellingsprogramma's bedoeld in artikel 6, § 1, IX, 2°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen gepresteerd hebben sinds 1 januari 1987 zonder onderbreking met meer dan één maand, kunnen worden toegelaten voor de loonsverhogingen.

Art. 31.De indienstnemingen van werknemers kunnen worden verricht vanaf de kennisgeving van de beslissing, maar verplicht uiterlijk binnen een termijn van zes maanden die ingaat de eerste dag van de maand die volgt op de kennisgeving van de beslissing, volgens de modaliteiten bepaald door de Regering.

Behalve wettelijke of regelgevende bepalingen waarbij een kortere vervangingstermijn wordt opgelegd in geval van vervanging, moeten de werknemers in dienst worden genomen binnen een termijn van zes maanden die ingaat de eerste dag van de maand die volgt op de datum waarop het dienstverband van de werknemers die zij vervangen, afloopt.

Indienstnemingen die na afloop van bedoelde termijnen worden verricht, kunnen geen aanleiding geven tot de toekenning van de tegemoetkoming voor de betrokken werknemer. HOOFDSTUK V. - Procedure

Art. 32.De werkgever dient zijn aanvraag voor een tegemoetkoming in volgens de vormen en de modaliteiten door de Regering bepaald.

De Regering bepaalt de procedure, de behandelingswijze en de beoordeling van de aanvragen door de diensten die hij daarvoor aanwijst.

De Regering treft de beslissingen met betrekking tot de aanvragen volgens de modaliteiten die hij bepaalt en, in ieder geval, wat de werkgevers betreft bedoeld in artikel 3, door het advies in te winnen van het bevoegd lid of de bevoegde leden van de betrokken Regeringen.

De beoordeling van de beslissingen wordt verricht, inzonderheid al naargelang van de volgende criteria : 1° de anciënniteit van de arbeidsposten;2° de ervaring en de contractuele anciënniteit die de werknemers verworven hebben bij de werkgever;3° de structuur in termen van kwalificaties van het personeel;4° de prioritaire, stabiele en vaste behoeften van de maatschappij;5° het belang van de betrokken activiteiten in functie van de sectorale prioriteiten;6° het innoverend karakter van de projecten;7° het door de Regering bepaalde maximale puntengemiddelde die per sector toegekend dienen te worden per werknemer;8° de activiteiten waarvoor derden-gebruikers een vergoeding betalen aan de werkgevers;9° de financiële draagkracht van de werkgevers;10° de jaarverslagen betreffende de uitvoering van de beslissing tot toekenning;11° de organisatie van een regelmatige en continue vorming;12° de regelmatig gehouden boekhouding; 13° het verslag van de bedrijfsrevisor of van een accountant of van een consultant die erkend is door het Waalse Gewest indien de omzet, na aftrek van de subsidies die de werkgever van overheidswege krijgt, minstens 247.893,52 euro bedraagt of van het college van financiële commissarissen indien de omzet minder dan 247.893,52 euro bedraagt. HOOFDSTUK VI. - Controle en sancties

Art. 33.In geval van niet-naleving van de verplichtingen uitgevaardigd bij of krachtens dit decreet kan de Regering volgens de modaliteiten die hij bepaalt : 1° de tegemoetkoming geheel of gedeeltelijk opschorten voor een termijn die de werkgever in de mogelijkheid stelt om zijn niet-nageleefde verplichtingen na te komen;2° de tegemoetkoming geheel of gedeeltelijk intrekken in evenredigheid met de vastgestelde overtredingen;3° de beslissing tot toekenning van de tegemoetkoming intrekken;4° de beslissing tot toekenning van de tegemoetkoming intrekken en de terugbetaling van de tegemoetkoming geheel of gedeeltelijk vragen. De Regering bepaalt de procedure voor de terugvordering van de onterecht gestorte vergoeding.

