gepubliceerd op 09 januari 2002
Besluit van de Vlaamse regering tot uitvoering van artikel 33ter van het decreet van 23 januari 1991 inzake de bescherming van het leefmilieu tegen de verontreiniging door meststoffen en tot wijziging van het besluit van de Vlaamse regering van 6 februari 1991 houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de milieuvergunning
5 OKTOBER 2001. - Besluit van de Vlaamse regering tot uitvoering van artikel 33ter van het decreet van 23 januari 1991 inzake de bescherming van het leefmilieu tegen de verontreiniging door meststoffen en tot wijziging van het besluit van de Vlaamse regering van 6 februari 1991 houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de milieuvergunning
De Vlaamse regering, Gelet op het decreet van 23 januari 1991 inzake de bescherming van het leefmilieu tegen de verontreiniging door meststoffen, inzonderheid op artikel 33, vervangen bij het decreet van 11 mei 1999 en gewijzigd bij het decreet van 3 maart 2000, op artikel 33ter, ingevoegd bij het decreet van 11 mei 1999 en gewijzigd bij de decreten van 3 maart 2000, 8 december 2000 en 9 maart 2001, en op artikel 34, vervangen bij het decreet van 11 mei 1999;
Gelet op het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning, inzonderheid op de artikelen 4, § 2, en 14, § 1, gewijzigd bij het decreet van 21 december 1990;
Gelet op het besluit van de Vlaamse regering van 6 februari 1991 houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de milieuvergunning, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse regering van 27 februari 1992, 28 oktober 1992, 27 april 1994, 1 juni 1995, 26 juni 1996, 22 oktober 1996, 12 januari 1999, 18 mei 1999 en 15 juni 1999;
Gelet op het besluit van de Vlaamse regering van 20 december 1995 tot uitvoering van de artikelen 33 en 34 van het decreet van 23 januari 1991 inzake de bescherming van het leefmilieu tegen de verontreiniging door meststoffen, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse regering van 9 mei 1996 en 30 maart 1999;
Gelet op de beslissing van de Vlaamse regering over het verzoek aan de Raad van State om advies te geven binnen een termijn van een maand;
Gelet op advies 31.356/3 van de Raad van state, gegeven op 26 juni 2001, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Gelet op het advies van de Stuurgroep Vlaamse Mestproblematiek, gegeven op 9 en op 15 februari 2001;
Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 26 januari 2001;
Op voorstel van de Vlaamse minister van Leefmilieu en Landbouw;
Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen
Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° het decreet : het decreet van 23 januari 1991 inzake de bescherming van het leefmilieu tegen de verontreiniging door meststoffen;2° ARAB : titel I van het Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming;3° het milieudecreet : het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning;4° VLAREM : het besluit van de Vlaamse regering van 6 februari 1991 houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de milieuvergunning;5° vergunning : vergunning zoals bedoeld in VLAREM of ARAB;6° mededeling kleine verandering : mededeling van kleine verandering zoals bedoeld in VLAREM;7° melding : melding zoals bedoeld in VLAREM;8° indelingslijst : de aan het VLAREM als bijlage 1 toegevoegde lijst van als hinderlijk beschouwde inrichtingen;9° ruilverkaveling : ruilverkaveling zoals bedoeld in de wet van 22 juli 1970 op de ruilverkaveling van landeigendommen uit kracht van de wet, zoals aangevuld door de wet van 11 augustus 1978 houdende bijzondere bepalingen eigen aan het Vlaamse gewest;10° landinrichting : landinrichting zoals bedoeld in het decreet van 21 december 1988 houdende oprichting van de Vlaamse Landmaatschappij;11° natuurinrichting : natuurinrichting zoals bedoeld in het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu;12° vergunde mestproductie : de mestproductie waarvoor op het moment van de aanvraag een geldige vergunning bestond. HOOFDSTUK II. - Vergunningen
