gepubliceerd op 09 oktober 2018
Besluit van de Vlaamse Regering tot regeling van het infrastructuurforfait binnen de persoonsvolgende financiering voor personen met een handicap, verstrekt door het Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden
22 JUNI 2018. - Besluit van de Vlaamse Regering tot regeling van het infrastructuurforfait binnen de persoonsvolgende financiering voor personen met een handicap, verstrekt door het Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden
DE VLAAMSE REGERING, Gelet op het decreet van 23 februari 1994 inzake de infrastructuur voor persoonsgebonden aangelegenheden, artikel 7bis, ingevoegd bij het decreet van 17 maart 2006 en gewijzigd bij de decreten van 12 februari 2010, 20 december 2013 en 3 juli 2015, artikel 10, tweede lid, ingevoegd bij het decreet van 16 maart 1999 en gewijzigd bij het decreet van 12 februari 2010, artikel 11, § 2, tweede lid, vervangen bij het decreet van 2 juni 2006, en artikel 12, vervangen bij het decreet van 3 juli 2015;
Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, gegeven op 9 februari 2018;
Gelet op advies 62.995/3 van de Raad van State, gegeven op 16 maart 2018, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Op voorstel van de Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin;
Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen
Artikel 1.In dit besluit wordt verstaan onder: 1° bestaand project met autofinanciering: een project met autofinanciering dat voor de datum van inwerkingtreding van dit besluit een gunstig advies heeft gekregen van de daarvoor bevoegde adviescommissie;2° budgethouder: een persoon met een handicap die gebruikmaakt van een budget voor niet-rechtstreeks toegankelijke zorg en ondersteuning, of zijn wettelijke vertegenwoordiger;3° capaciteitseenheid: de plaats voor één gebruiker in de infrastructuur als vermeld in het akkoord infrastructuurforfait;4° coördinatiecommissie: de coördinatiecommissie, vermeld in artikel 10, § 4;5° dagondersteuning: de ondersteuning die gedurende de dag wordt geboden.De geleverde ondersteuning is moeilijk tot niet individueel planbaar of toewijsbaar. De ondersteuning heeft per definitie voor een deel een niet-instrumenteel karakter en bestaat uit begeleiding en permanentie; 6° decreet van 23 februari 1994: het decreet van 23 februari 1994 inzake de infrastructuur voor persoonsgebonden aangelegenheden;7° Fonds: het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden, opgericht bij het decreet van 2 juni 2006 tot omvorming van het Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden tot een intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid, en tot wijziging van het decreet van 23 februari 1994 inzake de infrastructuur voor persoonsgebonden aangelegenheden;8° functioneel bevoegde administratie: het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap, opgericht bij het decreet van 7 mei 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap;9° gebruiker: een budgethouder of gebruiker van rechtstreeks toegankelijke zorg en ondersteuning;10° infrastructuurforfait: een alternatieve vorm van investeringssubsidie als vermeld in artikel 7bis van het decreet van 23 februari 1994;11° masterplan: de globale en beschrijvende schets met kostenraming van het geplande project of de geplande projecten, met vermelding van de doelgroep, de capaciteit, de uitvoeringstermijnen en toekomstige ontwikkelingen, met daarbij een financieel plan in verhouding tot de verwachte exploitatie;12° minister: de Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen;13° niet-rechtstreeks toegankelijke zorg en ondersteuning: de zorg en ondersteuning die de duur, intensiteit en frequentie van de rechtstreeks toegankelijke zorg en ondersteuning overschrijdt;14° project: het voorwerp van de geplande investering, zoals omschreven in het masterplan, waarvoor een akkoord infrastructuurforfait wordt gevraagd;15° project met autofinanciering: een project met financiering zonder voorafgaande subsidiebelofte of principieel akkoord als vermeld in artikel 8 van het decreet van 23 februari 1994, dat een gunstig advies van de daarvoor bevoegde adviescommissie heeft gekregen;16° rechtstreeks toegankelijke