gepubliceerd op 20 augustus 1999
Decreet tot wijziging van het decreet van 23 januari 1991 inzake de bescherming van het leefmilieu tegen de verontreiniging door meststoffen en tot wijziging van het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning
11 MEI 1999. - Decreet tot wijziging van het decreet van 23 januari 1991 inzake de bescherming van het leefmilieu tegen de verontreiniging door meststoffen en tot wijziging van het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning (1)
Het Vlaams Parlement heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen hetgeen volgt : HOOFDSTUK I. - Inleidende bepalingen
Artikel 1.Dit decreet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 39 van de Grondwet. HOOFDSTUK II. - Wijzigingen van het meststoffendecreet
Art. 2.In artikel 2 van het decreet van 23 januari 1991 inzake de bescherming van het leefmilieu tegen de verontreiniging door meststoffen, gewijzigd bij decreet van 20 december 1995 en gedeeltelijk vernietigd bij arrest nr. 42/97 van 14juli 1997 van het Arbitragehof, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het tweede lid wordt 4° vervangen door wat volgt : « 4° inrichting : inrichting zoals gedefinieerd in het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning;"; 2° in het tweede lid worden een 4bis en een 4ter ingevoegd die luiden als volgt : « 4°bis landbouwinrichting : één of meer gebouwen of installaties of gedeelten daarvan die zijn bestemd voor landbouw- of tuinbouwproductie en die in toepassing van het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning niet als hinderlijke inrichting is ingedeeld in één of meer rubrieken die betrekking hebben op diersoorten vermeld in artikel 5; 4°ter veeteeltinrichting : een inrichting die ten minste één stal omvat met een capaciteit die in toepassing van het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning als hinderlijk is ingedeeld in één of meer rubrieken die betrekking hebben op diersoorten vermeld in artikel 5;"; 3° in het tweede lid wordt 6° vervangen door wat volgt : « 6° bestaande landbouwinrichting : een landbouwinrichting waarvan minstens voor wat betreft aanslagjaar 1993 vóór 29 september 1993 aangifte gedaan werd bij de Mestbank;"; 4° in het tweede lid wordt 7° vervangen door wat volgt : « 7° bestaande veeteeltinrichting : een veeteeltinrichting waarvoor : a) ofwel, de definitieve bouwvergunning werd verleend voor 1 september 1991 en waarvan minstens voor wat betreft het aanslagjaar 1993 vóór 29 september 1993 aangifte gedaan werd bij de Mestbank en in deze aangifte, die op de inrichting betrekking heeft, dieren zijn aangegeven;b) ofwel, de definitieve bouwvergunning en milieuvergunning tussen 1 september 1991 en 1 januari 1996 werden bekomen en waarvoor aan de vereiste aangifteplicht in het kader van dit decreet is voldaan;c) ofwel, de definitieve milieuvergunning na 31 december 1995 werd bekomen als gevolg van een vergunningsaanvraag ingediend volgens de procedure voorzien in het Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming; d) ofwel, de definitieve milieuvergunning werd bekomen als gevolg van een herlocalisatie van een bestaande veeteeltinrichting;"; 5° in het tweede lid wordt 9° vervangen door wat volgt : « 9° tot de veeteeltinrichting of landbouwinrichting behorende oppervlakte cultuurgronden : de oppervlakte cultuurgrond die door de producent of gebruiker in gebruik is op 1 januari van het jaar van aangifte (aanslagjaar) ingevolge eigendom, vruchtgebruik, erfpacht, opstal of een pachtovereenkomst;seizoenpacht hoort hier niet bij;"; 6° in het tweede lid wordt 10° vervangen door wat volgt : « 10° bedrijf : worden als één bedrijf beschouwd, een of meer veeteeltinrichtingen en/of landbouwinrichtingen die worden geëxploiteerd door : - eenzelfde natuurlijke of rechtspersoon; - echtgenoten of leden van eenzelfde gezin; - een natuurlijke persoon en een of meerdere rechtspersonen waarin deze natuurlijke persoon, zijn echtgeno(o)t(e) of een ander lid van zijn gezin belast is met de dagelijkse leiding; - verbonden ondernemingen in de zin van IV.A, § 1, van de bijlage bij het koninklijk besluit van 8 oktober 1976 met betrekking tot de jaarrekeningen van de ondernemingen;"; 7° in het tweede lid wordt 11° vervangen door wat volgt : « 11° stikstofverbinding : elke stikstof bevattende stof, uitgezonderd gasvormige moleculaire stikstof;"; 8° in het tweede lid wordt 13° vervangen door wat volgt : « 13° meststof : elke één of meer stikstof- en/of fosforverbindingen bevattende stof die op het land wordt gebruikt ter bevordering van de gewasgroei, met inbegrip van dierlijke mest, afval van visteeltbedrijven en zuiveringsslib;deze meststoffen omvatten aldus inzonderheid de dierlijke mest, de chemische meststoffen en de andere meststoffen;"; 9° in het tweede lid wordt 14° vervangen door wat volgt : « 14° dierlijke mest : excrementen van vee of een mengsel van strooisel en excrementen van vee, alsook producten daarvan;"; 10° in het tweede lid wordt 15° vervangen door wat volgt : « 15° chemische meststof of kunstmest : elke met een industrieel proces vervaardigde meststof;"; 11° in het tweede lid wordt 18° vervangen door wat volgt : "18° mestoverschot door invoer : de dierlijke mest en andere meststoffen die worden ingevoerd van buiten het Vlaamse Gewest en die niet worden opgebracht op een cultuurgrond behorend tot het buiten het Vlaamse Gewest gelegen bedrijf waarvan de mest afkomstig is;"; 12° in het tweede lid wordt 19° vervangen door wat volgt : « 19° nutriëntenbalans : een balans van nutriënten die zowel van het type bodem, van het type mestuitscheiding, als van het type bedrijfsbalans kan zijn;"; 13° in het tweede lid wordt 22° vervangen door wat volgt : « 22° mestverwerking : het behandelen en/of verwerken van dierlijke mest derwijze dat de nutriënten vervat in de dierlijke mest : a) ofwel, worden gemineraliseerd en de vaste residu's, die na de mineralisatie overblijven, niet op in het Vlaamse Gewest gelegen cultuurgrond worden opgebracht, tenzij deze residu's eerst zijn behandeld tot kunstmest; b) ofwel, worden gerecycleerd en het gerecycleerde eindproduct niet op in het Vlaamse Gewest gelegen grond wordt opgebracht;"; 14° in het tweede lid wordt 24° vervangen door wat volgt : « 24° verwerkingseenheid : een inrichting waar dierlijke mest verwerkt wordt;"; 15° in het tweede lid wordt 28° vervangen door wat volgt : « 28° producent : de natuurlijke of rechtspersoon die een veeteeltinrichting exploiteert of voor wiens rekening een veeteeltinrichting wordt geëxploiteerd, alsook de houder van het vee dat gehouden wordt in een landbouwinrichting;"; 16° in het tweede lid wordt 30° vervangen door wat volgt : « 30° producent van andere meststoffen : elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die andere meststoffen produceert die met toepassing van het decreet van 2 juli 1981 betreffende de voorkoming en het beheer van afvalstoffen als secundaire grondstof voor gebruik in, of als meststof, worden verhandeld;"; 17° in het tweede lid wordt 37° opgeheven;18° aan het tweede lid worden een 39° tot 48° toegevoegd, die luiden als volgt : « 39° stikstofverontreiniging aquatisch milieu : het direct of indirect lozen van stikstofverbindingen uit agrarische bronnen in het aquatisch milieu ten gevolge waarvan de gezondheid van de mens in gevaar kan worden gebracht, het leven en de aquatische ecosystemen kunnen worden geschaad, de mogelijkheden tot recreatie kunnen worden aangetast of een ander rechtmatig gebruik van het water kan worden gehinderd;40° grondwater : al het water dat zich onder het bodemoppervlak in de verzadigde zone bevindt en dat in direct contact met bodem of ondergrond staat;41° zoet water : van nature voorkomend zoet water met een laag gehalte aan zouten, dat in veel gevallen aanvaard wordt als zijnde geschikt voor onttrekking en behandeling voor de bereiding van drinkwater;42° eutrofiëring : een verrijking van het water door stikstof- en/of fosforverbindingen, die leidt tot een versnelde groei van algen en hogere plantaardige levensvormen met als gevolg een ongewenste verstoring van het evenwicht tussen de verschillende in het water aanwezige organismen en een verslechtering van de waterkwaliteit;43° arm aan ammoniakale stikstof : een gehalte aan ammoniakale stikstof dat lager is dan 20 % van het totale stikstofgehalte van de meststof;44° helling : cultuurgronden met een hellingsgraad van meer dan 8 %;45° drassige grond : een plaats waar de grond op het ogenblik van de bemesting op minder dan 0,20 m onder het maaiveld met water verzadigd is;46° kwetsbare zone water : een overeenkomstig artikel 15 aangewezen stuk land;47° bodembalans : de balans die het verschil berekent tussen de aanvoer of de toepassing van nutriënten in en op de bodem en de afvoer of onttrekking van nutriënten uit de bodem op perceelsniveau;48° bedrijfsbalans : de balans die het verschil berekent tussen de nutriëntenaanvoer van het bedrijf en de nutriëntenafvoer van datzelfde bedrijf;aan- en afvoerposten kunnen hierbij hetzij op basis van forfaitaire inhoudscijfers, hetzij via analyse bewezen worden. » ; 19° aan het tweede lid worden een 49° tot 54° toegevoegd, die luiden als volgt : « 49° half-natuurlijke graslanden : de volgende graslanden : - Ha : struisgrasvegetatie op zure bodem of graslanden.van droge, zeer voedselarme zure gronden; - Hc : vochtig, niet tot weinig bemest grasland, genoemd "dotterbloemhooilanden"; - Hd : kalkrijk duingrasland; - Hf : natte ruigte met Moerasspirea; - Hj : vochtige tot natte graslanden met hoge abundantie van Juncus spec; - Hk : kalkgrasland of grasland van droge, mineralenrijke maar stikstof- en fosforarme gronden; - Hm : onbemest, vochtig pijpestrootjesgrasland, genoemd "blauwgraslanden", vochtige tot venige graslanden van zeer voedselarme zandgronden; - Hn : zure borstelgrasvegetatie of heischrale graslanden; - Hu : mesofiel hooiland; - Hv : zinkgrasland; 50° potentieel belangrijke graslanden : de volgende graslanden : - Hp+K(..) : cultuurgrasland met waardevolle kleine landschapselementen in de grasland-, moeras- of waterrijke sfeer, bv.
Hp+Mr, Hp+Kn, Hp+Hc, Hp+K(Ae), Hp+K(Hc), Hp+K(Mr); - Hp+ fauna : overdruk; - Hp-graslanden op lemige en kleiige, relatief vochtige bodems in valleien met een hoge ecologische prioriteit (Hpriv); - Hpr : weilandcomplex met veel sloten en/of microreliëf; 51° graslanden Hp*, Hpr*, Hpr+Da, Hr : de volgende gras- en weilanden : - Hp* : soortenrijk permanent cultuurgrasland; - Hpr* : soortenrijk weiland met veel sloten en/of microreliëf; - Hpr+Da : zilte graslanden met in de depressies vegetaties gebonden aan zilte invloed; - Hr : geruderaliseerd, verlaten mesofiel grasland; 52° graslanden Hpr*+Da : de soortenrijk zilte graslanden met veel sloten en/of microreliëf en met in de depressies vegetaties gebonden aan zilte invloed;53° graslanden Hpr* met elementen van Mr, Mc, Hu, Hc : soortenrijk weiland met veel sloten en/of microreliëf met elementen van moerasssige vegetaties of halfnatuurlijke graslanden;54° huiskavel : kadastraal perceel of kadastrale percelen gelegen in de gebieden, bedoeld in artikel 15ter, § 1, inzoverre tot het bedrijf behorend conform de aangifte 1998 (situatie 1997) of artikel 15bis, § 1, die ofwel behoren bijde vergunde woning ofwel behoren bij de stal of stallen van de landbouw- en/of veeteeltinrichting en met de vergunde woning, stal of stallen een ononderbroken ruimtelijk geheel vormen;de begrenzing van de huiskavel vindt plaats op basis van een duidelijk herkenbaar specifiek gebruik of op basis van een in het landschap duidelijk herkenbaar element. ».
Art. 3.Hoofdstuk Ibis van hetzelfde decreet, bestaande uit artikel 2bis, ingevoegd bij decreet van 20 december 1995, wordt opgeheven.
Art. 4.In artikel 3 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 25 juni 1992,18 december 1992 en 20 december 1995, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1 wordt de inleidende zin vervangen door wat volgt : « De producent van wie het bedrijf : - ofwel, een productie aan dierlijke mest heeft groter dan of gelijk aan 300 kg difosforpentoxyde en waarbij de productie aan dierlijke mest van het bedrijf wordt berekend als de som van de productie aan dierlijke mest MPp van elke inrichting van het bedrijf zoals bepaald in artikel 6, § 1; - ofwel, waarvan de tot het bedrijf behorende oppervlakte cultuurgrond groter is dan of gelijk is aan 2 ha; dient elk jaar aan de Mestbank per inrichting een aangifte te doen van :"; 2° in § 1 wordt het meermaals voorkomende woord "entiteit" telkens vervangen door het woord "inrichting";3° § 1, 2°, c), wordt opgeheven;4° in § 1, 4°, worden de woorden "van artikel 6, § 2," vervangen door de woorden "van hoofdstuk VIbis" en worden de woorden "met opgave van en gesteund door een bewezen nutriëntenbalans" vervangen door de woorden "met opgave van en gesteund door de resultaten van elk van de toegepaste balansen"; 5° § 1, 5°, a), wordt vervangen door wat volgt : « a) de tot de veeteeltinrichting en/of landbouwinrichting behorende oppervlakte cultuurgronden, met aanduiding van het eigendoms- of gebruiksstatuut en het teeltplan;"; 6° in § 1, 5°, wordt de laatste zin "Deze gegevens moeten worden aangegeven voor het kalenderjaar voorafgaand aan het jaar van aangifte;" vervangen door de zin : "deze gegevens moeten worden aangegeven voor het jaar van aangifte;"; 7° § 1, 6°, wordt opgeheven;8° § 2 wordt opgeheven.
Art. 5.In artikel 4 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij decreet van 20 december 1995, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1 wordt vervangen door wat volgt : « § 1.Elke gebruiker is ertoe gehouden voor elke landbouw- en/of veeteeltinrichting en/of deel hiervan een register bij te houden met betrekking tot het gebruik van dierlijke mest, chemische meststoffen en andere meststoffen alsook de tot de landbouw- en/of veeteeltinrichting behorende oppervlakte cultuurgrond. » ; 2° in § 2 wordt het woord "entiteit" vervangen door de woorden "landbouw- en/of veeteeltinrichting enlof deel hiervan";3° een § 2bis wordt ingevoegd, die luidt als volgt : « § 2bis.Elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die chemische meststoffen en/of andere meststoffen produceert, verdeelt, importeert of exporteert en deze levert aan een verdeler, een producent of een gebruiker, is ertoe gehouden een register bij te houden met betrekking tot de hoeveelheden en soorten meststoffen, inzonderheid hun gehalte aan N en P2O5 die hij importeert, exporteert, verdeelt of levert aan een producent en/of gebruiker.
Hij dient elk jaar voor 15 maart aan de Mestbank aangifte te doen van de hoeveelheid N en P2O5 die in het voorafgaande kalenderjaar geproduceerd, verdeeld, geïmporteerd of geëxporteerd is geworden, gerangschikt per bedrijf en per bestemmingsadres. » ; 4° in § 4 en in § 5 worden de woorden "§§ 1, 2 en 3" vervangen door de woorden "§ 1, § 2, § 2bis en § 3".
Art. 6.In hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 25 juni 1992, 18 december 1992, 22 december 1993 en 20 december 1995, wordt tussen artikelen 4 en 5 het opschrift van hoofdstuk IIbis, bestaande uit artikel 5 en 6, ingevoegd dat luidt als volgt : « HOOFDSTUK IIbis. - Bedrijfsmatige mestoverschotten".
Art. 7.Artikel 5 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : «
Artikel 5.§ 1. Wanneer de producent of gebruiker overeenkomstig de bepalingen van artikel 20bis heeft geopteerd voor het forfaitaire stelsel, moet voor de berekening van de productie van dierlijke mest per landbouw- en/of veeteeltinrichting en/of deel hiervan afhankelijk van het aantal dieren, worden uitgegaan van de volgende forfaitaire uitscheidingshoeveelheden, uitgedrukt in kg difosforpentoxyde en stikstof per dier en per jaar : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld § 2. Wanneer de producent of gebruiker overeenkomstig de bepalingen van artikel 20bis heeft geopteerd voor het nutriëntenbalansstelsel van het type mestuitscheidingsbalans, kan voor de berekening van de productie van dierlijke mest de reële difosforpentoxyde- en/of reële stikstofuitscheiding per dier en per jaar worden gehanteerd voor : 1° de dieren die uitsluitend met voeders werden gevoederd waarvan de fabricanten in het kader van de productnormering een wijziging van de difosforpentoxyde- en/of stikstofuitscheiding hebben gewaarborgd; deze berekeningswijze, gesteund op reële waarden, geldt enkel voor landbouw- en/of veeteeltinrichtingen en/of delen hiervan die uitsluitend voormelde voeders gebruiken voor alle dieren van de beschouwde diersoort en dit gedurende het volledige kalenderjaar; voor de toepassing van deze reële uitscheidingshoeveelheden moet de producent jaarlijks aan de Mestbank het bewijs leveren dat bedoelde dieren uitsluitend met het voeder, bedoeld in het eerste lid, werden gevoederd; als bewijs geldt een attest afgeleverd door de voederleverancier waarop ten minste is vermeld : - de naam van de producent; - de inrichtingsgegevens; - het Mestbanknummer; - de voedersamenstelling geattesteerd door de fabricant; - de in het kalenderjaar voorafgaand aan het jaar van aangifte geleverde hoeveelheid voeder van het type bedoeld in het eerste lid; - een verklaring op eer van de juistheid van de vermelde gegevens; 2° alle dieren van de beschouwde diersoort waarvoor gedurende het hele kalenderjaar voedertechnieken, al dan niet aangevuld met exploitatietechnieken, werden toegepast die een wijziging van de difosforpentoxyde- en/of stikstofuitscheiding tot gevolg hebben; deze berekeningswijze, gesteund op reële waarden, geldt enkel voor landbouw- en/of veeteeltinrichtingen die uitsluitend voormelde voedertechnieken gebruiken; de bewijslast voor deze reële difosforpentoxyde- en/of reële stikstofuitscheiding per dier en per jaar ligt bij de producent en/of gebruiker.