Art. 34.Artikel 1 van het decreet van 5 februari 1998 betreffende het toezicht op en de controle over de wetgevingen betreffende het werkgelegenheidsbeleid, gewijzigd bij het decreet van 6 mei 1999, wordt vervangen door volgende bepaling : «

Art. 1.De beëdigde personeelsleden van niveau 1 van de Afdeling Tewerkstelling en Beroepsopleiding van het Directoraat-generaal Economie en Tewerkstelling worden belast met het toezicht over, het onderzoek naar en de vaststelling van de overtredingen inzake de volgende wet- en regelgevingen : 1° het decreet van 25 april 2002 betreffende de tegemoetkomingen met het oog op de bevordering van de indienstneming van werkzoekenden of daarmee gelijkgestelde personen door de plaatselijke, gewestelijke en gemeenschapsoverheden, door bepaalde werkgevers van de niet-commerciële sector, het onderwijs en de commerciële sector en diens uitvoeringsbesluiten;2° het decreet van 27 juni 1991 betreffende de uitzendbureaus, en diens uitvoeringsbepalingen;3° het koninklijk besluit van 28 november 1975 betreffende de exploitatie van bureaus voor arbeidsbemiddeling tegen betaling;4° de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, inzonderheid artikel 7, § 1, evenals diens uitvoeringsbesluiten;5° het decreet van 18 juli 1997 betreffende de inschakeling van werkzoekenden bij werkgevers die een beroepsopleiding organiseren om in een vacature te voorzien, evenals diens uitvoeringsbesluiten;6° het decreet van 18 juli 1997 houdende creatie van een doorstromingsprogramma, evenals diens uitvoeringsbepalingen.» HOOFDSTUK VII. - Opheffingsbepalingen

Art. 35.Het koninklijk besluit nr. 258 van 31 december 1983 betreffende de indienstneming van werklozen voor bepaalde bijstandprojecten ten behoeve van kleine en middelgrote ondernemingen, bevestigd door de wet van 6 december 1984, gewijzigd bij het koninklijk besluit nr. 496 van 31 december 1986 en bij het decreet van de Waalse Gewestraad van 1 april 1999 wordt opgeheven.

Art. 36.De artikelen 4, §§ 1 en 3, 6 en 8, van het koninklijk besluit nr. 474 van 28 oktober 1986 tot opzetting van een stelsel van door de Staat gesubsidieerde contractuelen bij sommige plaatselijke besturen, gewijzigd bij het koninklijk besluit nr. 511 van 11 maart 1987, worden opgeheven.

Art. 37.De artikelen 95, 96 en 98 van hoofdstuk II van titel III van de programma-wet van 30 december 1988 gewijzigd bij de wetten van 20 juli 1991 en 22 juli 1993 worden opgeheven.

Art. 38.Het decreet van de Waalse Gewestraad van 31 mei 1990 houdende instelling van een programma tot bevordering van de werkgelegenheid dat bijzonder bestemd is voor langdurige werklozen in de niet-commerciële sector, gewijzigd bij de decreten van 19 mei 1994 en 1 april 1999, wordt opgeheven.

Art. 39.Het decreet van de Waalse Gewestraad van 19 mei 1994 betreffende de indienstneming van werklozen voor bepaalde projecten ten bate van kleine en middelgrote ondernemingen, gewijzigd bij de decreten van 1 april 1999 en 6 mei 1999, wordt opgeheven.

Art. 40.Het decreet van de Waalse Gewestraad van 11 juli 1996 betreffende het interdepartementaal begrotingsfonds ter bevordering van de werkgelegenheid in de niet-commerciële sector, gewijzigd bij de decreten van 1 april 1999 en 6 mei 1999, wordt opgeheven. HOOFDSTUK VIII. - Overgangsbepalingen

Art. 41.De overeenkomsten waarbij het aantal punten wordt bepaald waarover de werkgevers beschikken bedoeld in artikel 2, eerste lid, 1° die gesubsidieerde contractuele personeelsleden in dienst hebben, worden verlengd tot en met 31 december 2002.

De regering kan bedoelde overeenkomsten vervroegd opzeggen, rekening houdend met de datum van inwerkingtreding van dit decreet.

Art. 42.Wat betreft de gemeenten en de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, wordt het aantal punten die hen worden toegekend te rekenen vanaf 1 januari 2002, tot en met 31 december 2005 berekend volgens de modaliteiten van artikel 18 van het besluit van de Waalse Gewestexecutieve van 13 juni 1991 tot bepaling van de verdelingsmaatstaven van de toelagen die toegekend zijn aan de plaatselijke besturen waar contractuelen te werk zijn gesteld Als het aantal punten dat berekend is naar gelang van de criteria van artikel 15, § 1, lager is dan het aantal punten die toegekend worden naar gelang van het eerste lid, behouden bedoelde gemeenten en openbare centra voor maatschappelijk welzijn het aantal punten dat voor hen het gunstigst is.

