Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Waalse Regering van 27 februari 2003
gepubliceerd op 10 maart 2003

Besluit van de Waalse Regering tot bepaling van de sectorale voorwaarden voor de installaties voor de tijdelijke inzameling van afgedankte voertuigen van een garage of die op de bedrijfssite gelegen zijn

bron
ministerie van het waalse gewest
numac
2003200361
pub.
10/03/2003
prom.
27/02/2003
ELI
eli/besluit/2003/02/27/2003200361/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

27 FEBRUARI 2003. - Besluit van de Waalse Regering tot bepaling van de sectorale voorwaarden voor de installaties voor de tijdelijke inzameling van afgedankte voertuigen van een garage of die op de bedrijfssite gelegen zijn


De Waalse Regering, Gelet op het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning, inzonderheid op de artikelen 4, 5, 7 en 8;

Gelet op de beraadslaging van de Regering van 18 oktober 2002 over het verzoek om adviesverlening door de Raad van State binnen een termijn van minder dan één maand;

Gelet op het advies van de Raad van State nr. 34.305/4, gegeven op 18 december 2002, in toepassing van artikel 84, eerste lid, 1o, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van De Minister van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Leefmilieu;

Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Voorwerp, toepassingsgebied en begripsomschrijvingen

Art. 1.Bij dit besluit wordt de richtlijn 2000/53/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 18 september 2000 betreffende de afgedankte voertuigen gedeeltelijk omgezet.

Art. 2.Deze sectorale voorwaarden zijn van toepassing op de installaties en activiteiten bedoeld in de rubrieken 63.12.05.03.04, 63.12.05.03.05, 63.12.05.03.06 en 63.12.05.03.07 van bijlage I bij het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een milieueffectstudie onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten.

Art. 3.Voor de toepassing van deze voorschriften wordt verstaan onder : 1o Dienst : de leidende ambtenaar van de « Office wallon des Déchets » (Waalse dienst voor Afvalstoffen) of diens afgevaardigde; 2o afgedankt voertuig : afgedankt voertuig zoals bepaald in bijlage I bij het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een milieueffectstudie onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten; 3o technische ambtenaar : de ambtenaar omschreven in het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de algemene voorwaarden voor de exploitatie van de inrichtingen bedoeld in het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning. HOOFDSTUK II. - Vestiging en bouw

Art. 4.De opslagplaats wordt over zijn gehele omtrek beschermd door een afgerasterde omheining die minstens twee meter hoog is, om op doeltreffende wijze te verhinderen dat personen noch voertuigen er zich buiten de openingsuren toegang toe kunnen verschaffen.

Andere materiële middelen, die vast van aard en blijvend geplaatst zijn, kunnen enkel worden gebruikt voorzover de beschermingsgraad die zij waarborgen minstens even groot is.

Art. 5.Toe- en uitgang van de vestiging zijn van stevige poorten voorzien, die met een doeltreffende vergrendeling uitgerust zijn. Die poorten mogen enkel open blijven wanneer de uitbater of diens vertegenwoordiger aanwezig zijn.

Art. 6.De opslagruimten worden ingericht om te verhinderen dat verschillende vloeistoffen en andere daarbij horende producten die de grond en de ondergrond zouden kunnen verontreinigen, in de grond dringen. Grond en ondergrond zijn scheikundig inert tegenover die vloeibare verontreinigende stoffen en worden in een goede staat van onderhoud gehouden.

Art. 7.De grondbedekking wordt lichtjes hellend aangelegd, zodat afvloeiend hemelwater en schoonmaakwater afgevoerd kunnen worden.

Art. 8.Dat water wordt naar een inzamel- en draineringssysteem afgevoerd dat op dusdanige wijze ontworpen en opgebouwd is dat : 1o het terugwinnen van het water vergemakkelijkt wordt; 2o het afvloeien ervan over de buitenkant van bovenbedoelde ruimten voorkomen wordt; 3o het water ofwel via een decanteer- en ontolietoestel, waarvan het afvloeisel de voorschriften van hoofdstuk V naleeft, stroomt; ofwel naar een dubbelwandige, waterdichte opslagtank afgeleid wordt die over een voldoende inhoud beschikt en die regelmatig leeggepompt wordt door een onderneming die als inzamelaar en vervoerder van gevaarlijke afvalstoffen overeenkomstig het besluit van de Waalse Gewestexecutieve van 9 april 1992 betreffende de gevaarlijke afvalstoffen erkend is.

