gepubliceerd op 07 juli 2005
Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 oktober 2001 tot uitvoering van artikel 33ter van het decreet van 23 januari 1991 inzake de bescherming van het leefmilieu tegen de verontreiniging door meststoffen en tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 6 februari 1991 houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de milieuvergunning
29 APRIL 2005. - Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 oktober 2001 tot uitvoering van artikel 33ter van het decreet van 23 januari 1991 inzake de bescherming van het leefmilieu tegen de verontreiniging door meststoffen en tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 6 februari 1991 houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de milieuvergunning
De Vlaamse Regering, Gelet op het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning, inzonderheid op artikel 14, § 1, gewijzigd bij het decreet van 21 december 1990;
Gelet op het decreet van 23 januari 1991 inzake de bescherming van het leefmilieu tegen de verontreiniging door meststoffen, inzonderheid op artikel 33ter, § 4, ingevoegd bij het decreet van 3 maart 2000 en gewijzigd bij de decreten van 8 december 2000 en 28 maart 2003;
Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 6 februari 1991 houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de milieuvergunning, laatst gewijzigd bij het besluit de Vlaamse Regering van 4 februari 2005;
Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 5 oktober 2001 tot uitvoering van artikel 33ter van het decreet van 23 januari 1991 inzake de bescherming van het leefmilieu tegen de verontreiniging door meststoffen en tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 6 februari 1991 houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de milieuvergunning;
Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 5 maart 2004;
Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de Begroting, gegeven op 8 april 2004;
Gelet op het advies van de Stuurgroep Vlaamse Mestproblematiek, gegeven op 19 mei 2004;
Gelet op advies 38.250/3 van de Raad van State, gegeven op 12 april 2005, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op voorstel van de Vlaamse minister van Openbare Werken, Energie, Leefmilieu en Natuur;
Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Wijzigingen aan het besluit van de Vlaamse Regering van 5 oktober 2001 tot uitvoering van artikel 33ter van het decreet van 23 januari 1991 inzake de bescherming van het leefmilieu tegen de verontreiniging door meststoffen en tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 6 februari 1991 houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de milieuvergunning
Artikel 1.In artikel 1 van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 oktober 2001 tot uitvoering van artikel 33ter van het decreet van 23 januari 1991 inzake de bescherming van het leefmilieu tegen de verontreiniging door meststoffen en tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 6 februari 1991 houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de milieuvergunning, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° bepaling 12° wordt vervangen door wat volgt : « 12° ruimtelijk kwetsbaar gebied : de ruimtelijk kwetsbare gebieden die in artikel 145bis, § 1, van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening verstaan worden onder ruimtelijk kwetsbare gebieden;»; 2° een bepaling 13° en 14° wordt toegevoegd, die luiden als volgt : « 13° een akte : een akte als bedoeld in hoofdstuk V van VLAREM;14° Vlaamse Landmaatschappij : de maatschappij, bedoeld in het decreet van 21 december 1988 houdende oprichting van de Vlaamse Landmaatschappij.»