Art. 43.Om in aanmerking te kunnen komen voor de tegemoetkoming bedoeld in artikel 14, passen de werkgevers bedoeld in artikel 3 die onder de hiernavermelde sectoren vallen, vanaf 1 oktober 2001 op hun werknemers de bepalingen toe van de collectieve arbeidsovereenkomsten die afgesloten zijn in de betrokken paritaire comités, evenals de geleidelijke loonharmonisering met verwijzing naar de collectieve arbeidsovereenkomst die afgesloten is in het paritaire subcomité nr. 305.1.

Het gaat om volgende sectoren : 1° de sector van de hulpverlening aan gezinnen en bejaarden;2° de sector van de opvang en huisvesting van de "Agence wallonne pour l'intégration des personnes handicapées" (Waals Agentschap voor de integratie van gehandicapte personen), afgekort « AWIPH »;3° de sector van de hulpverlening in het dagelijks leven;4° de sector van de vroeghulp van AWIPH;5° de begeleidingssector van AWIPH;6° de sector van het aangepaste werk van AWIPH;7° de sector van de beroepsopleiding van AWIPH;8° de sector van de diensten voor geestelijke gezondheidszorg van AWIPH;9° de sector van de centra voor levens- en gezinsvragen;10° de sector van de gewestelijke integratiecentra;11° de sector van de opvangcentra voor volwassenen;12° de sector van de kinderdagverblijven;13° de sector van de centra voor sociale diensten;14° de sector van de instellingen voor maatschappelijke integratie en inschakeling in het arbeidsproces en van de ondernemingen voor vorming door arbeid;15° de sector van de gewestelijke werkgroepen voor werkgelegenheid;16° de sector van de hulpverlening aan rechtsonderhorigen;17° de coördinatiecentra voor thuiszorg en diensten aan huis.

Art. 44.Wat betreft de werkgevers die in het kader van de programma's voor wedertewerkstelling bedoeld in artikel 6, § 1, IX, 2° van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen en met uitzondering van de programma's bedoeld in artikel 5 werknemers in dienst hadden vóór de datum van inwerkingtreding van dit decreet, is de globale waarde van het aantal punten waarvoor ze in aanmerking komen minstens gelijk, rekening houdend met de waarde van één punt, aan de tegemoetkomingen waarvoor ze in aanmerking kwamen op de datum van inwerkingtreding van dit decreet, na aftrek van de kortingen en vrijstellingen van werkgeversbijdragen inzake sociale zekerheid waarvoor zij in aanmerking zouden kunnen komen na inwerkingtreding van dit decreet.

De aftrek van de kortingen van werkgeversbijdragen inzake sociale zekerheid voor de werknemers die tewerkgesteld zijn in het kader van het decreet van de Waalse Gewestraad van 11 juli 1996 betreffende het interdepartementaal begrotingsfonds ter bevordering van de werkgelegenheid in de niet-commerciële sector wordt evenwel niet verricht.

Wat betreft de werkgevers die werknemers in dienst hadden in het kader van het decreet van de Waalse Gewestraad van 31 mei 1990 houdende instelling van een programma tot bevordering van de werkgelegenheid dat bijzonder bestemd is voor langdurige werklozen in de niet-commerciële sector, worden bovenbedoelde tegemoetkomingen verhoogd, vóór ze in punten worden omgezet, met een forfaitair bedrag van 446,20 euro per tewerkgestelde werknemer.

Wat betreft de werkgevers die werknemers in dienst hadden in verband met het « Fonds de solidarité et de développement de l'accueil de l'enfant », bedraagt het aantal punten na omzetting per arbeidspost minstens zes.

Artikel 17 is niet van toepassing op de werkgevers bedoeld in artikel 3, § 1, 1° die vóór inwerkingtreding van dit decreet werknemers in dienst hadden in het kader van de programma's voor wedertewerkstelling bedoeld in artikel 6, § 1, IX, 2° van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen en die een overgangsaanvraag indienen in het kader van dit decreet.

De Regering bepaalt mits naleving van bovenbedoelde regels het maximumaantal punten die de werkgevers per arbeidspost gebruiken.