zorg en ondersteuning: verblijf, beperkt in tijd, intensiteit en frequentie conform artikel 1, 7, van het besluit van de Vlaamse Regering van 22 februari 2013 betreffende rechtstreeks toegankelijke hulp voor personen met een handicap, en waarvoor de persoon met een handicap geen aanvraag tot ondersteuning bij het agentschap moet indienen, of de rechtstreeks toegankelijke jeugdhulpverlening, vermeld in artikel 2, § 1, 47°, van het decreet van 12 juli 2013 betreffende de integrale jeugdhulp;17° woonondersteuning: de ondersteuning die tot doel heeft de persoon met een handicap tijdens de week te ondersteunen bij het wonen.De geleverde uren ondersteuning zijn moeilijk tot niet individueel planbaar of toewijsbaar. De ondersteuning heeft per definitie voor een deel een niet-instrumenteel karakter en bestaat uit begeleiding en permanentie; 18° zorgaanbieder: de natuurlijke persoon of de rechtspersoon die niet-rechtstreeks toegankelijke zorg of ondersteuning aanbiedt aan een budgethouder. HOOFDSTUK 2. - Infrastructuurforfait Afdeling 1. - Toepassingsgebied
Art. 2.Binnen de beschikbare begrotingskredieten kan het Fonds aan zorgaanbieders die woon- en dagondersteuning bieden, en aan zorgaanbieders die alleen dagondersteuning bieden, een infrastructuurforfait toekennen voor de terbeschikkingstelling en het gebruik van infrastructuur, als ze voldoen aan een van de volgende voorwaarden: 1° beschikken over een vergunning voor het aanbieden van niet-rechtstreeks toegankelijke zorg en ondersteuning conform het besluit van de Vlaamse Regering van 24 juni 2016 houdende het vergunnen van aanbieders van niet-rechtstreeks toegankelijke zorg en ondersteuning voor personen met een handicap;2° vrijgesteld zijn van een vergunning voor het aanbieden van niet-rechtstreeks toegankelijke zorg en ondersteuning met toepassing van artikel 2, eerste lid, 1°, of 3°, van het voormelde besluit.
Art. 3.De aanvrager komt in aanmerking voor een infrastructuurforfait als al de volgende voorwaarden vervuld zijn: 1° hij verleent niet-rechtstreeks toegankelijke zorg en ondersteuning als vermeld in artikel 2, 7°, van decreet van 25 april 2014 houdende de persoonsvolgende financiering voor personen met een handicap en tot hervorming van de wijze van financiering van de zorg en de ondersteuning voor personen met een handicap;2° hij beschikt over een genotsrecht op het project als vermeld in artikel 12 van het decreet van 23 februari 1994.Als de aanvrager en de eigenaar of de houder van de zakelijke rechten op de grond waarop een project wordt gepland, twee verschillende personen zijn, mag er tussen hen geen ongeoorloofde verwantschapsband bestaan als vermeld in artikel 4 van dit besluit; 3° hij is op het ogenblik van de aanvraag infrastructuurforfait financieel in staat de kost van de investering te dragen zonder de continuïteit van de dienstverlening in gevaar te brengen. Als de aanvrager een onderneming is, wordt het infrastructuurforfait verleend met inachtneming van het besluit 2012/21/EU van de Commissie van 20 december 2011 betreffende de toepassing van artikel 106, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op staatssteun in de vorm van compensatie voor de openbare dienst, verleend aan bepaalde met het beheer van diensten van algemeen economisch belang belaste ondernemingen.
Art. 4.De aanvrager en de eigenaar van de grond waarop een project wordt uitgevoerd, of de aanvrager en de houder van de zakelijke rechten op de grond waarop een project wordt uitgevoerd, worden geacht een ongeoorloofde verwantschapsband te hebben als de eigenaar van de grond of de houder van de zakelijke rechten op de grond een natuurlijke persoon is of een vennootschap met rechtspersoonlijkheid als vermeld in het Wetboek van Vennootschappen, met uitzondering van een coöperatieve vennootschap die erkend is met toepassing van artikel 5 van de wet van 20 juli 1955 houdende instelling van een Nationale Raad voor de Coöperatie, en als de ene rechtstreeks of onrechtstreeks de bevoegdheid in rechte of in feite heeft om bij de andere een beslissende invloed uit te oefenen op de aanstelling van de meerderheid van de leden van het bestuursorgaan of op de oriëntatie van het beleid.
