gepubliceerd op 10 mei 2017
Decreet tot gedeeltelijke omzetting van richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties
24 FEBRUARI 2017. - Decreet tot gedeeltelijke omzetting van richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties (1)
Het VLAAMS PARLEMENT heeft aangenomen en Wij, REGERING, bekrachtigen hetgeen volgt: Decreet tot gedeeltelijke omzetting van Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen Afdeling 1. - Inleidende bepalingen
Artikel 1.Dit decreet regelt een gewest- en gemeenschapsaangelegenheid.
Art. 2.Dit decreet voorziet in de gedeeltelijke omzetting van Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties.
Art. 3.§ 1. In dit decreet wordt verstaan onder: 1° gereglementeerd beroep: een beroepswerkzaamheid of een geheel van beroepswerkzaamheden waartoe de toegang of waarvan de uitoefening of een van de wijzen van uitoefening krachtens wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen direct of indirect afhankelijk wordt gesteld van het bezit van bepaalde beroepskwalificaties, namelijk het voeren van een beroepstitel die door wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen beperkt is tot personen die een specifieke beroepskwalificatie bezitten, geldt als een wijze van uitoefening.Als de voormelde definitie niet van toepassing is, wordt het beroep, vermeld in paragraaf 2, met een gereglementeerd beroep gelijkgesteld; 2° beroepskwalificaties: de kwalificaties die worden gestaafd door een opleidingstitel, een bekwaamheidsattest als vermeld in artikel 22, 1°, a), of beroepservaring;3° opleidingstitel: een diploma dat, een certificaat dat of een andere titel die door een volgens de wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen van een lidstaat aangewezen autoriteit is afgegeven ter afsluiting van een overwegend in de Europese Unie gevolgde beroepsopleiding.Als de voormelde definitie niet van toepassing is, wordt de opleidingstitel, vermeld in paragraaf 3, met een opleidingstitel gelijkgesteld; 4° bevoegde autoriteit: elke door de lidstaten gemachtigde autoriteit of instelling die bevoegd is bewijsstukken van een opleiding en andere documenten of informatie af te geven, respectievelijk aan te nemen, alsook aanvragen te ontvangen en besluiten te nemen als vermeld in dit decreet;5° gereglementeerde opleiding: elke opleiding die specifiek op de uitoefening van een bepaald beroep gericht is en die uit een studiecyclus bestaat die eventueel met een beroepsopleiding, een beroepsstage of praktijkervaring wordt aangevuld.De structuur en het niveau van de beroepsopleiding, de beroepsstage of de praktijkervaring worden in wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaat in kwestie vastgesteld of door een daarvoor aangewezen autoriteit gecontroleerd of erkend; 6° beroepservaring: de daadwerkelijke en geoorloofde voltijdse of gelijkwaardige deeltijdse uitoefening van het beroep in kwestie in een lidstaat;7° aanpassingsstage: de uitoefening van een gereglementeerd beroep in het Vlaamse Gewest onder verantwoordelijkheid van een gekwalificeerde beoefenaar van het beroep in kwestie, eventueel gekoppeld aan een aanvullende opleiding.De stage wordt beoordeeld. De nadere regels voor de aanpassingsstage en de beoordeling, alsook de status van de migrerende stagiair worden door de bevoegde Vlaamse autoriteit vastgesteld; 8° proeve van bekwaamheid: een controle van de beroepskennis, -vaardigheden en -competenties van de aanvrager, die door de bevoegde Vlaamse autoriteiten wordt verricht of erkend en die tot doel heeft te beoordelen of de aanvrager de bekwaamheid bezit om in het Vlaamse Gewest een gereglementeerd beroep uit te oefenen.Voor deze controle stellen de bevoegde Vlaamse autoriteiten op basis van een vergelijking tussen de in het Vlaamse Gewest vereiste opleiding en de opleiding die de aanvrager heeft gevolgd, een lijst op van de vakgebieden die niet bestreken worden door het diploma of de andere opleidingstitel(s) waarover de aanvrager beschikt. Bij de proeve van bekwaamheid wordt in aanmerking genomen dat de aanvrager in de lidstaat van oorsprong of herkomst een gekwalificeerde beroepsbeoefenaar is. De proef heeft betrekking op de vakgebieden die moeten worden gekozen uit die welke op de lijst staan en waarvan de kennis een wezenlijke voorwaarde is om het beroep in kwestie in het Vlaamse Gewest te kunnen uitoefenen. Deze proef kan ook betrekking hebben op de kennis van de deontologie die in het Vlaamse Gewest op de activiteiten in kwestie van toepassing is. De nadere regelingen voor de proeve van bekwaamheid, alsook de status die de aanvrager die zich op de proeve van bekwaamheid in het Vlaamse Gewest wil voorbereiden in het Vlaamse Gewest heeft, worden vastgesteld door de bevoegde Vlaamse autoriteiten; 9° bedrijfsleider: eenieder die in een onderneming van de bedrijfstak in kwestie een van de volgende functies uitgeoefend heeft: a) bedrijfsleider of leider van een filiaal van een onderneming;b) plaatsvervanger van de ondernemer of van de bedrijfsleider als die functie, wat verantwoordelijkheid betreft, met die van de vertegenwoordigde ondernemer of bedrijfsleider overeenstemt;c) lid van het leidinggevend personeel, belast met commerciële of technische taken en verantwoordelijk voor een of meer afdelingen van de onderneming;10° bevoegde Vlaamse autoriteit: de autoriteit of instelling die in het Vlaamse Gewest bevoegd is bewijsstukken van opleiding en andere documenten of informatie af te geven, respectievelijk aan te nemen, alsook aanvragen te ontvangen en besluiten te nemen als vermeld in dit decreet;11° richtlijn: Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties;12° lidstaat: lidstaat van de Europese Unie, alsook de andere staten waarop de richtlijn van toepassing is;13° lidstaat van oorsprong: een andere lidstaat of andere lidstaten waar de aanvrager zijn beroepskwalificaties heeft verworven;14° lidstaat van vestiging: de lidstaat waar de dienstverrichter op wettige wijze is gevestigd;15° derde land: een staat waarop de richtlijn niet van toepassing is;16° aanvrager: de onderdaan van een lidstaat die zijn beroepskwalificaties in een andere lidstaat dan België heeft verkregen, of de onderdaan van een derde land die op basis van een andere richtlijn onder het toepassingsgebied van de richtlijn valt, en die de erkenning van zijn beroepskwalificaties vraagt met het oog op de uitoefening van een gereglementeerd beroep in het Vlaamse Gewest;17° beroepsstage: een periode van beroepsuitoefening onder toezicht als dat een voorwaarde voor de toegang tot een gereglementeerd beroep vormt, die kan plaatsvinden tijdens of na afloop van een opleiding die leidt tot een diploma;18° Europese beroepskaart: een elektronisch certificaat dat wordt afgegeven om te bewijzen dat de beroepsbeoefenaar aan alle noodzakelijke voorwaarden voldoet om tijdelijk en incidenteel diensten te verrichten in een ontvangende lidstaat of om te bewijzen dat de beroepskwalificaties met het oog op vestiging in een ontvangende lidstaat erkend zijn;19° een leven lang leren: alle vormen van algemeen onderwijs, beroepsonderwijs en beroepsopleidingen, niet-formeel onderwijs en informeel leren die gedurende het hele leven plaatsvinden en die tot meer kennis, vaardigheden en competenties leiden, eventueel ook op het gebied van de beroepsethiek;20° Europees systeem voor de overdracht van studiepunten of ECTS-studiepunten: het in het Europese hogeronderwijsstelsel gangbare studiepuntenoverdrachtsysteem;21° IMI: het informatiesysteem van de interne markt, vermeld in Verordening (EU) nr.1024/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende de administratieve samenwerking via het informatiesysteem interne markt en tot intrekking van beschikking 2008/49/EG van de Commissie. § 2. Met een gereglementeerd beroep wordt gelijkgesteld een beroep dat door de leden van een van de verenigingen of organisaties, vermeld in bijlage 1, die bij dit decreet is gevoegd, wordt uitgeoefend.
De verenigingen of organisaties, vermeld in het eerste lid, hebben tot doel een hoog niveau in het beroepsgebied in kwestie te bevorderen en te handhaven. Ze genieten een specifieke erkenning door een lidstaat, geven aan hun leden een opleidingstitel af, onderwerpen hun leden aan beroepsregels die ze uitvaardigen, en geven hun het recht op een titel, afkorting of status die met de opleidingstitel overeenstemt. § 3. Met een opleidingstitel wordt gelijkgesteld elke opleidingstitel die afgegeven is in een derde land, als de houder ervan in het beroep in kwestie een beroepservaring van drie jaar heeft op het grondgebied van de lidstaat die de opleidingstitel in kwestie heeft erkend en als die lidstaat de beroepservaring bevestigt.
Art. 4.Als de bevoegde Vlaamse autoriteiten de toegang tot of de uitoefening van een gereglementeerd beroep in het Vlaamse Gewest afhankelijk stellen van het bezit van bepaalde beroepskwalificaties, stelt dit decreet, in toepassing van de richtlijn, de regels vast volgens welke zij de in een andere lidstaat of andere lidstaten verworven beroepskwalificaties die de houder van die kwalificaties het recht verlenen er hetzelfde beroep uit te oefenen, erkennen voor de toegang tot en de uitoefening van dit beroep.
Dit decreet stelt eveneens de regels vast betreffende de gedeeltelijke toegang tot een gereglementeerd beroep, de aanvraag en aflevering van een Europese beroepskaart en de erkenning van beroepsstages volbracht in een andere lidstaat.
Art. 5.§ 1. Onverminderd de bevoegdheid van de federale staat, is dit decreet van toepassing op de onderdanen van een lidstaat die, of de onderdanen van een derde land dat op basis van een andere richtlijn onder het toepassingsgebied van de richtlijn valt, met inbegrip van beoefenaren van de vrije beroepen, die in het Vlaamse Gewest een gereglementeerd beroep willen uitoefenen, hetzij als zelfstandige, hetzij als werknemer en die in een andere lidstaat hun beroepskwalificaties hebben verworven.
Dit decreet is ook van toepassing op de onderdanen van een lidstaat die een beroepsstage buiten België hebben volbracht. § 2. Dit decreet is van toepassing op de gereglementeerde beroepen waarvoor het Vlaamse Gewest of de Vlaamse Gemeenschap bevoegd is onder voorbehoud van paragraaf 3. § 3. Als voor een bepaald gereglementeerd beroep in een afzonderlijk communautair rechtsinstrument of in een rechtsinstrument van het Vlaamse Gewest of de Vlaamse Gemeenschap een andere specifieke regeling die in rechtstreeks verband staat met de erkenning van beroepskwalificaties, is vastgesteld, zijn de overeenkomstige bepalingen van dit decreet niet van toepassing. § 4. Als in dit decreet het Vlaamse Gewest vermeld wordt, moet dat uitgebreid worden tot `het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad' als het gaat over bevoegdheden van de Vlaamse Gemeenschap die daar kunnen worden uitgeoefend.