Art. 2.In hetzelfde besluit wordt een artikel 1bis ingevoegd, dat luidt als volgt : «
Art. 1bis.In uitvoering van artikel 33ter van het decreet wordt de vergunde mestproductie, bedoeld in dat artikel, berekend op basis van de diersoorten en volgens de uitscheidingsnormen vermeld in artikel 33bis, § 2, van het decreet. In voorkomend geval wordt hierbij rekening gehouden met de bepalingen vermeld in de voetnoten (3), (4), en (5) van voormeld artikel. »
Art. 3.In artikel 2 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1 worden de woorden « artikel 33ter, § 1, 1° en 3° » vervangen door de woorden « artikel 33ter, § 1, 1°, c) en artikel 33ter, § 1, 3° en 4° »;2° § 2 wordt vervangen door wat volgt : « § 2.Onverminderd de voorwaarden van artikel 33ter, § 1, 1°, c), 4), 5) en 6), van het decreet, zijn voor de veeteeltinrichtingen bedoeld in artikel 33ter, § 1, 1°, c), 4), 5) en 6) van het decreet de volgende voorwaarden in ieder geval van toepassing : 1° meerdere bestaande stop te zetten veeteeltinrichtingen kunnen bijdragen tot de nieuwe vergunde mestproductie van eenzelfde nieuwe veeteeltinrichting, bedoeld in artikel 33ter, § 1, 1°, c), 5) en 6), van het decreet of tot de bijkomende vergunde mestproductie van eenzelfde bestaande veeteeltinrichting, bedoeld in artikel 33ter, § 1, 1°, c), 4) van het decreet;2° de vergunninghouder wordt 12 maanden na het ogenblik van de ingebruikname van de verleende vergunning onweerlegbaar geacht afstand te doen van de vergunning of vergunningen op de stop te zetten bestaande veeteeltinrichting;3° indien de stop te zetten bestaande veeteeltinrichting een stopzettingsvergoeding verkregen heeft in toepassing van het decreet van 9 maart 2001 tot regeling van de vrijwillige, volledige en definitieve stopzetting van de productie van alle dierlijke mest, dan kan alleen het gedeelte van de vergunning in aanmerking genomen worden dat betrekking heeft op de diersoort of diersoorten waarvoor geen stopzettingsvergoeding is toegekend;4° de aanvrager van de nieuwe vergunning is een producent die op de stop te zetten bestaande veeteeltinrichting aangifteplichtig is bij de Vlaamse Landmaatschappij overeenkomstig artikel 3, § 1, van het decreet en hij beschikt over de nutriëntenhalte van deze veeteeltinrichting.»; 3° een § 3, een § 4 en een § 5 worden toegevoegd, die luiden als volgt : « § 3.Onverminderd artikel 2, § 2, is volgende bepaling bovendien van toepassing op de veeteeltinrichtingen, bedoeld in artikel 33ter, § 1, 1°, c), 4), van het decreet : 1° de procentuele beperking van de vergunning, bedoeld in artikel 33ter, § 1, 1°, c), 4), van het decreet, wordt vastgesteld als de procentuele beperking van de vergunde mestproductie van de stop te zetten bestaande veeteeltinrichting;2° ° indien een bestaande veeteeltinrichting wordt toegewezen aan twee of meer exploitanten ingevolge een overname met toepassing van artikel 42 van VLAREM, dan komt elk afzonderlijk geëxploiteerde stal in aanmerking om te worden stopgezet. § 4. Onverminderd artikel 2, § 2, is volgende bepaling bovendien van toepassing op de veeteeltinrichtingen, bedoeld in artikel 33ter, § 1, 1°, c), 5), van het decreet : 1° indien volledig afstand gedaan wordt van de nog lopende vergunningen en de aan een bestaande veeteeltinrichting verbonden nutriëntenhalte, dan wordt die bestaande veeteeltinrichting beschouwd als een nieuwe veeteeltinrichting als bedoeld in artikel 33ter, § 1, 1°, c), 5;2° ° indien een bestaande veeteeltinrichting wordt toegewezen aan twee of meer exploitanten ingevolge een overname met toepassing van artikel 42 van VLAREM, dan komt elk afzonderlijk geëxploiteerde stal in aanmerking om te worden stopgezet. § 5. Onverminderd artikel 2, § 2, zijn bovendien volgende bepalingen van toepassing op de veeteeltinrichtingen, bedoeld in artikel 33ter, § 1, 1°, c), 6), van het decreet : 1° de aanvrager van de vergunning moet bij de vergunningsaanvraag een gemotiveerde verklaring van de instantie, bevoegd voor de ruilverkaveling, landinrichting, natuurinrichting of onteigening om openbaar nut, bijvoegen waarin bevestigd wordt dat de herlokalisatie noodzakelijk is en dat er na de herlokalisatie geen verdere veeteelt zal plaatsvinden op de stop te zetten bestaande veeteeltinrichting;2° na het verlenen van de vergunning bedraagt de vergunde mestproductie op de nieuwe veeteeltinrichting of de uitbreiding van de vergunde mestproductie op de bestaande veeteeltinrichting niet meer dan de som van de vergunde mestproductie van de stop te zetten bestaande veeteeltinrichtingen.»