De ongeoorloofde verwantschapsband is in rechte en wordt onweerlegbaar vermoed als: 1° de eigenaar van de grond of de houder van de zakelijke rechten op de grond in het bezit is van de meerderheid van de stemrechten die verbonden zijn aan het totaal van de deelnamerechten van de aanvrager;2° de aanvrager in het bezit is van de meerderheid van de stemrechten die verbonden zijn aan het totaal van de effecten van de eigenaar van de grond of de houder van de zakelijke rechten op de grond;3° de meerderheid van de bestuurders van de eigenaar van de grond of van de houder van de zakelijke rechten op de grond, of de aandeelhouders van de eigenaar van de grond of van de houder van de zakelijke rechten op de grond, op persoonlijke titel, alleen of samen, de meerderheid bezitten van de stemrechten die verbonden zijn aan de deelnamerechten van de aanvrager;4° de meerderheid van de bestuurders, of de leden van de aanvrager op persoonlijke titel, alleen of samen, de meerderheid bezitten van de stemrechten die verbonden zijn aan de effecten van de eigenaar van de grond of van de houder van de zakelijke rechten op de grond;5° de eigenaar van de grond, of de houder van de zakelijke rechten op de grond, of de meerderheid van zijn bestuurders of aandeelhouders, of zijn economische rechthebbenden het recht hebben om de meerderheid van de bestuurders van de aanvrager te benoemen of te ontslaan;6° de aanvrager, of de meerderheid van zijn bestuurders of leden, of zijn economische rechthebbenden het recht hebben om de meerderheid van de bestuurders van de eigenaar van de grond of van de houder van de zakelijke rechten op de grond te benoemen of te ontslaan;7° de eigenaar van de grond, of de houder van de zakelijke rechten op de grond, of de meerderheid van zijn bestuurders of aandeelhouders, of zijn economische rechthebbenden krachtens de statuten van de aanvrager of krachtens een gesloten overeenkomst, over de bevoegdheid beschikken om een beslissende invloed uit te oefenen op de aanstelling van de meerderheid van het bestuursorgaan of op de oriëntatie van het beleid;8° de aanvrager, of de meerderheid van zijn bestuurders of leden, of zijn economische rechthebbenden krachtens de statuten van de eigenaar van de grond of van de houder van de zakelijke rechten op de grond of krachtens een gesloten overeenkomst, over de bevoegdheid beschikken om een beslissende invloed uit te oefenen op de aanstelling van de meerderheid van het bestuursorgaan of op de oriëntatie van het beleid;9° de eigenaar van de grond, of de houder van de zakelijke rechten op de grond, zijn bestuurders of aandeelhouders, op de voorlaatste en laatste algemene vergadering van de aanvrager stemrechten hebben uitgeoefend die de meerderheid vertegenwoordigen van de stemrechten die verbonden zijn aan de aandelen die op die algemene vergaderingen vertegenwoordigd zijn;10° de aanvrager, zijn bestuurders of aandeelhouders op de voorlaatste en laatste algemene vergadering van de eigenaar van de grond of van de houder van de zakelijke rechten op de grond, stemrechten hebben uitgeoefend die de meerderheid vertegenwoordigen van de stemrechten die verbonden zijn aan de aandelen die op die algemene vergaderingen vertegenwoordigd zijn;11° de eigenaar van de grond of de houder van de zakelijke rechten op de grond, en de aanvrager onder een centrale leiding staan.Er wordt vermoed dat ze onder een centrale leiding staan als: a) de centrale leiding voortvloeit uit de statuten van de