Art. 6.§ 1. Erkenning van de beroepskwalificaties door de bevoegde Vlaamse autoriteiten geeft de begunstigden toegang tot hetzelfde beroep als dat waarvoor ze in een andere lidstaat de kwalificaties bezitten en stelt hen in staat dat beroep uit te oefenen onder dezelfde voorwaarden als die welke gelden voor ze die beroepskwalificaties in het Vlaamse Gewest hebben verkregen.
In afwijking van het eerste lid wordt gedeeltelijke toegang tot een beroep in de ontvangende lidstaat verleend onder de voorwaarden, vermeld in artikel 14. § 2. Voor de toepassing van dit decreet is het beroep dat de aanvrager in het Vlaamse Gewest wil uitoefenen, hetzelfde als dat waarvoor hij in de lidstaat van oorsprong de kwalificaties bezit, als daaronder vergelijkbare werkzaamheden vallen. Afdeling 2. - Europese beroepskaart
Onderafdeling 1. - Aanvraag van een Europese beroepskaart voor de uitoefening van een beroepsactiviteit in een andere lidstaat
Art. 7.Als de Europese Commissie voor een bepaald beroep een Europese beroepskaart heeft ingevoerd met een uitvoeringshandeling die krachtens artikel 4bis, lid 7, van de richtlijn is vastgesteld, en ze er de voorwaarden van heeft bepaald, heeft de houder van de beroepskwalificatie die daarvoor noodzakelijk is in het Vlaamse Gewest en die dat beroep in een andere lidstaat wil uitoefenen, een van de volgende mogelijkheden: 1° de erkenning van de beroepskwalificatie aanvragen in de ontvangende lidstaat;2° afhankelijk van het geval, aan de bevoegde Vlaamse autoriteit vragen om een Europese beroepskaart af te leveren of bij de ontvangende lidstaat een verzoek tot aflevering van een Europese beroepskaart indienen door alle voorbereidende stappen met betrekking tot het IMI-dossier uit te voeren.
Art. 8.§ 1. De houder van een beroepskwalificatie, vermeld in artikel 7, die een beroepsactiviteit in andere lidstaten wil uitoefenen, kan zijn aanvraag van een Europese beroepskaart indienen met het door de Europese Commissie ter beschikking gestelde online-instrument, dat voor de betrokken aanvrager automatisch een IMI-bestand aanmaakt.
De aanvrager ondersteunt zijn aanvraag met alle documenten die zijn voorgeschreven in de door de Europese Commissie genomen uitvoeringshandelingen krachtens artikel 4bis, lid 7, van de richtlijn. § 2. De bevoegde Vlaamse autoriteit bevestigt binnen een week na de ontvangst van de aanvraag dat ze de aanvraag heeft ontvangen, en deelt de aanvrager mee welke documenten ontbreken.
De bevoegde Vlaamse autoriteit verstrekt in voorkomend geval alle attesten die nodig zijn met toepassing van dit decreet of volgens de door de Europese Commissie krachtens artikel 4bis, lid 7, van de richtlijn genomen uitvoeringshandelingen. Ze gaat ook na of de aanvrager wettig gevestigd is in het Vlaamse Gewest en of alle benodigde documenten die voor de opmaak van een Europese beroepskaart zijn afgeleverd, geldig en authentiek zijn. Als daarover gegronde twijfel bestaat, raadpleegt de bevoegde Vlaamse autoriteit het orgaan dat de documenten heeft afgeleverd en kan ze ook de aanvrager verzoeken de eensluidend verklaarde afschriften van de documenten voor te leggen.
Als dezelfde aanvrager verschillende aanvragen indient, mag de bevoegde Vlaamse autoriteit geen nieuwe indiening vragen van documenten die al in het IMI-bestand zijn opgenomen en nog altijd geldig zijn. § 3. De kosten die de bevoegde Vlaamse autoriteit voor de administratieve procedure voor de afgifte van een Europese beroepskaart kan aanrekenen, zijn redelijk, evenredig en in verhouding met de door de lidstaten van oorsprong en het Vlaamse Gewest gemaakte kosten en mogen de aanvraag van een Europese beroepskaart niet ontmoedigen.
Onderafdeling 2. - Afgifte van een Europese beroepskaart voor de uitoefening van een beroepsactiviteit in een andere lidstaat
Art. 9.§ 1. Als de aanvraag van de beroepskaart, vermeld in artikel 7, betrekking heeft op het tijdelijk en incidenteel verrichten van andere diensten dan de diensten die gevolgen hebben voor de volksgezondheid of de openbare veiligheid, vermeld in artikel 18, § 5, levert de bevoegde Vlaamse autoriteit, na controle van de aanvraag en de bijbehorende bewijstukken, de beroepskaart af binnen een termijn van drie weken die aanvangt op een van de volgende momenten: 1° vanaf de ontvangst van de ontbrekende documenten, vermeld in artikel 8, § 2, eerste lid;2° bij het verlopen van de termijn van een week die volgt op de ontvangst van de aanvraag, vermeld in artikel 8, § 2, eerste lid, als er geen enkel bijkomend document werd gevraagd. De bevoegde Vlaamse autoriteit stuurt de beroepskaart vervolgens onmiddellijk door naar de bevoegde autoriteiten van alle betrokken ontvangende lidstaten. Ze brengt de aanvrager daarvan op de hoogte. De beroepskaart heeft een geldigheidsduur van achttien maanden vanaf de afgifte ervan. § 2. De houder van een Europese beroepskaart die diensten wil verrichten in andere lidstaten dan de lidstaten die vermeld zijn in zijn oorspronkelijke aanvraag, of die diensten wil blijven leveren na de oorspronkelijke periode van achttien maanden, brengt de bevoegde Vlaamse autoriteit daarvan op de hoogte. Hij verschaft ook alle informatie die volgens de autoriteit vereist is, met toepassing van de uitvoeringshandeling, aangenomen door de Europese Commissie krachtens artikel 4bis, lid 7, van de richtlijn, over wezenlijke veranderingen in de situatie die is vastgelegd in het IMI-bestand.
De bevoegde Vlaamse autoriteit stuurt de geactualiseerde Europese beroepskaart naar de betrokken ontvangende lidstaten. § 3. De Europese beroepskaart blijft geldig zolang de houder het recht behoudt om te werken op basis van de in het IMI-bestand opgeslagen documenten en informatie. § 4. De Europese beroepskaarten afgegeven door bevoegde autoriteiten van andere gemeenschappen en gewesten in België worden erkend in het Vlaamse Gewest.
Art. 10.§ 1. Als de Europese beroepskaart, vermeld in artikel 7, aangevraagd wordt voor de vestiging of voor de tijdelijke en incidentele verrichting van diensten die gevolgen kunnen hebben voor de volksgezondheid of de openbare veiligheid, stelt de bevoegde Vlaamse autoriteit het voorbereidende dossier op met betrekking tot de aanvraag. Ze gaat in het bijzonder de geldigheid en de authenticiteit na van de documenten die ter staving opgenomen zijn in het IMI-dossier, binnen een termijn van een maand die aanvangt op een van de volgende momenten: 1° vanaf de ontvangst van de ontbrekende documenten, vermeld in artikel 8, § 2, eerste lid;2° bij het verlopen van de termijn van een week die volgt op de ontvangst van de aanvraag, vermeld in artikel 8, § 2, eerste lid, als er geen enkel bijkomend document werd gevraagd. De bevoegde Vlaamse autoriteit stuurt vervolgens onmiddellijk de aanvraag door naar de bevoegde autoriteit van de betrokken ontvangende lidstaat en brengt op hetzelfde moment de aanvrager op de hoogte van de status van de aanvraag. § 2. De bevoegde Vlaamse autoriteit stuurt de door de ontvangende lidstaat gevraagde aanvullende informatie of het eensluidend verklaarde afschrift van een document aan de ontvangende lidstaat binnen maximaal twee weken na het verzoek van die lidstaat.
Onderafdeling 3. - Onderzoek van een aanvraag van een Europese beroepskaart met het oog op de uitoefening van een beroepsactiviteit in het Vlaamse Gewest en de gevolgen op het grondgebied van het Vlaamse Gewest
Art. 11.§ 1. Dit artikel is van toepassing op de gevallen waarbij de bevoegde Vlaamse autoriteit van de bevoegde autoriteit van de lidstaat van oorsprong van de houder van de beroepskwalificatie een aanvraag van een beroepskaart krijgt voor de vestiging of voor de tijdelijke of incidentele verrichting van diensten die gevolgen heeft voor de volksgezondheid of de openbare veiligheid in het Vlaamse Gewest. § 2. In de gevallen, vermeld in artikel 26, 30 en 31, beslist de bevoegde Vlaamse autoriteit binnen een termijn van een maand vanaf de datum van ontvangst van de aanvraag, bezorgd door de bevoegde autoriteit van de lidstaat van oorsprong, of ze de beroepskaart gaat afgeven. § 3. Als de aanvraag van een beroepskaart de tijdelijke en occasionele verrichting van een activiteit beoogt die gevolgen heeft voor de volksgezondheid of de openbare veiligheid als vermeld in artikel 18, § 5, of waarvoor compenserende maatregelen conform artikel 25 kunnen worden opgelegd, beslist de bevoegde Vlaamse autoriteit de beroepskaart al dan niet af te leveren of de aanvrager te onderwerpen aan compenserende maatregelen binnen een termijn van twee maanden vanaf de ontvangst van de door de bevoegde autoriteit van de lidstaat van oorsprong verstuurde aanvraag. § 4. De bevoegde Vlaamse autoriteit kan beslissen om de termijnen, vermeld in paragraaf 2 en 3, met twee weken te verlengen. De beslissing wordt gemotiveerd. Ze wordt meegedeeld aan de aanvrager. De bevoegde Vlaamse autoriteit kan die eerste verlenging eenmaal hernieuwen met een bijkomende termijn van twee weken als de hernieuwing strikt noodzakelijk is om redenen die verband houden met de volksgezondheid of de veiligheid van de afnemers van de diensten. § 5. In geval van gegronde twijfel kan de bevoegde Vlaamse autoriteit de lidstaat van oorsprong om aanvullende informatie dan wel om een eensluidend verklaard afschrift van een document verzoeken.
De bevoegde Vlaamse autoriteit mag alleen toegang vragen tot de documenten die het IMI-dossier bevat en die nog geldig zijn.
Het verzoek om aanvullende informatie of een eensluidend verklaard afschrift van documenten verlengt de termijnen waarin de bevoegde Vlaamse autoriteit haar beslissing moet nemen conform paragraaf 2 en 3, niet. Als de lidstaat van oorsprong of de aanvrager bepaalde informatie niet bezorgt, kan dat leiden tot een weigeringsbeslissing.
Die weigering wordt naar behoren gemotiveerd. § 6. Als de bevoegde Vlaamse autoriteit geen beslissing neemt binnen de termijnen, vermeld in paragraaf 2 en 3, of geen proeve van bekwaamheid organiseert als vermeld in artikel 18, § 5, wordt de Europese beroepskaart geacht te zijn afgegeven en wordt ze via het IMI automatisch naar de houder van een beroepskwalificatie gestuurd.