Art. 4.Artikel 3 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt : «
Art. 3.§ 1. Indien de vergunningsaanvraag betrekking heeft op de hernieuwing van de op het moment van de vergunningsaanvraag nog geldige milieuvergunning van een bestaande veeteeltinrichting als bedoeld in artikel 33ter, § 1, 1°, c), 2), van het decreet, of op een vergunningsaanvraag of mededeling kleine verandering die betrekking heeft op de verandering van een bestaande vergunde veeteeltinrichting die geen uitbreiding van de vergunde mestproductie van de bestaande veeteeltinrichting tot gevolg heeft als bedoeld in artikel 33ter, § 1, 1°, c), 3), van het decreet, dan geldt voor de betrokken bestaande veeteeltinrichting dat gedurende de laatste drie kalenderjaren voorafgaand aan het jaar waarin de vergunningsaanvraag gebeurt aan de jaarlijkse aangifteplicht, bedoeld in artikel 3 van het decreet, moet voldaan zijn. De vergunning of akte, bedoeld in artikel 33ter, § 1, 1°, c), van het decreet, kan slechts verleend worden voor zover de dierlijke mest die op de veeteeltinrichting geproduceerd werd tijdens de drie kalenderjaren voorafgaand aan het jaar waarin de vergunningsaanvraag of mededeling kleine verandering gebeurt, elk kalenderjaar afgezet is conform de bepalingen van het decreet en rekening houdend met de aangevoerde dierlijke mest, andere meststoffen en gebruikte chemische meststoffen.
Indien niet voldaan is aan bovenstaande afzetvoorwaarde, moet de bevoegde vergunningsverlenende overheid op advies van de Vlaamse Landmaatschappij, de vergunning ambtshalve beperken in functie van de bewezen mestafzet van de veeteeltinrichting. De vergunning moet beperkt worden tot het aantal plaatsen voor dieren dat ten opzichte van het vergunde aantal plaatsen voor dieren verhoudingsgewijs overeenkomt met het gemiddelde van de jaarlijkse bewezen mestafzet ten opzichte van de jaarlijkse mestproductie voor de drie voorafgaande kalenderjaren. § 2. Indien de vergunningsaanvraag betrekking heeft op de uitbreiding van een bestaande veeteeltinrichting met uitbreiding van de vergunde mestproductie van een bestaande veeteeltinrichting als bedoeld in artikel 33ter, § 1, 1°, c), 4), van het decreet, dan geldt voor de uit te breiden bestaande veeteeltinrichting alsmede voor de stop te zetten bestaande veeteeltinrichting of stop te zetten bestaande veeteeltinrichtingen dat gedurende de laatste drie kalenderjaren voorafgaand aan het jaar waarin de vergunningsaanvraag gebeurt aan de jaarlijkse aangifteplicht, bedoeld in artikel 3 van het decreet, moet voldaan zijn. De dierlijke mest die op de betrokken bestaande veeteeltinrichtingen geproduceerd werd tijdens de drie kalenderjaren voorafgaand aan het jaar waarin de vergunningsaanvraag gebeurt, moet elk kalenderjaar afgezet zijn conform de bepalingen van het decreet en rekening houdend met de aangevoerde dierlijke mest, andere meststoffen en gebruikte chemische meststoffen.