eigenaar van de grond of van de houder van de zakelijke rechten op de grond enerzijds, en de aanvrager anderzijds, of uit een overeenkomst tussen alle betrokken entiteiten;b) de bestuursorganen van respectievelijk de eigenaar van de grond of van de houder van de zakelijke rechten op de grond, en de aanvrager, alsook de entiteit die de centrale leiding voert, voor het merendeel uit dezelfde personen bestaan;c) de meerderheid van de aandelen of lidmaatschapsrechten van respectievelijk de eigenaar van de grond of van de houder van de zakelijke rechten op de grond, en de aanvrager, alsook de entiteit die de centrale leiding voert, worden gehouden door dezelfde personen;12° de eigenaar van de grond, of de houder van de zakelijke rechten op de grond, rechtstreeks of onrechtstreeks een invloed van betekenis uitoefent op de oriëntatie van het beleid van de aanvrager door een participatie van minstens tien procent te nemen in het lidmaatschap van de aanvrager;13° de aanvrager rechtstreeks of onrechtstreeks een invloed van betekenis uitoefent op de oriëntatie van het beleid van de eigenaar van de grond of van de houder van de zakelijke rechten op de grond door een participatie van minstens tien procent te nemen in het kapitaal van de eigenaar van de grond of van de houder van de zakelijke rechten op de grond;14° de bestuurders of de aandeelhouders van de aanvrager enerzijds, en de eigenaar van de grond of van de houder van de zakelijke rechten op de grond of zijn bestuurders of de aandeelhouders anderzijds, bloed- of aanverwanten tot en met de tweede graad of echtgenoten zijn.Voor de toepassing van deze bepaling worden personen die een wettelijk samenlevingscontract hebben gesloten, met echtgenoten gelijkgesteld.
De onverenigbaarheid wordt geacht op te houden door het overlijden van de persoon door wie ze tot stand is gekomen, door echtscheiding of door het ophouden van het wettelijk samenlevingscontract.
Voor de beoordeling van de gevallen, vermeld in het tweede lid, is het niet belangrijk dat: 1° de bestuurders of aandeelhouders van de eigenaar van de grond of van de houder van de zakelijke rechten op de grond enerzijds, of de bestuurders of leden van de aanvrager anderzijds, alleen of samen handelen.Tenzij het anders wordt bewezen, worden personen die op hetzelfde ogenblik bestuurder of aandeelhouder zijn van de eigenaar van de grond, of van de houder van de zakelijke rechten op de grond en bestuurder of lid van de aanvrager, geacht samen te handelen; 2° de verwantschapsband op rechtstreekse of onrechtstreekse wijze, met tussenplaatsing van andere entiteiten of tussenpersonen, tot stand komt;3° stemrechten worden geschorst of onderworpen zijn aan stemkrachtbeperking. De ongeoorloofde verwantschapsband kan in feite worden vermoed door het Fonds op basis van andere elementen dan de elementen, vermeld in het tweede lid. De aanvrager kan dat vermoeden weerleggen.
Het Fonds heeft de mogelijkheid om, in elke fase van de procedure, aan de aanvrager aanvullende gegevens te vragen over de verwantschapsband tussen de aanvrager en de eigenaar van de grond of de houder van de zakelijke rechten op de grond.
Het Fonds heeft de mogelijkheid om, in elke fase van de procedure, aan de aanvrager aanvullende gegevens te vragen over de rechtsgeldigheid van zijn rechtsband met de eigenaar van de grond of de houder van de zakelijke rechten op de grond, en over de marktconformiteit van de vergoedingen die gebaseerd zijn op die rechtsband.