Voor de vestiging verleent de afgifte van een Europese beroepskaart geen automatisch recht om een bepaald beroep uit te oefenen als er in het Vlaamse Gewest al registratievoorschriften of andere controleprocedures gelden voordat de Europese beroepskaart voor dat beroep wordt ingevoerd.
De door de lidstaat van oorsprong, wat betreft de Europese beroepskaart, genomen maatregelen conform dit artikel vervangen elke aanvraag tot erkenning van beroepskwalificaties.
Art. 12.De Europese beroepskaart vervangt de verklaring die in voorkomend geval wordt gevraagd met toepassing van artikel 18. Binnen achttien maanden die volgen op de aflevering ervan, kan geen enkele verklaring gevraagd worden door een bevoegde Vlaamse autoriteit.
Onderafdeling 4. Verwerking van en toegang tot gegevens met betrekking tot de Europese beroepskaart
Art. 13.§ 1. De gegevens op de Europese beroepskaart beperken zich tot de gegevens die nodig zijn om vast te stellen dat de houder gerechtigd is om het beroep uit te oefenen waarvoor de kaart is afgegeven, namelijk de voor- en achternaam van de houder, de datum en de plaats van geboorte, het beroep, de officiële kwalificaties van de houder, het toepasselijke stelsel, de betrokken bevoegde autoriteiten, het kaartnummer, de beveiligingsfuncties en een verwijzing naar een geldig bewijs van identiteit. Informatie over opgedane beroepservaring of over compensatiemaatregelen waaraan door de houder van de Europese beroepskaart is voldaan, wordt opgenomen in het IMI-bestand. § 2. Met behoud van het vermoeden van onschuld werken de bevoegde Vlaamse autoriteiten binnen de grenzen van hun bevoegdheden het IMI-bestand bij dat betrekking heeft op een Europese beroepskaart door informatie bij te werken over tuchtrechtelijke maatregelen of de strafrechtelijke sancties die betrekking hebben op een verbod of beperking op de uitoefening van een professionele activiteit en die van invloed kunnen zijn op de uitoefening van de werkzaamheden van de houder van een Europese beroepskaart in het kader van dit decreet.
Daarbij nemen ze de regels over de bescherming van persoonsgegevens en in het bijzonder de bepalingen in acht van of genomen ter uitvoering van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens en de wet van 24 augustus 2005 tot omzetting van verschillende bepalingen van de richtlijn financiële diensten op afstand en van de richtlijn privacy elektronische communicatie, en het recht van de gesanctioneerde en veroordeelde personen.
In het kader van de bijwerking, vermeld in het eerste lid, verwijdert de bevoegde Vlaamse autoriteit de informatie die niet meer vereist is.
De titularis van de Europese beroepskaart, alsook de autoriteiten die toegang hebben tot het overeenkomstige IMI-bestand, worden onmiddellijk op de hoogte gebracht van die bijwerking.
De inhoud van de bijwerking beperkt zich tot het volgende: 1° de identiteit van de beroepsbeoefenaar;2° het betreffende beroep;3° informatie over de nationale autoriteit of rechtbank die de beperkings- of verbodsbeslissing heeft genomen;4° de reikwijdte van de beperking of het verbod;5° de periode waarin de beperking of het verbod van kracht is. § 3. De persoonsgegevens in het IMI-bestand komen voor verwerkingsdoeleinden in aanmerking zolang dat nodig is met het oog op de erkenningsprocedure als zodanig en als bewijs van de erkenning of van de toezending van de verklaring die met toepassing van artikel 18 is vereist. § 4. De persoonsgegevens in het bijgewerkte IMI-bestand of in de beroepskaart worden verwerkt conform de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens en de wet van 24 augustus 2005 tot omzetting van verschillende bepalingen van de richtlijn financiële diensten op afstand en van de richtlijn privacy elektronische communicatie.
De gegevens die verbonden zijn aan de Europese beroepskaart worden verwerkt om de identiteit van de titularis van de beroepskaart te identificeren en de andere lidstaten te informeren over de beperkingen tot de uitoefening van een beroepsactiviteit.
De persoonsgegevens, vermeld in het tweede lid: 1° worden eerlijk en rechtmatig verwerkt;2° worden verzameld om het doel, vermeld in het tweede lid, te dienen;3° zijn toereikend, ter zake en niet overmatig, uitgaand van het doel, vermeld in het tweede lid. § 5. De houder van een Europese beroepskaart kan op elk moment, en zonder dat daaraan voor hem kosten zijn verbonden, verzoeken om toegang te krijgen tot zijn gegevens in het IMI-bestand conform artikel 12 van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens, of om de gegevens uit het IMI-bestand te schrappen of om het betreffende IMI-bestand af te schermen. De houder wordt van dat recht op de hoogte gebracht op het moment dat de Europese beroepskaart wordt afgegeven, en wordt daaraan vervolgens om de twee jaar herinnerd.
In geval van een verzoek tot verwijdering van een IMI-bestand dat is gekoppeld aan een Europese beroepskaart die met het oog op vestiging of de tijdelijke en incidentele verrichting van diensten met toepassing van artikel 18, § 5, is afgegeven, verschaft de bevoegde Vlaamse autoriteit de houder van de beroepskwalificaties een attest waaruit blijkt dat zijn beroepskwalificaties worden erkend. § 6. Met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens die voorkomen op de Europese beroepskaart en in alle IMI-bestanden, wordt elke bevoegde Vlaamse autoriteit die belast is met het onderzoek van een aanvraag van een Europese beroepskaart of met de aflevering ervan en van een IMI-bestand dat is gekoppeld aan een beroepskaart, beschouwd als verantwoordelijke voor de verwerking als vermeld in artikel 1, § 4, van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens. § 7. Elke belanghebbende, onder wie de werkgevers en de klanten van de houder van de Europese beroepskaart en de overheidsinstanties, kunnen aan de bevoegde Vlaamse autoriteit vragen om de echtheid en de geldigheid van een Europese beroepskaart die hun door de kaarthouder wordt voorgelegd, te controleren. Afdeling 3. - Gedeeltelijke toegang
Art. 14.§ 1. De bevoegde Vlaamse autoriteit verleent gedeeltelijke toegang tot een beroepsactiviteit in het Vlaamse Gewest als aan al de volgende voorwaarden is voldaan: 1° de beroepsbeoefenaar die de aanvraag indient, is volledig gekwalificeerd om in zijn lidstaat van oorsprong een beroepsactiviteit uit te oefenen waarvoor gedeeltelijke toegang wordt aangevraagd;2° de verschillen tussen de in de lidstaat van oorsprong legaal verrichte beroepsactiviteiten en het gereglementeerde beroep in het Vlaamse Gewest zijn zo groot dat de toepassing van compenserende maatregelen erop zou neerkomen dat de aanvrager het volledige onderwijs- en opleidingsprogramma in het Vlaamse Gewest zou moeten doorlopen om tot het volledige gereglementeerde beroep in het Vlaamse Gewest toegelaten te worden;3° de beroepsactiviteit waarvoor gedeeltelijke toegang wordt gevraagd, kan objectief worden gescheiden van andere activiteiten die het gereglementeerde beroep in het Vlaamse Gewest omvat. Om te bepalen of de voorwaarde, vermeld in het eerste lid, 3°, is vervuld, onderzoekt de bevoegde Vlaamse autoriteit of de beroepsactiviteit autonoom in de lidstaat van oorsprong kan worden uitgeoefend.
Het onderzoek naar het vervullen van de voorwaarden, vermeld in het eerste lid, wordt geval per geval verricht en de toegang wordt geval per geval verleend. § 2. De bevoegde Vlaamse autoriteit kan een gedeeltelijke toegang afwijzen als die afwijzing door een dwingende reden van algemeen belang gerechtvaardigd is, als de afwijzing passend is ter verwezenlijking van het nagestreefde doel en het niet verder gaat dan wat noodzakelijk is om dat doel te bereiken.
In het eerste lid worden onder dwingende redenen van algemeen belang de volgende redenen verstaan: in het bijzonder de openbare orde, de openbare veiligheid, de staatsveiligheid, de volksgezondheid, de handhaving van het financiële evenwicht van het socialezekerheidsstelsel, de bescherming van consumenten, afnemers van diensten en werknemers, de eerlijkheid van handelstransacties, de fraudebestrijding, de bescherming van het milieu en het stedelijke milieu, dierenwelzijn, de intellectuele eigendom, het behoud van het nationaal historisch en artistiek erfgoed en de doelstellingen van het sociaal beleid en het cultuurbeleid. § 3. De aanvragen tot erkenning van een gedeeltelijke toegang worden conform hoofdstuk 2 onderzocht als die toegang wordt gevraagd voor het tijdelijk en incidenteel verrichten van diensten die betrekking hebben op beroepsactiviteiten met implicaties voor de volksgezondheid of de openbare veiligheid, en conform hoofdstuk 3, afdeling 1 en 3, als het een verzoek om vestiging betreft. § 4. In afwijking van artikel 18, § 5, zevende lid, wordt de beroepsactiviteit uitgeoefend onder de beroepstitel van de lidstaat van oorsprong zodra gedeeltelijke toegang is verleend. De bevoegde Vlaamse autoriteit kan het gebruik van die beroepstitel in het Nederlands voorschrijven.
Beroepsbeoefenaars aan wie gedeeltelijke toegang is verleend, maken de ontvangers van de diensten duidelijk kenbaar tot welke gebieden hun beroepsactiviteiten zich uitstrekken. HOOFDSTUK 2. - Vrije dienstverrichting
Art. 15.De bepalingen van dit hoofdstuk zijn uitsluitend van toepassing als de dienstverrichter zich naar het grondgebied van het Vlaamse Gewest begeeft om er tijdelijk en incidenteel het beroep, vermeld in artikel 16, § 1, uit te oefenen.
Het tijdelijke en incidentele karakter van de dienstverrichting wordt per geval beoordeeld, namelijk in het licht van de duur, frequentie, regelmaat en continuïteit van de verrichting.
Art. 16.Onverminderd specifieke bepalingen van het Unierecht en artikel 17 en 18 van dit decreet kunnen om redenen van beroepskwalificatie geen beperkingen worden gesteld aan het vrij verrichten van diensten als aan al de volgende voorwaarden is voldaan: 1° de dienstverrichter is op wettige wijze in een lidstaat gevestigd om er hetzelfde beroep uit te oefenen;2° de dienstverrichter begeeft zich naar een andere lidstaat als hij het beroep tijdens de tien jaar die voorafgaan aan de dienstverrichting, gedurende ten minste een jaar heeft uitgeoefend in een of meer lidstaten, als het beroep niet gereglementeerd is in de lidstaat van vestiging.De voorwaarde van een jaar beroepsuitoefening is niet van toepassing als het beroep of het onderwijs en de opleiding die toegang verlenen tot het beroep, gereglementeerd zijn.