De Vlaamse regering kan nadere regels vaststellen met betrekking tot het bewijs van de reële uitscheidingshoeveelheden. ».
Art. 8.In artikel 6 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 25 juni 1992 en van 20 december 1995, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1 wordt de inleidende zin "Met ingang van 1 januari 1996 wordt het mestoverschot van een bedrijf voor een bepaald kalenderjaar als volgt berekend :" vervangen door de volgende inleidende zin : "Met ingang van 1 januari 1999 wordt, wanneer de producent of gebruiker overeenkomstig de bepalingen van artikel 20bis heeft geopteerd voor het forfaitaire stelsel, het mestoverschot van een bedrijf voor een bepaald kalenderjaar berekend als de som van de mestoverschotten van elke landbouw- en/of veeteeltinrichting en/of deel hiervan van het bedrijf.Bij deze berekening worden negatieve mestoverschotten niet in de som opgenomen. Het mestoverschot van een landbouw- en/of veeteeltinrichting en/of een deel hiervan voor een bepaald kalenderjaar wordt als volgt berekend :"; 2° in § 1 worden de definities van MPp, MPn, CMp, CMn, AMp, AMn, MGp, MGndier en MGntot vervangen door wat volgt : « MPp : de productie van dierlijke mest, zijnde het product van de gemiddelde veebezetting in de landbouw- en/of veeteeltinrichting en/of deel hiervan gedurende het voorbije kalenderjaar met de overeenkomstige productie per dier, berekend overeenkomstig artikel 5, uitgedrukt in kg difosforpentoxyde;de gemiddelde veebezetting van elk van de bedoelde diersoorten wordt vastgesteld door de som van de maandelijkse geregistreerde dierenaantallen te delen door twaalf;
MPn : de netto-productie van dierlijke mest, zijnde het product van de gemiddelde veebezetting in de landbouw- en/of veeteeltinrichting en/of deel hiervan gedurende het voorbije kalenderjaar met de overeenkomstige netto-uitscheidingshoeveelheden per dier, uitgedrukt in kg stikstof; de gemiddelde veebezetting van elk van de bedoelde diersoorten wordt vastgesteld door de som van de maandelijkse geregistreerde dierenaantallen te delen door twaalf; de netto-uitscheidingshoeveelheden per dier, uitgedrukt in kg stikstof, worden met toepassing van artikel 10bis forfaitair vastgesteld op 85 percent van de respectieve productie per dier vermeld in artikel 5, uitgedrukt in kg stikstof;
CMp : de hoeveelheid chemische meststof uitgedrukt in kg difosforpentoxyde die op de tot de landbouw- en/of veeteeltinrichting en/of deel hiervan behorende cultuurgrond werd opgebracht gedurende het voorbije jaar;
CMn : de hoeveelheid chemische meststof uitgedrukt in kg stikstof die op de tot de landbouwen/of veeteeltinrichting en/of deel hiervan behorende cultuurgrond werd opgebracht gedurende het voorbije jaar;
AMp : de hoeveelheid andere meststoffen uitgedrukt in kg difosforpentoxyde die op de tot de landbouw- en/of veeteeltinrichting en/of deel hiervan behorende cultuurgrond werd opgebracht gedurende het voorbije jaar;
AMn : de hoeveelheid andere meststoffen uitgedrukt in kg stikstof die op de tot de landbouwen/of veeteeltinrichting en/of deel hiervan behorende cultuurgrond werd opgebracht gedurende het voorbije jaar;
MGp : de hoeveelheid difosforpentoxyde uitgedrukt in kg die op basis van het teeltplan voor het voorbije kalenderjaar op de tot de landbouw- en/of veeteeltinrichting en/of deel hiervan behorende oppervlakte cultuurgronden, mocht worden opgebracht, conform artikel 14, 15, 15bis, 15ter en 15quater;
MGn[dm+am] : de hoeveelheid dierlijke mest, gerekend aan de netto-inhoudsnorm, en andere meststoffen uitgedrukt in kg stikstof die op basis van het teeltplan voor het voorbije kalenderjaar op de tot de landbouw- en/of veeteeltinrichting en/of deel hiervan behorende oppervlakte cultuurgronden, mocht worden opgebracht, conform artikel 14, 15, 15bis, 15ter en 15quater;
MGntot : de hoeveelheid dierlijke mest, gerekend aan de netto-inhoudsnorm, en andere meststoffen en chemische meststoffen uitgedrukt in kg stikstof die op basis van het teeltplan voor het voorbije kalenderjaar op de tot de landbouw- en/of veeteeltinrichting en/of deel hiervan behorende oppervlakte cultuurgronden, mocht worden opgebracht, conform artikel 14, 15, 15bis, 15ter en 15quater. » ; 3° § 2 wordt vervangen door wat volgt : « § 2.Wanneer de producent of gebruiker overeenkomstig de bepalingen van artikel 20bis heeft geopteerd voor het nutriëntenbalansstelsel, wordt het mestoverschot van een bedrijf voor een bepaald kalenderjaar berekend als de som van de mestoverschotten van elke landbouw- en/of veeteeltinrichting van het bedrijf volgens de methode vermeld in § 1, met dien verstande dat nu de reële uitscheidingshoeveelheden, bepaald overeenkomstig artikel 5, § 2, de reële stikstofverliezen, alsook de reële hoeveelheden meststoffen die gedurende het voorbije kalenderjaar op de tot de landbouw- en/of veeteeltinrichting en/of deel hiervan behorende oppervlakte cultuurgronden, werden opgebracht, in rekening worden gebracht.
Bij de berekening van het werkelijke geproduceerde mestoverschot, kan de producent niet meer oppervlakte in rekening brengen dan de tot de landbouw- en/of veeteeltinrichting enlof deel hiervan behorende oppervlakte cultuurgrond. » ; 4° § 3 wordt opgeheven.
Art. 9.Artikel 7, § 3, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij decreet van 20 december 1995, wordt vervangen door wat volgt : "§ 3. Elk vervoer door een erkende mestvervoerder moet vooraf aan de Mestbank worden gemeld. Behoudens uitdrukkelijke afmelding moet elk gemeld transport ook effectief worden uitgevoerd. De Vlaamse regering kan met betrekking tot de melding en afmelding nadere regels vaststellen. »
Art. 10.In artikel 8 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 25 juni 1992 en van 20 december 1995, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, 3° wordt a) vervangen door wat volgt : « a) het vervoer van dierlijke mest of andere meststoffen, vanuit een bepaalde landbouw-en/of veeteeltinrichting naar cultuurgronden die behoren tot diezelfde landbouw- en/of veeteeltinrichting;"; 2° in § 1, 3°, b) worden de woorden "het vervoer van, op een gezinsveeteeltbedrijf geproduceerde dierlijke mest of andere meststoffen, naar cultuurgrondenvan gebruikers gelegen in dezelfde gemeente of in aangrenzende gemeenten, waarbij aan de volgende voorwaarden is voldaan" vervangen door de woorden "het vervoer van, op een veeteelt- en/of landbouwinrichting behorende tot een bedrijf met familiale dimensie geproduceerde dierlijke mest of aldaar geproduceerde andere meststoffen, naar cultuurgronden van gebruikers gelegen in dezelfde gemeente of in aangrenzende gemeenten, waarbij aan de volgende voorwaarden is voldaan";3° in § 1, 3°, c), worden de woorden "het vervoer van, op een gezinsveeteeltbedrijf geproduceerde dierlijke mest of andere meststoffen naar een verzamelpunt, een bewerkings- of een verwerkingseenheid, gelegen in eenzelfde gemeente of een aangrenzende gemeente, waarbij aan volgende voorwaarden is voldaan" vervangen door de woorden "het vervoer van, op een veeteelt- en/of landbouwinrichting behorende tot een bedrijf met familiale dimensie geproduceerde dierlijke mest of aldaar geproduceerde andere meststoffen naar een verzamelpunt, een producent van andere meststoffen, een bewerkings- of een verwerkingseenheid, gelegen in eenzelfde gemeente of een aangrenzende gemeente, waarbij aan volgende voorwaarden, is voldaan";4° een § 2bis wordt ingevoegd, die luidt als volgt : « § 2bis.De Vlaamse regering kan onder de door haar te bepalen voorwaarden voor het vervoer van dierlijke mest of andere meststoffen afwijkingen toestaan op de bepalingen van artikel 7 voorzover tegelijk aan volgende twee voorwaarden voldaan wordt : 1° het vervoer gebeurt door een erkend mestvoerder of in opdracht van een erkend mestvoerder;2° de erkend mestvoerder beschikt over door de Mestbank goedgekeurd informaticamateriaal waarmee een on-line verbinding met de Mestbank kan gerealiseerd worden.» ; 5° een § 4 wordt toegevoegd, die luidt als volgt : « § 4.Voor de toepassing van § 1, 3°, b) en c), wordt onder bedrijf met familiale dimensie verstaan : 1° voor de periode van 1 januari 1999 tot en met 31 december 2002 : bedrijven waarvan de bedrijfsmatige mestproductie MPp, blijkens de aangifte van 1998 (situatie 1997), kleiner is dan 12.500 kg P2O5 en het bedrijf in 1997 (aangifte 1998) de status gezinsveeteeltbedrijf had verworven; 2° vanaf 1 januari 2003 : bedrijven waarvan de bedrijfsmatige mestproductie MPp, blijkens de aangifte van het voorafgaande aanslagjaar, kleiner is dan 10.000 kg P2O5. »
Art. 11.In artikel 9 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 25 juni 1992 en van 20 december 1995, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 2 wordt de zin "De Vlaamse regering kan de afzet van mestoverschotten voor producenten, waarvan één of meer entiteiten gelegen is in een gemeente met een gemeentelijke productiedruk hoger dan 100 kg difosforpentoxyde, of voor invoerders, beperken tot bepaalde gemeenten of arrondissementen zonder mestoverschotten.» vervangen door de zin "De Vlaamse regering kan de afzet van dierlijke mest door invoer, of de afzet van andere meststoffen evenals de afzet van mestoverschotten van producenten, waarvan één of meer landbouw- en/of veeteeltinrichtingen gelegen is in een gemeente met een oorspronkelijke gemeentelijke productiedruk hoger dan 100 kg difosforpentoxyde, beperken tot bepaalde gemeenten of arrondissementen. » ; 2° in het eerste lid van § 2 wordt 1° opgeheven;3° in het tweede lid van § 2 wordt het woord "entiteit" vervangen door de woorden "landbouwen/of veeteeltinrichting" en wordt 1° opgeheven;4° § 3 wordt vervangen door wat volgt : « § 3.De Vlaamse regering kan aan producenten van dierlijke mest de verplichting opleggen hun dierlijke mest geheel of gedeeltelijk te verwerken en/of te exporteren, inzoverre het bedrijfsmatige mestoverschot of de bedrijfsmatige mestproductie groter is dan een grenswaarde die door de Vlaamse regering wordt bepaald op basis van het mestoverschot op niveau van het Vlaamse Gewest. De Vlaamse regering kan hiertoe nadere regels vaststellen.
In elk geval zijn de producenten wier bedrijfsmatige mestproductie MPp, blijkens de aangifte(n) van het voorafgaande aanslagjaar 10.000 kg difosforpentoxyde of meer bedroeg verplicht om vanaf 1 januari 2003 de totaliteit van hun bedrijfsmatige mestoverschotten te verwerken en/of te exporteren. » ; 5° een § 4 wordt toegevoegd, die luidt als volgt : « § 4.Wordt overeenkomstig de regels, vermeld in het tweede lid, aan de mestverwerkingsplicht onderworpen, elk bedrijf dat : 1° ofwel, ten minste één veeteeltinrichting op basis van de aangiften 1998 omvat die : a) blijkens de aangiften van 1998, in 1997 behoorde tot een bedrijf waarvan de bedrijfsmatige mestproductie MPp 7.500 kg difosforpentoxyde of meer bedroeg; b) en die gelegen is in een gemeente met een oorspronkelijke productiedruk van meer dan 100 kg P2O5; 2° ofwel, ten minste één deel van een veeteeltinrichting op basis van de aangiften 1998 omvat dat : a) blijkens de aangiften van 1998, in 1997 behoorde tot een bedrijf waarvan de bedrijfsmatige mestproductie MPp 7.500 kg difosforpentoxyde of meer bedroeg; b) en dat gelegen is in een gemeente met een oorspronkelijke productiedruk van meer dan 100 kg P2O5. De bedrijven, bedoeld in het eerste lid, moeten ten minste het volgende percentage van hun bedrijfsmatig overschot aan dierlijke mest verwerken, waarbij voor mest afkomstig van pluimvee deze minimale verwerkingsplicht mag worden vervangen door een evenwaardig minimumpercentage aan export : 1° in 1999 : a) ten minste 15 percent, wanneer de gewogen bedrijfsmatige mestproductie GPp van het bedrijf blijkens de aangifte(n) van het aanslagjaar 1998 in 1997 meer dan 10.000 tot en met l5.000 kg P2O5 bedroeg; b) ten minste 30 percent, wanneer de gewogen bedrijfsmatige mestproductie GPp van het bedrijf blijkens de aangifte(n) van het aanslagjaar 1998 in 1997 meer dan 15.000 kg P2O5 bedroeg; 2° in 2000 : a) ten minste 15 percent, wanneer de gewogen bedrijfsmatige mestproductie GPp van het bedrijf blijkens de aangifte(n) van het aanslagjaar 1999 in 1998 meer dan 10.000 tot en met 15.000 kg P2O5 bedroeg; b) ten minste 30 percent, wanneer de gewogen bedrijfsmatige mestproductie GPp van het bedrijf blijkens de aangifte(n) van het aanslagjaar 1999 in 1998 meer dan 15.000 kg P2O5 bedroeg; 3° in 2001 : a) ten minste 15 percent, wanneer de gewogen bedrijfsmatige mestproductie GPp van het bedrijf blijkens de aangifte(n) van het aanslagjaar 2000 in 1999 meer dan 10.000 tot en met 12.500 kg P2O5 bedroeg; b) ten minste 30 percent, wanneer de gewogen bedrijfsmatige mestproductie GPp van het bedrijf blijkens de aangifte(n) van het aanslagjaar 2000 in 1999 meer dan 12.500 tot en met 15.000 kg P2O5 bedroeg; c) ten minste 45 percent, wanneer de gewogen bedrijfsmatige mestproductie GPp van het bedrijf blijkens de aangifte(n) van het aanslagjaar 2000 in 1999 meer dan 15.000 kg P2O5 bedroeg; 4° in 2002 : a) ten minste 15 percent, wanneer de gewogen bedrijfsmatige mestproductie GPp van het bedrijf blijkens de aangifte(n) van het aanslagjaar 2001 in 2000 meer dan 7.500 tot en met 10.000 kg P2O5 bedroeg; b) ten minste 30 percent, wanneer de gewogen bedrijfsmatige mestproductie GPp van het bedrijf blijkens de aangifte(n) van het aanslagjaar 2001 in 2000 meer dan 10.000 tot en met 12.500 kg P2O5 bedroeg; c) ten minste 45 percent, wanneer de gewogen bedrijfsmatige mestproductie GPp van het bedrijf blijkens de aangifte(n) van het aanslagjaar 2001 in 2000 meer dan 12.500 tot en met 15.000 kg P2O5 bedroeg; d) ten minste 60 percent, wanneer de gewogen bedrijfsmatige mestproductie GPp van het bedrijf blijkens de aangifte(n) van het aanslagjaar 2001 in 2000 meer dan 15.000 kg P2O5 bedroeg; 5° vanaf 1 januari 2003 : a) ten minste 30 percent, wanneer de bedrijfsmatige mestproductie MPp van het bedrijf blijkens de aangifte(n) van het voorgaande aanslagjaar meer dan 7.500 tot en met 10.000 kg P2O5 bedroeg; b) ten minste 45 percent, wanneer de bedrijfsmatige mestproductie MPp van het bedrijf blijkens de aangifte(n) van het voorgaande aanslagjaar meer dan 10.000 tot en met 12.500 kg P2O5 bedroeg; c) ten minste 60 percent, wanneer de bedrijfsmatige mestproductie MPp van het bedrijf blijkens de aangifte(n) van het voorgaande aanslagjaar meer dan 12.500 tot en met 15.000 kg P2O5 bedroeg; d) ten minste 75 percent, wanneer de bedrijfsmatige mestproductie MPp van het bedrijf blijkens de aangifte(n) van het voorgaande aanslagjaar meer dan 15.000 kg P2O5 bedroeg.
Voor de toepassing van de bepalingen van dit artikel wordt verstaan onder : 1° veeteeltinrichting op basis van de aangiften 1998 : het geheel van de in 1998 aangegeven entiteiten, waar vee werd gehouden, die gelegen zijn op eenzelfde exploitatie-adres;2° deel van een veeteeltinrichting op basis van de aangiften 1998 : de in 1998 aangegeven entiteiten waar vee werd gehouden;3° bedrijfsmatige mestproductie MPp : de productie van dierlijke mest zoals gedefinieerd in artikel 6;4° gewogen bedrijfsmatige mestproductie GPp : de som van de overeenkomstig artikel 6 berekende MPp voor alle dieren, behalve leghennen, op het bedrijf en 40 percent van de overeenkomstig artikel 6 berekende MPp voor de leghennen op het bedrijf.» ; 6° een § 5 wordt toegevoegd, die luidt als volgt : « § 5.De minimale mestverwerkingsplicht, bedoeld in § 4, geldt op het niveau van het hele bedrijf en geldt niet voor elke veeteeltinrichting afzonderlijk die behoort tot het bedrijf"; 7° een § 6 wordt toegevoegd die luidt als volgt : « § 6.Voor de veeteeltinrichtingen en bedrijven, bedoeld in § 4, wordt de tot de landbouw- en/of veeteeltinrichting en/of deel hiervan behorende oppervlakte cultuurgronden, die in aanmerking mag worden genomen voor de berekening van het bedrijfsmatige mestoverschot, beperkt tot maximum de tot de landbouw- en/of veeteeltinrichting en/of deel hiervan behorende oppervlakte cultuurgronden zoals die blijkt uit de aangifte(n) 1999 (situatie 1998). Daarbij wordt aangenomen dat de tot de landbouw- en/of veeteeltinrichting en/of deel hiervan behorende oppervlakte cultuurgronden gelijk is aan de voor de overeenkomstige entiteit(en) in de aangifte(n) van 1999 aangegeven oppervlakte cultuurgronden, tenzij binnen een termijn van twee maanden na de inwerkingtreding van deze bepalingen bij ter post aangetekend schrijven anders wordt gevraagd door de producent. In dit laatste geval wordt van de in de aangifte(n) van 1999 aangegeven totale tot het bedrijf behorende oppervlakte cultuurgronden aan elke aangegeven entiteit een oppervlakte cultuurgronden toegewezen in evenredigheid met de hiervoor aangegeven mestproductie uitgedrukt in kg P2O5. » ; 8° een § 7 wordt toegevoegd, die luidt als volgt : « § 7.Wanneer een producent of een gebruiker een veeteeltinrichting en/of een deel van een veeteeltinrichting als bedoeld in § 4, eerste lid, opneemt in zijn bedrijf, moet hij ten minste 75 percent van de mestproductie MPp van deze veeteeltinrichting respectievelijk van dit deel van de veeteeltinrichting verwerken.