Art. 2.§ 1. De bevoegde vergunningverlenende overheid mag met betrekking tot de diersoorten, bedoeld in het artikel 5 van het decreet, slechts een vergunning verlenen of akte nemen van een mededeling van een kleine verandering voor zover voldaan is aan de bepalingen van het artikel 33ter, § 1, 1° en 3°, van het decreet. § 2. Ingeval de aanvraag betrekking heeft op een nieuwe veeteeltinrichting of de verhoging van de vergunde mestproductie van een bestaande veeteeltinrichting naar aanleiding van de herlokalisatie van een bestaande veeteeltinrichting voortvloeiende uit een ruilverkaveling, landinrichting, natuurinrichting en/of onteigening om openbaar nut, dient bovendien aan elk van de volgende voorwaarden voldaan te zijn : 1° de aanvrager van de vergunning moet een gemotiveerde verklaring van de instantie die bevoegd is voor de ruilverkaveling, landinrichting of natuurinrichting of onteigening om openbaar nut bijvoegen.In de verklaring moet gemotiveerd worden waarom de herlokalisatie noodzakelijk is en moet bevestigd worden dat er na de herlokalisatie geen verdere veeteeltactiviteiten zullen plaatsvinden op de te herlokaliseren bestaande veeteeltinrichting; 2° de aanvrager van de vergunning moet eveneens houder zijn van de vergunning van de te herlokaliseren bestaande veeteeltinrichting;3° de aanvrager moet bij de vergunningsaanvraag een ondertekende en gedateerde verklaring voegen waarin hij verklaart binnen twee jaar na de datum waarop hij de vergunning of de uitbreiding van de vergunning gekregen heeft, de exploitatie van de te herlokaliseren bestaande veeteeltinrichting volledig te zullen stoppen;4° de totaal te vergunnen productie op de nieuwe veeteeltinrichting of de uitbreiding van de vergunde productie op de bestaande veeteeltinrichting mag niet meer bedragen dan de vergunde productie van de te herlokaliseren bestaande veeteeltinrichting.
Art. 3.De vergunning of de akte, bedoeld in het artikel 2, mag slechts verleend worden voor zover de dierlijke mest die op de veeteeltinrichting geproduceerd werd tijdens de drie kalenderjaren voorafgaand aan het jaar waarin de vergunningsaanvraag of mededeling van kleine verandering gebeurt, elk kalenderjaar afgezet is conform de bepalingen van hoofdstuk III van het decreet, zoals deze van toepassing waren voor het desbetreffende kalenderjaar. Wanneer dit niet het geval is, moet de bevoegde vergunningverlenende overheid op advies van de Vlaamse Landmaatschappij, de vergunning ambtshalve beperken in functie van de bewezen mestafzet van de inrichting. De vergunning moet beperkt worden tot het aantal plaatsen voor dieren dat ten opzichte van het vergunde aantal plaatsen voor dieren verhoudingsgewijs overeenkomt met het gemiddelde van de jaarlijkse bewezen mestafzet ten opzichte van de jaarlijkse mestproductie voor de drie voorafgaande kalenderjaren.
In geval de aanvraag betrekking heeft op de herlokalisatie van een bestaande veeteeltinrichting als bedoeld in artikel 2, § 2, dan dient voor de te herlokaliseren bestaande veeteeltinrichting de laatste drie kalenderjaren voldaan te zijn aan de jaarlijkse aangifteplicht. De dierlijke mest die op de te herlokaliseren bestaande veeteeltinrichting geproduceerd werd tijdens de drie kalenderjaren voorafgaand aan het jaar waarin de vergunningsaanvraag gebeurt, moet elk kalenderjaar afgezet zijn conform de bepalingen van hoofdstuk III van het decreet, zoals deze van toepassing waren voor het desbetreffende kalenderjaar. Wanneer dit niet het geval is, moet de bevoegde vergunningverlenende overheid op advies van de Vlaamse Landmaatschappij, de vergunning ambtshalve beperken in functie van de bewezen mestafzet van de te herlokaliseren bestaande veeteeltinrichting. De vergunning moet beperkt worden tot het aantal plaatsen voor dieren dat ten opzichte van het vergunde aantal plaatsen voor dieren verhoudingsgewijs overeenkomt met het gemiddelde van de jaarlijkse bewezen mestafzet ten opzichte van de jaarlijkse mestproductie voor de drie voorafgaande kalenderjaren.