Als de dienstverrichter zich naar het Vlaamse Gewest begeeft, valt hij onder de professionele, wettelijke of administratieve beroepsregels die rechtstreeks verband houden met beroepskwalificaties, zoals de definitie van het beroep, het gebruik van titels en de ernstige wanprestatie bij de uitoefening van het beroep die rechtstreeks en specifiek verband houdt met de bescherming en de veiligheid van consumenten, alsook de tuchtrechtelijke bepalingen die in het Vlaamse Gewest van toepassing zijn op de personen die er hetzelfde beroep uitoefenen.
Art. 17.Conform artikel 16, eerste lid, wordt een in een andere lidstaat gevestigde dienstverrichter vrijgesteld van de eisen die worden gesteld aan in het Vlaamse Gewest gevestigde beroepsbeoefenaars met betrekking tot een vergunning, de inschrijving of de aansluiting bij een beroepsorganisatie. Om conform artikel 16, tweede lid, toepassing van de in het Vlaamse Gewest geldende tuchtrechtelijke bepalingen mogelijk te maken, kan de bevoegde Vlaamse autoriteit voorzien in automatische tijdelijke inschrijving of aansluiting pro forma bij een beroepsorganisatie, als dat de dienstverrichting op geen enkele wijze vertraagt of bemoeilijkt en voor de dienstverrichter geen extra kosten meebrengt. De bevoegde Vlaamse autoriteit stuurt een kopie van de verklaring, vermeld in artikel 18, § 1, en eventueel een verlenging ervan, en daarnaast, voor de beroepen die verband houden met de volksgezondheid en de openbare veiligheid, vermeld in artikel 18, § 5, een kopie van de documenten, vermeld in artikel 18, § 2, naar de betrokken beroepsorganisatie, hetgeen gelijkstaat met een automatische tijdelijke inschrijving of aansluiting pro forma voor dat doel.
Art. 18.§ 1. De bevoegde Vlaamse autoriteit kan eisen dat de dienstverrichter, als hij zich voor het eerst van een andere lidstaat naar het Vlaamse Gewest begeeft om er diensten te verrichten, haar vooraf met een schriftelijke verklaring, met daarin de gegevens over de verzekeringsdekking of de soortgelijke individuele of collectieve vormen van bescherming voor beroepsaansprakelijkheid, op de hoogte brengt. Die verklaring wordt eenmaal per jaar verlengd als de dienstverrichter de bedoeling heeft om gedurende dat jaar in het Vlaamse Gewest tijdelijke of incidentele diensten te verrichten. De dienstverrichter mag de verklaring met alle middelen aanleveren. § 2. Voor de eerste dienstverrichting of als zich een wezenlijke verandering heeft voorgedaan in de door de documenten gestaafde situatie, kan de bevoegde Vlaamse autoriteit eisen dat de volgende documenten bij de verklaring gevoegd zijn: 1° een bewijs van de nationaliteit van de dienstverrichter;2° een attest dat de houder ervan rechtmatig in een lidstaat gevestigd is om er de werkzaamheden in kwestie uit te oefenen, en dat hem op het moment van afgifte van het attest geen beroepsuitoefeningsverbod is opgelegd, ook al is het maar tijdelijk;3° een bewijs van beroepskwalificaties;4° een bewijs dat de dienstverrichter de werkzaamheden in kwestie in de tien voorafgaande jaren gedurende ten minste een jaar heeft uitgeoefend, voor de gevallen, vermeld in artikel 16, eerste lid, 2° ;5° voor beroepen in de veiligheidssector en de gezondheidssector en voor beroepen in de onderwijssector waar met minderjarigen wordt gewerkt, inclusief kinderopvang en het voor- en vroegschoolse onderwijs, een verklaring waarin wordt bevestigd dat de desbetreffende persoon geen tijdelijk of permanent beroepsverbod heeft of niet strafrechtelijk is veroordeeld, als de bevoegde Vlaamse autoriteit dat ook eist van de personen die hun beroepskwalificaties in het Vlaamse Gewest hebben verworven;6° voor beroepen met patiëntveiligheidsimplicaties, een verklaring over de kennis van de taal die voor de uitoefening van het beroep van de aanvrager in de ontvangende lidstaat noodzakelijk is;7° voor beroepen betreffende de werkzaamheden, vermeld in bijlage 2, die bij dit decreet is gevoegd, en die door een lidstaat overeenkomstig artikel 59, lid 2, van de richtlijn, zijn aangemeld, een certificaat over de aard en de duur van de activiteit, afgegeven door de bevoegde autoriteit of instantie van de lidstaat waar de dienstverrichter is gevestigd. § 3. De indiening van een vereiste verklaring door de dienstverrichter conform paragraaf 1 geeft die dienstverrichter recht op toegang tot de beoogde dienstenactiviteit of recht om die activiteit uit te oefenen op het hele grondgebied van het Vlaamse Gewest. § 4. De dienst wordt verricht onder de beroepstitel van de lidstaat van vestiging, als voor de beroepswerkzaamheid in kwestie in die lidstaat een dergelijke titel bestaat. De titel wordt vermeld in de officiële taal of in een van de officiële talen van de lidstaat van vestiging om verwarring met de in het Vlaamse Gewest gehanteerde beroepstitel te vermijden. Als de betrokken beroepstitel in de lidstaat van vestiging niet bestaat, vermeldt de dienstverrichter zijn opleidingstitel in de officiële taal of in een van de officiële talen van die lidstaat. § 5. In geval van gereglementeerde beroepen met implicaties voor de volksgezondheid of de openbare veiligheid kan de bevoegde Vlaamse autoriteit vóór de eerste dienstverrichting de beroepskwalificaties van de dienstverrichter controleren.
Een controle vooraf als vermeld in het eerste lid, is alleen mogelijk als de controle bedoeld is om ernstige schade voor de gezondheid of de veiligheid van de afnemer van de dienstverrichting ingevolge een ontoereikende beroepskwalificatie van de dienstverrichter te voorkomen en als de controle niet meer omvat dan voor dat doel noodzakelijk is.
Binnen een termijn van ten hoogste een maand na de ontvangst van de verklaring en de begeleidende documenten, vermeld in paragraaf 1 en 2, brengt de bevoegde Vlaamse autoriteit de dienstverrichter op de hoogte van zijn beslissing om: 1° zijn beroepskwalificaties niet te controleren;2° na de controle van zijn beroepskwalificaties: a) het afleggen van een proeve van bekwaamheid te eisen van de dienstverrichter;b) het verrichten van de diensten toe te staan. Als er zich problemen voordoen die een vertraging veroorzaken bij het nemen van een besluit met toepassing van het derde lid, brengt de bevoegde Vlaamse autoriteit de dienstverrichter binnen de termijn, vermeld in het derde lid, op de hoogte van de reden van de vertraging.
Het probleem wordt voor het einde van de eerste maand na de voormelde kennisgeving opgelost en het besluit wordt vastgesteld binnen twee maanden nadat het probleem is opgelost.
Als de beroepskwalificaties van de dienstverrichter wezenlijk verschillen van de in het Vlaamse Gewest vereiste opleiding, zodat het verschil de volksgezondheid of de openbare veiligheid schaadt, en als de dienstverrichter dat niet kan compenseren door beroepservaring of door in het kader van een leven lang leren verworven kennis, vaardigheden of competenties die formeel zijn gevalideerd door een daarvoor bevoegde instantie, biedt de bevoegde Vlaamse autoriteit de dienstverrichter de mogelijkheid om in het bijzonder met een proeve van bekwaamheid te bewijzen dat hij de ontbrekende kennis, vaardigheden of competenties heeft verworven. De bevoegde Vlaamse autoriteit neemt op basis daarvan een besluit over het toestaan van het verrichten van de diensten. De dienstverrichting vindt in ieder geval plaats in de maand nadat het overeenkomstig het derde lid genomen besluit is uitgevoerd.
Als de bevoegde Vlaamse autoriteit binnen de termijnen, vermeld in het derde en vierde lid, niet reageert, kan de dienst worden verricht.
In de gevallen waarin de kwalificaties overeenkomstig deze paragraaf zijn geverifieerd, wordt de dienst verricht onder de in het Vlaamse Gewest gehanteerde beroepstitel. § 6. De dienstverrichter die al een schriftelijke verklaring heeft afgelegd bij de bevoegde autoriteit van een andere gewest of gemeenschap van België moet de in paragraaf 1 genoemde schriftelijke verklaring niet opnieuw bezorgen aan de Vlaamse bevoegde autoriteit.
Art. 19.§ 1. De bevoegde Vlaamse autoriteit kan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van vestiging in geval van gegronde twijfel verzoeken om alle informatie te verstrekken over de rechtmatigheid van de vestiging en het goede gedrag van de dienstverrichter, alsook over het ontbreken van eventuele tuchtrechtelijke of strafrechtelijke maatregelen ter zake van de beroepsuitoefening.
Als de bevoegde Vlaamse autoriteit besluit de beroepskwalificaties van de dienstverrichter te controleren, kan ze bij de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van vestiging informatie aanvragen over de opleidingscursussen van de dienstverrichter, als dat nodig is om de wezenlijke verschillen te beoordelen die de volksgezondheid of de openbare veiligheid kunnen schaden.
De bevoegde Vlaamse autoriteit verstrekt die informatie op haar beurt conform artikel 37. § 2. De bevoegde Vlaamse autoriteiten zorgen voor de uitwisseling van alle nodige informatie opdat een klacht van een afnemer van een dienst tegen een dienstverrichter correct kan worden afgehandeld. De afnemer wordt van het resultaat van de klacht op de hoogte gebracht.
Art. 20.Als de dienst wordt verricht onder de beroepstitel van de lidstaat van vestiging of onder de opleidingstitel van de dienstverrichter, kunnen de bevoegde Vlaamse autoriteiten eisen dat de dienstverrichter, in aanvulling op de overige informatievoorschriften van het Unierecht, aan de afnemer van de dienst een van de volgende gegevens of al de volgende gegevens verstrekt: 1° het register waar hij is ingeschreven en zijn inschrijvingsnummer, of een vergelijkbaar middel ter identificatie in dat register als de dienstverrichter in een handelsregister of een vergelijkbaar openbaar register is ingeschreven;2° de naam en het adres van de bevoegde toezichthoudende instantie als voor de uitoefening van de werkzaamheid in kwestie in de lidstaat van vestiging een vergunning vereist is;3° de beroepsordes of soortgelijke organisaties waarbij de dienstverrichter is aangesloten;4° de beroepstitel of, als een dergelijke titel niet bestaat, de opleidingstitel van de dienstverrichter en de lidstaat waar die is verleend;5° het identificatienummer, vermeld in artikel 50 van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde, ingevolge artikel 22, lid 1, van de zesde richtlijn 77/388/EEG van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting - Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag als de dienstverrichter een onder de btw vallende werkzaamheid uitoefent;6° de gegevens over de verzekeringsdekking of de soortgelijke individuele of collectieve vormen van bescherming voor beroepsaansprakelijkheid. HOOFDSTUK 3. - Vrijheid van vestiging Afdeling 1. - Algemeen stelsel van erkenning van opleidingstitels
Art. 21.Deze afdeling is van toepassing op alle beroepen die niet onder afdeling 2 vallen en in de onderstaande gevallen waarin de aanvrager, om een bijzondere en uitzonderlijke reden, niet voldoet aan de voorwaarden, vermeld in afdeling 2: 1° voor de werkzaamheden, vermeld in bijlage 2, die bij dit decreet is gevoegd, als de aanvrager niet voldoet aan de eisen, vermeld in artikel 27, 28 en 29;2° voor aanvragers die voldoen aan de voorwaarden, vermeld in artikel 3, § 3.