Indien niet voldaan is aan bovenstaande afzetvoorwaarde, moet de bevoegde vergunningsverlenende overheid op advies van de Vlaamse Landmaatschappij, de vergunning beperken in functie van de bewezen mestafzet van de betrokken bestaande veeteeltinrichtingen. De vergunning moet beperkt worden tot de som van het aantal plaatsen voor dieren dat ten opzichte van het vergunde aantal plaatsen voor dieren verhoudingsgewijs overeenkomt met het gemiddelde van de jaarlijkse bewezen mestafzet op de uit te breiden bestaande veeteeltinrichting en van 75 % van het aantal plaatsen voor dieren dat ten opzichte van het vergunde aantal plaatsen voor dieren verhoudingsgewijs overeenkomt met het gemiddelde van de jaarlijkse bewezen mestafzet op de stop te zetten veeteeltinrichtingen ten opzichte van de jaarlijkse mestproductie. § 3. Indien de vergunningsaanvraag betrekking heeft op de exploitatie van een nieuwe veeteeltinrichting als bedoeld in artikel 33ter, § 1, 1°, c), 5), van het decreet, of op de herlokalisatie van een stop te zetten bestaande veeteeltinrichting als bedoeld in artikel 33ter, § 1, 1°, c), 6), van het decreet, dan dient voor elk stop te zetten bestaande veeteeltinrichting de laatste drie kalenderjaren voorafgaand aan het jaar waarin de vergunningsaanvraag gebeurt voldaan te zijn aan de jaarlijkse aangifteplicht, bedoeld in artikel 3 van het decreet. De dierlijke mest die op de te stop te zetten bestaande veeteeltinrichting of stop te zetten bestaande veeteeltinrichtingen geproduceerd werd tijdens de drie kalenderjaren voorafgaand aan het jaar waarin de vergunningsaanvraag gebeurt, moet elk kalenderjaar afgezet zijn conform de bepalingen van het decreet en rekening gehouden met de aangevoerde dierlijke mest, andere meststoffen en gebruikte chemische meststoffen.
Indien niet voldaan is aan bovenstaande afzetvoorwaarde, moet de bevoegde vergunningsverlenende overheid op advies van de Vlaamse Landmaatschappij, de vergunning ambtshalve beperken in functie van de bewezen mestafzet van de stop te zetten bestaande veeteeltinrichting.
De vergunning moet beperkt worden tot het aantal plaatsen voor dieren dat ten opzichte van het vergunde aantal plaatsen voor dieren verhoudingsgewijs overeenkomt met het gemiddelde van de jaarlijkse bewezen mestafzet ten opzichte van de jaarlijkse mestproductie voor de drie voorafgaande kalenderjaren. »
Art. 5.In hetzelfde besluit wordt een artikel 6bis gevoegd, die luidt als volgt : «
Art. 6bis.§ 1. In uitvoering van het artikel 33ter, § 4, van het decreet, kan voor veeteeltinrichtingen onlosmakelijk verbonden aan onderzoeksinstellingen nog een vergunning afgeleverd worden voor een nieuwe veeteeltinrichting of voor de verandering die een uitbreiding van de vergunde mestproductie van een bestaande veeteeltinrichting tot gevolg heeft, indien aan elk van de volgende modaliteiten voldaan is : 1° de vergunde mestproductie van deze veeteeltinrichting is beperkt tot 10 000 kg difosforpentoxide;2° uitgezonderd ingeval het een nieuwe veeteeltinrichting betreft, moet de voorbije drie kalenderjaren voldaan zijn aan de aangifteplicht bij de Vlaamse Landmaatschappij en moet de dierlijke mest die op de veeteeltinrichting geproduceerd werd tijdens de drie kalenderjaren voorafgaand aan het jaar waarin de vergunningsaanvraag of mededeling van kleine verandering gebeurt, voor elk kalenderjaar afgezet zijn conform de bepalingen van het decreet en rekening gehouden met de aangevoerde dierlijke mest, andere meststoffen en gebruikte chemische meststoffen;3° deze veeteeltinrichting heeft een in haar statuten omschreven onderzoeksdoel en is onlosmakelijk verbonden met een onderzoeksinstelling;4° in de vergunningsbeslissing moet als bijzondere