Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 31 mei 2002
gepubliceerd op 19 juni 2002

Besluit van de Vlaamse regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse regering van 6 februari 1991 houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de milieuvergunning en van het besluit van de Vlaamse regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne

bron
ministerie van de vlaamse gemeenschap
numac
2002035758
pub.
19/06/2002
prom.
31/05/2002
ELI
eli/besluit/2002/05/31/2002035758/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

31 MEI 2002. - Besluit van de Vlaamse regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse regering van 6 februari 1991 houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de milieuvergunning en van het besluit van de Vlaamse regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne


De Vlaamse regering, Gelet op het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning, inzonderheid op de artikelen 3, 14, § 1, gewijzigd bij het decreet van 21 december 1990, en 20, vervangen bij het decreet van 22 december 1993 en gewijzigd bij de decreten van 21 oktober 1997 en 11 mei 1999;

Gelet op het besluit van de Vlaamse regering van 6 februari 1991 houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de milieuvergunning, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse regering van 27 februari 1992, 28 oktober 1992, 27 april 1994, 1 juni 1995, 26 juni 1996, 22 oktober 1996, 12 januari 1999, 15 juni 1999, bij het decreet van het Vlaams Parlement van 18 mei 1999 en bij de besluiten van de Vlaamse regering van 29 september 2000, 20 april 2001, 13 juli 2001 en 5 oktober 2001;

Gelet op het besluit van de Vlaamse regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse regering van 6 september 1995, 26 juni 1996, 3 juni 1997, 17 december 1997, 24 maart 1998, 6 oktober 1998, 19 januari 1999, 15 juni 1999, 3 maart 2000, 17 maart 2000, 17 juli 2000, 19 januari 2001, 20 april 2001, 13 juli 2001, 18 januari 2002 en 25 januari 2002;

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 18 juni 2001;

Gelet op de beslissing van de Vlaamse regering over het verzoek aan de Raad van State om advies te geven binnen een termijn van een maand;

Gelet op het advies 32.487/3 van de Raad van State, gegeven op 16 april 2002, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Leefmilieu en Landbouw;

Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Wijzigingen aan titel I van VLAREM

Artikel 1.Artikel 5, § 2, 14°, van het besluit van de Vlaamse regering van 6 februari 1991 houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de milieuvergunning, vervangen bij het besluit van de Vlaamse regering van 13 juli 2001, wordt vervangen als volgt : « 14° in geval de aanvraag betrekking heeft op een directe of indirecte lozing in grondwater van gevaarlijke stoffen bedoeld in bijlage 2B bij dit besluit, op een stortplaats of opslagplaats voor afvalstoffen in of op de bodem, of op het geheel of gedeeltelijk opvullen met niet-verontreinigde uitgegraven bodem van groeven, graverijen, uitgravingen en andere putten met inbegrip van waterplassen en vijvers, tevens : ? de geologische kenmerken, waaronder de kenmerken van de bodem en de ondergrond, van het terrein waarop de lozing of het opvullen met niet-verontreinigde uitgegraven bodem is gepland, respectievelijk de stortplaats of opslagplaats wordt ingericht en van de omgeving in een straal van 100 m rond de perceelsgrenzen ? de hydrogeologische kenmerken, zoals de grondwaterhuishouding, van het terrein waarop de lozing of het opvullen met niet-verontreinigde uitgegraven bodem is gepland, respectievelijk de stortplaats of opslagplaats wordt ingericht en van de omgeving; ? de beschrijving van de geo- en hydrogeologische kenmerken moet voldoende inzicht verschaffen in : a) de algemene geologische situatie : - geologische opbouw; - preciese granulometrische en lithologische kenmerken van de verschillende formaties; b) de algemene hydrogeologische situatie : - een uitvoerige beschrijving van alle hydrogeologische kenmerken der watervoerende lagen (o.a. hydraulische geleidbaarheid, transmissiviteit, bergingscapaciteit, enz.); - bepalen van stromingsrichtingen en stromingssnelheid van het grondwater; - vermelden en beschrijven der ondoorlatende lagen; - analyse van piëzometrische waarnemingen; c) de fysico-chemische kenmerken van het grondwater d) de waterwinningen in de omgeving (straal = 5 km) - algemene historiek; - debiet van afpomping; - piëzometrische effecten; - continuïteit der bemaling; - doelstelling van de bemalingsactiviteiten; - fysico-chemische analyseresultaten der specifieke bemalingsactiviteiten; ? een algemene beschrijving van het terrein en de omgeving met vermelding van het huidige gebruik, de begroeiing, het bodembestand en de eventuele bebouwing; wanneer het om een stortplaats voor afvalstoffen gaat, ook nog : ? de gegevens inzake stabiliteit van het terrein en haar omgeving : a) berekening van de mogelijke verzakkingen en zettingen van de stortplaats en de ondergrond b) de mogelijke invloed van de verzakkingen en zettingen op de afsluitlagen, drainagesystemen, taluds;c) de berekening van de hoogte en de opbouw van de stortplaats, de constructie en uitvoering van de afsluitlaag en de drainagesystemen zodat de stabiliteit van de stortplaats en de goede werking van de afsluitlaag en de drainagesystemen verzekerd blijven.»

Art. 2.In artikel 5, § 3, 4° van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse regering van 13 juli 2001, worden tussen de woorden « alsmede » en « op » de woorden « op het geheel of gedeeltelijk opvullen met niet-verontreinigde uitgegraven bodem van groeven, graverijen, uitgravingen en andere putten met inbegrip van waterplassen en vijvers of » gevoegd.