Art. 22.Voor de toepassing van artikel 24 en artikel 25, § 6, worden beroepskwalificaties in de volgende niveaus ingedeeld: 1° een bekwaamheidsattest dat is afgegeven door een overeenkomstig de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen aangewezen bevoegde autoriteit van de lidstaat van oorsprong, nadat de aanvrager: a) een opleiding heeft gevolgd die niet wordt afgesloten met een certificaat of diploma als vermeld in punt 2°, 3°, 4° of 5°, of nadat de aanvrager een specifiek examen zonder voorafgaande opleiding heeft afgelegd, of nadat de aanvrager het beroep tijdens de voorafgaande tien jaren gedurende drie opeenvolgende jaren voltijds of gedurende een gelijkwaardige periode deeltijds in een lidstaat heeft uitgeoefend;b) op het niveau van het primair of secundair onderwijs een algemene opleiding heeft genoten, waaruit blijkt dat de houder over een zekere algemene ontwikkeling beschikt;2° een certificaat ter afsluiting van een cyclus van secundair onderwijs: a) van algemene aard, aangevuld met een andere studiecyclus of beroepsopleiding dan de studiecyclus of beroepsopleiding, vermeld in punt 3°, of aangevuld met de beroepsstage of praktijkervaring die als aanvulling op die studiecyclus vereist is;b) van technische of beroepsmatige aard, in voorkomend geval aangevuld met een studiecyclus of beroepsopleiding als vermeld in punt a), of aangevuld met de beroepsstage of praktijkervaring die als aanvulling op die studiecyclus vereist is;3° een diploma ter afsluiting van: a) een opleiding op het niveau van postsecundair onderwijs dat verschilt van het niveau, vermeld in punt 4° en 5°, en ten minste een jaar duurt, dan wel, in geval van een deeltijdse opleiding, een daaraan gelijkwaardige duur heeft, en waarvoor als een van de toelatingsvoorwaarden in de regel geldt dat de aanvrager de studiecyclus van secundair onderwijs moet hebben voltooid die voor de toegang tot het universitair of hoger onderwijs vereist is of een volledige equivalente schoolopleiding van secundair niveau, alsook de beroepsopleiding die eventueel als aanvulling op die cyclus van postsecundair onderwijs vereist is;b) een gereglementeerde opleiding of, in geval van gereglementeerde beroepen, een beroepsopleiding met een bijzondere structuur waarbij competenties worden aangereikt die verder gaan dan wat niveau b verstrekt, die gelijkwaardig is aan het opleidingsniveau, vermeld in punt a), als die opleiding tot een vergelijkbare beroepsbekwaamheid opleidt en op een vergelijkbaar niveau van verantwoordelijkheden en taken voorbereidt, op voorwaarde dat bij het diploma een certificaat van de lidstaat van oorsprong gevoegd is;4° een diploma dat bewijst dat de aanvrager een postsecundaire opleiding met een duur van ten minste drie jaar en ten hoogste vier jaar of met een daaraan gelijkwaardige duur, in geval van een deeltijdse opleiding, heeft afgesloten, die daarnaast kan worden uitgedrukt in een daaraan gelijkwaardig aantal ECTS-studiepunten, behaald aan een universiteit of een instelling voor hoger onderwijs of aan een andere instelling met hetzelfde opleidingsniveau, en dat, in voorkomend geval, bewijst dat hij de beroepsopleiding die als aanvulling op de postsecundaire opleiding vereist is, met succes heeft afgesloten;5° een diploma dat bewijst dat de aanvrager een postsecundaire opleiding met een duur van ten minste vier jaar of met een daaraan gelijkwaardige duur, in geval van een deeltijdse opleiding, heeft afgesloten, die daarnaast kan worden uitgedrukt in een daaraan gelijkwaardig aantal ECTS-studiepunten, behaald aan een universiteit of een instelling voor hoger onderwijs of aan een andere instelling met hetzelfde opleidingsniveau, en dat, in voorkomend geval, bewijst dat hij de beroepsopleiding die als aanvulling op de postsecundaire opleiding vereist is, met succes heeft afgesloten.
Art. 23.Met een opleidingstitel ter afsluiting van een opleiding als vermeld in artikel 22, met inbegrip van het niveau in kwestie, wordt gelijkgesteld elke opleidingstitel die of elk geheel van opleidingstitels dat door een bevoegde autoriteit in een andere lidstaat is afgegeven als daarmee een in de Europese Unie op voltijdse of deeltijdse basis, zowel binnen als buiten de formele programma's, gevolgde opleiding wordt afgesloten die door de lidstaat als gelijkwaardig wordt erkend, en de houder ervan dezelfde rechten voor de toegang tot of de uitoefening van een beroep verleent, dan wel hem voorbereidt op de uitoefening van dat beroep.
Onder dezelfde voorwaarden als de voorwaarden, vermeld in het eerste lid, wordt met een dergelijke opleidingstitel ook gelijkgesteld elke beroepskwalificatie die weliswaar niet voldoet aan de eisen die in de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaat van oorsprong voor de toegang tot of de uitoefening van een beroep zijn vastgesteld, maar die de houder ervan krachtens die bepalingen verworven rechten verleent. Dat geldt namelijk als de lidstaat van oorsprong het niveau verhoogt van de opleiding die vereist is voor de toegang tot een beroep of de uitoefening ervan, en als een persoon die vroeger een opleiding heeft genoten die niet meer voldoet aan de eisen van de nieuwe kwalificatie, verworven rechten geniet uit hoofde van nationale wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen. In dat geval wordt de vroeger genoten opleiding door de bevoegde Vlaamse autoriteit, met het oog op de toepassing van artikel 24, als overeenkomend met het niveau van de nieuwe opleiding beschouwd.
Art. 24.§ 1. Als de toegang tot of de uitoefening van een gereglementeerd beroep afhankelijk wordt gesteld van het bezit van bepaalde beroepskwalificaties, staat de bevoegde Vlaamse autoriteit onder dezelfde voorwaarden als die welke gelden voor de aanvragers die hun beroepskwalificaties in het Vlaamse Gewest hebben verkregen, de toegang tot en uitoefening van dit beroep toe aan aanvragers die in het bezit zijn van een bekwaamheidsattest dat of een opleidingstitel die als vermeld in artikel 22, in een andere lidstaat verplicht wordt gesteld voor de toegang tot of de uitoefening van dat beroep op zijn grondgebied.
De bekwaamheidsattesten of opleidingstitels worden afgegeven door een bevoegde autoriteit in een lidstaat die overeenkomstig de wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen van die lidstaat is aangewezen. § 2. De toegang tot en de uitoefening van een beroep, vermeld in paragraaf 1, worden ook toegestaan aan aanvragers die het beroep in kwestie tijdens de voorafgaande tien jaar op voltijdse basis gedurende een jaar of gedurende een daarmee in zijn totaliteit overeenkomende periode op deeltijdbasis hebben uitgeoefend in een andere lidstaat waar dat beroep niet is gereglementeerd, en die beschikken over een of meer bekwaamheidsattesten of opleidingstitels die zijn afgegeven door een andere lidstaat die dat beroep niet reglementeert.
De bekwaamheidsattesten en opleidingstitels moeten aan al de volgende voorwaarden voldoen: 1° ze zijn afgegeven door een bevoegde autoriteit in een lidstaat die overeenkomstig de wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen van die lidstaat is aangewezen;2° ze tonen aan dat de houder is voorbereid op de uitoefening van het beroep in kwestie. De beroepservaring van een jaar, vermeld in het eerste lid, kan echter niet worden geëist als de aanvrager met de opleidingstitel(s) waarover hij beschikt, kan aantonen dat hij een gereglementeerde opleiding heeft afgesloten. § 3. De bevoegde Vlaamse autoriteit erkent het conform artikel 22 door de lidstaat van oorsprong geattesteerde opleidingsniveau, alsook het certificaat waarmee de lidstaat van oorsprong verklaart dat de opleiding, vermeld in artikel 22, 3°, b), gelijkwaardig is aan het niveau, vermeld in artikel 22, 3°, a). § 4. In afwijking van paragraaf 1 en 2 en artikel 25 kan de bevoegde Vlaamse autoriteit de toegang tot en de uitoefening van het beroep weigeren aan houders van een bekwaamheidsattest als vermeld in artikel 22, 1°, als de in het Vlaamse Gewest benodigde beroepskwalificatie een beroepskwalificatie als vermeld in artikel 22, 5°, is.
Art. 25.§ 1. De bevoegde Vlaamse autoriteit kan in een van de volgende gevallen van de aanvrager eisen dat hij een aanpassingsstage van ten hoogste drie jaar doorloopt of een proeve van bekwaamheid aflegt: 1° de door de aanvrager gevolgde opleiding heeft betrekking op vakken die wezenlijk verschillen van die welke worden bestreken door de in het Vlaamse Gewest vereiste opleidingstitel;2° het in het Vlaamse Gewest gereglementeerde beroep omvat een of meer gereglementeerde beroepswerkzaamheden die niet bestaan in het overeenkomstige beroep in de lidstaat van oorsprong van de aanvrager, en er is een opleiding in het Vlaamse Gewest vereist die betrekking heeft op vakken die wezenlijk verschillen van die welke vallen onder het bekwaamheidsattest of de opleidingstitel die de aanvrager voorlegt. § 2. Als de bevoegde Vlaamse autoriteit van de mogelijkheid, vermeld in paragraaf 1, gebruikmaakt, laat ze de aanvrager de keuze tussen een aanpassingsstage en een proeve van bekwaamheid.
Als de bevoegde Vlaamse autoriteit meent dat het voor een bepaald beroep noodzakelijk is van het eerste lid af te wijken en de aanvrager niet de keuze te laten tussen een aanpassingsstage en een proeve van bekwaamheid, brengt ze de lidstaten en de Europese Commissie daarvan vooraf op de hoogte, waarbij ze die afwijking afdoende motiveert.
Bij gebrek aan een reactie van de Europese Commissie binnen een termijn van drie maanden via een uitvoeringshandeling waarbij ze de bevoegde Vlaamse autoriteit vraagt om van de voorgenomen maatregel af te zien, mag de afwijking worden toegepast. § 3. In afwijking van het beginsel, vermeld in paragraaf 2, op grond waarvan de aanvrager het recht heeft te kiezen, kan de bevoegde Vlaamse autoriteit ofwel een aanpassingsstage, ofwel een proeve van bekwaamheid voorschrijven met betrekking tot beroepen waarvoor de uitoefening een precieze kennis van het in het Vlaamse Gewest toepasselijke recht veronderstelt en waarvan het verstrekken van advies of het verlenen van bijstand op het gebied van dat recht een essentieel en constant element is. Dat geldt ook voor het geval, vermeld in artikel 21, 2°.