vergunningsvoorwaarde opgenomen worden dat de veeteeltinrichting onlosmakelijk verbonden moet blijven aan de desbetreffende onderzoeksinstelling. De vergunning kan slechts worden afgeleverd indien het advies van de Vlaamse Landmaatschappij, als bedoeld in het milieudecreet, gunstig is. § 2. In uitvoering van het artikel 33ter, § 4 van het decreet, kan voor veeteeltinrichtingen onlosmakelijk verbonden aan het beheer van natuurreservaten, militaire domeinen of dijken nog een milieuvergunning afgeleverd worden voor een nieuwe veeteeltinrichting of voor de verandering die een uitbreiding van de vergunde mestproductie van een bestaande veeteeltinrichting tot gevolg heeft, indien aan elk van de volgende modaliteiten voldaan is : 1° de veeteeltinrichting is onlosmakelijk verbonden aan het beheer van erkende natuurreservaten of Vlaamse natuurreservaten, aan het beheer van militaire domeinen ressorterend onder het protocol dat de overdracht regelt van het beheer van militaire domeinen van het Ministerie van Defensie naar de administratie van de Vlaamse Gemeenschap (AMINAL) of aan het beheer van dijken in opdracht van openbare besturen; 2° de veeteeltinrichting is uitsluitend bedoeld voor het huisvesten van dieren ingedeeld in de subrubrieken 9.4.3 en/of 9.6 van VLAREM; deze dieren mogen uitsluitend ingezet worden voor het beheer van de percelen vernoemd in een daartoe speciaal afgesloten overeenkomst of overeenkomsten; 3° de totaal te vergunnen mestproductie komt maximaal overeen met de vergunde mestproductie berekend op basis van het aantal dieren waarvoor een of meerdere geldige overeenkomsten zoals bedoeld onder 2° met de Vlaamse administratie, het openbaar bestuur of de erkende terreinbeherende natuurvereniging kan voorgelegd worden.In de overeenkomst moet vermeld zijn voor welke percelen met vermelding van ligging en oppervlakte de overeenkomst is afgesloten evenals het maximaal aantal dieren dat op de percelen mag gehouden worden. Bij gebreke aan dergelijke overeenkomsten wordt het aantal dieren beperkt tot 2 GVE per hectare.
De vergunning kan slechts worden afgeleverd indien het advies van de Vlaamse Landmaatschappij, als bedoeld in het milieudecreet, gunstig is. » HOOFDSTUK II. - Wijzigingen aan het besluit van de Vlaamse Regering van 6 februari 1991 houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de milieuvergunning, gewijzigd bij de besluiten van 27 februari 1992, 28 oktober 1992, 27 april 1994, 1 juni 1995, 26 juni 1996, 22 oktober 1996, 12 januari 1999, 15 juni 1999, bij het decreet van het Vlaams Parlement van 18 mei 1999 en bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 29 september 2000, 20 april 2001, 13 juli 2001, 5 oktober 2001, 31 mei 2002 en 19 september 2003
Art. 6.In artikel 5, § 3, 5°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 6 februari 1991 houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de milieuvergunning, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 12 januari 1999 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 5 oktober 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de bepalingen onder b) worden vervangen door wat volgt : « b) Indien de vergunningsaanvraag betrekking heeft op de exploitatie van een nieuwe veeteeltinrichting of de uitbreiding van de vergunde mestproductie van een bestaande veeteeltinrichting in combinatie met de volledige stopzetting van een stop te zetten bestaande veeteeltinrichting die beschikt over een nutriëntenhalte als bedoeld in artikel 33ter, § 1, 1°, c), 4) en 5), van het decreet van 23 januari 1991 inzake de bescherming van het leefmilieu tegen de verontreiniging door meststoffen, moeten bovendien volgende bijlagen bij de aanvraag