Deze verstrengde mestverwerkingsverplichting geldt niet wanneer : a) het gaat om een overdracht aan de echtgenoot van de producent van het overgedragen bedrijf, zijn afstammelingen of aangenomen kinderen, de afstammelingen of aangenomen kinderen van zijn echtgenoot, of de echtgenoten van de voormelde afstammelingen of aangenomen kinderen;in dat geval blijft de overgedragen veeteeltinrichting of deel ervan onderworpen aan dezelfde mestverwerkingsplicht als deze die van toepassing was op het bedrijf waartoe de overgedragen veeteeltinrichting of deel ervan behoorde; b) de opname in zijn bedrijf is gebeurd na de met de aangiften 1998 aangegeven situatie maar voor 15 oktober 1998 en mits de producent of gebruiker het bewijs hiervan levert aan de Mestbank.» ; 9° een § 8 wordt toegevoegd, die luidt als volgt : « § 8.Bij opsplitsing van een mestverwerkingsplichtig bedrijf geldt de regel dat de bedrijven ontstaan uit de opsplitsing van het mestverwerkingsplichtige bedrijf onderworpen worden aan dezelfde mestverwerkingsplicht als deze die van toepassing was op het bedrijf dat het voorwerp uitmaakte van de opsplitsing. » ; 10° een § 9 wordt toegevoegd, die luidt als volgt : « § 9.Wanneer het gaat om de overname van het gehele bedrijf waartoe een veeteeltinrichting of een deel van een veeteeltinrichting als bedoeld in § 4 behoort, blijft het overgenomen bedrijf onverminderd onderworpen aan de mestverwerkingsplicht bedoeld in § 4. » ; 11° een § 10 wordt toegevoegd, die luidt als volgt : « § 10.De minimale mestverwerkingsplicht, bedoeld in § 4, geldt eveneens voor de bedrijven : 1° die één of meer veeteeltinrichtingen of delen ervan omvatten die gelegen zijn in een gemeente met een oorspronkelijke productiedruk van meer dan 100 kg P2O5, andere dan deze bedoeld in § 4; 2° en, waarvan de gewogen bedrijfsmatige mestproductie GPp, blijkens de aangifte(n) van het voorafgaande aanslagjaar 10.000 kg difosforpentoxyde of meer bedroeg.
De bepalingen van §§ 5 en 6 zijn eveneens van toepassing op deze bedrijven. »
Art. 12.Aan hoofdstuk III van hetzelfde decreet, gewijzigd bij decreet van 20 december 1995, wordt een artikel 10bis toegevoegd, dat luidt als volgt : «
Artikel 10bis.§ 1. Voor de omrekening van het bruto-gehalte stikstof in dierlijke mest bij uitscheiding naar netto-gehalte van stikstof in de dierlijke mest op het ogenblik van de afzet, worden de verliezen uit de stal, de opslag en het vervoer forfaitair vastgesteld op 15 percent van de uitscheidingsnormen bedoeld in artikel 5. Dit netto-gehalte wordt de forfaitaire netto-inhoudsnorm stikstof genoemd. § 2. Wanneer de producent of gebruiker overeenkomstig de bepalingen van artikel 20bis heeft geopteerd voor het nutriëntenbalansstelsel en de bedrijfsbalans toepast, kunnen de reële stikstofverliezen in aanmerking worden genomen in zoverre de verlieshoeveelheden van de bedrijfsbalans lager zijn dan de door de Vlaamse regering vastgestelde waarden De Vlaamse regering stelt nadere regels hieromtrent vast. ».
Art. 13.In artikel 11, § 1, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij decreet van 20 december 1995, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° aan 4° wordt een zin toegevoegd, die luidt als volgt : « de Mestbank betaalt in elk geval de financiële stimuli, bedoeld in artikel 15sexies, § 2, tweede lid, alsook de toelage die in een milieubeleidsovereenkomst als bedoeld in artikel 20bis, § 1, wordt voorzien;"; 2° in 7° worden de woorden "met het oog op een ecologisch, technologisch en economisch verantwoorde vermindering van het mestoverschot" vervangen door de woorden "met het oog op een ecologisch, technologisch en economisch verantwoorde vermindering van het mestoverschot alsook inzake milieuvriendelijke en biologische landbouw,";3° een 15° wordt toegevoegd, die luidt als volgt : « 15° het jaarlijks opmaken van het voortgangsrapport, bedoeld in artikel 34, § 1, alsook het opvolgen ervan zoals bedoeld in artikel 34, § 2.».
Art. 14.In artikel 13 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij decreet van 20 december 1995, wordt 1° vervangen door wat volgt : « 1° de opbrengst van de basisheffing, de afzetheffing, de superheffing, de heffing op het gebruik van andere meststoffen en de heffing op het gebruik van chemische meststoffen, bedoeld in artikel 21, met dien verstande dat jaarlijks : a) ten hoogste 30 percent hiervan besteed wordt aan het wetenschappelijke onderzoek, bedoeld in artikel 11, § 1, 7°;b) een gedeelte besteed wordt aan onderzoek, begeleiding en promotie van oplossingsgerichte maatregelen, bedoeld in artikel 34, § 2, en/of de toelagen bedoeld in artikel 11, § 1, 4°.».
Art. 15.In hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 25 juni 1992,18 december 1992,22 december 1993 en 20 december 1995, wordt na het opschrift van hoofdstuk V en voor artikel 14 een afdeling 1 ingevoegd, bestaande uit artikel 13bis, die luidt als volgt : « Afdeling 1. - Algemene normen
Artikel 13bis.§ 1. De hoeveelheid nutriënten die met meststoffen per jaar op cultuurgrond mag opgebracht worden, met inbegrip van de uitscheiding door dieren bij beweiding, moet zodanig worden beperkt dat de verontreiniging door nitraten uit de percelen cultuurgrond zowel in grond- als in oppervlaktewater kleiner blijft dan 50 mg nitraat per liter en verdere verontreiniging van die aard voorkomt.
Ter stapsgewijze realisatie van de beperking, bedoeld in het eerste lid, geldt de volgende regeling : 1° vanaf 1 januari 1999 tot en met 31 december 2002 : voor het nitraatresidu, uitgedrukt in kg N/ha, in de cultuurgrond tot op een diepte van 0,90 m in de periode van 1 oktober tot 15 november, wordt een waarde van 90 kg N/ha gehanteerd;2° vanaf 1 januari 2003 : voor het nitraatresidu in de cultuurgrond, uitgedrukt in kg N/ha, geldt de grenswaarde die de Vlaamse regering vaststelt overeenkomstig de resultaten van het wetenschappelijk onderzoek dat in de periode van 1 januari 1999 tot 1 juli 2002 in opdracht van de Mestbank wordt doorgevoerd ter bepaling van de technische vertaling van de EG-norm van 50 mg nitraat/l in grond- en oppervlaktewater in een nitraatresidu-waarde in de cultuurgrond;op dezelfde wijze wordt een richtwaarde vastgesteld die de techische vertaling vormt van de richtwaarde van 25 mg nitraat/l in grond- en oppervlaktewater; deze richtwaarde geldt als criterium voor het toekennen van bijkomende financiële stimuli aan gebruikers voor cultuurgronden gelegen binnen de kwetsbare zones water als bedoeld in artikel 15sexies, § 2, tweede lid". § 2. Voor cultuurgronden gelegen binnen de kwetsbare zones water moet daarenboven de op of in de bodem gebrachte hoeveelheid dierlijke mest, met inbegrip van die welke door de dieren zelf wordt opgebracht, jaarlijks en per ha worden beperkt tot 170 kg N. § 3. De Vlaamse regering kan nadere regels vaststellen met betrekking tot de methodes voor bemonstering, analyse en meting van de in §§ 1 en 2 vermelde normen, en erkent de laboratoria die gemachtigd zijn deze uit te voeren. § 4. Met het oog op de controle van : 1° de algemene normen, bedoeld in §§ 1 en 2, kan door of in opdracht van de Mestbank een analyse van cultuurgronden worden uitgevoerd;2° de ammoniakvervluchtiging, kan door of in opdracht van de Mestbank de ammoniakvervluchtiging bij stal, mestopslag en vervoer worden gecontroleerd.».
Art. 16.In hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 25 juni 1992, 18 december 1992, 22 december 1993 en 20 december 1995, wordt na artikel 13bis en voor artikel 14 een opschrift van een afdeling 2 en van een onderafdeling 1 ingevoegd die luiden als volgt : « Afdeling 2. - Forfaitair stelsel Onderafdeling 1. - Algemene forfaitaire bemestingsnormen".
Art. 17.Artikel 14 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij decreet van 20 december 1995, wordt vervangen door wat volgt : «
Artikel 14.§ 1. Wanneer de producent of gebruiker overeenkomstig de bepalingen van artikel 20bis heeft geopteerd voor het forfaitaire stelsel, is de hoeveelheid nutriënten die met meststoffen per jaar op cultuurgrond mag opgebracht worden, met inbegrip van de uitscheiding door dieren bij beweiding, beperkt overeenkomstig de forfaitaire bemestingsnormen vastgesteld door dit decreet. § 2. De in § 1 bedoelde beperking kan betrekking hebben op : 1° de hoeveelheid difosforpentoxyde, zijnde de som van de hoeveelheid difosforpentoxyde onder vorm van dierlijke mest, andere meststoffen en chemische meststoffen;2° de totale hoeveelheid stikstof, zijnde de som van de hoeveelheid stikstof onder vorm van dierlijke mest, andere meststoffen en chemische meststoffen;3° de hoeveelheid stikstof onder vorm van dierlijke mest of andere meststoffen;4° de hoeveelheid stikstof onder vorm van chemische meststoffen. § 3. De in § 1 bedoelde beperking wordt opgelegd in functie van volgende vier onderscheiden gewasgroepen : 1° grasland;2° maïs;3° gewassen met lage stikstof-behoefte waaronder de volgende gewassen worden verstaan : cichorei, alle fruitsoorten, sjalotten, uien, vlas en vlinderbloemigen;4° andere gewassen waaronder worden verstaan alle gewassen die geen deel uitmaken van de hierboven genoemde gewasgroepen. § 4. De in § 1 bedoelde forfaitaire bemestingsnormen worden als volgt vastgesteld : 1° vanaf 1 januari 1999 tot en met 31 december 1999 zijn de volgende hoeveelheden nutriënten, uitgedrukt respectievelijk in kg difosforpentoxyde, kg totale stikstof, kg stikstof uit dierlijke mest en andere meststoffen en kg stikstof uit chemische meststoffen per ha en per jaar toegelaten : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld 2° vanaf 1 januari 2000 tot en met 31 december 2000 zijn de volgende hoeveelheden nutriënten, uitgedrukt respectievelijk in kg difosforpentoxyde, kg totale stikstof, kg stikstof uit dierlijke mest en andere meststoffen en kg stikstof uit chemische meststoffen per ha en per jaar toegelaten : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld 3° vanaf 1 januari 2001 tot en met 31 december 2002 zijn de volgende hoeveelheden nutriënten, uitgedrukt respectievelijk in kg difosforpentoxyde, kg totale stikstof, kg stikstof uit dierlijke mest en andere meststoffen en kg stikstof uit chemische meststoffen per ha en per jaar toegelaten : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld 4° vanaf 1 januari 2003 zijn de volgende hoeveelheden nutriënten, uitgedrukt respectievelijk in kg difosforpentoxyde, kg totale stikstof, kg stikstof uit dierlijke mest en andere meststoffen en kg stikstof uit chemische meststoffen per ha en per jaar toegelaten : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld § 5.Indien op hetzelfde perceel gedurende hetzelfde jaar twee of meer teelten worden geoogst, kunnen de in § 4 vermelde toegelaten hoeveelheden nutriënten worden verhoogd met ten hoogste 25 percent van de voor het hoofdgewas maximaal toegelaten hoeveelheden nutriënten.
De Vlaamse regering bepaalt : 1° de limitatieve lijst van combinaties van teelten die in aanmerking kunnen komen en de toegepaste verhoging met aanduiding van het hoofdgewas van de combinatie;maïs en groenbemesters kunnen niet op deze lijst voorkomen met uitzondering van één voorjaarssnede gras onmiddellijk gevolgd door het hoofdgewas maïs geoogst in hetzelfde jaar op cultuurgrond; de teelt van graszoden komt uitdrukkelijk op deze lijst voor; 2° de voorwaarden waaronder deze verhoging wordt toegestaan. § 6. Ter verbetering van de nutriëntenaanwending op cultuurgrond, kan de Vlaamse regering, met uitzondering van de bemestingsnormen bedoeld in artikel 15, afwijkingen op de hoeveelheid stikstof en fosfor onder de vorm van dierlijke mest of andere meststoffen toestaan, wanneer deze dierlijke mest of andere meststoffen de stikstof onder dusdanige vorm bevatten dat slechts een beperkt gedeelte van de totale stikstof vrijkomt in het jaar van de opbrenging. De afwijkingen mogen niet tot gevolg hebben dat hierdoor binnen een meerjarig perspectief van maximum drie jaar meer stikstof en fosfor wordt toegediend dan toegelaten volgens de bemestingsnormen, bedoeld in artikel 14, 15bis en 15ter. De Vlaamse regering bepaalt tevens de modaliteiten waaronder en de wijze waarop deze afwijkingen kunnen worden toegestaan. ».
Art. 18.In hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 25 juni 1992,18 december 1992, 22 december 1993 en 20 december 1995, worden tussen artikelen 14 en 15 de volgende opschriften van een onderafdeling 2 en een sectie 1 ingevoegd die respectievelijk luiden als volgt : « Onderafdeling 2. - Gebiedsgerichte verscherpingen Sectie 1. - Kwetsbare zones water".
Art. 19.In artikel 15, gewijzigd bij decreet van 20 december 1995, worden §§ 2 tot en met 10 vervangen door wat volgt : « § 2. De Vlaamse regering duidt met het oog op de bescherming van het water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen kwetsbare zones water aan.
De Vlaamse regering stelt voor de aangewezen kwetsbare zones water actieprogramma's op met het oog op : 1° een vermindering van de stikstofverontreiniging aquatisch milieu die wordt veroorzaakt of teweeggebracht door nitraten uit agrarische bronnen;2° het voorkomen van verdere stikstofverontreiniging aquatisch milieu van dien aard. Om de doeltreffendheid van de actieprogramma's te beoordelen stelt de Vlaamse regering passende controleprogramma's op en voert die uit.
De Vlaamse regering kan overeenkomstig de EG-richtlijn 91/676/EEG van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen, nadere regels vaststellen met betrekking tot : - de opstelling van de actieprogramma's; - de opstelling en uitvoering van controleprogramma's; - de opstelling van een code of codes van goede landbouwpraktijk; - het opzetten van een programma, dat opleiding en voorlichting voor producenten en gebruikers omvat, om de toepassing van de code(s) van goede landbouwpraktijk te bevorderen; - de informatie die aan de EU-Commissie dient meegedeeld alsook de wijze waarop dit gebeurt. § 3. De aanduiding van de kwetsbare zones water, bedoeld in § 2, wordt conform de EG-richtlijn 91/676/EEG van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen, ten minste om de vier jaar opnieuw bezien en zo nodig herzien of aangevuld ten einde rekening te houden met veranderingen en met bij de vorige aanwijzing onvoorziene factoren.
De actieprogramma's, bedoeld in § 2, worden conform de EG-richtlijn 91/676/EEG van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen, ten minste eens in de vier jaar opnieuw bezien en zo nodig herzien. § 4. De kwetsbare zones water omvatten alle bekende stukken land die afwateren in de hierna bedoelde wateren en die tot de verontreiniging aquatisch milieu bijdragen. De bedoelde wateren worden met inachtneming van volgende criteria bepaald : 1° het zoet oppervlaktewater, in het bijzonder indien gebruikt of bestemd voor de winning van drinkwater, dat een hogere dan in de EG-richtlijn 75/440/EEG vastgestelde nitraatconcentratie bevat of zou kunnen bevatten indien de maatregelen overeenkomstig artikel 5 van de EG-richtlijn 91/676/EEG achterwege blijven;2° het grondwater dat een hogere nitraatconcentratie dan 50 milligram per liter bevat of zou kunnen bevatten indien de maatregelen overeenkomstig artikel 5 van de EG-richtlijn 91/676/EEG achterwege blijven;3° de natuurlijke zoetwatermeren, andere zoetwatermassa's, estuaria, kustwateren en zeewater welke eutroof blijken te zijn of in de nabije toekomst eutroof zouden kunnen worden indien de maatregelen overeenkomstig artikel 5 van de EG-richtlijn 91/676/EEG achterwege blijven. § 5. Bij het toepassen van de criteria, bedoeld in § 4, wordt tevens met volgende elementen rekening gehouden : 1° de fysische en milieukenmerken van de wateren en het land;2° de huidige kennis van het gedrag van stikstofverbindingen in het milieu;3° de huidige kennis van het effect van de maatregelen voorzien in dit decreet. § 6. Overeenkomstig de §§ 2 tot en met 5 worden de volgende kwetsbare zones water aangeduid : 1° waterwingebieden en beschermingszones type I, II en type III voor grondwater, afgebakend in toepassing van het decreet van 24 januari 1984 houdende maatregelen inzake het grondwaterbeheer;2° de door de Vlaamse regering aangeduide gevoelige gebieden waar verscherpte normering noodzakelijk is binnen de sub-hydrografische bekkens van oppervlaktewater bestemd voor de productie van drinkwater, afgebakend in toepassing van de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van de oppervlaktewateren tegen verontreiniging;3° gebieden met nitraatgevoelige gronden waar verscherpte normering noodzakelijk is zoals bepaald door de Vlaamse regering en afgebakend in toepassing van het decreet van 24 januari 1984 houdende maatregelen inzake het grondwaterbeheer. § 7. In afwijking van de in artikel 14 toegelaten hoeveelheden nutriënten, zijn in de kwestbare zones water de volgende hoeveelheden nutriënten, uitgedrukt in kg difosforpentoxyde, kg stikstof, kg stikstof uit dierlijke mest en andere meststoffen en kg stikstof uit chemische meststoffen per ha en per jaar toegelaten : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld De voormelde maximale hoeveelheden voor "difosforpentoxyde", "totale stikstof" en "stikstof uit chemische meststoffen" gelden als richtwaarde voor de producenten en/of gebruikers die een beheersovereenkomst, als bedoeld in artikel 15sexies, § 1, afsluiten met het oog op de verdergaande stappen ter verbetering van het milieu.