In het geval, vermeld in artikel 21, 1°, mag de bevoegde Vlaamse autoriteit een aanpassingsstage of een proeve van bekwaamheid opleggen als de aanvrager de bedoeling heeft om als zelfstandige dan wel als bedrijfsleider beroepsactiviteiten uit te oefenen waarvoor kennis en toepassing van de in het Vlaamse Gewest vigerende specifieke voorschriften noodzakelijk zijn, als de bevoegde Vlaamse autoriteit ook van aanvragers die hun beroepskwalificaties in het Vlaamse Gewest hebben verkregen, de kennis en toepassing van die voorschriften eist als voorwaarde voor de toegang tot een dergelijke activiteit.
In afwijking van het beginsel, vermeld in paragraaf 2, op grond waarvan de aanvrager het recht heeft te kiezen, kan de bevoegde Vlaamse autoriteit hetzij een aanpassingsstage hetzij een proeve van bekwaamheid voorschrijven in een van de volgende gevallen: 1° de houder van een beroepskwalificatie als vermeld in artikel 22, 1°, dient een aanvraag tot erkenning van zijn beroepskwalificaties in, terwijl de in het Vlaamse Gewest benodigde beroepskwalificatie een beroepskwalificatie is als vermeld in artikel 22, 3° ;2° de houder van een beroepskwalificatie als vermeld in artikel 22, 2°, dient een aanvraag tot erkenning van zijn beroepskwalificaties in, terwijl de in het Vlaamse Gewest benodigde beroepskwalificatie een beroepskwalificatie is als vermeld in artikel 22, 4° of 5°. Als de houder van een beroepskwalificatie als vermeld in artikel 22, 1°, een verzoek tot erkenning van zijn beroepskwalificaties indient, terwijl de in het Vlaamse Gewest benodigde beroepskwalificatie een beroepskwalificatie is als vermeld in artikel 22, 4°, kan de bevoegde Vlaamse autoriteit zowel een aanpassingsstage als een proeve van bekwaamheid voorschrijven. § 4. In dit artikel wordt verstaan onder vakgebieden die wezenlijk verschillen: de vakgebieden waarvan de kennis en de vaardigheden en competenties van essentieel belang zijn voor de uitoefening van het beroep en waarvoor de door de aanvrager ontvangen opleiding qua duur of inhoud wezenlijk afwijkt van de opleiding die in het Vlaamse Gewest vereist is. § 5. Paragraaf 1 wordt toegepast met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel.
In het eerste lid wordt verstaan onder evenredigheidsbeginsel: als de bevoegde Vlaamse autoriteit overweegt van de aanvrager een aanpassingsstage of proeve van bekwaamheid te verlangen, gaat ze na of de kennis, vaardigheden en competenties die de aanvrager heeft verworven in het kader van zijn beroepservaring of in het kader van een leven lang leren en die met dat doel door een bevoegde instantie formeel zijn gevalideerd, in een lidstaat of derde land het wezenlijk verschil, vermeld in paragraaf 4, geheel of gedeeltelijk kunnen overbruggen. § 6. De beslissing van de bevoegde Vlaamse autoriteit tot oplegging van een aanpassingsstage of proeve van bekwaamheid wordt naar behoren gemotiveerd. De aanvrager krijgt al de volgende informatie: 1° het in het Vlaamse Gewest vereiste beroepskwalificatieniveau en het door de aanvrager behaalde beroepskwalificatieniveau volgens de classificatie, vermeld in artikel 22;2° de wezenlijke verschillen, vermeld in paragraaf 4, en de redenen waarom die verschillen niet kunnen worden gecompenseerd door de kennis, vaardigheden en competenties die zijn verworven door beroepservaring of levenslang leren, en die met dat doel door een bevoegde instantie formeel zijn gevalideerd. § 7. Als de bevoegde Vlaamse autoriteit beslist de aanvrager een proeve van bekwaamheid op te leggen, organiseert ze die binnen een termijn van zes maanden na de beslissing. Afdeling 2. - Erkenning van beroepservaring
Art. 26.Als de toegang tot of de uitoefening van een werkzaamheid als vermeld in bijlage 2, die bij dit decreet is gevoegd, afhankelijk wordt gesteld van het bezit van algemene kennis, handels- of vakkennis en -bekwaamheid, beschouwt de bevoegde Vlaamse autoriteit als genoegzaam bewijs van die kennis en bekwaamheid het feit dat de werkzaamheid in kwestie voorafgaandelijk in een andere lidstaat is uitgeoefend. De werkzaamheid wordt conform artikel 27, 28 en 29 uitgeoefend.
Art. 27.Bij de werkzaamheden, opgenomen in lijst I van bijlage 2, die bij dit decreet is gevoegd, moet de voorafgaande werkzaamheid in een van de volgende periodes zijn uitgeoefend: 1° gedurende zes opeenvolgende jaren als zelfstandige of als bedrijfsleider;2° gedurende drie opeenvolgende jaren als zelfstandige of als bedrijfsleider, als de begunstigde kan aantonen dat hij voor de werkzaamheid in kwestie een voorafgaande opleiding van ten minste drie jaar heeft gevolgd, die met een door de lidstaat erkend certificaat is afgesloten of die door een bevoegde beroepsorganisatie als volwaardig is erkend;3° gedurende vier opeenvolgende jaren als zelfstandige of als bedrijfsleider, als de begunstigde kan aantonen dat hij voor de werkzaamheid in kwestie een voorafgaande opleiding van ten minste twee jaar heeft gevolgd, die met een door de lidstaat erkend certificaat is afgesloten of die door een bevoegde beroepsorganisatie als volwaardig is erkend;4° gedurende drie opeenvolgende jaren als zelfstandige, als de begunstigde kan aantonen dat hij de werkzaamheid in kwestie gedurende ten minste vijf jaar als werknemer heeft uitgeoefend;5° gedurende vijf opeenvolgende jaren als lid van het leidinggevend personeel, waarvan gedurende ten minste drie jaar belast met technische taken en verantwoordelijk voor ten minste een afdeling van de onderneming, als de begunstigde kan aantonen dat hij voor de werkzaamheid in kwestie een voorafgaande opleiding van ten minste drie jaar heeft gevolgd, die met een door de lidstaat erkend certificaat is afgesloten of die door een bevoegde beroepsorganisatie als volwaardig is erkend. In de gevallen, vermeld in het eerste lid, 1° en 4°, mag de werkzaamheid niet meer dan tien jaar vóór de datum van de indiening van het volledige dossier van de betrokkene bij de bevoegde Vlaamse autoriteit zijn beëindigd.
Het eerste lid, 5°, is niet van toepassing op de werkzaamheden van groep Ex 855 van de ISIC-nomenclatuur, Kapsalons.
Art. 28.Bij werkzaamheden, opgenomen in lijst II van bijlage 2, die bij dit decreet is gevoegd, moet de voorafgaande werkzaamheid gedurende een van de volgende periodes zijn uitgeoefend: 1° gedurende vijf opeenvolgende jaren als zelfstandige of als bedrijfsleider;2° gedurende drie opeenvolgende jaren als zelfstandige of als bedrijfsleider, als de begunstigde kan aantonen dat hij voor de werkzaamheid in kwestie een voorafgaande opleiding van ten minste drie jaar heeft gevolgd, die met een door de lidstaat erkend certificaat is afgesloten of die door een bevoegde beroepsorganisatie als volwaardig is erkend;3° gedurende vier opeenvolgende jaren als zelfstandige of als bedrijfsleider, als de begunstigde kan aantonen dat hij voor de werkzaamheid in kwestie een voorafgaande opleiding van ten minste twee jaar heeft gevolgd, die met een door de lidstaat erkend certificaat is afgesloten of die door een bevoegde beroepsorganisatie als volwaardig is erkend;4° gedurende drie opeenvolgende jaren als zelfstandige of als bedrijfsleider, als de begunstigde kan aantonen dat hij de werkzaamheid in kwestie gedurende ten minste vijf jaar als werknemer heeft uitgeoefend;5° gedurende vijf opeenvolgende jaren als werknemer, als de begunstigde kan aantonen dat hij voor de werkzaamheid in kwestie een voorafgaande opleiding van ten minste drie jaar heeft gevolgd, die met een door de lidstaat erkend certificaat is afgesloten of die door een bevoegde beroepsorganisatie als volwaardig is erkend;6° gedurende zes opeenvolgende jaren als werknemer, als de begunstigde kan aantonen dat hij voor de werkzaamheid in kwestie een voorafgaande opleiding van ten minste twee jaar heeft gevolgd, die met een door de lidstaat erkend certificaat is afgesloten of die door een bevoegde beroepsorganisatie als volwaardig is erkend. In de gevallen, vermeld in het eerste lid, 1° en 4°, mag de werkzaamheid niet meer dan tien jaar vóór de datum van de indiening van het volledige dossier van de betrokkene bij de bevoegde Vlaamse autoriteit zijn beëindigd.
Art. 29.Bij de werkzaamheden, opgenomen in lijst III van bijlage 2, die bij dit decreet is gevoegd, moet de voorafgaande werkzaamheid gedurende de volgende periodes zijn uitgeoefend: 1° gedurende drie opeenvolgende jaren als zelfstandige of als bedrijfsleider;2° gedurende twee opeenvolgende jaren als zelfstandige of als bedrijfsleider, als de begunstigde kan aantonen dat hij voor de werkzaamheid in kwestie een voorafgaande opleiding heeft gevolgd, die met een door de lidstaat erkend certificaat is afgesloten of die door een bevoegde beroepsorganisatie als volwaardig is erkend;3° gedurende twee opeenvolgende jaren als zelfstandige of als bedrijfsleider, als de begunstigde kan aantonen dat hij de werkzaamheid in kwestie gedurende ten minste drie jaar als werknemer heeft uitgeoefend;4° gedurende drie opeenvolgende jaren als werknemer, als de begunstigde kan aantonen dat hij voor de werkzaamheid in kwestie een voorafgaande opleiding heeft gevolgd, die met een door de lidstaat erkend certificaat is afgesloten of die door een bevoegde beroepsorganisatie als volwaardig is erkend. In de gevallen, vermeld in het eerste lid, 1° en 3°, mag de werkzaamheid niet meer dan tien jaar vóór de datum van indiening van het volledige dossier van de betrokkene bij de bevoegde Vlaamse autoriteit zijn beëindigd. Afdeling 3. - Automatische erkenning op basis van gemeenschappelijke
opleidingsbeginselen
Art. 30.In dit artikel wordt verstaan onder gemeenschappelijk opleidingskader: een voor de uitoefening van een specifiek beroep vereist gemeenschappelijk geheel van minimumkennis, vaardigheden en competenties.
De bevoegde Vlaamse autoriteit verbindt aan de op basis van een gemeenschappelijk opleidingskader verworven opleidingstitels dezelfde gevolgen als aan de opleidingstitels die in het Vlaamse Gewest worden afgegeven, als het opleidingskader is vastgelegd via een in artikel 49bis, lid 4, van de richtlijn bepaalde uitvoeringshandeling van de Europese Commissie.