Art. 5.Het project komt in aanmerking voor een infrastructuurforfait als al de volgende voorwaarden vervuld zijn: 1° het voldoet aan de algemene bouwfysische, technische en kwalitatieve normen;2° als het een bestaand project met autofinanciering betreft: a) het voldoet aan de bouwfysische, technische en kwalitatieve normen die van toepassing waren toen de daarvoor bevoegde adviescommissie aan het project een gunstig advies heeft verleend met het oog op het verkrijgen van het definitieve principieel akkoord;b) het voldoet aan de minimumeisen en de voorwaarden op het vlak van comfort en gebruik van energie, water en materialen die van toepassing waren toen de daarvoor bevoegde adviescommissie aan het project een gunstig advies heeft verleend met het oog op het verkrijgen van het definitieve principieel akkoord;3° als voor het project voor de datum van inwerkingtreding van dit besluit al een ontvankelijke aanvraag tot het verkrijgen van een definitief principieel akkoord of van een subsidiebelofte werd ingediend: a) het voldoet aan de bouwfysische, technische en kwalitatieve normen die van toepassing waren op de datum van de ontvangst van de ontvankelijke aanvraag;b) het voldoet aan de minimumeisen en de voorwaarden op het vlak van comfort en gebruik van energie, water en materialen die van toepassing waren op de datum van de ontvangst van de ontvankelijke aanvraag;4° als het geen project betreft als vermeld in punt 2° of 3° : a) het voldoet aan de bouwfysische, technische en kwalitatieve normen, vermeld in bijlage 1, die bij dit besluit is gevoegd;b) het voldoet aan de minimumeisen en de voorwaarden op het vlak van comfort en gebruik van energie, water en materialen, vermeld in artikel 7, eerste lid, 10° ;5° voor de realisatie van het project is een stedenbouwkundige vergunning of een omgevingsvergunning vereist of zijn aanzienlijke werken vereist;6° als het project een aankoop zonder verbouwing betreft: a) de aanvrager is vroeger nooit de enige eigenaar geweest van het gebouw;b) de aankoop van het gebouw omvat ook de aankoop van de grond waarop het gebouw is opgericht, tenzij de aanvrager al eigenaar was van de grond;7° het Fonds heeft er een akkoord infrastructuurforfait aan verleend;8° het is in de twintig jaar die voorafgaan aan het akkoord infrastructuurforfait niet geheel of gedeeltelijk in gebruik genomen na een investering die gesubsidieerd werd door het Fonds of door zijn rechtsvoorgangers, behalve als verbouwing noodzakelijk is geworden door gewijzigde regelgeving, of gewijzigde en opgelegde veiligheidsvoorschriften.Aan die voorwaarde is ook voldaan als die subsidies volledig werden teruggestort of als die subsidies uitsluitend werden verleend om brandveiligheidswerkzaamheden uit te voeren. Afdeling 2. - Procedure
Art. 6.De aanvrager vraagt het akkoord infrastructuurforfait elektronisch aan bij het Fonds. Daarnaast bezorgt hij plannen in tweevoud op papier.
Art. 7.De aanvraag van het akkoord infrastructuurforfait bevat: 1° een ingevuld identificatieformulier op basis van een model dat het Fonds ter beschikking stelt.Dat identificatieformulier bevat de volgende rubrieken: a) de identificatiegegevens van de aanvrager, waaronder het ondernemingsnummer uit de Kruispuntbank van Ondernemingen;b) de identificatiegegevens van de voorziening;c) de identificatiegegevens van de contactpersoon voor het dossier;d) een korte beschrijving van het project;e) de locatie van het project: het adres en de kadastergegevens;f) het juridische statuut van de gebouwen of de grond waarop het project gerealiseerd wordt;g) de aard van de investering;h) de capaciteiten van het project;i) een akkoord met het initiële programma van eisen en het engagement ten aanzien van duurzaam bouwen;j) de identificatiegegevens van de coördinator die verantwoordelijk is voor het behalen van de objectief evalueerbare prestatie-eisen op het vlak van comfort en het gebruik van energie, water en materialen;k) de verklaring op erewoord dat voldaan is aan de voorwaarde, vermeld in artikel 5, 8° ;2° als de aanvrager niet is opgenomen in de Kruispuntbank van Ondernemingen: de nodige bescheiden, statuten of documenten, waaruit blijkt dat de aanvrager een privaatrechtelijke vereniging met rechtspersoonlijkheid is waarvoor