Op cultuurgronden gelegen in de beschermingszone type I, bedoeld in § 6, 1°, is evenwel elke vorm van bemesting verboden.
De Vlaamse regering kan voor cultuurgronden gelegen in de beschermingszone type III, bedoeld in § 6, 1°, waar de verscherpte normering kwetsbare zone water niet noodzakelijk is, ontheffing geven van de bepalingen van het eerste lid. »
Art. 20.In het hoofdstuk V van hetzelfde decreet, gewijzigd bij decreet van 20 december 1995, wordt onder de onderafdeling 2, ingevoegd bij artikel 18 van dit decreet, een sectie 2 bestaande uit artikel 15bis, een sectie 3 bestaande uit artikel 15ter, een sectie 4 bestaande uit artikel 15quater, een sectie 5 bestaande uit artikel 15quinquies en een sectie 6 bestaande uit de artikelen 15sexies,15septies en 15octies, ingevoegd die luidt als volgt : « Sectie 2. - Kwetsbare zones ecologische waardevolle agrarische gebieden
Artikel 15bis.§ 1. Op cultuurgronden gelegen in : 1° valleigebieden, agrarische gebieden met bijzondere waarde en ecologisch waardevolle agrarische gebieden zoals aangeduid op de plannen vastgesteld met toepassing van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996; 2° speciale beschermingszones afgebakend bij besluit van de Vlaamse regering van 17 oktober 1988 in de zin van artikel 4.1 van de EG-richtlijn 79/409/EEG van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand; 3° de habitats en de bijkomende bufferzones van de aangegeven zones, zoals bedoeld in artikel 1, § 3, van het besluit van de Vlaamse regering van 17 oktober 1988, in de zin van artikel 4.1 van de EG-richtlijn 79/409/EEG van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand, met uitsluiting van de kleine landschapselementen zoals bedoeld in artikel 11 van het besluit van de Vlaamse regering van 23 juli 1998 tot vaststelling van nadere regels ter uitvoering van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu; gelden de algemene bemestingsnormen zoals bedoeld in artikel 14 en/of artikel 20bis, § 4.
Binnen het kader van vrijwillige beheersovereenkomsten, bedoeld in artikel 15sexies, kunnen voor deze cultuurgronden evenwel ter stimulering van verdergaande stappen ter verbetering van het milieu verscherpte bemestingsnormen mits vergoeding van de inkomstenverliezen worden overeengekomen overeenkomstig de regels van artikelen 45 en 46 van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu. § 2. Binnen de gebieden, bedoeld in § 1, zoals aangeduid per 31 december 1998 in de definitief vastgestelde plannen, duidt de Vlaamse regering zones aan waar de toegelaten hoeveelheden meststoffen in functie van de aanwezige natuurwaarden verstrengd worden tot : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld De verstrenging, bedoeld in het eerste lid, geldt niet voor huiskavels. § 3. Binnen de habitats afgebakend bij besluit van de Vlaamse regering van 20 september 1996, in de zin van artikel 4.1 van de EG-richtlijn 79/409/EEG van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand, met uitsluiting van de kleine landschapselementen zoals bedoeld in artikel 11 van het besluit van de Vlaamse regering van 23 juli 1998 tot vaststelling van nadere regels ter uitvoering van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu, duidt de Vlaamse regering zones aan waar de toegelaten hoeveelheden meststoffen verstrengd worden in functie van de aanwezige natuurwaarden tot : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld De verstrenging, bedoeld in het eerste lid, geldt niet voor huiskavels. § 4. De Vlaamse regering kan nadere regels vaststellen omtrent de procedure tot aanduiding van de zones, bedoeld in §§ 2 en 3.
Sectie 3. - Kwetsbare zones natuur
Artikel 15ter.§ 1. Met het oog op het behoud en de versterking van natuurwaarden is op cultuurgronden gelegen in natuurgebieden, natuurontwikkelingsgebieden of natuurreservaten, zoals aangeduid op de plannen vastgesteld met toepassing van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996, vanaf 1 januari 1998 elke vorm van bemesting verboden met uitzondering van bemesting door rechtstreekse uitscheiding bij begrazing, waarbij 2 grootvee-eenheden (GVE) per ha op jaarbasis worden toegelaten, met maximum 2 GVE op elk ogenblik behoudens in de periode van 1 juli tot en met 15 september. Op een perceel kleiner dan 1 ha wordt er evenwel een maximum van 2 GVE op elk ogenblik toegelaten ongeacht de oppervlakte van het perceel. § 2. Voor bedrijven die in 1997 (aangifte 1998) de status gezinsveeteeltbedrijf : 1° hadden verworven, wordt ontheffing van het verbod, bedoeld in § 1, gegeven voor die percelen binnen deze gebieden die conform de aangifte op cartografisch materiaal in 1994 behoorden tot de tot het bedrijf behorende oppervlakte cultuurgronden voor zover : - het akkers en intensief grasland betreft; - die percelen op 31 december 1998 onder deze ontheffing vielen; in geval van deze ontheffing gelden de bemestingsnormen zoals bedoeld in § 8; 2° niet hadden verworven, wordt ontheffing gegeven van het verbod, bedoeld in § 1, tot 1 januari 2000, voor die percelen binnen deze gebieden die conform de aangifte op cartografisch materiaal in 1994 behoorden tot de tot het bedrijf behorende oppervlakte cultuurgronden voor zover : - het akkers en intensief grasland betreft; - die percelen op 31 december 1998 onder deze ontheffing vielen; in geval van deze ontheffing gelden de bemestingsnormen zoals bedoeld in § 8.
Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder intensief grasland verstaan de graslanden die niet vallen onder de definities, bedoeld in artikel 2, tweede lid, 49°, 50°, 51°, 52° en 53°, van halfnatuurlijke graslanden, potentieel belangrijke graslanden, graslanden Hp*, Hpr*, Hpr+Da, Hr, en van graslanden Hpr*+Da, graslanden Hpr* met elementen van Mr, Mc, Hu en Hc.
Ontheffing van het verbod, bedoeld in § 1, wordt eveneens gegeven voor akkers en intensief grasland binnen deze gebieden die door het bedrijf voor 1 januari 1996 werden verworven. Deze ontheffing wordt gegeven tot 1 januari 2000, voor bedrijven die in 1997 (aangifte 1998) de status gezinsveeteeltbedrijf niet hadden verworven. Voor bedrijven die in 1997 (aangifte 1998) de status gezinsveeteeltbedrijf hadden verworven, is het vierde lid van overeenkomstige toepassing.
Bij overdracht van het perceel aan de echtgenoot van de gebruiker, zijn afstammelingen of aangenomen kinderen, de afstammelingen of aangenomen kinderen van zijn echtgenoot, of de echtgenoten van de voormelde afstammelingen of aangenomen kinderen, wordt de ontheffing eenmalig mee overgedragen op voorwaarde dat hiervan een melding werd gedaan aan de Mestbank. De melding van overdracht dient te gebeuren binnen de 6 maanden vanaf de datum van de overdracht. Overdrachten gebeurd tussen 1 januari 1996 en 1 januari 1999 dienen gemeld te worden voor 1 juni 1999. Een niet tijdig gemelde overdracht heft de ontheffing op. Een overdracht aan de echtgenoot van de gebruiker, binnen eenzelfde bedrijf sluit een verdere overdracht aan de vermelde afstammelingen of aangenomen kinderen of hun echtgenoten niet uit.
Voor overdracht aan anderen dan voormeld vervalt de ambtshalve ontheffing. Bij overdracht van een natuurlijke persoon aan een rechtspersoon binnen de hierboven gestelde familiale relatie vervalt de ambtshalve ontheffing van rechtswege op 1 januari 2010. De Vlaamse regering kan de wijze vaststellen waarop de melding van overdracht moet gebeuren. § 3. Naarmate de plannen, vastgesteld met toepassing van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996, vorderen, wordt vanaf 1 januari volgend op de definitieve vaststelling van de plannen elke vorm van bemesting verboden met uitzondering van bemesting door rechtstreekse uitscheiding bij begrazing, waarbij 2 grootvee-eenheden (GVE) per ha op jaarbasis worden toegelaten, met maximum 2 GVE op elk ogenblik behoudens in de periode van 1 juli tot en met 15 september. Op een perceel kleiner dan 1 ha wordt er evenwel een maximum van 2 GVE op elk ogenblik toegelaten ongeacht de oppervlakte van het perceel.
Ontheffing van dit verbod wordt gegeven aan producenten en gebruikers voor die percelen binnen deze gebieden die het jaar voorafgaand aan deze vaststelling aan de Mestbank werden aangegeven als tot het bedrijf behorende oppervlakte cultuurgronden en voor zover het akker of intensief grasland, als bedoeld in § 2, tweede lid, betreft.
In geval van deze ontheffing gelden de algemene bemestingsnormen zoals bedoeld in § 8.
Bij overdracht van gronden geldt de ontheffing voor de zittende gebruiker of producent. § 4. Binnen de natuurgebieden, natuurontwikkelingsgebieden en natuurreservaatgebieden, voor zover het geen huiskavels betreft, aangeduid op de plannen vastgesteld met toepassing van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996, geldt de ambtshalve ontheffing, bedoeld in §§ 2 en 3, niet in zoverre : 1° deze gebieden een enclave vormen binnen, of voor minstens 50 percent van de omtrek omgeven zijn door percelen waarop de ontheffing bedoeld in §§ 2 of 3 niet van toepassing is;2° de oppervlakte van de enclave kleiner is dan de oppervlakte van de percelen waarbinnen zij een enclave vormen;3° de enclave een oppervlakte heeft van minder dan 10 ha en deze enclave geen gedeelte van een huiskapel bestrijkt. Met toepassing van de artikelen 25 en 26 van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu alsook in de natuurrichtplannen vastgesteld met toepassing van artikelen 48 en 50 van het voormelde decreet van 21 oktober 1997, kan een in de tijd en in bemestingsniveau gemoduleerde ontheffing van het bemestingsverbod, bedoeld in het eerste lid, worden gegeven in functie van behoud, herstel en ontwikkeling van de natuur en het natuurlijk milieu. § 5. In natuurrichtplannen conform artikel 50, wanneer het groengebieden betreft, en artikel 48 van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu kan in functie van het behoud, het herstel en ontwikkeling van de natuur en het natuurlijk milieu, gemoduleerd ontheffing worden verleend van het verbod op bemesting zoals bedoeld in §§ 1,3 en 5 tot maximum de algemene forfaitaire bemestingsnormen, bedoeld in artikel 14, met uitzondering van de regeling voor de combinatie van maïs en gras.
In deze natuurrichtplannen conform artikel 50, wanneer het groengebieden betreft, en artikel 48 van het voormelde decreet van 21 oktober 1997 kunnen de bemestingsnormen ter stimulering van verdergaande stappen inzake het behoud, het herstel en ontwikkeling van de natuur en het natuurlijk milieu mits vergoeding van de inkomstenverliezen gemoduleerd verstrengd worden. § 6. Ontheffing van het verbod, bedoeld in §§ 1 en 3, wordt gegeven op huiskavel. § 7. Met het oog op het behoud en de versterking van natuurwaarden is op halfnatuurlijke graslanden, op potentieel belangrijke graslanden, op graslanden Hp*, Hpr*, Hpr+Da, Hr alsook op graslanden Hpr*+Da, graslanden Hpr* met elementen van Mr, Mc, Hu en Hc, gelegen in bosgebieden, zoals aangeduid op de plannen vastgesteld met toepassing van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996, vanaf 1 januari 1998 elke vorm van bemesting verboden met uitzondering van bemesting door rechtstreekse uitscheiding bij beglazing, waarbij 2 grootvee-eenheden (GVE) per ha op jaarbasis worden toegelaten, met maximum 2 GVE op elk ogenblik behoudens in de periode van 1 juli tot en met 15 september. Op een perceel kleiner dan 1 ha wordt er evenwel een maximum van 2 GVE op elk ogenblik toegelaten ongeacht de oppervlakte van het perceel. § 8. In geval van een ontheffing als bedoeld in § 2, 1° en 2°, en § 3 gelden de volgende bemestingsnormen : 1° tot en met 31 december 2002 : de algemene forfaitaire bemestingsnormen zoals bedoeld in artikel 14 met uitzondering van de regeling voor de combinatie van maïs en gras;2° vanaf 1 januari 2003 : a) de algemene bemestingsnormen zoals bedoeld in artikel 14 en/of artikel 20bis, § 4, wanneer op 31 december 2002 ofwel overeenkomstig het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu de in artikel 19 ervan voorziene oppervlakte VEN voor ten minste 90 percent is afgebakend, of wel de oppervlakte VEN is afgebakend die door de Vlaamse regering is bepaald overeenkomstig het eensluidend advies van de werkgroep van de MINA-raad, bedoeld in artikel 9, derde lid, van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu;b) wanneer op 31 december 2002 de oppervlakte VEN, bedoeld in a) niet is afgebakend, gelden de volgende bemestingsnormen : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Sectie 4.- Fosfaatverzadigde gebieden
Artikel 15quater.§ 1. Op cultuurgronden gelegen in fosfaatverzadigde gebieden wordt de bemesting met meststoffen beperkt tot 40 kg difosforpentoxyde per ha en per jaar. Het gebruik van andere meststoffen en van slib van rioolwaterzuiveringsinstallaties is in deze gebieden verboden.
De toegelaten hoeveelheden stikstof en stikstof uit dierlijke mest zijn voor de overeenkomstige periodes dezelfde als die vermeld in artikel 14, §§ 4 en 5. § 2. De Vlaamse regering bakent de fosfaatverzadigde gebieden af op basis van de volgende criteria : 1° de kritische grenswaarde voor fosfaatdoorslag is voor zure zandgrond 40 percent profielgemiddelde fosfaatverzadigingsgraad;2° de richtwaarde voor een zure zandgrond is 30 percent profielgemiddelde fosfaatverzadigingsgraad;3° een gebied wordt als fosfaatverzadigd gebied afgebakend als uit een inventarisatie op basis van een bemonstering blijkt dat met een probabiliteit van 95 percent de fosfaatverzadigingsgraad er boven de kritische grenswaarde, bedoeld in 1°, ligt;4° een gebied wordt als fosfaatrisicogebied afgebakend als uit een inventarisatie op basis van een bemonstering blijkt dat met een probabiliteit van 95 percent de fosfaatverzadigingsgraad er boven de richtwaarde, bedoeld in 2°, ligt. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder : 1° fosfaatbindend vermogen : de capaciteit van een bodem om oxalaat extraheerbaar fosfaat te fixeren, uitgedrukt in mmol P per kg luchtdroge grond;2° fosfaatverzadigingsgraad : de hoeveelheid oxalaat extraheerbaar fosfaat in een bodem, uitgedrukt als procentueel aandeel van het fosfaatbindend vermogen;3° profiel : de minerale bodem onder het maaiveld tot aan een diepte van 0,90 m, tenzij de gemiddeld hoogste grondwaterstand ondieper voorkomt;in dit laatste geval tot aan een diepte van de gemiddeld hoogste grondwaterstand; 4° zure zandgrond : een bodem met een textuurklasse P, S of Z en een pHKCl van maximum 6. De Vlaamse regering kan nadere regels vaststellen met betrekking tot de bemonstering en analyses ter bepaling van het fosfaatbindend vermogen en de fosfaatverzadigingsgraad en erkent de laboratoria die gemachtigd zijn deze uit te voeren. § 3. De beperkingen opgelegd ingevolge § 1 geven geen aanleiding tot vergoedingen. § 4. Voor een perceel gelegen in een fosfaatverzadigd gebied waarvan, op grond van een analyse, zou blijken dat het niet fosfaatverzadigd is, gelden de bepalingen van § 1 niet. Daartoe wordt door de Mestbank een attest afgegeven. In dit geval vallen de kosten van de analyse ten laste van de Mestbank.
De Vlaamse regering stelt de voorwaarden vast waaronder de Mestbank dit attest kan afgeven, bepaalt de wijze waarop de analyse dient uitgevoerd te worden en erkent de laboratoria die gemachtigd zijn deze uit te voeren.
Sectie 5. - Gemeenschappelijke bepalingen
Artikel 15quinquies.§ 1. Op cultuurgronden gelegen in meerdere gebieden of zones zoals bedoeld in artikel 15, 15bis, 15ter en 15quater gelden voor de beperkingen voor difosforpentoxyde, stikstof, stikstof uit dierlijke mest en uit andere meststoffen en stikstof uit chemische meststoffen afzonderlijk, de strengste bepalingen van de overeenkomstige gebieden. § 2. Bij nieuweafbakeningen van gebieden zoals bedoeld in artikel 15, 15bis, 15ter en 15quater, gelden de overeenkomstige bemestingsnormen vanaf 1 januari van het jaar dat volgt op de datum van invoegetreding van de nieuwe afbakening. § 3. Bedrijven waarvan de tot het bedrijf behorende oppervlakte cultuurgronden, voor 50 percent of meer gelegen is in een of meer van de kwetsbare gebieden, bedoeld in artikel 15, 15bis en 15ter, kunnen van het Vlaamse Gewest de verwerving vragen van het gehele bedrijf, onverminderd de rechten waarop zij overeenkomstig dit decreet als pachter een beroep kunnen doen.
Sectie 6. - Vrijwillige beheersovereenkomsten en vergoedingen
Artikel 15sexies.§ 1. In de kwetsbare zones, bedoeld in artikel 15, 15bis en 15ter, kan de Vlaamse regering met de grondgebruikers beheersovereenkomsten op vrijwillige basis sluiten ter stimulering van verdergaande stappen ter verbetering van het milieu overeenkomstig de regels van artikelen 45 en 46 van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu. § 2. Voor de cultuurgronden gelegen in de zones, bedoeld in artikel 15, § 6, worden de inkomstenverliezen die ontstaan ten gevolge van de bepalingen van artikel 15, § 7, die gericht zijn op verdergaande stappen ter verbetering van het milieu volledig vergoed, conform de bepalingen van artikel 15septies.