Art. 4.In uitvoering van het artikel 33ter, § 4, van het decreet en in afwijking van de artikelen 2 en 3 van dit besluit kan voor veeteeltinrichtingen onlosmakelijk verbonden aan kinderboerderijen nog een milieuvergunning afgeleverd worden voor een nieuwe veeteeltinrichting of voor de verandering die een verhoging van de vergunde mestproductie van een bestaande veeteeltinrichting tot gevolg heeft, indien aan elk van de volgende voorwaarden voldaan is : 1° de veeteeltinrichting is ingericht als kinderboerderij; 2° de veeteeltinrichting is na het verlenen van de vergunning voor wat betreft de subrubrieken 9.3 tot en met 9.8 van de indelingslijst hoogstens ingedeeld in klasse 2; 3° de vergunde productie, berekend overeenkomstig het artikel 33bis, § 2, van het decreet, moet volledig afgezet kunnen worden op de cultuurgronden behorende tot de veeteeltinrichting;ter bepaling van de benodigde oppervlakte cultuurgrond voor het voldoen aan deze voorwaarde, moet gerekend worden met de bemestingsnormen die voor de desbetreffende cultuurgronden gelden vanaf 1 januari 2003. De hoeveelheid stikstof uit dierlijke en andere meststoffen die in rekening mag gebracht worden, is evenwel steeds beperkt tot maximaal 170 kg per ha en per jaar; 4° in de vergunningsbeslissing wordt als bijzondere vergunningsvoorwaarde opgenomen dat de verleende vergunning vervalt zodra de veeteeltinrichting niet meer als kinderboerderij in gebruik is en/of de oppervlakte cultuurgrond horende bij de veeteeltinrichting lager wordt dan de benodigde oppervlakte cultuurgrond om te voldoen aan de hierboven vermelde afzetbepaling. De milieuvergunning kan bovendien slechts worden afgegeven indien het advies van de Vlaamse Landmaatschappij, als bedoeld in het milieudecreet, gunstig is.
Art. 5.In uitvoering van het artikel 33ter, § 4, van het decreet en in afwijking van de artikelen 2 en 3 van dit besluit kan voor veeteeltinrichtingen onlosmakelijk verbonden aan onderwijsinstellingen en opvoedingsinstellingen nog een milieuvergunning afgeleverd worden voor een nieuwe veeteeltinrichting of voor de verandering die een verhoging van de vergunde mestproductie van een bestaande veeteeltinrichting tot gevolg heeft, indien aan elk van de volgende voorwaarden voldaan is : 1° de vergunde productie van de veeteeltinrichting is beperkt tot 10 000 kg difosforpentoxide;2° uitgezonderd ingeval het een nieuwe veeteeltinrichting betreft, moet de voorbije drie kalenderjaren voldaan zijn aan de aangifteplicht bij de Mestbank en moet de dierlijke mest die op de veeteeltinrichting geproduceerd werd tijdens de drie kalenderjaren voorafgaand aan het jaar waarin de vergunningsaanvraag of mededeling van kleine verandering gebeurt, voor elk kalenderjaar afgezet zijn conform de bepalingen van hoofdstuk III van het decreet, zoals deze van toepassing waren voor het desbetreffende kalenderjaar;3° de veeteeltinrichting heeft als hoofdfunctie een specifieke pedagogische functie en/of een onderzoeksfunctie en is onlosmakelijk verbonden met een erkende onderwijs- of opvoedingsinstelling;4° in de vergunningsbeslissing wordt als bijzondere vergunningsvoorwaarde opgenomen dat de vergunning vervalt zodra de veeteeltinrichting niet meer onlosmakelijk verbonden is aan de desbetreffende onderwijsinstelling of opvoedingsinstelling. De milieuvergunning kan bovendien slechts worden afgegeven indien het advies van de Vlaamse Landmaatschappij, als bedoeld in het milieudecreet, gunstig is.