worden gevoegd : 1° in voorkomend geval een afschrift van de uitvoeringsplannen op schaal van tenminste 1/200 dat betrekking heeft op de stop te zetten bestaande veeteeltinrichtingen en waarop de zelfstandig geëxploiteerde stallen staan aangeduid die volledig en definitief zullen worden stopgezet;2° een afschrift van de vergunningsbeslissingen met betrekking tot de stop te zetten veeteeltinrichting;3° een ondertekende verklaring waarin de vergunningsaanvrager verklaart dat hij uiterlijk 12 maanden na de ingebruikname van de verleende vergunning de stop te zetten bestaande veeteeltinrichting, als bedoeld in artikel 33ter, § 1, 1°, c), 4) en 5), van het decreet, volledig en definitief zal hebben stopgezet.»; 2° de bepaling c), opgeheven door het besluit van de Vlaamse Regering van 5 oktober 2001, wordt opnieuw opgenomen in de volgende lezing : « c) Indien de vergunningsaanvraag betrekking heeft op een nieuwe veeteeltinrichting of de uitbreiding van de vergunde mestproductie van een bestaande veeteeltinrichting naar aanleiding van de herlokalisatie van een bestaande veeteeltinrichting voortvloeiende uit een ruilverkaveling, landinrichting, natuurinrichting en/of onteigening om openbaar nut zoals bedoeld in het artikel 33ter, § 1, 1°, c), 6), van het decreet van 23 januari 1991 inzake de bescherming van het leefmilieu tegen de verontreiniging door meststoffen, moeten bovendien volgende bijlagen bij de aanvraag worden gevoegd : 1° een gemotiveerde verklaring van de bevoegde overheid voor de ruilverkaveling, landinrichting, natuurinrichting of onteigening om openbaar nut dat de herlokalisatie noodzakelijk is en dat er na de herlokalisatie geen verdere veeteelt zal plaatsvinden op de stop te zetten bestaande veeteeltinrichting;2° een afschrift van de vergunningsbeslissingen met betrekking tot de stop te zetten bestaande veeteeltinrichting;3° een ondertekende verklaring waarin de vergunningsaanvrager verklaart de verleende vergunning slechts in gebruik te zullen nemen na de volledige en definitieve stopzetting van de stop te zetten bestaande veeteeltinrichtingen als bedoeld in artikel 33ter, § 1, 1°, c), 6), van het decreet van 23 januari 1991 inzake de bescherming van het leefmilieu tegen de verontreiniging door meststoffen.»
Art. 7.Artikel 35, 5°, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 29 september 2000, wordt aangevuld als volgt : « d) elke beslissing over een milieuvergunningsaanvraag die betrekking heeft op een nieuwe veeteeltinrichting of de uitbreiding van de vergunde mestproductie van een bestaande veeteeltinrichting in combinatie met de volledige stopzetting van een bestaande veeteeltinrichting als bedoeld in artikel 33ter, § 1, 1°, c), 4), 5) en 6), van het decreet van 23 januari 1991 inzake de bescherming van het leefmilieu tegen de verontreiniging door meststoffen, alsmede, in voorkomend geval, een afschrift van de bijlage bij de vergunningsaanvraag als bedoeld in artikel 5, § 3, 5°, b), 1°, wordt door de vergunningsverlenende overheid die de beslissing heeft genomen ter kennis gebracht aan de vergunningsverlenende overheden die bevoegd zijn voor de stop te zetten bestaande veeteeltinrichtingen. Daartoe stuurt de vergunningsverlenende overheid die de beslissing heeft genomen onverwijld een afschrift van die beslissing naar de vergunningsverlenende overheden die bevoegd zijn voor de stop te zetten bestaande veeteeltinrichtingen. ». HOOFDSTUK III. - Slotbepalingen
Art. 8.De Vlaamse minister, bevoegd voor het Leefmilieu, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 29 april 2005.
De minister-president van de Vlaamse Regering, Y. LETERME De Vlaamse minister van Openbare Werken, Energie, Leefmilieu en Natuur, K. PEETERS