Met ingang van 1 januari 2003 kunnen, binnen de budgettaire perken en voor percelen cultuurgronden gelegen binnen de kwestbare zone water, bijkomende financiële stimuli aan gebruikers worden gegeven voor die percelen cultuurgronden waar een lagere risidu-waarde wordt gemeten dan deze die overeenkomt met de richtwaarde, bedoeld in artikel 13bis, § 1, tweede lid, 2°. De Vlaamse regering kan nadere voorwaarden en regels vaststellen voor het toekennen van deze bijkomende financiële stimuli. § 3. Voor de cultuurgronden gelegen in de gebieden, bedoeld in artikel 15bis en 15ter, worden de inkomstenverliezen die ontstaan ten gevolge van de bepalingen van artikel 15bis en 15ter die gericht zijn op verdergaande stappen ter verbetering van het milieu volledig vergoed overeenkomstig de bepalingen van artikel 15septies, in voorkomend geval, na verrekening van de vergoedingen toegekend met toepassing van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu. § 4. Bedrijven kunnen van het Vlaamse Gewest de verwerving vragen van de percelen, bedoeld in §§ 2 en 3, die ze in eigendom hebben, op basis van de venale waarde.
Voor de cultuurgronden gelegen in de gebieden, bedoeld in artikel 15, 15bis en 15ter, kunnen pachters met betrekking tot percelen die ze pachten in deze gebieden, mits zij bewijzen dat zij aan hun pacht een einde gemaakt hebben, aan het Vlaamse Gewest vragen volledig vergoed te worden door middel van betaling van de vergoeding, die berekend wordt overeenkomstig artikel 46 van de Pachtwet.
De Vlaamse regering bepaalt de te volgen procedure en modaliteiten inzake vergoeding van de pachter.
Artikel 15septies.De Vlaamse regering stelt de vergoedingen voor inkomstenverliezen, bedoeld in artikel 15sexies, §§ 2 en 3, vast. Zij gaat hierbij uit van de doelstellingen en beginselen zoals geformuleerd in hoofdstuk II van titel I van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid en de verordenende bepalingen inzake ruimtelijke ordening. De vergoeding wordt vastgesteld op basis van de volgende elementen gemoduleerd volgens bedrijfstype en landbouwstreek : 1° de opbrengstveranderingen in de gewassen ten gevolge van de strengere bemestingslimieten in relatie tot de bemesting die zou zijn toegepast bij de algemene forfaitaire bemestingsnormen, bedoeld in artikel 14, met uitzondering van de verhoging van de bemestingsnorm van 450 tot 500 kg N/ha voor "totale stikstof" voor grasland;2° de verhoogde mestafzetkosten ingevolge bijkomende overschotten door de strengere limieten voor het gebruik van dierlijke mest;3° de verhoogde mestopslagkosten indien de dierlijke mest langer dan 6 maanden moet worden opgeslagen;4° het verhoogde kunstmestgebruik wegens de beperking van het gebruik van dierlijke mest;5° de vermindering van de gebruikswaarde van de gronden;6° de verhoogde kost voor aankoop van voeders;7° het patrimoniumverlies op basis van venale waarde. De Vlaamse regering kan nadere regels vaststellen met betrekking tot de cumulatie van de in 1° tot en met 7° vermelde vergoedingen. Het recht op de diverse soorten vergoedingen kan slechts toegekend worden binnen de budgettaire perken.
De vergoeding voor inkomstenverliezen ingevolge opbrengstveranderingen, bedoeld in het eerste lid, 1°, wordt gebaseerd op een objectieve berekeningsmethode die de veranderingen in de actuele landbouwkundige productie, in de arbeidsbehoefte en in de variabele kosten in rekening brengt.
Om in aanmerking te komen voor deze vergoedingen wordt rekening gehouden met volgende voorwaarden, overeenkomstig de nadere regels vastgesteld door de Vlaamse regering : 1° de percelen in 1996 aan de Mestbank hebben aangegeven op kartografisch materiaal als bedoeld in artikel 3, § 1, 5°, zonder dat de in aanmerking komende oppervlakte groter kan zijn dan deze aangegeven in de aangifte van 1996;2° onderhavig decreet nageleefd hebben.
Artikel 15octies.§ 1. De vergoeding voor patrimoniumverlies wordt, op verzoek van de Mestbank, vastgesteld door de ambtenaren van de administratie van de Belasting over de Toegevoegde Waarde, Registratie en Domeinen, bevoegd verklaard bij wet van 18 december 1986 houdende bevoegdverklaring van de Administratie van de Belasting over de Toegevoegde Waarde, Registratie en Domeinen tot het uitvoeren van bepaalde vermogensrechtelijke verrichtingen voor rekening van de gemeenschaps- en gewestinstellingen.De vergoeding voor patrimoniumverlies is gelijk aan het verschil tussen enerzijds de waarde van het goed op het moment van de overdracht, doch zonder rekening te houden met de waardevermindering voortvloeiend uit artikel 15, 15bis, § 3, en 15ter of uit de op basis van deze bepalingen genomen maatregelen, en anderzijds de overeengekomen of aangegeven waarde bij overdracht, met evenwel als minimum het bedrag dat als grondslag dient voor de op deze overdracht geheven registratie- of successierechten. De vergoeding is eisbaar van zodra de overdracht vast gedateerd is.
Het bedrag dat de eigenaar van het Vlaamse Gewest ontvangt met toepassing van dit artikel wordt in voorkomend geval verminderd met het bedrag dat de eigenaar na 1 januari 1996 ontvangen heeft ten gevolge van de planschade voor hetzelfde onroerend goed. Wanneer een eigenaar van een onroerend goed gebruik maakt van de voormelde mogelijkheid tot vergoeding van patrimoniumverlies, kan hij voor hetzelfde onroerend goed geen aanspraak meer maken op planschade, schadevergoeding of een aankoopverplichting in hoofde van het Vlaamse Gewest. § 2. De vergoeding voor patrimoniumverlies is eenmalig. Ten dien einde houdt de Mestbank een register bij van de overdracht van cultuurgronden in het kader van patrimoniumverlies.
Als de producent of gebruiker eigenaar is van het over te dragen onroerend goed, kan de nieuwe eigenaar geen aanspraak meer maken op de vergoedingen zoals bedoeld in artikel 15septies.
Als de producent of gebruiker het over te dragen goed pacht, wordt de vergoeding van patrimoniumverlies uitgekeerd aan de eigenaar. De producent of gebruiker kan aanspraak blijven maken op de vergoedingen zoals bedoeld in artikel 15septies.
Bij overdracht van het pachtrecht of van het verpachte goed aan de echtgenoot van de gebruiker, zijn afstammelingen of aangenomen kinderen, aan de afstammelingen of aangenomen kinderen van zijn echtgenoot, of aan de echtgenoten van de voormelde afstammelingen of aangenomen kinderen, wordt de aanspraak op de vergoedingen zoals bedoeld in artikel 15septies, eenmalig mee overgedragen. Een overdracht aan de echtgenoot van de gebruiker sluit een verder recht op vergoeding zoals bedoeld in artikel 15septies na overdracht aan de vermelde afstammelingen of aangenomen kinderen of hun echtgenoten niet uit.
Bij overdracht van het verpachte goed of van het gebruiksrecht aan derden vervalt de aanspraak op vergoeding zoals bedoeld in artikel 15septies.
Overdrachten in het kader van ruilverkavelingen uit kracht van de wet of andere infrastructuurwerken uitgevoerd door de overheid, waarbij op de ingebrachte gronden en de nieuw verworven gronden dezelfde beperkingen rusten met toepassing van artikel 15, 15bis, 15ter en 15quater, worden niet beschouwd als overdrachten in de zin van dit artikel.
Dergelijke overdrachten geven derhalve geen aanleiding tot de uitkering van een vergoeding van patrimoniumverlies of tot de stopzetting van de uitkering van de vergoedingen zoals bedoeld in artikel 15septies. Zij vormen evenmin een beletsel voor de toepassing van de bepalingen van dit artikel bij een andere overdracht.
Bij overdracht van het goed aan het Vlaamse Gewest naar aanleiding van een procedure tot verplichte aankoop, bepaald in artikelen 15quinquies, § 3, en 15sexies, § 4, wordt geen vergoeding voor patrimoniumverlies toegekend. § 3. De aanvraag tot het verkrijgen van een vergoeding voor patrimoniumverlies dient bij ter post aangetekende brief aan de Mestbank te worden gericht. Binnen een termijn van twee maanden na de verzending van de aanvraag meldt de Mestbank aan de aanvrager bij ter post aangetekende brief of de aanvraag in aanmerking komt voor de vergoeding voor patrimoniumverlies.
Binnen een termijn van vier maanden na de definitieve vaststelling van het bedrag dat als grondslag heeft gediend voor de op de overdracht geheven registratie- of successierechten, wordt de eenzijdig vastgestelde vergoeding aan de aanvrager bij ter post aangetekende brief genotificeerd door het aankoopcomité. Binnen een termijn van twee maanden wordt de aldus bepaalde vergoeding door de Mestbank aan de aanvrager uitbetaald. § 4. Overeenkomstig artikelen 15quinquies, § 3, en 15sexies, § 4, kunnen eigenaars van bebouwde percelen of cultuurgronden gelegen in gebieden, bedoeld in artikel 15, § 6, 15bis, § 1, en 15ter, vragen de verplichte aankoopprocedure, waarvan de vergoeding bepaald wordt overeenkomstig de regels van de onteigeningswetgeving, in te zetten.
De vergoeding waartegen de verplichte aankoop geschiedt, wordt vastgesteld overeenkomstig de vergoedingsregels die gelden voor onteigeningen ten algemene nutte, rekening houdend met de waarde van het goed op de te bepalen refertedata, maar zonder rekening te houden met de waardevermindering voortvloeiend uit artikelen 15, § 6,15bis, § 1, en 15ter of uit de op basis van deze bepalingen genomen maatregelen.
De Vlaamse regering kan aan de Vlaamse Landmaatschappij een machtiging verlenen om in haar naam, voor haar rekening en volgens de door haar gestelde voorwaarden over te gaan tot de verplichte aankoop, bedoeld in het eerste lid.
De met toepassing van deze paragraaf verworven onroerende goederen gelegen in de gebieden, bedoeld in artikelen 15bis en 15ter, worden in de regel aangewezen als Vlaams natuurreservaat, bosreservaat of domeinbos of, na gebruiksoverdracht aan een erkende terreinbeherende natuurvereniging erkend als natuurreservaat. § 5. De aanvraag tot verplichte aankoop dient bij ter post aangetekende brief aan de Mestbank te worden gericht. Binnen een termijn van twee maanden meldt de Mestbank aan de aanvrager bij ter post aangetekende brief of zijn aanvraag in aanmerking komt voor de procedure tot verplichte aankoop. § 6. Bij ontstentenis van de in § 5 bedoelde melding of als door de Mestbank gemeld wordt dat de aanvraag niet in aanmerking komt voor de procedure tot verplichte aankoop of als geen minnelijke overeenkomst kon worden bereikt binnen een termijn van twaalf maanden te rekenen vanaf de aanvraag, kan de aanvrager de vordering tot verplichte aankoop aanhangig maken bij de vrederechter van de plaats waar het goed gelegen is. Het vonnis waarbij wordt vastgesteld dat aan de vereisten voor de verplichte aankoop is voldaan, brengt eigendomsoverdracht mede. De datum van dit vonnis is de refertedatum voor het vaststellen van de venale waarde van het goed.
De door de rechter definitief vastgestelde vergoeding wordt, krachtens het vonnis en zonder dat het vooraf moet worden betekend, door de Mestbank in de Deposito- en Consignatiekas gestort. Deze storting geldt als bevrijding.
Op zicht van de rechterlijke uitspraak en van het getuigschrift uitgereikt na de datum van overschrijving van het vonnis ten blijke dat het goed vrij is van hypotheek, is de beambte van de Deposito- en Consignatiekas gehouden het gestorte bedrag aan de rechthebbenden te overhandigen indien geen beslag op, of verzet tegen de gestorte sommen bestaat.
Wordt dat getuigschrift niet voorgelegd of wordt niet bewezen dat het beslag of het verzet is opgeheven of heeft de rechterlijke uitspraak die de venale waarde bepaalt de respectieve rechten van eigenaar en/of de vruchtgebruiker niet geregeld, dan kan de betaling slechts plaatshebben krachtens een rechterlijke beschikking.
Het vonnis ontheft het verplichte aangekochte goed van alle vorderingen tot ontbinding, of opeising, alsmede van alle andere zakelijke vorderingen; het recht van de eisers gaat over op de door de rechter als venale waarde vastgestelde som.
De schuldeiser wiens schuldvordering gewaarborgd is door een hypotheek op een onroerend goed waarvan de verplichte aankoop gevorderd wordt, kan de terugbetaling van het overschot van zijn schuldvordering niet eisen uitsluitend wegens de splitsing van zijn hypotheek of verdeling van zijn kapitaal. ».
Art. 21.In hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 25 juni 1992,18 december 1992, 22 december 1993 en 20 december 1995, wordt tussen het nieuwe artikel 15octies en artikel 16 een afdeling 3 ingevoegd, waarvan het opschrift luidt als volgt : « Afdeling 3. - Oordeelkundige aanwending van nutriënten op cultuurgronden".
Art. 22.Artikel 16 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 25 juni 1992 en van 20 december 1995, wordt vervangen door wat volgt : «
Artikel 16.§ 1. De opbrenging van dierlijke mest op andere grond dan cultuurgrond is verboden, behalve het opbrengen van stalmest in het kader van de bemesting van de plantput bij aanplantingen langsheen wegen of bij bosaanplanting. Het is eveneens verboden dierlijke mest, andere meststoffen en chemische meststoffen te lozen of te storten in openbare rioleringen, in oppervlaktewateren alsmede op openbare wegen, bermen en alle plaatsen andere dan cultuurgronden. § 2. In afwijking van § 1 kan de Mestbank, bij gemotiveerd verzoek, afwijkingen toestaan op artikelen 14, 15, 15bis,15ter en 16, § 1, bij de heraanleg van de bouwvoor in het kader van infrastructuurwerken of andere cultuurtechnische werken. De Vlaamse regering bepaalt hiertoe nadere regels. ».