Art. 3.Bijlage 1 bij hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse regering van 12 januari 1999 en gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse regering van 15 juni 1999, 20 april 2001 en 13 juli 2001, wordt aangevuld met een rubriek 60, luidend als volgt : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld HOOFDSTUK II. - Wijzigingen aan titel II van VLAREM

Art. 4.Aan het besluit van de Vlaamse regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse regering van 6 september 1995, 26 juni 1996, 3 juni 1997, 17 december 1997, 24 maart 1998, 19 januari 1999, 15 juni 1999, 3 maart 2000, 17 maart 2000, 17 juli 2000, 19 januari 2001, 20 april 2001, 13 juli 2001, 18 januari 2002 en 25 januari 2002, wordt een hoofdstuk 5.60 toegevoegd dat luidt als volgt : « HOOFDSTUK 5.60 OPVULLING MET NIET-VERONTREINIGDE UITGEGRAVEN BODEM Art. 5.60.1. De bepalingen van dit hoofdstuk zijn van toepassing op de inrichtingen, ingedeeld onder rubriek 60 van de indelingslijst.

Art. 5.60.2. De gehele of gedeeltelijke opvulling van groeven, graverijen, uitgravingen of andere putten mag uitsluitend gebeuren met niet-verontreinigde uitgegraven bodem, meer bepaald uitgegraven bodem, uitgegraven bodem die een fysische scheiding heeft ondergaan en gereinigde uitgegraven bodem die inzake fysische samenstelling voldoet aan de bepalingen van artikel 53, § 1, 6°, van Vlarebo.

Inzake verontreiniging moet de uitgegraven bodem voldoen aan de normen voor het vrij gebruik van uitgegraven bodem als bodem op een ontvangende grond die binnen bestemmingstype II, III, IV of V gelegen is, zoals bepaald in bijlage 8 van Vlarebo, respectievelijk aan de normen voor het vrij gebruik van uitgegraven bodem als bodem op een ontvangende grond die binnen bestemmingstype I gelegen is, zoals bepaald in bijlage 7 van Vlarebo.

In de milieuvergunning kan van de in vorig lid vermelde normen worden afgeweken als de bouwheer door middel van een studie, uitgevoerd door een erkende bodemsaneringsdeskundige volgens een code van goede praktijk, het bewijs levert dat het gebruik van de uitgegraven bodem als bodem geen verontreiniging van het grondwater kan veroorzaken en dat mogelijke blootstelling aan de verontreinigende stoffen geen extra risico oplevert. In de studie worden de milieukenmerken van de uitgegraven bodem geëvalueerd in functie van deze van de ontvangende grond. In ieder geval moet voor de eindafdeklaag, meer bepaald de bovenste 70 cm van de ingebrachte bodem, in toepassing van het standstillbegingsel de actuele milieukwaliteit worden gerespecteerd.

Enkel binnen die perken kan in de milieuvergunning voor de eindafdeklaag afgeweken worden van de in vorig lid vermelde normen.

Omgekeerd kunnen op basis van de geologische en hydrogeologische gegevens van de inplantingsplaats of op basis van de kwetsbaarheid van het grondwater in de milieuvergunning strengere waarden worden bepaald.

Art. 5.60.3. § 1. De aanvoer, de aanvaarding en de opvulling zijn enkel toegestaan voorzover dit gebeurt onder het toezicht van de exploitant of zijn afgevaardigde. De exploitant deelt de naam van die bevoegde afgevaardigde schriftelijk mee aan de toezichthoudende overheid. § 2. De uitgegraven bodem mag in de inrichting slechts worden aanvaard op voorwaarde dat het niet-verontreinigde uitgegraven bodem betreft zoals bedoeld in artikel 5.60.2, dat alle bepalingen van hoofdstuk X van Vlarebo zijn nageleefd en de oorsprong en herkomst van de niet-verontreinigde uitgegraven bodem bekend zijn en de samenstelling is vastgelegd. De principiële aanvaarding gebeurt op basis van documenten die de voormelde gegevens duidelijk vermelden. Daarbij worden de daartoe in Vlarebo voorziene documenten gebruikt, zijnde het technisch verslag en het bodembeheerrapport, zoals voorzien in afdeling 5 van hoofdstuk X van Vlarebo.

Bij de aanvoer van de uitgegraven bodem wordt de conformiteit van de aangevoerde uitgegraven bodem met de schriftelijke gegevens nagegaan.

Als dat relevant is, wordt de aangevoerde uitgegraven bodem daartoe op een representatieve wijze bemonsterd en geanalyseerd. § 3. Tenzij het anders bepaald is in de milieuvergunning, mag de normale aanvoer van uitgegraven bodem niet vóór 7 uur en na 19 uur plaatsvinden. § 4. Tenzij het anders vermeld is in de milieuvergunning, houdt de exploitant een register bij waarin tenminste de volgende gegevens zijn genoteerd : 1° het volgnummer, de datum en het uur van de aanvoer van de niet-verontreinigde uitgegraven bodem;2° de herkomst en oorsprong van de niet-verontreinigde uitgegraven bodem;3° de vervoerder van de niet-verontreinigde uitgegraven bodem;4° de hoeveelheid aangevoerde niet-verontreinigde uitgegraven bodem;5° opmerkingen over de uitgegraven bodem en aanvoer, met inbegrip van de geweigerde aangevoerde uitgegraven bodems. Art. 5.60.4. Op basis van de geologische en hydrogeologische toestand van de inplantingsplaats kan de vergunningverlenende overheid in de milieuvergunning maatregelen opleggen voor de opvolging van de grondwaterkwaliteit in de omgeving van de inrichting. » HOOFDSTUK III. - Slotbepalingen

Art. 5.De Vlaamse minister, bevoegd voor het Leefmilieu, is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 31 mei 2002.

De minister-president van de Vlaamse regering, P. DEWAEL De Vlaamse minister van Leefmilieu en Landbouw, V. DUA

^