Een Vlaamse beroepsorganisatie of een bevoegde Vlaamse autoriteit kan de Europese Commissie voorstellen voorleggen voor gemeenschappelijke opleidingskaders overeenkomstig artikel 49bis, lid 3, van de richtlijn.
De bevoegde Vlaamse autoriteit wordt vrijgesteld van de verplichting om een gemeenschappelijk opleidingskader vast te stellen, alsook van de verplichting om automatische erkenning te verlenen aan beroepskwalificaties die verworven zijn op grond van het gemeenschappelijke opleidingskader, als aan een van de volgende voorwaarden is voldaan: 1° in het Vlaamse Gewest zijn er geen onderwijs- of opleidingsinstellingen die een dergelijke opleiding voor het beroep in kwestie kunnen aanbieden;2° de invoering van het gemeenschappelijke opleidingskader zou nadelige gevolgen hebben voor de organisatie van het onderwijs- en opleidingsstelsel;3° tussen het gemeenschappelijke opleidingskader en de in het Vlaamse Gewest vereiste opleiding zijn er wezenlijke verschillen die ernstige risico's inhouden voor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of de veiligheid van de afnemers van de diensten of de bescherming van het milieu.
Art. 31.In dit artikel wordt verstaan onder gemeenschappelijke opleidingsproef: een gestandaardiseerde proeve van bekwaamheid die in alle deelnemende lidstaten beschikbaar is en voorbehouden is voor houders van bepaalde beroepskwalificaties.
De houder van een beroepskwalificatie die onderworpen wordt aan een gemeenschappelijke opleidingsproef, ingevoerd door een in artikel 49ter, lid 4, van de richtlijn bepaalde uitvoeringshandeling van de Europese Commissie, mag, als hij slaagt voor de proef in een lidstaat, het beroep in het Vlaamse Gewest onder dezelfde voorwaarden uitoefenen als de houders van de in het Vlaamse Gewest vereiste beroepskwalificaties.
Een Vlaamse beroepsorganisatie of een bevoegde Vlaamse autoriteit kan de Europese Commissie voorstellen voorleggen voor gemeenschappelijke opleidingsproeven overeenkomstig artikel 49ter, lid 3, van de richtlijn.
De bevoegde Vlaamse autoriteit wordt vrijgesteld van de verplichting om in het Vlaamse Gewest gemeenschappelijke opleidingsproeven te organiseren, alsook van de verplichting om automatisch erkenning te verlenen aan beroepsbeoefenaars die geslaagd zijn voor een gemeenschappelijke opleidingsproef als aan een van de volgende voorwaarden is voldaan: 1° het beroep in kwestie is in het Vlaamse Gewest niet gereglementeerd;2° de inhoud van de gemeenschappelijke opleidingsproef beperkt in onvoldoende mate ernstige risico's voor de volksgezondheid of de veiligheid van de afnemers van de diensten die in het Vlaamse Gewest van belang zijn;3° de inhoud van de gemeenschappelijke opleidingsproef zou de toegang tot het beroep aanzienlijk minder aantrekkelijk maken in vergelijking met de eisen die gelden in het Vlaamse Gewest. Afdeling 4. - Gemeenschappelijke bepalingen over vestiging
Art. 32.§ 1. Als de bevoegde Vlaamse autoriteiten conform dit hoofdstuk over de aanvraag tot uitoefening van het gereglementeerde beroep in kwestie beslissen, kunnen ze de documenten, vermeld in paragraaf 6, eisen.
De documenten, vermeld in paragraaf 6, 4°, 5° en 6°, mogen niet ouder dan drie maanden zijn als ze voorgelegd worden.
De bevoegde Vlaamse autoriteiten zorgen ervoor dat de inhoud van de verstrekte informatie geheim blijft. § 2. In geval van gegronde twijfel kan de bevoegde Vlaamse autoriteit de bevoegde autoriteiten van een andere lidstaat vragen om de echtheid te bevestigen van de in die andere lidstaat afgegeven getuigschriften en opleidingstitels. § 3. In geval van gegronde twijfel, als de opleidingstitel is afgegeven door een bevoegde autoriteit in een andere lidstaat en een opleiding omvat die geheel of gedeeltelijk is gevolgd in een rechtmatig op het grondgebied van nog een andere lidstaat gevestigde instelling, mag de bevoegde Vlaamse autoriteit bij de bevoegde autoriteit in de lidstaat waar het diploma vandaan komt, nagaan of: 1° de opleidingscyclus aan de instelling die de opleiding heeft verzorgd, officieel is gecertificeerd door de onderwijsinstelling die gevestigd is in de lidstaat vanwaar het diploma afkomstig is;2° de opleidingstitel dezelfde is als de titel die zou zijn verleend als de opleiding in haar geheel was gevolgd in de lidstaat vanwaar het diploma afkomstig is;3° de opleidingstitel dezelfde beroepsrechten verleent op het grondgebied van de lidstaat vanwaar het diploma afkomstig is. § 4. In geval van gegronde twijfel kan de bevoegde Vlaamse autoriteit de bevoegde autoriteiten van een lidstaat verzoeken om te bevestigen dat de aanvrager geen tijdelijk of permanent verbod heeft tot beroepsuitoefening als gevolg van ernstige beroepsfouten of strafrechtelijke veroordelingen die betrekking hebben op de uitoefening van een van zijn beroepsactiviteiten. § 5. Als de bevoegde Vlaamse autoriteit eist dat de aanvragers die hun beroepskwalificaties in het Vlaamse Gewest hebben verkregen voor de toegang tot of de uitoefening van een gereglementeerd beroep, een eed of gelofte afleggen en als de formule van die eed of gelofte niet door onderdanen van de andere lidstaten kan worden gebruikt, ziet ze erop toe dat de betrokkenen een passende gelijkwaardige formule kunnen gebruiken. § 6. Conform paragraaf 1 kunnen de volgende documenten worden opgevraagd: 1° een nationaliteitsbewijs;2° een kopie van de bekwaamheidsattesten of van de opleidingstitel die toegang verleent tot het beroep in kwestie plus eventueel een bewijs van beroepservaring van de persoon in kwestie.De bevoegde Vlaamse autoriteiten kunnen van de aanvrager eisen dat hij informatie over zijn opleiding verstrekt als dat noodzakelijk is om vast te stellen of er eventuele wezenlijke verschillen met de vereiste opleiding in het Vlaamse Gewest bestaan als vermeld in artikel 25. Als de aanvrager die informatie niet kan verstrekken, richt de bevoegde Vlaamse autoriteit zich tot het contactpunt, de bevoegde autoriteit of iedere andere relevante instelling van de lidstaat van oorsprong; 3° in het geval, vermeld in artikel 26, een verklaring over de aard en de duur van de werkzaamheden, afgegeven door de bevoegde autoriteit of instelling in de lidstaat van oorsprong of herkomst van de betrokkene;4° een bevoegde Vlaamse autoriteit die de toegang tot een gereglementeerd beroep afhankelijk maakt van de indiening van bewijzen dat de betrokkene van goed zedelijk gedrag is of nooit failliet is gegaan, of die de uitoefening van zo een beroep in geval van ernstige beroepsfouten of strafrechtelijke inbreuken tijdelijk of permanent verbiedt, aanvaardt voor onderdanen van de lidstaten die het beroep in het Vlaamse Gewest willen uitoefenen, als genoegzaam bewijs documenten die afgegeven zijn door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van oorsprong of herkomst van de betrokkene, waaruit blijkt dat aan die voorwaarden is voldaan;5° als de bevoegde Vlaamse autoriteit voor de toegang tot een gereglementeerd beroep van aanvragers die hun beroepskwalificaties in het Vlaamse Gewest hebben verkregen, een document over de geestelijke of lichamelijke gezondheid van de aanvrager eist, aanvaardt ze als genoegzaam bewijs het document dat in de lidstaat van oorsprong wordt geëist.Als de lidstaat van oorsprong dergelijke documenten niet eist, aanvaardt de bevoegde Vlaamse autoriteit een getuigschrift dat afgegeven is door een bevoegde autoriteit van die lidstaat; 6° als de bevoegde Vlaamse autoriteit voor de toegang tot een gereglementeerd beroep van aanvragers die hun beroepskwalificaties in het Vlaamse Gewest hebben verkregen, een van de volgende bewijzen eist, aanvaardt ze als genoegzaam bewijs een getuigschrift ter zake dat afgegeven is door de banken en verzekeringsmaatschappijen van een andere lidstaat: a) een bewijs van de financiële draagkracht van de aanvrager;b) een bewijs dat de aanvrager is verzekerd tegen de financiële risico's die verband houden met de beroepsaansprakelijkheid volgens de wettelijke voorschriften voor de voorwaarden en de omvang van die garantie, die van toepassing zijn in het Vlaamse Gewest;7° als de bevoegde Vlaamse autoriteit dat ook eist van aanvragers die hun beroepskwalificaties in het Vlaamse Gewest hebben verkregen, een attest waarin wordt bevestigd dat er geen tijdelijk of definitief verbod op beroepsuitoefening dan wel geen strafrechtelijke veroordeling is. Als de documenten, vermeld in het eerste lid, 4°, niet door de in de lidstaat van oorsprong of herkomst bevoegde autoriteiten worden afgeven, worden ze vervangen door een verklaring onder ede of, in de lidstaten waar de eed niet bestaat, door een plechtige verklaring die door de betrokkene wordt afgelegd tegenover een bevoegde gerechtelijke of overheidsautoriteit of eventueel tegenover een notaris of een bevoegde beroepsvereniging in de lidstaat van oorsprong of herkomst, die een attest verstrekt waaruit blijkt dat de verklaring onder ede is afgelegd of dat een plechtige verklaring is afgelegd. § 7. Met betrekking tot de documenten, vermeld in paragraaf 6, 4° en 5°, geeft de bevoegde Vlaamse autoriteit de gevraagde documenten binnen twee maanden aan de bevoegde autoriteit van een andere lidstaat.
Art. 33.De bevoegde Vlaamse autoriteit bevestigt binnen een maand de ontvangst van het dossier van de aanvrager en deelt in voorkomend geval mee welke documenten ontbreken.
De procedure voor de behandeling van een aanvraag om een gereglementeerd beroep te mogen uitoefenen, wordt uiterlijk drie maanden na de indiening van het volledige dossier van de aanvrager door een met redenen omkleed besluit van de bevoegde Vlaamse autoriteit afgesloten. Die uiterste datum kan echter met één maand worden verlengd voor de beroepen die onder afdeling 1 en 2 vallen. HOOFDSTUK 4. - Wijze van uitoefening van het beroep
Art. 34.§ 1. De beroepsbeoefenaars die een erkenning van hun beroepskwalificaties hebben verkregen, beschikken over de talenkennis die voor de uitoefening van hun beroep in het Vlaamse Gewest vereist is. § 2. De controles die tot doel hebben de talenkennis, vermeld in paragraaf 1, na te gaan, zijn beperkt tot de kennis van één officiële Belgische landstaal. § 3. De controles die erop gericht zijn de talenkennis, vermeld in paragraaf 1, na te gaan, mogen worden opgelegd als er ernstige en concrete twijfel over bestaat of de beroepsbeoefenaar over voldoende talenkennis beschikt voor de beroepswerkzaamheden die hij wil uitoefenen.