Art. 23.Artikel 17 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 25 juni 1992, 22 december 1993 en van 20 december 1995, wordt vervangen door wat volgt : «
Artikel 17.§ 1. De opbrenging van dierlijke mest, andere meststoffen en stikstof uit chemische meststoffen op cultuurgronden is verboden : 1° gedurende de periode van 21 september tot en met 31 januari voor grasland;2° gedurende de periode van 21 september tot en met 15 februari voor de gewasgroepen en gewassen met lage stikstofbehoefte, maïs en andere gewassen;deze verbodsbepaling geldt evenwel niet voor stikstof uit chemische meststoffen bij overkapte cultuurgronden; 3° op alle zater-, zon- en feestdagen;deze verbodsbepaling geldt evenwel niet voor chemische meststoffen; 4° voor 7 uur en na zonsondergang;5° wanneer de bedoelde cultuurgronden overstroomd, bevroren of met sneeuw bedekt zijn;6° wanneer bedoelde cultuurgronden drassig zijn;7° op de stroken gelegen binnen een afstand landinwaarts gemeten vanaf de bovenste rand van waterlopen, van : - 10 m wanneer de waterloop gelegen is in een GEN of GENO afgebakend met toepassing van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu; - 5 m in de overige gevallen; voor de toepassing van deze bepalingen wordt onder waterloop verstaan : de bevaarbare en onbevaarbare waterlopen zoals gedefinieerd in de wet van 28 december 1967 betreffende de onbevaarbare waterlopen, alsook elke permanente watervoerende waterloop. § 2. In afwijking van § 1, 1° en 2°, is de opbrenging van dierlijke mest, van andere meststoffen en van stikstof uit chemische meststoffen, verboden van 1 september tot en met 15 februari; 1° op cultuurgronden gelegen in de gebieden bedoeld in artikelen 15, § 6, 1° tot en met 3°, 15bis en 15ter;2° op de door de Vlaamse regering met toepassing van het decreet van 24 januari 1984 houdende maatregelen inzake het grondwaterbeheer afgebakende gebieden met nitraatgevoelige gronden;3° op de door de Vlaamse regering afgebakende gebieden waar een verscherpte uitrijregeling noodzakelijk is, binnen de sub-hydrografische bekkens van oppervlaktewateren bestemd voor de productie van drinkwater, afgebakend met toepassing van de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van de oppervlaktewateren tegen verontreiniging. § 3. Binnen de perimeter van de zones bedoeld in artikel 1, § 1, van het besluit van de Vlaamse regering van 17 oktober 1988 tot aanwijzing van de speciale beschermingszones in de zin van artikel 4 van de EG-richtlijn 79/409/EEG van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand, kan de Vlaamse regering beheersovereenkomsten afsluiten die tot doel hebben dat geen dierlijke mest of andere meststoffen wordt opgebracht op grasland tussen 1 april tot 30 juni. § 4. De op cultuurgrond opgebrachte dierlijke mest en andere meststoffen moeten emissie-arm als volgt worden opgebracht : 1° bij bemesting mogen de toegediende meststoffen niet afspoelen;2° voor andere meststoffen die arm zijn aan ammoniakale stikstof en voor stalmest die arm is aan ammoniakale stikstof wordt aangenomen dat deze emissie-arm zijn opgebracht als ze binnen 24 uur worden ondergewerkt;3° onder emissie-arme opbrenging van andere meststoffen, andere dan deze bedoeld in 2°, en dierlijke mest, andere dan deze bedoeld in 2°, wordt verstaan : a) voor grasland, met ingang van 1 januari 2000 : - ofwel, zode-injectie; - ofwel, sleepslangtechniek; - owel, het gelijktijdig toedienen en inregenen van mest; dit kan ofwel door binnen 2 uur na het begin van het spreiden van de mest, de mest kunstmatig in te regenen, ofwel door de mest te spreiden bij regen; b) voor niet-beteelde cultuurgrond, met ingang van 1 januari 1999 : - ofwel, mestinjectie; - ofwel, het in twee opeenvolgende werkgangen uitspreiden en inwerken van de mest, waarbij de mest binnen vier uur na het uitspreiden dient te zijn ingewerkt op het betrokken perceel; inwerken van de mest betekent dat de mest na het uitspreiden door grond wordt bedekt ofwel intensief met de grond wordt vermengd, zodat de mest niet langer als zodanig op de grondoppervlakte ligt; c) voor beteelde cultuurgronden andere dan grasland, met ingang van 1 januari 1999 : - ofwel, mestinjectie; - ofwel, sleepslangtechniek; - ofwel, het gelijktijdig toedienen en inregenen van de mest ofwel door binnen 2 uur na het begin van het spreiden van de mest, de mest kunstmatig in te regenen of wel door de mest te spreiden bij regen. § 5. Indien de niet-beteelde helling grenst aan een waterloop, zoals gedefinieerd in § 1, 7°, is het verspreiden van chemische meststoffen, dierlijke mest en/of andere meststoffen verboden binnen een afstand van 10 meter landinwaarts, gemeten vanaf de bovenste rand van de waterloop. § 6. De Vlaamse regering kan de mogelijkheid voorzien om bij met redenen omklede beslissing afwijkingen toe te staan met betrekking tot de periode waarin het verboden is dierlijke mest, andere meststoffen en stikstofhoudende chemische meststoffen op te brengen : 1° voor wat betreft artikel 17, § 1, 1°, 2° en 3°, individuele en/of collectieve, door de Vlaamse minister bevoegd voor het leefmilieu in het geval van : a) uitzonderlijke weersomstandigheden voor het gehele grondgebied van het Vlaamse Gewest of voor delen ervan;de beslissing vermeldt de periode en de gebieden waarvoor de afwijking geldt; b) indien ingevolge a) de uitrijperiode in het najaar wordt verlengd, kunnen de producenten of gebruikers de dierlijke mest in plaats van af te zetten op de cultuurgrond aanbieden aan de Mestbank welke in deze gevallen een bijzondere afnameplicht heeft;c) algemene of bijzondere maatregelen genomen in toepassing van de dierengezondheidswet van 24 maart 1987 ter voorkoming en bestrijding van dierenziekten, voor het gehele grondgebied van het Vlaamse Gewest of delen ervan;2° individuele, door de Mestbank : a) met betrekking tot de dag van de week voor demonstraties van educatieve aard;b) in het kader van wetenschappelijke proefnemingen die als doel hebben de invloed van bemesting op het milieu vast te stellen. § 7. In afwijking van § 1, 1° en 2°, is de opbrenging van stalmest steeds toegelaten. Voor de toepassing van deze paragraaf wordt onder stalmest verstaan : mengsel van stro en uitwerpselen van runderen, paarden, schapen of varkens, met een drogestofgehalte van het mengsel van minimum 20 procent, en waarbij het mengsel als vast mest is ontstaan door het huisvesten van deze dieren in ingestrooide stallen of door het bewerken van dierlijke mest met stro. Mengsels met uitwerpselen van pluimvee worden niet beschouwd als stalmest, ongeacht het drogestofgehalte of de ontstaanswijze. § 8. In afwijking van § 1, 1° en 2°, is de opbrenging van andere meststoffen die stikstof onder dusdanige vorm bevatten, dat slechts een beperkt gedeelte van de totale stikstof vrijkomt in het jaar van opbrenging, steeds toegelaten. De Vlaamse regering kan hieromtrent nadere regels vaststellen en kan inzonderheid de andere meststoffen bepalen die voor deze afwijking in aanmerking komen. »
Art. 24.Artikel 18 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij decreet van 20 december 1995, wordt vervangen door wat volgt : "
Artikel 18.§ 1. De Vlaamse regering kan bijkomende nadere regels vaststellen inzake de minimumafstand tussen de oppervlaktewateren en de cultuurgrond waarop chemische meststoffen, dierlijke mest of andere meststoffen worden opgebracht. § 2. Wanneer uit de resultaten van de bemonstering van een perceel cultuurgrond, uitgevoerd in een bepaald kalenderjaar, blijkt dat het minerale nitraatresidu van een bemonsterd perceel cultuurgrond behorende tot het bedrijf, de grenswaarde, bedoeld in artikel 13bis, § 1, tweede lid, 2°, overschrijdt, geldt de volgende regeling : 1° in het eerste kalenderjaar, volgend op het kalenderjaar waarin de overschrijving werd gemeten : a) wordt de toegelaten bemesting voor dat perceel cultuurgrond beperkt tot hetgeen in het algemene forfaitaire stelsel is toegelaten;b) moet de producent en/of gebruiker van bedoeld perceel cultuurgrond in zijn opdracht en op zijn kosten door een daarvoor erkend laboratorium in de periode van 1 oktober tot 15 november een bemonstering laten uitvoeren naar het minerale nitraatresidu, als bedoeld in artikel 13bis, § 1, tweede lid;2° in het tweede kalenderjaar, volgend op het kalenderjaar waarin de eerste overschrijving werd gemeten : a) wanneer in het kalenderjaar, bedoeld in 1°, op hetzelfde perceel cultuurgrond opnieuw een overschrijving van de grenswaarde, bedoeld in artikel 13bis, § 1, tweede lid, 2°, wordt gemeten, wordt de toegelaten dierlijke bemesting voor dat perceel cultuurgrond beperkt tot hetgeen in het forfaitaire stelsel in de kwetsbare zones water is toegelaten;b) moet de producent en/of gebruiker van bedoeld perceel cultuurgrond in zijn opdracht en op zijn kosten door een daarvoor erkend laboratorium in de periode van 1 oktober tot 15 november een bemonstering laten uitvoeren naar het minerale nitraatresidu, als bedoeld in artikel 13bis, § 1, tweede lid;3° vanaf het derde kalenderjaar, volgend op het kalenderjaar waarin de eerste overschrijving werd gemeten : wanneer in het voorgaande kalenderjaar, op hetzelfde perceel cultuurgrond opnieuw een overschrijving van de grenswaarde, bedoeld in artikel 13bis, § 1, tweede lid, 2°, wordt gemeten, wordt de toegelaten bemesting voor dat perceel cultuurgrond blijvend beperkt tot hetgeen in het forfaitaire stelsel in de kwetsbare zones water is toegelaten;4° in afwijking van de bepalingen van 1° tot en met 3° vervalt voor bedoeld perceel cultuurgrond de bemonsteringsplicht en gelden de algemene bemestingsnormen, bedoeld in artikel 14 en/of artikel 20bis, § 4, vanaf het kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarin een bemonstering, uitgevoerd door een erkend laboratorium in de periode van 1 oktober tot 15 november heeft aangetoond dat het minerale nitraatresidu voldoet aan de grenswaarde bedoeld in artikel 13bis, § 1, tweede lid. § 3. De regeling, bedoeld in § 2, geldt zowel voor bemonsteringen gedaan in het kader van de zelfcontrole, bedoeld in artikel 20bis, § 4, 3°, b), als voor bemonsteringen gedaan in uitvoering van de toezichtsopdracht van de Mestbank. »
Art. 25.In hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 25 juni 1992, 18 december 1992, 22 december 1993 en 20 december 1995, wordt tussen artikelen 20 en 21 een hoofdstuk VIbis, bestaande uit artikel 20bis tot en met 20septies ingevoegd, dat luidt als volgt : « HOOFDSTUK VIbis. - Nutriëntenbalansstelsel
Artikel 20bis.§ 1. Elke producent en gebruiker kan voor het realiseren van de algemene normen, bedoeld in artikel 13bis, opteren : 1° ofwel voor het forfaitaire stelsel als omschreven in hoofdstuk V, afdeling 2;2° ofwel voor het nutriëntenbalansstelsel als omschreven in onderhavig hoofdstuk. § 2. Het nutriëntenbalansstelsel omvat de volgende soorten van balansen : 1° de bedrijfsbalans;2° de mestuitscheidingsbalans;3° de bodembalans. De Vlaamse regering stelt de nadere regels vast voor de bepaling van de aan- en afvoerposten van elk van de voormelde balansen.
De producent of gebruiker die opteert voor het nutriëntenbalansstelsel, moet één of meer van voormelde balansen toepassen. § 3. De producent of gebruiker die opteert voor het nutriëntenbalansstelsel moet dit voor 21 januari van elk jaar waarin hij het nutriëntenbalansstelsel zal toepassen, melden aan de Mestbank met vermelding van welke balans(en) als bedoeld in § 2 hij zal toepassen alsook met opgave of hij dit doet op individuele basis of in het kader van een milieubeleidsovereenkomst. § 4. Bij toepassing van het nutriëntenbalansstelsel gelden dezelfde bemestingsnormen en regels als bij het forfaitaire stelsel, bedoeld in hoofdstuk V, afdeling 2, met uitzondering van wat volgt : 1° bij toepassing van de bedrijfsbalans : in dit geval mag de producent of gebruiker de reële stikstofverliezen op bedrijfsniveau in rekening brengen overeenkomstig artikel 10bis, § 2;2° bij toepassing van de mestuitscheidingsbalans : in dit geval mag de producent of gebruiker de reële uitscheidingshoeveelheden overeenkomstig artikel 5, § 2, in rekening brengen;3° bij toepassing van de bodembalans : in dit geval gelden de bemestingsnormen voor "stikstof uit dierlijke mest en andere meststoffen", bedoeld in artikel 14, niet en mag de producent of gebruiker binnen de toepassing van de algemene normen, bedoeld in artikel 13bis, de reële hoeveelheden stikstof uit dierlijke mest en andere meststoffen in rekening brengen, mits naleving van de volgende voorwaarden : a) met uitzondering van de bemestingsnormen voor "stikstof uit dierlijke mest en andere meststoffen", bedoeld in artikel 14, moeten de bemestingsnormen voor difosforpentoxyde en totale stikstof van het forfaitaire stelsel zoals vermeld in hoofdstuk V, afdeling 2, onverminderd worden nageleefd;b) in het kader van de zelfcontrole laat de producent of gebruiker in zijn opdracht en pa zijn kosten door een daarvoor erkend laboratorium in de periode van 1 oktober tot 15 november van het beschouwde kalenderjaar een bemonstering uitvoeren naar het minerale nitraatresidu, als bedoeld in artikel 13bis, § 1, tweede lid, op elk van de percelen cultuurgrond waarop hij in datzelfde kalenderjaar een hoeveelheid dierlijke mest of andere meststoffen heeft opgebracht die meer bedraagt dan de forfaitaire normering voor stikstof uit dierlijke mest en andere meststoffen van toepassing in het forfaitaire stelsel zoals vermeld in hoofdstuk V, afdeling 2; de producent of gebruiker houdt de resultaten van deze bemonsteringen gedurende 5 jaar ter inzage van de toezichthoudende ambtenaren; c) wanneer uit de resultaten van de bemonsteringen, bedoeld in b) en/of van de controle door de Mestbank, uitgevoerd in een bepaald kalenderjaar, blijkt dat het minerale nitraatresidu van een bemonsterd perceel cultuurgrond behorende tot het bedrijf : i) gedurende de periode van 1 januari 1999 tot en met 31 december 2002 : de waarde, bedoeld in artikel 13bis, § 1, tweede lid, 1°, overschrijdt, wordt in het kalenderjaar, volgend op het kalenderjaar waarin de bemonstering gebeurde, de toegelaten bemesting met dierlijke mest voor dat perceel beperkt tot hetgeen in het algemeen forfaitaire stelsel is toegelaten;wordt in het kalenderjaar volgend op het jaar waarin de overschrijving werd vastgesteld, op datzelfde perceel opnieuw een overschrijving van de waarde, bedoeld in artikel 13bis, § 1, tweede lid, 1°, vastgesteld, wordt in het kalenderjaar, volgend op het kalenderjaar waarin de tweede bemonstering gebeurde, de toegelaten dierlijke bemesting voor dat perceel beperkt tot hetgeen in het forfaitaire stelsel in de kwetsbare zones water is toegelaten; ii) gedurende de periode vanaf 1 januari 2003 : de grenswaarde, bedoeld in artikel 13bis, § 1, tweede lid, 2°, overschrijdt, geldt de regeling bedoeld in artikel 18, §§ 2 en 3. § 5. De producent of gebruiker die het nutriëntenbalansstelsel toepast, moet de jaarlijks opgemaakte balansen, alsook de geëigende bescheiden ter staving van de aan- en afvoerposten, gedurende 5 jaar ter inzage houden van de toezichthoudende ambtenaren. De bewijslast van de aan- en afvoerposten van de balans(en) ligt bij de producent of gebruiker. § 6. De Vlaamse regering kan nadere regels vaststellen met betrekking tot de balansen, bedoeld in § 2, de melding, bedoeld in § 3 en de zelfcontrole, bedoeld in § 4, 3°, b).
Artikel 20ter.De Vlaamse regering kan om de in artikel 2 bedoelde doelstelling alsook de algemene norm, bedoeld in artikel 13bis, te realiseren milieubeleidsovereenkomsten sluiten overeenkomstig het decreet van 15 juni 1994 betreffende de milieubeleidsovereenkomsten.
In deze milieubeleidsovereenkomsten wordt het bedrag van de toelagen als bedoeld in artikel 11, § 1, 4°, vastgelegd.
Artikel 20quater.Wanneer de milieubeleidsovereenkomst, bedoeld in artikel 20ter, betrekking heeft op dierlijke mest, dient deze ten minste de volgende verbintenissen te omvatten : 1° het streven binnen een welomschreven periode, een in het licht van de mestproductie van hun leden-producenten substantiële mestverwerkingscapaciteit te helpen creëren en operationeel te houden; deze verbintenis geldt evenwel niet voor producenten en/of gebruikers die als biologisch landbouwbedrijf zijn gecertificeerd en onderworpen aan een controle door een door het Ministerie van Landbouw erkend controle- en certificeringsorganisme op basis van wettelijke normen voor de biologische producties, noch voor de organisaties die de producenten met een biologische productie vertegenwoordigen; 2° het ondernemen van de nodige acties om de doelstellingen, bedoeld in artikel 2, te helpen realiseren;3° het informeren en stimuleren van hun leden opdat de leden-producenten respectievelijk de leden-gebruikers : a) bij hun bedrijfsvoering, een code van goede landbouwpraktijk hanteren;b) de nutriënten aan de bron maximaal beperken door inzonderheid de aanwending van nutriëntenarme veevoeders en afstemming van de veevoeders op de behoeften van het vee;c) de nutriëntverliezen in de stallen, bij de mestopslag, bij de nutriëntenaanwending op de cultuurgrond en bij de nutriëntenafzet via transport, verwerking en export maximaal beperken;d) ten minste een balans, bedoeld in artikel 20bis, § 2, toepassen;e) overgaan tot het uitvoeren van een of meer perceelsgewijze zelfcontroles door in hun opdracht en op hun kosten door een erkend laboratorium het nitraatresidu ervan te laten bepalen.
Artikel 20quinquies.Wanneer de milieubeleidsovereenkomst, bedoeld in artikel 20ter, betrekking heeft op andere meststoffen, dient deze ten minste de volgende verbintenissen te bevatten : 1° het streven binnen een welomschreven periode, een in het licht van de productie aan andere meststoffen van hun leden, substantiële verwerkingscapaciteit te helpen creëren en operationeel te houden;2° het informeren en stimuleren van hun leden om op het niveau van het Vlaamse Gewest een structurele oplossing te helpen tot standbrengen met betrekking tot de bescherming van het leefmilieu tegen de verontreiniging als gevolg van de productie en het gebruik van meststoffen;3° het voorlichten en stimuleren van hun leden opdat deze : a) de nutriënten aan de bron maximaal beperken;b) de nutriëntenverliezen bij de opslag van andere meststoffen, bij het transport van andere meststoffen en bij de nutriëntenaanwending op cultuurgrond maximaal beperken;c) overgaan tot het uitvoeren van een of meer perceelsgewijze zelfcontroles door in hun opdracht en op hun kosten door een erkend laboratorium het nitraatresidu te laten bepalen van percelen waarop de andere meststoffen worden opgebracht.
Artikel 20sexies.Wanneer de milieubeleidsovereenkomst, bedoeld in artikel 20ter, betrekking heeft op chemische meststoffen, dient deze ten minste de volgende verbintenissen te bevatten : 1° het streven naar recyclage van de reststoffen van de mestverwerking als grondstof voor chemische meststoffen;2° het voorlichten en stimuleren van hun leden opdat deze : a) de nutriëntenverliezen bij de opslag, het transport en de aanwending op cultuurgrond van chemische meststoffen maximaal beperken;b) overgaan tot het uitvoeren van een of meer perceelsgewijze staalnames voor het bepalen van de nitraatresidu's door een erkend laboratorium voor percelen waarop chemische meststoffen zullen worden opgebracht of werden opgebracht;c) het register als bedoeld in artikel 4, § 2bis, zo zorgvuldig mogelijk bijhouden.
Artikel 20septies.De balansen, bedoeld in artikel 20bis, § 2, dienen steeds voor de totaliteit van de veeteelt- en/of landbouwinrichting de balans voor beide nutriënten stikstof en fosfor te omvatten. ».
Art. 26.In artikel 21 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 25 juni 1992 en van 20 december 1995, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1 wordt vervangen door wat volgt : « § 1.Er is een basisheffing BH1 op de productie van dierlijke mest, waarvan de opbrengst integraal wordt toegekend aan de Mestbank, lastens elke producent op wiens bedrijf de dierlijke mestproductie MPp, gedurende het voorbije kalenderjaar, meer bedroeg dan 300 kg difosforpentoxyde.
Het bedrag van deze basisheffing BH1 wordt door middel van de volgende formule berekend : BH1 = (MPp x Xdmp) + (MPBn x Xdmn) waarin : - MPp = de bruto-productie van dierlijke mest, uitgedrukt in kg P2O5; - MPBn = de bruto-productie van dierlijke mest, uitgedrukt in kg N; - Xdmp = de heffingsvoet voor de productie van dierlijke mest in BF/kg P2O5; - Xdmn = de heffingsvoet voor de productie van dierlijke mest in BF/ kg N;
Voor de toepassing van deze bepalingen wordt onder de bruto-productie van dierlijke mest MPBn, uitgedrukt in kg N, verstaan : het product van de gemiddelde veebezetting in de veeteelt- en/of landbouwinrichting gedurende het voorbije kalenderjaar en de overeenkomstige bruto-uitscheidingshoeveelheden per dier uitgedrukt in kg N. De gemiddelde veebezetting van elk van de bedoelde diersoorten wordt vastgesteld door de som van de maandelijks geregistreede dierenaantallen te delen door twaalf. De bruto-uitscheidingshoeveelheden per dier, uitgedrukt in kg N, is forfaitair of reëel, met toepassing van de mestuitscheidingsbalans als bedoeld in artikel 20bis, vastgesteld in artikel 5.
Voormelde heffingsvoeten worden als volgt vastgesteld : - Xdmp = 0,9 BF/ kg P2O5; - Xdmn = 0,9 BF/ kg N. » . 2° § 2 wordt vervangen door wat volgt : "§ 2.Er is een basisheffing BH2, waarvan de opbrengst integraal wordt toegekend aan de Mestbank, lastens elke producent en/of gebruiker die andere meststoffen, uitgedrukt in kg P2O5 en in kg N, opbrengt op cultuurgrond gelegen in het Vlaamse Gewest.