Art. 9.In aanvulling op de voorschriften van artikel 2 van het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de algemene voorwaarden voor de exploitatie van de inrichtingen bedoeld in het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning is het bord, met een oppervlakte van minstens 1 m2, goed zicht- en leesbaar vanaf de straat. Op het bord worden de inlichtingen met betrekking tot de gewone openingsuren voor het inleveren van de afgedankte voertuigen vermeld. HOOFDSTUK III. - Exploitatie Afdeling 1. - Algemene bepalingen.

Art. 10.De uitbater treft alle dienstige maatregelen om de verspreiding van ongedierte zoals knaagdieren, insecten, vogels te voorkomen. De ambtenaar belast met de bewaking kan, in voorkomend geval, de opdracht geven om het ongedierte uit te roeien.

Art. 11.De vernietiging van afvalstoffen door verbranding is verboden.

Art. 12.De afgedankte voertuigen mogen niet meer dan twee jaar op de bedrijfssite opgeslagen blijven.

Art. 13.De uitbater waakt erover dat de afgedankte voertuigen vanaf de straatkant niet zichtbaar zijn. De beschikkingen om de visuele hinder te beperken worden in de bijzondere voorwaarden voorgeschreven.

Art. 14.De afgedankte voertuigen mogen niet opgestapeld worden.

Art. 15.De activiteiten van de opslagplaats worden onder het gezag van één persoon geplaatst die uitdrukkelijk door de uitbater aangewezen wordt als die persoon niet de uitbater is. Laatstgenoemde dient in dat geval de identiteit van die verantwoordelijke schriftelijk mede te delen aan de technische ambtenaar, evenals aan de Dienst, en vóór inbedrijfname.

Art. 16.Het maximumaantal afgedankte voertuigen die op de site opgeslagen worden, wordt in de bijzondere voorwaarden vastgesteld. Afdeling 2. - Criteria en procedures voor het inleveren van afgedankte

voertuigen

Art. 17.Het inleveren en lossen van de afgedankte voertuigen zijn enkel toegelaten in aanwezigheid en onder de bewaking van een aangestelde, die door de verantwoordelijke persoon bedoeld in artikel 15 aangewezen wordt en die permanent over een exemplaar van de toelatingsakte en van het werkplan bedoeld in artikel 28 beschikt.

Art. 18.De uitbater is verantwoordelijk voor de controle over de overeenstemming van het afgedankte voertuig met het specifiek karakter van de vestiging. Elke binnenkomende lading wordt minstens visueel gecontroleerd. HOOFDSTUK IV. - Ongevallen- en brandpreventie

Art. 19.Vóór uitvoering van het ontwerp en bij elke wijziging van de plaats en/of van de bedrijfsvoorwaarden die het brand- en het brandverspreidingsrisico zouden kunnen wijzigen, wint de uitbater het advies in van de territoriaal bevoegde brandweerdienst over de te treffen maatregelen en de uitrustingen die inzake brand- en explosiepreventie en -bestrijding aangebracht dienen te worden, met naleving van de bescherming van publiek en milieu.

Art. 20.Het brandbestrijdingsmaterieel is in goede staat van werking, en beschermd tegen vriesweer, door symbolen aangegeven, toegankelijk en over de vestiging verspreid.

Dat materiaal wordt jaarlijks gecontroleerd en de uitbater waakt over de kwaliteit van de brandblusproducten. HOOFDSTUK V. - Water

Art. 21.De voorwaarden voor het lozen van industrieel afvalwater in het oppervlaktewater worden in de bijzondere voorwaarden vastgesteld.

Het lozen van industrieel afvalwater in het ondergronds water is verboden. HOOFDSTUK VI. - Geluid

Art. 22.De noodzakelijke voorzorgsmaatregelen dienen te worden getroffen om te voorkomen dat de trillingen die zouden kunnen ontstaan naar aanleiding van de behandeling van de afgedankte voertuigen de stabiliteit van de bouwwerken schade zou toebrengen. HOOFDSTUK VII. - Zekerheden en verzekeringen

Art. 23.De zekerheid bedoeld in artikel 55 van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning is steeds vereist voor elke vestiging bedoeld in dit besluit. Het bedrag ervan wordt in de bijzondere voorwaarden vastgesteld.

Art. 24.De uitbater is ertoe verplicht een verzekeringscontract af te sluiten met een voldoende bedrag om de burgerlijke aansprakelijkheid voortvloeiende uit de activiteiten waarvoor de toelating wordt aangevraagd, te dekken. Het minimumbedrag wordt in de bijzondere voorwaarden vastgesteld. HOOFDSTUK VIII. - Herstel na beëindiging van de exploitatie

Art. 25.Naast de kennisgeving bepaald bij artikel 60 van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning dient het beëindigen van de toelatingsakte vooraf aan de ambtenaar belast met de bewaking en aan de Dienst te worden medegedeeld.

Art. 26.Bij het beëindigen van de exploitatie worden de afgedankte voertuigen afgevoerd naar behoorlijk toegelaten installaties. HOOFDSTUK IX. - Controle, zelfcontrole en bewaking Afdeling 1. - Exploitatie

Art. 27.Vóór aanvang van de bedrijvigheid van de vestiging brengt de uitbater het ontwerp van een werkplan ter kennis van de technische ambtenaar. De technische ambtenaar keurt het ontwerp-plan goed binnen een termijn van dertig dagen te rekenen van de ontvangst van het ontwerp. Indien er geen beslissing getroffen is binnen die termijn, wordt het werkplan geacht goedgekeurd te zijn. Binnen de zes maanden na het opstarten van de bedrijvigheid van de vestiging is de uitbater ertoe verplicht over het definitief goedgekeurde werkplan te beschikken.

Art. 28.In dat werkplan zijn opgenomen : 1o de instructies die noodzakelijk zijn voor de goede werking van de vestiging, in alle omstandigheden, met naleving van de bepalingen inzake afvalstoffen evenals van deze exploitatievoorwaarden; 2o de instructies die noodzakelijk zijn voor het permanent rein houden van de vestiging; 3o de instructies voor het personeel bij brand of ongeluk; 4o de organisatie inzake de inlevering van de partijen afgedankte voertuigen; 5o de organisatie inzake de afvoering van de afgedankte voertuigen.

Art. 29.Elke wezenlijke wijziging van het werkplan is enkel toegelaten mits voorafgaandelijke instemming van de technische ambtenaar.

Art. 30.Het werkplan kan worden aangevuld en gewijzigd op verzoek van dezelfde ambtenaar. Die beslissing wordt schriftelijk aan de uitbater medegedeeld. Afdeling 2. - Register

Art. 31.De uitbater of diens vertegenwoordiger houdt een register bij in de vorm van een boek met doorlopend genummerde bladzijden, of volgens elke andere methode die door de Dienst is goedgekeurd, en waarin dagelijks de binnenkomende en uitgaande afgedankte voertuigen worden bijgehouden. Als de uitbater voor geïnformatiseerde registratie opteert, wordt elke werkdag een staat afgedrukt, die op grond van een doorlopende nummering bijgehouden wordt.

Art. 32.De uitbater is ertoe verplicht een kwartaalverslag aan de Dienst te richten, waarin binnenkomende en uitgaande eenheden worden vermeld.

Art. 33.Binnenkomend en uitgaand register, evenals de bijlagen, worden op de zetel van de exploitatie bewaard. Zij worden permanent ter beschikking van de ambtenaar belast met de bewaking gehouden, en worden gedurende minstens vijf jaar na verval van de toelating tot exploitatie of na vroegtijdige beëindiging van de exploitatie van de vestiging bewaard. Afdeling 3. - Water

Art. 34.De uitbater houdt gedurende minstens drie jaar de overname- en/of behandelingsbewijzen en/of de bewijzen voor het wegwerken van de afvalstoffen voortvloeiend uit het onderhoud van het watervergaar- en -zuiveringssysteem ter beschikking van de ambtenaar belast met de bewaking. HOOFDSTUK X. - Overgangs- en slotbepalingen

Art. 35.Dit besluit treedt in werking één maand na bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad .

In afwijking van vorig lid treedt dit besluit voor de bestaande vestigingen pas in werking één jaar na bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad .

Art. 36.De Minister van Leefmilieu is belast met de uitvoering van dit besluit.

Namen, 27 februari 2003.

De Minister-President, J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE De Minister van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Leefmilieu, M. FORET

^