Art. 45.De feitelijke verenigingen die geen winstoogmerk nastreven en die in aanmerking kwamen voor de bepalingen van het decreet van 31 mei 1990 houdende instelling van een programma tot bevordering van de werkgelegenheid dat bijzonder bestemd is voor langdurige werklozen in de niet-commerciële sector, beschikken over een termijn van zes maanden vanaf de inwerkingtreding van dit decreet om hun feitelijke vereniging om te vormen tot een vereniging zonder winstgevend doel of tot een instelling van openbaar nut, beide vallend onder de wet van 27 juni 1921 waarbij aan de verenigingen zonder winstgevend doel en aan de instellingen van openbaar nut rechtspersoonlijkheid wordt verleend.

Zoniet worden ze uitgesloten uit het toepassingsgebied van dit decreet.

Art. 46.De overeenkomsten die met een onbeperkte duur worden afgesloten in het kader van de bepalingen van hoofdstuk II van titel III van de programma-wet van 30 december 1988 of de beslissingen die getroffen zijn in het kader van het decreet van de Waalse Gewestraad van 31 mei 1990 houdende instelling van een programma tot bevordering van de werkgelegenheid dat bijzonder bestemd is voor langdurige werklozen in de niet-commerciële sector, worden opgezegd, volgens de modaliteiten bepaald door de Regering en uiterlijk op 31 december 2003.

Art. 47.De werkgevers bedoeld in artikel 3, § 1, 1° beschikken over een termijn van zes maanden vanaf de inwerkingtreding van dit decreet om de voorwaarde bedoeld in artikel 3, § 2, 9° na te leven.

Art. 48.De Regering kent de werkgevers bedoeld in artikel 13 een jaarlijkse indexering toe van 1,5 % van het bedrag van de tegemoetkoming bedoeld in artikel 14 tot en met 31 december 2008, te rekenen vanaf de overheveling in het kader van dit decreet.

Die duur wordt beperkt in evenredigheid met het aantal maanden liggend tussen de overgangsdatum en 31 december 2008.

Art. 49.De werknemers die ter vervanging kwamen van de werknemers die een ontslagaanzegging hebben gekregen overeenkomstig artikel 16 van het decreet van 31 mei 1990 houdende instelling van een programma tot bevordering van de werkgelegenheid dat bijzonder bestemd is voor langdurige werklozen in de niet-commerciële sector, laten hun werkgevers in aanmerking komen voor de bepalingen van dit decreet. HOOFDSTUK IX. - Slotbepalingen

Art. 50.De Regering maakt jaarlijks en in ieder geval vóór het begrotingsdebat en volgens de modaliteiten die hij zelf bepaalt, een verslag over de uitvoering van dit decreet aan de Waalse Gewestraad over.

De Europese Commissie wordt een verslag overgemaakt over de uitvoering van ditzelfde decreet wat betreft de werkgevers bedoeld in artikel 5.

Art. 51.Dit decreet zal ophouden in werking te zijn, wat betreft de werkgevers bedoeld in artikel 5, tien jaar na inwerkingtreding ervan.

Art. 52.De Regering bepaalt de datum van inwerkingtreding van elke bepaling van dit decreet.

Kondigen dit decreet af, bevelen dat het wordt bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad .

Namen, 25 april 2002.

De Minister-President, J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE De Minister van Economie, K.M.O.'s, Onderzoek en Nieuwe Technologieën, S. KUBLA De Minister van Vervoer, Mobiliteit en Energie, J. DARAS De Minister van Begroting, Huisvesting, Uitrusting en Openbare Werken, M. DAERDEN De Minister van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Leefmilieu, M. FORET De Minister van Landbouw en Landelijke Aangelegenheden, J. HAPPART De Minister van Binnenlandse Aangelegenheden en Ambtenarenzaken, Ch. MICHEL De Minister van Sociale Aangelegenheden en Gezondheid, Th. DETIENNE De Minister van Tewerkstelling en Vorming, Mevr. M. ARENA _______ Nota (1) Zitting 2001-2002. Stukken van de Raad 289 (2001-2002) nrs. 1 tot en met 104.

Volledig verslag , openbare vergadering van 17 april 2002.

Bespreking. - Stemming.

^