Art. 6.In uitvoering van het artikel 33ter, § 4, van het decreet en in afwijking van de artikelen 2 en 3 van dit besluit kan voor veeteeltinrichtingen waar uitsluitend pony's en paarden gehouden worden nog een milieuvergunning afgeleverd worden voor de subrubriek 9.4.3 (paardachtigen in het bijzonder) van de indelingslijst indien aan elk van de volgende voorwaarden voldaan is : 1° er is voldaan is aan de overgangsbepalingen van artikel 36, 6°, van het decreet van 11 mei 1999 tot wijziging van het decreet van 23 januari 1991 inzake de bescherming van het leefmilieu tegen de verontreiniging door meststoffen en tot wijziging van het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning;2° het aantal te vergunnen plaatsen voor paarden en pony's bedraagt maximaal het aantal standplaatsen dat op de inrichting aanwezig was op 30 maart 2000. De milieuvergunning kan bovendien slechts worden afgegeven indien het advies van de Vlaamse Landmaatschappij, als bedoeld in het milieudecreet, gunstig is. HOOFDSTUK III. - Wijzigingen van VLAREM
Art. 7.In het artikel 2, § 3, 6°, a), van het besluit van de Vlaamse regering van 6 februari 1991 houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de milieuvergunning, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse regering van 12 januari 1999, wordt het tweede gedachtenstreepje luidend als volgt "- voorzover de meldingsplichtige de ...percelen" en het derde gedachtenstreepje luidend als volgt "- de bij de inrichting ...mestverwerkingsovereenkomsten" opgeheven.
Art. 8.In het artikel 5, § 3, 5°, van hetzelfde besluit, wordt de bepaling b) vervangen door wat volgt : « b) Ingeval de aanvraag betrekking heeft op een nieuwe veeteeltinrichting of de verhoging van de vergunde mestproductie van een bestaande veeteeltinrichting naar aanleiding van de herlokalisatie van een bestaande veeteeltinrichting voortvloeiende uit een ruilverkaveling, landinrichting, natuurinrichting en/of onteigening om openbaar nut zoals bedoeld in het artikel 2, § 2, van het besluit van 5 oktober 2001 tot uitvoering van artikel 33ter van het decreet van 23 januari 1991 inzake de bescherming van het leefmilieu tegen de verontreiniging door meststoffen, dienen bovendien volgende bijlagen toegevoegd worden : 1° een gemotiveerde verklaring van de instantie die bevoegd is voor de ruilverkaveling, landinrichting of natuurinrichting of onteigening om openbaar nut dat de herlokalisatie noodzakelijk is en dat er na de herlokalisatie geen verdere veeteeltactiviteiten zullen plaatsvinden op de te herlokaliseren bestaande veeteeltinrichting;2° de vergunningsbeslissingen met betrekking tot de te herlokaliseren bestaande veeteeltinrichting;3° een ondertekende en gedateerde verklaring waarin de aanvrager verklaart binnen twee jaar na de datum waarop hij de vergunning of de uitbreiding van de vergunning gekregen heeft, de exploitatie van de te herlokaliseren bestaande veeteeltinrichting volledig te zullen stoppen.»
Art. 9.In het artikel 5, § 3, 5° van hetzelfde besluit, wordt de bepaling c) opgeheven. HOOFDSTUK IV. - Opheffings- en slotbepalingen
Art. 10.Het besluit van de Vlaamse regering van 20 december 1995 tot uitvoering van de artikelen 33 en 34 van het decreet van 23 januari 1991 inzake de bescherming van het leefmilieu tegen de verontreiniging door meststoffen, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse regering van 9 mei 1996 en 30 maart 1999, wordt opgeheven.
Art. 11.Dit besluit treedt in werking op de dag van publicatie in het Belgisch Staatsblad.
Art. 12.De Vlaamse minister bevoegd voor het Leefmilieu, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 5 oktober 2001.
De minister-president van de Vlaamse regering, P. DEWAEL De Vlaamse minister van Leefmilieu en Landbouw, Mevr. V. DUA