Het bedrag van deze basisheffing BH2 wordt door middel van de volgende formule berekend : BH2 = AMp x Xamp + AMn x Xamn waarin : - AMp = de hoeveelheid andere meststoffen,uitgedrukt in kg P2O5, die in het beschouwde kalenderjaar op cultuurgrond gelegen in het Vlaamse Gewest is opgebracht; - AMn = de hoeveelheid andere meststoffen,uitgedrukt in kg N, die in het beschouwde kalenderjaar op cultuurgrond gelegen in het Vlaamse Gewest is opgebracht; - Xamp = de heffingsvoet voor het nutriënt P2O5, in BF/kg P2O5; - Xamn = de heffingsvoet voor het nutriënt N, in BF/kg N. Voormelde heffingsvoeten worden als volgt vastgesteld : - Xamp = 0,9 BF/ kg P2O5; - Xamn = 0,9 BF/ kg N. » . 3° § 3 wordt vervangen door wat volgt : « § 3.Er is een basisheffing BH3, waarvan de opbrengst integraal wordt toegekend aan de Mestbank, lastens elke producent en/of gebruiker die chemische meststoffen, uitgedrukt in kg P2O5 en in kg N, opbrengt op cultuurgrond gelegen in het Vlaamse Gewest.
Het bedrag van deze basisheffing BH3 wordt door middel van de volgende formule berekend : BH3 = CMp x Xcmp + CMn x Xcmn waarin : - CMp = de hoeveelheid chemische meststoffen, uitgedrukt in kg P2O5, die in het beschouwde kalenderjaar op cultuurgrond gelegen in het Vlaamse Gewest is opgebracht; - CMn = de hoeveelheid chemische meststoffen, uitgedrukt in kg N, die in het beschouwde kalenderjaar op cultuurgrond gelegen in het Vlaamse Gewest is opgebracht; - Xcmp = de heffingsvoet voor het nutriënt P2O5, in BF/kg P2O5; - Xcmn = de heffingsvoet voor het nutriënt N, in BF/kg N. Voormelde heffingsvoeten worden als volgt vastgesteld : - Xcmp = 0,9 BF/ kg P2O5; - Xcmn = 0,9 BF/ kg N. » . 4° er wordt een § 6 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 6.Er is een superheffing SH1 en SH2, waarvan de opbrengst integraal wordt toegekend aan de Mestbank, lastens elke producent : 1° die meer dierlijke mest heeft geproduceerd dan de nutriëntenhalte, bedoeld in artikel 33bis;het bedrag van deze superheffing SH1 wordt door middel van de volgende formule berekend : SH1 = ((MPBn - NHn) x Xspn) + ((MPp - NHp) x Xspp) waarin : - MPBn = de bruto productie van dierlijke mest uitgedrukt in kg N, zoals gedefinieerd in § 2; - MPp = de productie van dierlijke mest, uitgedrukt in kg P2O5, zoals bepaald in artikel 6; - NHn = de N-nutriëntenhalte, uitgedrukt in kg N, zoals bepaald in artikel 33bis; - NHp = de P2O5-nutriëntenhalte, uitgedrukt in kg P2O5, zoals bepaald in artikel 33bis;
Xspn = de superheffingsvoet voor de N-productie hoger dan de nutriëntenhalte NHn; - Xspp = de superheffingsvoet voor de P2O5-productie hoger dan de nutriëntenhalte NHp. 2° die niet heeft voldaan aan de mestverwerkingsplicht en/of exportplicht,bedoeld in artikel 9;het bedrag van deze superheffing SH2 wordt door middel van de volgende formule berekend : SH2 = ((VPn - GVn) x Xvn) + ((VPp - GVp) x Xvp) waarin : - VPn = de verwerkingsplicht van dierlijke mest uitgedrukt in kg N, zoals gedefinieerd in artikel 9; - VPp = de verwerkingsplicht van dierlijke mest, uitgedrukt in kg P2O5, zoals bepaald in artikel 9; - GVn = de conform de aangifte gerealiseerde verwerkingsplicht van dierlijke mest, uitgedrukt in kg N; - GVp = de conform de aangifte gerealiseerde verwerkingsplicht van dierlijke mest, uitgedrukt in kg P2O5; - Xvn = de superheffingsvoet voor de niet gerealiseerde mestverwerkingsplicht van dierlijke mest, uitgedrukt in N; - Xvp = de superheffingsvoet voor de niet gerealiseerde mestverwerkingsplicht van dierlijke mest, uitgedrukt in P2O5.
De heffingsvoeten, bedoeld in het eerste lid, worden als volgt vastgesteld : - Xspn = 40 BF/ kg N; - Xspp = 40 BF/ kg P2O5;
Xvn = - 10 BF/ kg N voor de aanslagjaren 1999 en 2000; - 20 BF/ kg N voor de aanslagjaren 2001 en 2002; - 40 BF/ kg N vanaf het aanslagjaar 2003; - Xvp = - 10 BF/ kg P2O5 voor de aanslagjaren 1999 en 2000; - 20 BF/ kg P2O5 voor de aanslagjaren 2001 en 2002; - 40 BF/ kg P2O5 vanaf het aanslagjaar 2003. ».
Art. 27.In artikel 25 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij decreet van 20 december 1995, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 5 wordt vervangen door wat volgt : « § 5.Onverminderd de bepalingen van hoofdstuk XI, wordt lastens elke gebruiker die meer nutriënten uit dierlijke mest, andere meststoffen of chemische meststoffen opbrengt op grond dan de toegelaten hoeveelheden uitgedrukt in kg P2O5 en in kg N, een administratieve geldboete opgelegd van 40 frank vermenigvuldigd met de som van het deel uitgedrukt in kg difosforpentoxyde en het deel uitgedrukt in kg stikstof, dat de gebruiker teveel heeft gebruikt op cultuurgrond overeenkomstig de bepalingen van het decreet. » ; 2° een § 7 en een § 8 worden toegevoegd, die luiden als volgt : « § 7.Elke producent die 25 procent of meer van zijn dierlijke productie in mest van de nutriënten N en P2O5 niet kan bewijzen via afzet van die nutriënten op grond, verwerking of export, dient het volgende jaar op zijn kosten door een door de Mestbank erkend organisme een meststaalname te laten doen teneinde de mestafzet beter te kunnen berekenen.
Indien meer dan 25 procent afzet van de nutriënten N en P2O5 niet kan worden bewezen, kan door de ambtenaren aangewezen door de Vlaamse regering een administratieve geldboete worden opgelegd. Het bedrag van deze administratieve geldboete bedraagt 40 frank vermenigvuldigd met de som van het deel uitgedrukt in kg difosforpentoxyde en het deel uitgedrukt in kg stikstof waarvoor geen mestafzet is bewezen. § 8. Vanaf 1 januari 2005 kan aan elke producent door de ambtenaren aangewezen door de Vlaamse regering een administratieve geldboete worden opgelegd voor producties die niet conform dit decreet zijn afgezet. Het bedrag van deze geldboete wordt berekend zoals de superheffing maar vermenigvuldigd met een factor 2. Deze geldboete is cumuleerbaar met de superheffing, bedoeld in artikel 21, § 3. ».
Art. 28.Artikel 33 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij decreet van 20 december 1995, wordt vervangen door wat volgt : «
Artikel 33.§ 1. De difosforpentoxydeproductie en de stikstofproductie in het Vlaamse Gewest, berekend op basis van de volledige veestapel, vermenigvuldigd met de uitscheidingshoeveelheden per dier en per jaar overeenkomstig de hierna volgende tabel mogen niet groter zijn of worden dan de difosforpentoxydeproductie en de stikstofproductie van de veestapel zoals deze gekend waren op basis van de gegevens van de land- en tuinbouwtelling van 15 mei 1992 en die respectievlijk zijn vastgesteld op 75 miljoen kg difosforpentoxyde en 169 miljoen kg stikstof.
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld De Vlaamse regering stelt vast dat één van de twee van de in het eerste lid vastgestelde maxima bereikt of overschreden zullen worden. § 2. Op basis van het voortgangsrapport, bedoeld in artikel 34, over het jaar 2003, beslist de Vlaamse regering ten laatste op 31 oktober 2004 over de opheffing van de standstill, bedoeld in § 1, en de modaliteiten ervan met ingang van 1 januari 2005. § 3. Per gemeente wordt een oorspronkelijk vergunde gemeentelijke productiedruk, uitgedrukt in kg difosforpentoxyde per ha, door de Vlaamse regering vastgesteld.
Uiterlijk tot 31 december 2000 wordt de oorspronkelijk vergunde gemeentelijke productiedruk in een gemeente gebaseerd op : - de oorspronkelijke productie in die gemeente berekend op basis van de gegevens van de landen tuinbouwtelling van 15 mei 1992; en - de respectieve forfaitaire uitscheidingshoeveelheden voor difosforpentoxyde vermeld in § 1 en de oppervlakte cultuurgrond in die gemeente berekend op basis van de gegevens van de land-en tuinbouwtelling van 15 mei 1992.
Ten laatste vanaf 1 januari 2001 wordt de oorspronkelijk vergunde gemeentelijke productiedruk in een gemeente bepaald op basis van : - de op 1 maart 1993 vergunde productie van de inrichtingen gelegen in de gemeente gebaseerd op de respectieve forfaitaire uitscheidingshoeveelheden voor difosforpentoxyde vermeld in § 1; en - de bij de inrichting horende oppervlakte cultuurgronden van de inrichtingen gelegen in de gemeente, zoals bij de Mestbank aangegeven in het aanslagjaar 2000 (bedrijfssituatie 1999). § 4. De gemeenten in het Vlaamse Gewest worden in functie van de oorspronkelijke vergunde gemeentelijke productiedruk in de gemeente ingedeeld in 4 groepen : 1° de witte gemeenten : hiertoe behoren alle gemeenten met een oorspronkelijke vergunde gemeentelijke productiedruk lager dan 75 kg/ha;2° de lichtgrijze gemeenten : hiertoe behoren alle gemeenten met een oorspronkelijke vergunde gemeentelijke productiedruk die gelijk is aan of hoger is dan 75 kg/ha en lager is dan 100 kg/ha;3° de donkergrijze gemeenten : hiertoe behoren alle gemeenten met een oorspronkelijke vergunde gemeentelijke productiedruk die gelijk is aan of hoger is dan 100 kg/ha en lager is dan 125 kg/ha;4° de zwarte gemeenten : hiertoe behoren alle gemeenten met een oorspronkelijke vergunde gemeentelijke productiedruk die gelijk is aan of hoger is dan 125 kg/ha. § 5. Per gemeente wordt een geactualiseerde vergunde gemeentelijke productiedruk vastgesteld.
Tot uiterlijk 31 december 2000 wordt de geactualiseerde vergunde gemeentelijke productiedruk berekend als het quotiënt van de oorspronkelijke gemeentelijke productie berekend op basis van de land- en tuinbouwtelling van 15 mei 1992 vermeerderd met de toegenomen vergunde productie, en verminderd met de vrijgekomen vergunde productie enerzijds, en de oppervlakte cultuurgrond in het desbetreffende gemeente berekend op basis van de gegevens van de land- en tuinbouwtelling van 15 mei 1992, anderzijds.
Ten laatste vanaf 1 januari 2001 wordt de geactualiseerde vergunde gemeentelijke productiedruk berekend als het quotiënt van de op 1 maart 1993 vergunde productie in de gemeente vermeerderd met de toegenomen vergunde productie en verminderd met de vrijgekomen vergunde productie enerzijds en de bij de inrichtingen horende oppervlakte cultuurgrond van de inrichtingen gelegen in de gemeente, zoals bij de Mestbank aangegeven in het aanslagjaar 2000 (bedrijfssituatie 1999).
De toegenomen vergunde productie is de som van de toename van de vergunde producties berekend op basis van de respectieve productiehoeveelheden voor difosforpentoxyde volgens de uitscheidingsnormen van toepassing tot 31 december 1998 tengevolge van : 1° de sinds 1 maart 1993 in toepassing van het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning, geakteerde meldingen;2° de sinds 1 maart 1993 in toepassing van het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning, of in toepassing van titel I van het Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming bekendgemaakte beslissingen van vergunningen die genomen zijn in eerste aanleg en waartegen binnen de vastgestelde periode geen beroep is aangetekend;3° de sinds 1 maart 1993 in toepassing van het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning of in toepassing van titel I van het Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming bekendgemaakte beslissingen van vergunningen in laatste aanleg. De vrijgekomen vergunde productie is de som van de vermindering van de vergunde producties berekend op basis van de respectieve productiehoeveelheden voor difosforpentoxyde volgens de uitscheidingsnormen van toepassing tot 31 december 1998 tengevolge van : 1° de sinds 1 maart 1993 vervallen vergunningen verleend in toepassing van het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning of van titel I van het Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming;2° de sinds 1 maart 1993 opgeheven vergunningen verleend in toepassing van het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning of van titel I van het Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming;3° de sinds 1 maart 1993 niet of slechts gedeeltelijk hernieuwde vergunningen verleend in toepassing van het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning of van titel I van het Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming;4° de sinds 1 maart 1993 verleende vergunningen tot verandering met productieverlaging tot gevolg van vergunningen verleend in toepassing van het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning of van titel I van het Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming;5° de sinds 1 maart 1993 gemelde stopzettingen of wijzigingen van een inrichting. § 6. Per gemeente wordt een maximale gemeentelijke vergunde productiedruk, uitgedrukt in kg difosforpentoxyde per ha, bepaald.
Deze is gelijk aan : 1° in de witte gemeenten : 75;2° in de lichtgrijze gemeenten : 100;3° in de donkergrijze en de zwarte gemeenten : de oorspronkelijke gemeentelijke vergunde productiedruk van de desbetreffende gemeente.»
Art. 29.In hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 25 juni 1992,18 december 1992, 22 december 1993 en van 20 december 1995, wordt een artikel 33bis en een artikel 33ter ingevoegd, die luiden als volgt : «
Artikel 33bis.§ 1. Aan elke bestaande landbouw- en/of veeteeltinrichting en/of deel hiervan wordt een P2O5-nutriëntenhalte (NHp) en een N-nutriëntenhalte (NHn) toegekend, die als volgt bepaald worden : - NHp = het hoogste van de volgende 3 getallen : MPBp97, of MPBp96 of MPBp95; - NHn = het hoogste van de volgende 3 getallen : MPBn97, of MPBn96, of MPBn95; waarbij : - MPBp97 = de som van de producten van de gemiddelde veebezetting van de landbouw- en/of veeteeltinrichting en/of deel hiervan, zoals aangegeven in de Mestbankaangifte van het aanslagjaar 1998, met de overeenkomstige P2O5-productie per diersoort, berekend volgens de uitscheidingsnormen, zoals vastgelegd in § 2; - MPBn97 = de som van de producten van de gemiddelde veebezetting van de landbouw- en/of veeteeltinrichting en/of deel hiervan, zoals aangegeven in de Mestbankaangifte van het aanslagjaar 1998, met de overeenkomstige N-productie per diersoort, berekend volgens de uitscheidingsnormen, zoals vastgelegd in § 2; - MPBp96 = de som van de producten van de gemiddelde veebezetting van de landbouw- en/of veeteeltinrichting en/of deel hiervan, zoals aangegeven in de Mestbankaangifte van het aanslagjaar 1997, met de overeenkomstige P2O5-productie per diersoort, berekend volgens de uitscheidingsnormen, zoals vastgelegd in § 2; - MPBn96 = de som van de producten van de gemiddelde veebezetting van de landbouw- en/of veeteeltinrichting en/of deel hiervan, zoals aangegeven in de Mestbankaangifte van het aanslagjaar 1997, met de overeenkomstige N-productie per diersoort, berekend volgens de uitscheidingsnormen, zoals vastgelegd in § 2; - MPBp95 = de som van de producten van de gemiddelde veebezetting van de landbouw- en/of veeteeltinrichting en/of deel hiervan, zoals aangegeven in de Mestbankaangifte van het aanslagjaar 1996, met de overeenkomstige P2O5-productie per diersoort, berekend volgens de uitscheidingsnormen, zoals vastgelegd in § 2; - MPBn95 = de som van de producten van de gemiddelde veebezetting van de landbouw- en/of veeteeltinrichting en/of deel hiervan, zoals aangegeven in de Mestbankaangifte van het aanslagjaar 1996, met de overeenkomstige N-productie per diersoort, berekend volgens de uitscheidingsnormen, zoals vastgelegd in § 2. § 2. Voor de bepaling van MPBp97, MPBp96, MPBp95, MPBn97, MPBn96 en MPBn95 wordt gerekend met volgende uitscheidingsnormen per dier en per jaar : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld (1) De nutriëntenhalte, bedoeld in artikel 33bis, kan op vraag en bewijs van de producent, worden berekend met een uitscheidingswaarde op basis van de volgende regressievergelijkingen : - P2O5-uitscheiding = (0,0025 x melkproductie) + 15,66; - N-uitscheiding = (0,0075 x melkproductie) + 52; waarbij de P2O5-uitscheiding, de N-uitscheiding en de melkgifte zijn uitgedrukt in kg per dier en per jaar; dit op voorwaarde dat de melkgifte wordt bewezen en de producent de eerstvolgende drie jaar na de berekening van de nutriëntenhalte de gegevens betreffende melkgifte voegt bij de aangifte bedoeld in artikel 3. De Vlaamse regering kan hieromtrent nadere regels vaststellen. (2) Voor de berekening van de nutriëntenhalte mag, in geval bij de aangifte van 1998,1997 of 1996 de diersoort "zeugen inclusief biggen" werden aangegeven en de biggen niet werden aangegeven onder "biggen minder dan 10 weken", de P2O5-uitscheiding voor de zeugen per dier en per jaar worden verhoogd van 14,5 tot 22,58 kg P2O5 en de N-uitscheiding per dier en per jaar van 24 tot 33,84 kg N. De producent die van deze berekeningsmethode gebruik maakt, moet gedurende de eerstvolgende drie aanslagjaren na de berekening van de nutriëntenhalte een aantal zeugen en biggen houden dat gelijk is aan : - "zeugen inclusief biggen met een gewicht kleiner dan 7 kg" : hetzelfde dierenaantal binnen een nauwkeurigheid van 10 percent als in de aangifte ter bepaling van de nutriëntenhalte werd aangegeven onder de diersoort "zeugen inclusief biggen"; en - "biggen met een gewicht van 7 tot 20 kg" : een dierenaantal van maximum 8 maal het aantal aangegeven zeugen. (3) In geval bij de aangifte van 1998,1997 of 1996 de diersoort zeugen, hetzij inclusief, hetzij exclusief biggen, werd aangegeven, wordt ter compensatie van de opfokzeugen en de moederdieren die nog niet hebben geworpen en die als andere varkens werden aangegeven, de nutriëntenhalte verhoogd als volgt : - voor de P2O5-uitscheiding : met een hoeveelheid gelijk aan het aantal aangegeven zeugen x 2,375 kg P2O5; - voor de N-uitscheiding : met een hoeveelheid gelijk aan het aantal aangegeven zeugen x 3,5225 kg N. De producent die van deze berekeningsmethode gebruik maakt, moet gedurende de eerstvolgende drie aanslagjaren na de berekening van de nutriëntenhalte een aantal "andere varkens" houden dat ten aanzien van de aangifte ter bepaling van de nutriëntenhalte is verminderd met het overeenkomstige aantal opfokzeugen en moederdieren. (4) Voor de berekening van de nutriëntenhalte, wordt voor de diersoort "andere varkens", ongeacht de vordering die werd gespecificeerd bij de aangifte van 1998,1997 of 1996, de uitscheidingsnorm van 5,33 kg P2O5 per dier en per jaar gebruikt, zijnde de waarde van het productconvenant laag-fosforvoeder van 1 september 1995. (5) Voor de berekening van de nutriëntenhalte voor diersoorten die bij de aangifte van 1998, 1997 of 1996 werden aangegeven onder "ander pluimvee" kan op vraag en bewijs van de producent deze aangifte binnen dezelfde diersoorten worden gespecificeerd naar de diersoorten zoals bepaald artikel 5, onder III.3 voor struisvogels, III.4 voor kalkoenen en III.5 voor ander pluimvee. Voor de verdere berekening van de nutriëntenhalte voor deze diersoorten geldt dan de forfaitaire uitscheidingsnorm aangegeven in artikel 5, § 1.