Er mogen alleen controles worden uitgevoerd na de afgifte van een Europese beroepskaart conform artikel 11 of, in voorkomend geval, na de erkenning van een beroepskwalificatie, of als het uit te oefenen beroep implicaties heeft voor de veiligheid van de patiënt. § 4. De bevoegde Vlaamse autoriteit die de controle uitvoert, verzekert zich ervan dat die evenredig is met de uit te oefenen activiteit.
Art. 35.Onverminderd artikel 18 ziet de bevoegde Vlaamse autoriteit erop toe dat de betrokkenen het recht hebben gebruik te maken van academische titels die hun verleend zijn in de lidstaat van oorsprong, en eventueel van de afkorting daarvan, in de taal van de lidstaat van herkomst. De bevoegde Vlaamse autoriteit kan voorschrijven dat die titel wordt gevolgd door de naam en de plaats van de instelling of van de examencommissie die de titel heeft verleend. Als een academische titel van de lidstaat van oorsprong in het Vlaamse Gewest kan worden verward met een titel waarvoor in het Vlaamse Gewest een aanvullende opleiding is vereist die de begunstigde niet heeft gevolgd, kan de bevoegde Vlaamse autoriteit voorschrijven dat de begunstigde een academische titel van de lidstaat van oorsprong voert in een door haar aangegeven passende vorm.
Art. 36.§ 1. Als voor de toegang tot een gereglementeerd beroep in het Vlaamse Gewest een beroepsstage moet worden volbracht, erkent de bevoegde Vlaamse autoriteit, als ze een verzoek tot toelating van de uitoefening van het gereglementeerde beroep in overweging neemt, beroepsstages die in een andere lidstaat gevolgd zijn, als de stage in overeenstemming is met de richtsnoeren, vermeld in paragraaf 2, en houdt ze rekening met een in een derde land gevolgde beroepsstage.
De duur van het deel van de beroepsstage die in het buitenland mag worden gevolgd, mag tot een redelijke periode beperkt worden. § 2. De erkenning van de beroepsstage komt niet in de plaats van het afleggen van een eventuele voor de toegang tot het beroep in kwestie vereiste proef.
De bevoegde Vlaamse autoriteiten publiceren richtsnoeren voor de organisatie en de erkenning van beroepsstages die in een andere lidstaat of in een derde land worden gevolgd, namelijk over de rol van de supervisor van de beroepsstage. HOOFDSTUK 5. - Administratieve samenwerking
Art. 37.§ 1. De bevoegde Vlaamse autoriteiten werken nauw samen met de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaten bij de toepassing van de richtlijn. Ze zien toe op de vertrouwelijkheid van de uitgewisselde informatie. § 2. De bevoegde Vlaamse autoriteiten wisselen informatie uit met de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaten over tuchtrechtelijke maatregelen of strafrechtelijke sancties die genomen zijn, en over alle andere specifieke ernstige feiten die van invloed kunnen zijn op de uitoefening van werkzaamheden in het kader van de richtlijn, conform de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens en de wet van 24 augustus 2005 tot omzetting van verschillende bepalingen van de richtlijn financiële diensten op afstand en van de richtlijn privacy elektronische communicatie.
Op verzoek van de bevoegde autoriteiten van de ontvangende lidstaat gaan de bevoegde Vlaamse autoriteiten de juistheid van de feiten, vermeld in het eerste lid, na, bepalen ze de aard en de omvang van het in te stellen onderzoek en brengen ze de bevoegde autoriteiten van de ontvangende lidstaat op de hoogte van de consequenties die ze trekken ten aanzien van de verstrekte informatie. § 3. Voor de toepassing van paragraaf 1 en 2 gebruiken de bevoegde Vlaamse autoriteiten het IMI.
Art. 38.De Vlaamse bevoegde autoriteiten brengen de bevoegde autoriteiten van alle andere lidstaten op de hoogte van beroepsbeoefenaars die van een Vlaamse of federale overheid of rechtbank een beperking of verbod, ook tijdelijk, gekregen hebben op de uitoefening van de volgende beroepsactiviteiten of een gedeelte daarvan: 1° beroepsbeoefenaars die activiteiten met implicaties voor de veiligheid van patiënten uitoefenen, als de beroepsbeoefenaars een beroep uitoefenen dat in die lidstaat gereglementeerd is;2° beroepsbeoefenaars die activiteiten uitoefenen in verband met de opvoeding van minderjarigen, ook in de kinderopvang en het voor- en vroegschoolse onderwijs, als de beroepsbeoefenaars een beroep uitoefenen dat in die lidstaat gereglementeerd is. De bevoegde Vlaamse autoriteit verstuurt de informatie, vermeld in het eerste lid, met een waarschuwing via het IMI binnen drie dagen na het nemen van het besluit dat de betrokken beroepsbeoefenaar een verbod of beperking op de uitoefening van de beroepsactiviteit of een gedeelte daarvan oplegt. Die informatie blijft beperkt tot de volgende elementen: 1° de identiteit van de beroepsbeoefenaar;2° het betreffende beroep;3° de informatie over de nationale autoriteit of rechtbank die het besluit tot beperking of verbod heeft genomen;4° de reikwijdte van de beperking of het verbod;5° de periode waarin de beperking of het verbod van kracht is. De bevoegde Vlaamse autoriteit brengt de bevoegde autoriteiten van alle andere lidstaten binnen drie dagen nadat de rechtbank het besluit heeft genomen, met een waarschuwing via het IMI, op de hoogte van de identiteit van beroepsbeoefenaars die krachtens de richtlijn een aanvraag tot erkenning van een kwalificatie hebben ingediend en die daarna in dat verband door een rechtbank schuldig zijn bevonden aan het gebruik van valse opleidingstitels.
De verwerking van persoonsgegevens met het oog op de uitwisseling van informatie, vermeld in het eerste en het derde lid, vindt plaats conform de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens en de wet van 24 augustus 2005 tot omzetting van verschillende bepalingen van de richtlijn financiële diensten op afstand en van de richtlijn privacy elektronische communicatie.
De bevoegde Vlaamse autoriteit die de informatie conform het eerste lid heeft bezorgd, brengt de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaten onmiddellijk op de hoogte van de einddatum van het verbod of de beperking, alsook van elke latere wijziging ervan.
De beroepsbeoefenaars over wie een waarschuwing naar de andere lidstaten wordt verzonden, worden op hetzelfde ogenblik als de waarschuwing zelf schriftelijk op de hoogte gebracht van het waarschuwingsbesluit. Ze kunnen tegen die beslissing beroep aantekenen bij de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg of een verzoek tot rectificatie van de beslissing indienen, en ze hebben toegang tot rechtsmiddelen met betrekking tot alle schade die door een onjuiste waarschuwing van de andere lidstaten is toegebracht.
Gegevens met betrekking tot waarschuwingen mogen worden verwerkt zolang ze van kracht zijn. Waarschuwingen worden gewist binnen drie dagen nadat het besluit tot intrekking is genomen of zodra het verbod of de beperking, vermeld in het eerste lid, afloopt.
Art. 39.§ 1. De bevoegde Vlaamse autoriteit zorgt ervoor dat alle vereisten, procedures en formaliteiten voor de aangelegenheden die onder dit decreet vallen, eenvoudig, op afstand en met elektronische middelen kunnen worden afgewikkeld.
De verplichting, vermeld in het eerste lid, belet de bevoegde Vlaamse autoriteit niet om in een latere fase eensluidend verklaarde afschriften te vragen als ze gegronde twijfels heeft en als dat strikt noodzakelijk is. § 2. Paragraaf 1 is niet van toepassing op het uitvoeren van een aanpassingsstage of een proeve van bekwaamheid.
De proceduretermijnen, vermeld in artikel 18, § 4, en artikel 33, beginnen te lopen op het moment waarop een burger een aanvraag of eventuele ontbrekende documenten bij de bevoegde Vlaamse overheid indient. Een verzoek om eensluidend verklaarde afschriften als vermeld in paragraaf 1, wordt niet als een verzoek om ontbrekende documenten beschouwd.
Art. 40.De Vlaamse Regering kan de bijlagen bij dit decreet wijzigen om ze in overeenstemming te brengen met toekomstige aanpassingen van de Europese regelgeving. HOOFDSTUK 6. - Wijziging van de artikelen 3, 4 en 6 van de programmawet van 10 februari 1998 tot bevordering van het zelfstandig ondernemerschap en van artikel 3 van de wet van 26 juni 2002 betreffende de oprichting van de Vestigingsraad
Art. 41.In artikel 3, eerste lid, van de programmawet van 10 februari 1998 tot bevordering van het zelfstandig ondernemerschap, gewijzigd bij de wet van 11 mei 2003 en de wet van 22 december 2003, worden de woorden "de Hoge Raad voor de Zelfstandigen en de Kleine en Middelgrote Ondernemingen" telkens vervangen door de woorden "de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen".
Art. 42.In artikel 4, § 1, tweede lid, en artikel 6 van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 11 mei 2003, worden de woorden "de Hoge Raad voor de Zelfstandigen en de Kleine en Middelgrote Ondernemingen" telkens vervangen door de woorden "de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen".
Art. 43.In artikel 3, § 1, eerste lid, van de wet van 26 juni 2002 betreffende de oprichting van de Vestigingsraad, gewijzigd bij de wet van 11 mei 2003, worden de woorden "de Hoge Raad voor de Zelfstandigen en de Kleine en Middelgrote Ondernemingen" vervangen door de woorden "de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen". HOOFDSTUK 7. - Slotbepalingen
Art. 44.In het decreet van 12 juli 2013 betreffende het onroerend erfgoed, het laatst gewijzigd bij het decreet van 15 juli 2016, worden artikel 3.4.3, artikel 3.5.3 en artikel 3.6.3 opgeheven.
Art. 45.De wet van 12 februari 2008 tot instelling van een nieuw algemeen kader voor de erkenning van EG-beroepskwalificaties wordt opgeheven.
Art. 46.Dit decreet heeft uitwerking met ingang van 18 januari 2016, met uitzondering van artikel 41, 42 en 43, die uitwerking hebben met ingang van 1 januari 2017.
Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Brussel, 24 februari 2017.
De minister-president van de Vlaamse Regering, G. BOURGEOIS De Vlaamse minister van Werk, Economie, Innovatie en Sport, Ph. MUYTERS _______ Nota (1) Zitting 2016-2017 Documenten - Ontwerp van decreet : 1021 - Nr.1 + Erratum Amendementen : 1021 - Nr. 2 Verslag : 1021 - Nr. 3 Tekst aangenomen door de plenaire vergadering : 1021 - Nr. 4 Handelingen - Bespreking en aanneming: Vergadering van 15 februari 2017.
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld