gepubliceerd op 23 januari 2002
Besluit van de Waalse Regering houdende uitvoering van het decreet van 18 juli 2001 betreffende de hulpverlening aan rechtsonderhorigen
20 DECEMBER 2001. - Besluit van de Waalse Regering houdende uitvoering van het decreet van 18 juli 2001 betreffende de hulpverlening aan rechtsonderhorigen
De Waalse Regering, Gelet op decreet II van 22 juli 1993 betreffende de overheveling van sommige bevoegdheden van de Franse Gemeenschap naar het Waalse Gewest en de Franse Gemeenschapscommissie;
Gelet op het decreet van 18 juli 2001 betreffende de hulpverlening aan rechtsonderhorigen;
Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 9 november 2001;
Gelet op de instemming van de Minister van Begroting, gegeven op 29 november 2001;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid, gemotiveerd door het feit dat in artikel 21 van bovenbedoeld decreet van 18 juli 2001 bepaald wordt dat de inwerkingtreding ervan voorzien is op 1 januari 2002; dat het daardoor noodzakelijk is dat het besluit houdende uitvoering van sommige bepalingen van het decreet, en meer bepaald de bepalingen inzake subsidiëring, eveneens in werking treedt op dezelfde datum; dat het eveneens noodzakelijk is dat bovenbedoeld uitvoeringsbesluit reeds in december 2001 in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt wordt, zodat alle betrokkenen onverwijld kennis kunnen nemen van de bepalingen die hen betreffen en de maatregelen kunnen treffen waardoor bedoelde bepalingen vanaf 1 januari 2002 nageleefd kunnen worden;
Gelet op advies 32.663/4 van de Raad van State, uitgebracht op 11 december 2001, in toepassing van artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van de Minister van Sociale Aangelegenheden en Gezondheid;
Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen
Artikel 1.Dit besluit regelt krachtens artikel 138 van de Grondwet een aangelegenheid bedoeld in artikel 128, § 1, ervan.
Art. 2.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° bestuur : het Directoraat-generaal Sociale Actie en Gezondheid van het Ministerie van het Waalse Gewest;2° Minister : de Minister bevoegd voor Sociale Aangelegenheden;3° centra : de centra voor forensisch welzijnswerk;4° Commissie : de Waalse adviescommissie voor hulpverlening aan rechtsonderhorigen;5° decreet : het decreet van 18 juli 2001 betreffende de hulpverlening aan rechtsonderhorigen. HOOFDSTUK II. - Erkenningsprocedure Afdeling 1. - Toekenning van de erkenning
Art. 3.§ 1. De erkenningsaanvraag wordt bij ter post aangetekende brief bij het bestuur ingediend. Een afschrift wordt aan de Minister gericht.
Naast de gegevens vereist bij artikel 8, tweede lid, van het decreet houdt het aanvraagdossier het volgende in : 1° de identiteit van de persoon die het centrum vertegenwoordigt, en diens adresgegevens;2° het adres van het centrum;3° naam, titels, diploma's en functies van de personeelsleden;4° een afschrift van de arbeidsovereenkomsten die met de personeelsleden gesloten zijn en van de overeenkomsten die met de vrijwilligers gesloten zijn;5° de vermelding van het gerechtelijk arrondissement dat door het centrum bediend wordt;6° de vermelding van de andere eventuele bronnen van overheidssubsidiëring die het centrum geniet, ongeacht de bestuurslaag;7° de dagen en de uren waarop het centrum open is;8° de plattegrond van de lokalen;9° een nota waarin een omstandige omschrijving wordt gemaakt van : a) de behoeften en de problematische toestanden die vastgesteld worden in het arrondissement waarin het centrum zijn in het decreet bedoelde opdrachten wenst uit te oefenen, rekening houdend met de bestaande structuren, met het belang van de verschillende bevolkingsgroepen die welzijnswerk nodig hebben, met de bestaande voorzieningen voor samenwerking met de verschillende actoren die bevoegd zijn voor hulpverlening en met de initiatieven die uitgaan van de plaatselijke bestuurlijke en rechterlijke macht;b) de noodzakelijkheid van het centrum, diens doelstellingen en het type hulpverlening dat wordt voorgesteld, de uit te bouwen voorzieningen voor samenwerking met de verschillende actoren die bevoegd zijn voor hulpverlening, evenals de planning van diens functionering met het oog op de verwezenlijking ervan;10° het huishoudelijk reglement. § 2. Indien het een hernieuwing van de aanvraag betreft, voegt het centrum bij die aanvraag een nota waarin met omschrijving van de evolutie en de wijzigingen die in het arrondissement opgetreden zijn tijdens de laatste erkenningsperiode.
Art. 4.§ 1. Binnen de tien dagen na ontvangst van de aanvraag wordt door het bestuur de aanvrager een ontvangstbewijs toegestuurd. § 2. Het bestuur controleert of de aanvraag volledig is en vraagt indien nodig de ontbrekende stukken of gegevens bij de aanvrager op.
Zodra het dossier volledig is, wordt door het bestuur een schrijven aan het centrum gericht waarin dat feit medegedeeld wordt.
Art. 5.Binnen de twee maanden na het opsturen van het schrijven bedoeld in artikel 4, § 2, maakt het bestuur het dossier met diens advies over aan de Commissie.
De Commissie maakt zijn advies aan de Minister over binnen de twee maanden na ontvangst van het dossier.
Art. 6.De Minister beslist over de aanvraag binnen de twee maanden na ontvangst van het advies van de Commissie.
Van de beslissing wordt kennis gegeven aan de aanvrager, bij ter post aangetekende brief.
Art. 7.De hernieuwing van de erkenning dient te worden aangevraagd ten minste zes maanden vóór afloop van de lopende erkenning.
De artikelen 3 t.e.m. 6 zijn van toepassing op de hernieuwingsaanvraag.
Art. 8.Indien er een voorlopige erkenning wordt toegekend voor de duur van één jaar, in toepassing van artikel 10, tweede lid, van het decreet en de Minister de erkenningsperiode niet van zins is te verlengen, brengt hij het centrum daarvan op de hoogte bij ter post aangetekende brief, uiterlijk drie maanden vóór de einddatum van de voorlopige erkenning.
De Commissie wordt om advies verzocht. Daarvoor beschikt hij over een termijn van één maand, te rekenen vanaf de ontvangst van de aanvraag. Afdeling 2. - Intrekking van de erkenning
Art. 9.Indien de Minister van zins is de erkenning in te trekken, licht hij het betrokken centrum daarover bij ter post aangetekende brief in. In het voorstel tot intrekking worden de rechtvaardigingsgronden vermeld.
Het centrum beschikt over een termijn van dertig dagen te rekenen vanaf de ontvangst van het voorstel tot intrekking om zijn schriftelijke opmerkingen aan de Minister over te maken.
Art. 10.De Minister maakt zijn voorstel tot intrekking, binnen één maand na ontvangst van bedoelde opmerkingen of volgens de afloop van de termijn bedoeld in artikel 9, tweede lid, voor advies aan de Commissie over, met de opmerkingen van het centrum.
Art. 11.De Commissie maakt zijn advies aan de Minister over binnen twee maanden na ontvangst van het voorstel tot intrekking bedoeld in artikel 10.
Art. 12.De Minister beslist binnen één maand na ontvangst van het advies van de Commissie.
De beslissing tot intrekking wordt aan het centrum medegedeeld bij ter post aangetekende brief. Afdeling 3. - Beroepsprocedure
Art. 13.In geval van weigering, niet-hernieuwing of intrekking van de erkenning kan bij de Regering beroep aangetekend worden.
Het beroep wordt ingediend bij ter post aangetekende brief bij de Minister, binnen een termijn van twee maanden volgend op de kennisgeving van de beslissing die het voorwerp van het beroep uitmaakt.
Het beroep is niet opschortend.
Art. 14.De Regering beslist binnen de drie maanden na opsturen van de aangetekende brief bedoeld in artikel 13, tweede lid. HOOFDSTUK III. - Erkenningsvoorwaarden
Art. 15.§ 1. Het gesubsidieerde personeel dat in het erkende centrum tewerkgesteld is, voldoet aan de volgende kwalificatievoorwaarden : 1° wat betreft de psycholoog, houder zijn van een licentiaatsdiploma psychologie;2° wat betreft de maatschappelijk werker, houder zijn van een diploma maatschappelijk assistent, maatschappelijk hulpwerker, assistent psychologie of opvoeder, afgeleverd door het pedagogisch of maatschappelijk hoger onderwijs van ten minste het korte type, met volledig leerplan of in het kader van de sociale promotie;3° wat betreft de coördinator, licentiaat zijn op het vlak van de sociale of menswetenschappen zoals bedoeld in artikel 3, § 1, 1° van het decreet van de Franse Gemeenschap van 5 september 1994 tot regeling van de universitaire studies en de academische graden, inzonderheid in de rechtsgeleerdheid, de criminologie, de psychologie, de opvoedkunde of de sociale wetenschappen.Die kwalificatie is eveneens vereist voor het personeelslid dat houder is van een licentiaatsdiploma in het domein van de sociale of menswetenschappen bedoeld in artikel 20, 3°. § 2. De psycholoog, de persoon die houder is van een licentiaatsdiploma op het vlak van de sociale of de menswetenschappen en de maatschappelijk werker volgen een opleiding die verband houdt met de opdrachten bedoeld in het decreet of genieten minstens dertig uur per week een begeleidend toezicht. § 3. De coördinator belegt ten minste één keer om de twee maanden een overlegvergadering met de personeelsleden die de opdrachten bedoeld in het decreet uitvoeren.
In de overlegvergadering : 1° worden de aanvragen onderzocht en doorverwezen die door verschillende personeelsleden of door een beter aangepaste externe dienst behandeld kunnen worden;2° wordt de coördinatie verzorgd van de werkzaamheden van de personeelsleden;3° wordt de evolutie van de behandelde personen opgevolgd;4° wordt het project van het centrum geëvalueerd.
Art. 16.In het centrum zijn er minstens een wachtkamer en lokalen voor consult ingericht die beantwoorden aan de opdrachten.
Er is een scheiding voorzien tussen de lokalen die voorzien zijn enerzijds voor de opvang van de slachtoffers en anderzijds voor de inverdenkinggestelden, de veroordeelden en de ex-gedetineerden.
Art. 17.Het vertrouwelijk karakter van de gesprekken moet door de inrichting van de lokalen gewaarborgd worden.
Art. 18.Er wordt in een dienstwaarneming voorzien van een halve dag per week voor elk voltijds personeelsequivalent.
Bovendien wordt er in de centra die ressorteren onder categorie II en III in een dienstwaarneming voorzien die ofwel ten minste één keer per week tussen 18 en 20 uur ofwel op zaterdag tussen 10 en 12 uur plaatsvindt.
Art. 19.Het erkend centrum draagt volgende benaming : « Centrum voor forensisch welzijnswerk van het arrondissement... », waarop de naam van het arrondissement volgt waarvoor de erkenning geldt en, eventueel, een Romeins cijfer om het centrum aan te geven indien er verschillende erkenningen zijn toegekend voor éénzelfde arrondissement. HOOFDSTUK IV. - Subsidiëring Afdeling 1. - Opdeling van de centra in categorieën
Art. 20.Voor de subsidiëring worden de centra erkend volgens categorieën die overeenkomen met het gesubsidieerd personeel.
Het gaat om volgende categorieën : 1° categorie I: een psycholoog a rato van 0,5 voltijds equivalent en een maatschappelijk werker a rato van een 0,5 voltijds equivalent;2° categorie II: een psycholoog a rato van 0,5 voltijds equivalent, een houder van een licentiaatsdiploma op het vlak van de sociale en de menswetenschappen a rato van 0,5 voltijds equivalent, een maatschappelijk werker a rato van 0,75 voltijds equivalent en een maatschappelijk werker of een administratief beambte a rato van 0,25 voltijds equivalent;3° categorie III : een psycholoog voltijds equivalent, een houder van een licentiaatsdiploma op het vlak van de sociale en de menswetenschappen a rato van 0,5 voltijds equivalent, een maatschappelijk werker voltijds equivalent en een maatschappelijk werker of een administratief beambte a rato van 0,5 voltijds equivalent.
Art. 21.§ 1. Tijdens hun erkenning zijn de centra opgedeeld in hiernavolgende categorieën volgens het aantal dossiers dat jaarlijks geopend wordt : - categorie I : minder dan 100 dossiers; - categorie II : tussen 100 en 400 dossiers; - categorie III : meer dan 400 dossiers.
Voor de berekening van het aantal dossiers bedoeld in het eerste lid wordt het aantal dossiers dat effectief geopend wordt van een coëfficiënt voorzien van : 1° 1,1 wat betreft de arrondissementen Hoei, Namen, Doornik en Verviers;2° 1,2 wat betreft de arrondissementen Aarlen, Dinant, Marche en Neufchâteau. De centra met nieuwe erkenning worden in categorie I ondergebracht.
In afwijking van het eerste lid worden de centra die erkend zijn in toepassing van artikel 7, tweede lid, van het decreet ondergebracht in categorie I ongeacht het aantal dossiers dat jaarlijks geopend wordt. § 2. Tijdens de erkenningsperiode kan een verandering van de subsidiëringscategorie worden aangevraagd.
Elke desbetreffende veranderingsaanvraag moet aan het bestuur worden gericht vóór 30 april.
Om voor een verandering van categorie in aanmerking te komen, moet het centrum tijdens het jaar voorafgaand aan de aanvraag gewerkt hebben in overeenstemming met het criterium dat geldt voor de hogere categorie waarvoor de verandering van het erkenningsbesluit wordt aangevraagd.
De verandering van categorie treedt in werking op 1 januari van het jaar volgend op het jaar waarin de aanvraag werd ingediend. § 3. Indien een centrum gedurende twee opeenvolgende jaren niet kan bewijzen dat het aantal jaarlijks geopende dossiers is bereikt dat overeenstemt met het minimumaantal van de categorie waarin het is ondergebracht, kan de Minister van ambtswege overgaan tot de herziening van het erkenningsbesluit.
Het centrum wordt ondergebracht in de categorie die overeenstemt met het gemiddeld aantal activiteiten die effectief uitgevoerd werden in de loop van bedoelde beide jaren.
Na het eerste jaar betekent de Minister aan het centrum een schrijven waarin aan de bepaling waarin deze paragraaf voorziet, herinnerd wordt.
De Minister stelt het centrum in kennis van het voorstel tot herziening, waarbij het centrum over vijftien dagen beschikt om schriftelijk zijn opmerkingen te gelde te maken. Het veranderingsvoorstel wordt samen met de schriftelijke opmerkingen die het centrum geformuleerd heeft, voor advies aan de Commissie overgemaakt.
De verandering van categorie treedt in werking op 1 januari van het jaar volgend op de kennisgeving bedoeld in het vierde lid. Afdeling 2. - Subsidiëring van de personeelskosten
Art. 22.§ 1. Er wordt aan elk centrum dat erkend wordt een subsidie toegekend voor het dekken van de personeelskosten bedoeld in artikel 20.
Met bedoelde subsidiëring moeten worden gedekt : 1° het brutoloon van het personeel;2° de werkgeversbijdragen, met een maximum van 54 % van de personeelsuitgaven bedoeld onder 1°. De personeelsuitgaven bedoeld onder 1° worden slechts in rekening genomen voor zover de loonschalen in bijlage niet overschreden worden. § 2. Er wordt eveneens een forfaitair bedrag van 3.720 euro toegekend voor elk centrum dat onder categorie II ressorteert voor de uitoefening van de coördinatiefunctie. Dat bedrag wordt op 4.960 euro gebracht voor de centra die onder categorie III ressorteren.
Art. 23.Enkel de uitgaven met betrekking tot het personeel dat in vast dienstverband of met een arbeidsovereenkomst werkt, worden als personeelskosten toegelaten.
Art. 24.§ 1. Voor het toekennen van tussentijdse loonsverhogingen worden enkel toegelaten, en met een maximum van vijf jaar, de werkelijke dienstprestaties die bovendien als nuttige ervaring inzake hulpverlening worden beschouwd en die het personeel eerder bij een overheid naar Belgisch, buitenlands of internationaal recht of bij een instelling die door laatstgenoemde erkend of gesubsidieerd wordt, heeft verricht.
De Minister bepaalt de dienstprestaties bedoeld in het eerste lid die beschouwd kunnen worden als nuttige ervaring. § 2. Het personeelslid dat halftijds werkt, geniet de tussentijdse loonsverhogingen op dezelfde wijze als een personeelslid dat voltijds werkt.
Indien een personeelslid evenwel deeltijds werd tewerkgesteld door het centrum voor forensisch welzijnswerk en nadien naar een voltijdse betrekking overschakelt, worden de dienstprestaties die het verricht heeft onder deeltijdse regeling berekend in evenredigheid met een voltijdse regeling voor de bepaling van diens geldelijke anciënniteit vanaf het ogenblik dat hij naar een voltijdse betrekking overschakelt.
De werkelijke diensten die een personeelslid eerder en elders in loonverband heeft gepresteerd en die toegelaten worden voor de berekening van de tussentijdse loonsverhogingen, worden eveneens berekend in evenredigheid met een voltijdse regeling voor de bepaling van diens geldelijke anciënniteit voor de periode voorafgaand aan diens indiensttreding bij het centrum voor forensisch welzijnswerk. § 3. De toegelaten dienstprestaties die volledige maanden dekken, worden rechtstreeks te gelde gemaakt in de geldelijke anciënniteit.
De toegelaten dienstprestaties die delen van maanden dekken, worden op het einde van het jaar opgeteld.
Delen van maanden die periodes van dertig dagen uitmaken worden te gelde gemaakt in de geldelijke anciënniteit ten belope van één maand per periode van dertig dagen. § 4. De verschillende anciënniteitsregelingen worden in aanmerking genomen in de maand waarin de voor echt verklaarde stukken worden voorgelegd, met name de naam en de geboortedatum van het personeelslid, de naam van de werkgevers, het voorwerp van de dienstprestatie en de aard van de betrekking, de rechtspositie, het aantal gepresteerde uren, evenals het bewijs dat bedoelde dienstprestaties werden erkend of gesubsidieerd door de overheden of de instellingen bedoeld in paragraaf 1.
Art. 25.Voor de subsidies die bezoldigingen of daarmee gelijkgestelde kosten uitmaken, wordt de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld, toegepast. Afdeling 3. - Subsidiëring van de werkingskosten
Art. 26.Er wordt aan elk erkend centrum een subsidie toegekend voor het dekken van de werkingskosten.
Forfaitair wordt bedoelde subsidie vastgesteld op : 1° 8.680 euro voor de centra erkend volgens categorie I; 2° 11.160 euro voor de centra erkend volgens categorie II; 3° 13.630 euro voor de centra erkend volgens categorie III.
Art. 27.De opleidingskosten bedoeld in artikel 15 worden te boek gesteld als werkingsuitgaven.
Toegelaten worden eveneens de kosten voor opleidingen die verband houden met de opdrachten bedoeld in het decreet en die gevolgd worden door de personeelsleden van het centrum die niet gesubsidieerd worden in het kader van dit besluit.
Art. 28.Voor de subsidies bedoeld voor het dekken van de werkingskosten wordt de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de Openbare Schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld, toegepast. Afdeling 4. - Voorwaarden en modaliteiten voor de toekenning van de
subsidies
Art. 29.De subsidies worden per kalenderjaar toegekend aan elk erkend centrum dat volgende verplichtingen naleeft : 1° jaarlijks vóór 1 maart de volgende stukken aan het bestuur overmaken, die betrekking hebben op het afgelopen werkingsjaar : a) een omstandig kwalitatief activiteitenverslag, met meer bepaald een analyse van de behandelde problemen, de gebruikte methodes volgens de aard van de problemen en de beoogde doelen en een evaluatie van bedoelde methodes wat betreft doeltreffendheid en weerslag;b) een kwantitatief activiteitenverslag;c) een staat van inkomsten en uitgaven en een begroting voor het centrum dat goedgekeurd is door de bevoegde instanties, met vermelding van de subsidies die zijn toegekend of toegezegd door andere overheden;d) een afschrift van de loonstaten van de personen die in aanmerking komen voor de subsidies en de betalingsbewijzen van de werkgeversbijdragen;2° geen subsidies krijgen voor professioneel werkzame personeelsleden, indien ze hetzelfde voorwerp betreffen;3° onverwijld en schriftelijk elke wijziging aan de rechtspositie en aan de samenstelling van het gesubsidieerd personeel meedelen;4° zich richten naar de boekhoudkundige regels die door het bestuur zijn vastgesteld en door de Minister zijn goedgekeurd;5° een controle van het bestuur toestaan op de overeenstemming van de activiteiten en de boekhouding met de voorwaarden die gesteld zijn voor het toekennen van subsidies.
Art. 30.Er wordt aan het erkende centrum in de loop van het eerste kwartaal van het jaar een jaarlijks voorschot toegekend dat overeenstemt met 85 % van het bedrag van de tijdens het voorafgaande jaar toegekende subsidies.
Om de betaling van bedoeld voorschot te krijgen, dient het centrum een aanvraag bij het bestuur in aan de hand van een formulier dat door laatstgenoemde is opgesteld.
Het saldo wordt uitbetaald vóór 1 juni van het daarop volgend jaar, mits voorlegging van de bewijsstukken voor de uitgaven. HOOFDSTUK V. - Werkingsregels van de Commissie
Art. 31.§ 1. Binnen de Commissie wordt er een bureau opgericht dat belast is met de organisatie en de coördinatie van de werkzaamheden.
Het bureau bereidt de vergaderingen van de Commissie voor, stelt de agenda op en waakt over de overmaking van de adviezen.
Het bestaat uit een voorzitter, een ondervoorzitter en twee leden die gekozen worden door de Commissie. § 2. De Commissie kan enkel een geldig advies uitbrengen op voorwaarde dat ten minste de helft der leden aanwezig is.
Indien het quorum niet is bereikt, worden de leden opnieuw samengeroepen, uiterlijk in de daarop volgende vijftien dagen. Indien het quorum opnieuw niet is bereikt op deze vergadering, vergadert de Commissie op geldige wijze ongeacht het aantal aanwezige leden.
De beslissingen worden getroffen bij meerderheid van de stemmende leden. Bij staking van stemmen weegt de stem van de voorzitter door. § 3. De ondervoorzitter neemt het voorzitterschap van de Commissie waar indien de voorzitter afwezig is. § 4. De Commissie stelt zijn huishoudelijk reglement op en legt het ter goedkeuring voor aan de Regering.
Art. 32.De deelname aan de vergaderingen van de Commissie of van het bureau geeft recht op aanwezigheidsgeld waarvan het bedrag als volgt is vastgesteld : 1° voorzitter : 20 euro;2° ondervoorzitter : 15 euro;3° andere leden, met uitzondering van de vertegenwoordigers van de Regering en van het bestuur : 12,50 euro.
Art. 33.De verplaatsingskosten van de leden van de Commissie worden terugbetaald tegen de volgende voorwaarden : 1° leden die het openbaar vervoer gebruiken, worden terugbetaald op basis van de officiële tarieven;2° leden die hun persoonlijk voertuig gebruiken, hebben recht op een kilometervergoeding die bepaald wordt overeenkomstig het tarief dat vastgesteld is bij de regelgeving die van toepassing is op de ambtenaren van rang A4 van het Waalse Gewest. Het Waalse Gewest komt niet op voor de dekking van de risico's die verbonden zijn met het gebruik van het persoonlijk voertuig.
Art. 34.Deskundigen die op de vergaderingen van de Commissie uitgenodigd worden zonder er lid van te zijn, worden met deze leden gelijkgesteld wat betreft de toekenning van het aanwezigheidsgeld en de terugbetaling van de verplaatsingskosten. HOOFDSTUK VI. - Slot- en overgangsbepalingen
Art. 35.In afwijking van artikel 15 mogen de personeelsleden die reeds vóór 15 augustus 2001 in een centrum werkzaam waren zonder over de vereiste titels en diploma's te beschikken en voldoende ervaring kunnen voorleggen inzake hulpverlening, hun activiteiten voortzetten mits toestemming van de Minister.
De afwijkingsaanvragen moeten worden ingediend vóór uiterlijk 30 juni 2002.
Art. 36.Voor het jaar 2002 is artikel 30, eerste lid, niet van toepassing. De erkende centra krijgen in de loop van het eerste kwartaal een jaarlijks voorschot dat overeenstemt met 85 % van het bedrag van de subsidie die berekend wordt overeenkomstig hoofdstuk IV.
Art. 37.Elke erkenning die afloopt op 31 december 2001, blijft geldig tot kennisgeving van de beslissing van de Minister voor zover er een hernieuwingsaanvraag is ingediend vóór die datum.
Art. 38.Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2002.
Art. 39.De Minister van Sociale Aangelegenheden en Gezondheid is belast met de uitvoering van dit besluit.
Namen, 20 december 2001.
De Minister-President, J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE De Minister van Sociale Aangelegenheden en Gezondheid, Th. DETIENNE Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Waalse Regering van 20 december 2001 houdende uitvoering van het decreet van 18 juli 2001 betreffende de hulpverlening aan rechtsonderhorigen.
Namen, 20 december 2001.
De Minister-President, J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE De Minister van Sociale Aangelegenheden en Gezondheid, Th. DETIENNE