De producent die van deze berekeningsmethode gebruik maakt, moet gedurende de eerstvolgende drie aanslagjaren na de berekening van de nutriëntenhalte dezelfde dierenaantallen binnen een nauwkeurigheid van 10 percent per gespecificeerde diersoort houden als deze die werd aangegeven in de aangifte ter bepaling van de nutriëntenhalte. (6) In geval een nieuwe productconvenant voor fosfor wordt afgesloten, wordt de nutriëntenhalte ambtshalve op basis hiervan herberekend ingaand op 1 januari van het jaar dat volgt op het jaar waarin het productconvenant is afgesloten. § 3. De Vlaamse regering kan, in afwijking van § 2, een andere berekeningsmethode voor NHp en NHn bepalen voor : 1° inrichtingen met diercategorieën die voor de aanslagjaren 1998,1997 en 1996 moesten worden aangegeven onder de diercategorie "ander pluimvee";hierbij moet rekening worden gehouden met de productiecijfers zoals bepaald in artikel 5, onder III.3 voor struisvogels, III.4 voor kalkoenen en III.5 voor ander pluimvee; 2° bestaande veeteeltinrichtingen waarvoor na 1 januari 1996 door de bevoegde overheid een milieuvergunning werd verleend;3° inrichtingen waarvan de exploitatie gedurende een periode geheel of gedeeltelijk onmogelijk is geweest ingevolge overmacht of toeval. § 4. Onverminderd de bepalingen van §§ 1, 2 en 3 mag het gedeelte van de nutriëntenhalte NHp en NHn van een landbouw- en/of veeteeltinriching en/of een deel hiervan, dat betrekking heeft op de vergunningsplichtige dieren, nooit meer bedragen dan de vergunde productie van de overeenkomstige veeteeltinrichting en/of deel hiervan. Daarbij is de producent er voor verantwoordelijk dat hij, voor het gedeelte dat betrekking heeft op de vergunningsplichtige dieren, niet meer dierIijke mest produceert dan de hoeveelheid die overeenstemt met de vergunde dieren.
Voor de niet-vergunningsplichtige dieren blijft de nutriëntenhalte onverminderd bepaald op basis van de aangifte van 1998,1997 of 1996. § 5. De nutriëntenhalten zijn onlosmakelijk verbonden met de landbouwinrichting en/of vergunde veeteeltinrichting en/of deel hiervan en geldt tot en met 31 december 2004. De nutriëntenhalten worden tot en met 31 december 2004 mee overgedragen bij overname van de landbouwinrichting en/of vergunde veeteeltinrichting en/of deel hiervan. Bij gedeeltelijke overname van een landbouwinrichting en/of vergunde veeteeltinrichting en/of deel hiervan wordt pro rata de overgenomen mestproductie een gedeelte van de nutriëntenhalte mee overgedragen. § 6. De producent kan aan de Vlaamse regering een herziening en/of een andere berekeningsmethode vragen van de voor een landbouw- en/of veeteeltinrichting en/of deel hiervan gemaakte berekening van de nutriëntenhalte. De Vlaamse regering kan hieromtrent nadere regels vaststellen. § 7. De Vlaamse regering bepaalt de wijze waarop en tijdstip van kennisgeving van de nutriëntenhalte aan de betrokken landbouw- en/of veeteeltinrichtingen en/of delen hiervan.
Artikel 33ter.§ 1. Met betrekking tot de exploitatie van veeteeltinrichtingen gelden de volgende regels : 1° gedurende de periode van 1 januari 1999 tot en met 31 december 2004 : a) moet een exploitant het aantal dieren, als bedoeld in artikel 5, in zijn landbouw- en/of veeteeltinrichting en/of deel hiervan zodanig beperken dat de productie aan dierlijke mest niet hoger is dan de nutriëntenhalte toegewezen aan de landbouw- en/of veeteeltinrichting en/of deel hiervan, tenzij het gaat om een overdracht van een melkquotum waarbij de nutriëntenhalte van de veeteeltinrichting die het melkquotum afstaat evenwaardig wordt verminderd;b) mag een exploitant de vermindering van de nutriëntenproductie uit dierlijke mest ingevolge aanwending van nutriëntenarm voeder en toepassing van voedertechnieken als bedoeld in artikel 5, § 2, of bereikt ingevolge de mestuitscheidingsbalans als bedoeld in artikel 20bis, § 2, 2°, niet opvullen met een verhoging van het aantal dieren dat wordt gehouden in de beschouwde landbouw- en/of veeteeltinrichting en/of deel hiervan;c) kan met betrekking tot de diersoorten, bedoeld in artikel 5, geen milieuvergunning als bedoeld in het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning worden verleend voor nieuwe veeteeltinrichtingen, noch voor veranderingen van bestaande veeteeltinrichtingen die een verhoging van de vergunde mestproductie van de bestaande veeteeltinrichting tot gevolg hebben, behoudens wanneer het gaat om een herlocalisatie van een bestaande veeteeltinrichting voortvloeiende uit ruilverkavelingen, landinrichting, natuurinrichting en/of onteigeningen om openbaar nut en de nieuwe of bijkomende mestproductie niet hoger is dan deze van de definitief stopgezette bestaande veeteeltinrichting;2° vanaf 1 januari 2005 : a) kan de mestproductie van bestaande veeteeltinrichtingen stijgen boven het niveau van de nutriëntenhalte, toegewezen aan de veeteeltinrichting, tot maximum de vergunde mestproductie;b) kunnen nieuwe veeteeltinrichtingen alsook veranderingen van bestaande veeteeltinrichtingen, met verhoging van de vergunde mestproductie van de veeteeltinrichting tot gevolg, worden toegestaan mits de volgende voorwaarden : i) de aanvrager moet in het kader van de overeenkomstige milieuvergunningsaanvraag als bedoeld in het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning, het bewijs leveren dat hij de nieuwe, respectievelijk de bijkomende mestproductie, volledig zal laten verwerken in een mestverwerkingseenheid; de verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt niet : - voor biologische landbouwbedrijven die als biologisch landbouwbedrijf zijn gecertificeerd en onderworpen aan een controle door een door het Ministerie van Landbouw erkend controle- en certificeringsorganisme op basis van wettelijke normen voor de biologische producties; wanneer deze bedrijven niet meer gecertificeerd zijn als biologische landbouwbedrijven moet de nieuwe of verhoogde mestproductie, bekomen na 1 januari 2005, zoals bedoeld in § 1, 2°, b), onverwijld worden verwerkt in een mestverwerkingseenheid; - indien het uitsluitend milieuvergunningen betreft voor melkvee in gemeenten met een oorspronkelijke productiedruk kleiner dan 75 kg P2O5/ha en indien de MPp van het bedrijf kleiner blijft dan 7.500 kg P2O5; het is verboden deze nieuwe of verhoogde mestproductie, bekomen na 1 januari 2005, zoals bedoeld in § 1, 2°, b), voor melkvee om te zetten in mestproductie voor andere diersoorten dan melkvee; - indien het uitsluitend vergunningen betreft voor geiten en schapen en indien de MPp van het bedrijf kleiner blijft dan 2.000 kg P2O5; het is verboden deze nieuwe of verhoogde mestproductie, bekomen na 1 januari 2005, zoals bedoeld in § 1, 2°, b), voor geiten en schapen om te zetten in mestproductie voor andere diersoorten dan geiten en schapen; ii) de ammoniakemissies van de bestaande stallen en mestopslag worden gelijktijdig met de verandering van de veeteeltinrichting gereduceerd met toepassing van het BBT-principe; 3° vanaf 1 januari 1999 kan binnen de perken van dit artikel de milieuvergunning, als bedoeld in het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning, zowel voor de verdere exploitatie van een veeteeltinrichting of voor de verandering of herlocalisatie van een bestaande veeteeltinrichting zonder verhoging van de vergunde mestproductie, slechts worden verleend inzoverre de aanvrager in het kader van de overeenkomstige milieuvergunningsaanvraag als bedoeld in het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning, op basis van de desbetreffende aangiften aan de Mestbank, het bewijs levert dat hij gedurende de drie voorgaande jaren de volledige mestproductie overeenkomstig dit decreet heeft afgezet. § 2. De Mestbank adviseert de naleving van deze bepalingen in het kader van de milieuvergunningsprocedure met toepassing van het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning. § 3. De Vlaamse regering kan de Mestbank machtigen tot onteigening in de gevallen waarin zij oordeelt dat het verkrijgen van de betrokken goederen noodzakelijk is in het algemeen belang. ».
Art. 30.In hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 25 juni 1992, 18 december 1992, 22 december 1993 en van 20 december 1995, wordt tussen het artikel 33bis, ingevoegd bij artikel 29, en het artikel 34 een hoofstuk IXbis bestaande uit het bestaande artikel 34 ingevoegd, waarvan het opschrift luidt als volgt : « HOOFDSTUK IXbis. - Realisatierapportage".
Art. 31.Artikel 34 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij decreet van 20 december 1995, wordt vervangen door wat volgt : «
Artikel 34.§ 1. De Mestbank dient ten laatste op 15 september van elk jaar een voortgangsrapport op te maken dat ten minste omvat : - de stand van zaken van het voorbije productiejaar; - een prognose voor de komende jaren tot en met het jaar 2004; voor wat betreft : 1° de nutriëntenhalte op niveau van het Vlaamse Gewest;2° de invulling van de nutriëntenhalte op niveau van het Vlaamse Gewest;3° de nutriëntenaanpak aan de bron;4° de infrastructuur voor de bewerking van dierlijke mest en van andere meststoffen;5° de infrastructuur voor de verwerking van dierlijke mest met ten minste een inventaris van de mestverwerkingsinstallaties met hun respectieve capaciteiten : a) waarvoor een milieuvergunningsaanvraag lopende is;b) die vergund zijn;c) die in opbouw zijn;d) die operationeel zijn;6° de export van dierlijke mest;7° de voortgang inzake het bereiken van de doelstellingen van dit decreet. § 2. Het voortgangsrapport, bedoeld in § 1, wordt jaarlijks voorgelegd aan de Stuurgroep Vlaamse Mestproblematiek.
Deze Stuurgroep onderzoekt dit voortgangsrapport in het licht van de door dit decreet voor 2003 vooropgestelde doelstellingen. Op basis van dit onderzoek adviseert de Stuurgroep in voorkomend geval, welke oplossingsgerichte maatregelen in grotere mate moeten worden gestimuleerd en welk onderzoek hiervoor noodzakelijk is. »
Art. 32.In artikel 37 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij decreet van 20 december 1995, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, 4°, wordt het woord "17, § 2" vervangen door het woord "17, § 4";2° aan § 2 wordt een 7° toegevoegd, die luidt als volgt : « 7° degene die met overtreding van artikel 33ter, § 1, 1°, zoveel dieren houdt dat de productie aan dierlijke mest van zijn veeteeltinrichting hoger is dan de nutriëntenhalte toegewezen aan deze veeteeltinrichting.» ; 3° in § 3 worden de volgende wijzigingen aangebracht : - in 2° worden de woorden "dan de maxima vermeld in de artikelen 14 en 15" vervangen door de woorden "dan de grenswaarde vermeld in artikel 13bis, § 1, tweede lid, 2° en de maxima vermeld in de artikelen 13bis, § 2, 14, 15, 15bis,15ter,15quater en 20bis"; - 4° wordt opgeheven. HOOFDSTUK III. - Wijzigingen van het milieuvergunningendecreet
Art. 33.Aan artikel 18, § 3, van het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « De milieuvergunning voor de verdere exploitatie kan vroeger dan de termijn, bedoeld in het eerste lid, worden aangevraagd wanneer : 1° een overname van de vergunde inrichting door een andere exploitant is gepland;2° de exploitant een belangrijke verandering van de vergunde inrichting beoogt;in dit laatste geval moet de milieuvergunningsaanvraag zowel betrekking hebben op de verdere exploitatie van de delen van de inrichting die verder in exploitatie blijven als op de geplande verandering.
De Vlaamse regering kan hieromtrent nadere regels vaststellen. »
Art. 34.Artikel 20, tweede lid, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij decreet van 22 december 1993, wordt aangevuld met de volgende zinnen : « Deze milieuvoorwaarden kunnen tevens bepalingen bevatten tot oprichting van bijzondere onderzoekscommissies die ten behoeve van de bevoegde overheid milieutechnisch advies verstrekken inzake bijzondere hinder- of risico-aspecten verbonden aan bepaalde exploitaties. In deze commissies zetelen vertegenwoordigers van de adviesverlenende overheidsorganen en deskundigen die worden aangeduid door de Vlaamse regering. ».
Art. 35.Aan artikel 44 van hetzelfde decreet wordt een lid toegevoegd, dat luidt als volgt : "Vergunningen verleend met toepassing van het decreet van 24 januari 1984 houdende maatregelen inzake het grondwaterbeheer blijven geldig voor de vastgestelde termijn tot ten hoogste twintig jaar te rekenen vanaf 1 januari 1999. » . HOOFDSTUK IV. - Slotbepalingen
Art. 36.Bij wijze van overgangsregering gelden de volgende afwijkende regels : 1° voor 1998 (aanslagjaar 1999) wordt de mestproductie op basis van de aangifte 1999 berekend overeenkomstig de regels van kracht in het jaar 1998 met inbegrip van de regels inzake aanwending van nutriëntenarm veevoeder; voor 1999 (aanslagjaar 2000) wordt de mestproductie op basis van de aangifte 2000 berekend overeenkomstig de regels van het gewijzigde decreet, met dien verstande dat, in voorkomend geval, de mestuitscheidingsbalans voor het hele jaar 1999 in aanmerking wordt genomen onder de volgende voorwaarden : a) de kennisgeving dat geopteerd wordt voor de mestuitscheidingsbalans moet vóór 15 maart 2000 aan de Mestbank zijn gedaan;b) met betrekking tot het tweede semester van 1999 moeten de nodige bewijsstukken worden voorgelegd, conform het gewijzigde decreet;2° de overeenkomsten inzake mestafname en/of mestvervoer die met toepassing van artikel 7 en 8 voor de datum van bekendmaking van dit decreet in het Belgisch Staatsblad zijn afgesloten en door de Mestbank worden aanvaard, blijven van kracht tot uiterlijk 1 januari 2000;3° de bepalingen van artikel 33ter met betrekking tot de nutriëntenhalte gelden met ingang van 1 januari 2000;4° de heffingen voor het aanslagjaar 1999 worden berekend overeenkomstig de regels van toepassing in 1998;5° milieuvergunning en voor paardenstallen behorende bij maneges die in 1996, 1997 en 1998 in exploitatie waren kunnen worden verleend inzoverre de milieuvergunning voor 31 december 1999 wordt aangevraagd;6° de Vlaamse regering kan voor de sector van de kalvermesterij een tijdelijke regeling treffen die afwijkt van de bepalingen van artikelen 8 en 9 voor een overgangsperiode die maximaal tot 31 december 2000 mag duren.
Art. 37.Wanneer de milieubeleidsovereenkomst, resulterend uit het ontwerp van milieubeleidsovereenkomst "Mestactieplan 1999-2003" dat overeenkomstig het decreet van 15 juni 1994 betreffende de milieubeleidsovereenkomsten op 27 oktober 1998 door de Vlaamse regering werd goedgekeurd voor een termijn van vijf jaar, onafhankelijk van de wil van de organisaties betrokken bij deze milieubeleidsovereenkomst niet definitief kan worden goedgekeurd of na definitieve goedkeuring wordt vernietigd of moet worden aangepast, zal de Vlaamse regering in overleg met voormelde organisaties onverwijld de procedure overeenkomstig het voormelde decreet van 15 juni 1994 inzetten tot goedkeuring van de aangepaste milieubeleidsovereenkomst.
Art. 38.De bepalingen van dit decreet treden in werking op de data die de Vlaamse regering vaststelt nadat uit de eindbeslissing, bedoeld in artikel 93, 3°, van het EG-Verdrag, is gebleken dat de aangemelde voorgenomen vergoedingenregeling op basis van dit decreet verenigbaar is met de gemeenschappelijke markt.
Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Brussel, 11 mei 1999.
De minister-president van de Vlaamse regering, L. VAN DEN BRANDE De Vlaamse minister van Leefmilieu en Tewerkstelling, Th. KELCHTERMANS. _______ Nota (1) Zitting 1998-1999. Stukken. - Ontwerp van decreet, 1317 - Nr. 1. - Amendementen, 1317 - Nrs. 2 tot 6. - Verslag over de hoorzittingen, 1317 - Nr. 7. - Verslag, 1317 - Nr. 8. - Amendementen, 1317 - Nrs. 9 tot 11.
Handelingen. - Bespreking en aanneming. Vergaderingen van 27 april 1999.