het bij wet verboden is haar leden een vermogensvoordeel te bezorgen, of een vennootschap met rechtspersoonlijkheid en met een sociaal oogmerk;3° een kopie van de ondertekende beslissing van het bevoegde orgaan van de aanvrager om een akkoord infrastructuurforfait aan te vragen;4° een bewijs dat de aanvrager over een genotsrecht als vermeld in artikel 12 van het decreet van 23 februari 1994, beschikt of zal beschikken;5° een evaluatie van de bestaande infrastructuur van de aanvrager, met duiding van de voorgeschiedenis, het bouwkundige concept, de eventuele erfgoedwaarde, de functionaliteit, de leefbaarheid en de energie-efficiëntie;6° een conceptnota van het masterplan, die bestaat uit: a) een beschrijving van de totaliteit van de geplande investeringen voor de komende tien jaar, met daarbij: 1) de visie op de zorginfrastructuur met omschrijving van de doelgroep(en) en capaciteit(en) gebaseerd op de zelfevaluatie, vermeld in artikel 47 van het besluit van de Vlaamse Regering van 4 februari 2011 betreffende de algemene erkenningsvoorwaarden en kwaliteitszorg van voorzieningen voor opvang, behandeling en begeleiding van personen met een handicap;2) eventueel een opdeling in projecten en fasering, de uitvoeringstermijnen en geraamde investeringsbedragen;b) op het niveau van de site(s): globale schetsen, waarop al de volgende elementen aangeduid zijn: 1) de aanleg van terreinen, gebouwen en parkeerterreinen, en de zoneringsplannen ervan;2) de ligging van de verschillende diensten van de voorziening, en de onderlinge samenhang tussen de diensten;3) een analyse van de bewoners-, bezoekers-, personeels- en goederenstromen;7° een verslag van het voortraject dat de aanvrager doorlopen heeft met daarin al de volgende elementen: a) een overzicht van het gevolg dat is gegeven aan de opmerkingen uit de voorafgaande besprekingen met het Fonds en de functioneel bevoegde administratie;b) een verslag van de besprekingen over het masterplan en het project met de interne belanghebbenden van de aanvrager, zoals personeel en bewoners;8° een conceptnota met het functionele en architecturale concept van het project: een beschrijving van het architecturale en functionele concept, onder meer een beschrijving van de toegang en circulatie, de functionele opdelingen, publiek-privaat, de flexibiliteit van het concept, de uitbreidingsmogelijkheden en de fasering van de werkzaamheden;9° de plannen van het project: a) een inplantingsplan op schaal 1/500;b) grondplannen op schaal 1/100.Bij een verbouwing wordt een plan toegevoegd met aanduiding van de werkzaamheden van de verbouwing ten opzichte van de bestaande situatie; c) gevels en sneden;d) een detailplan van elke typekamer;10° het initiële programma van eisen op het vlak van comfort en gebruik van energie, water en materialen, en de conceptnota met de bouwfysische en bouwtechnische opvattingen.Een programma van eisen is een basisdocument waarin de projectgebonden doelstellingen en prestatie-eisen op het vlak van comfort en gebruik van energie, water en materialen worden bepaald. Per type van lokaal worden de objectief evalueerbare comfortgrenswaarden en specifieke technische eisen vermeld. De minister bepaalt de minimumeisen en de voorwaarden op het vlak van comfort en gebruik van energie, water en materialen; 11° de volgende documenten die het duurzaam bouwen staven: a) een afvinklijst duurzaam bouwen op basis van een model dat het Fonds ter beschikking stelt;b) studies of adviezen ter ondersteuning van de aangeduide criteria duurzaamheid;12° een advies van de bevoegde brandweerdienst of een verslag van de bespreking met de bevoegde brandweerdienst, dat door de aanvrager is ondertekend en dat ter kennisgeving is bezorgd aan de bevoegde brandweerdienst;13° de bevestiging van het engagement om bij de realisatie van het project de regelgeving omtrent overheidsopdrachten toe te passen, een omstandige motivatie waarom die niet van toepassing is of, wanneer de werkzaamheden voor het project reeds werden aangevat, het gunningsdossier per aanbesteding, dat bestaat uit: a) de bestekken;b) het proces-verbaal van de opening van de inschrijvingen;c) alle biedingen;d) de verslagen van de controle van de biedingen;e) de door de aanvrager gemotiveerde keuze van aannemer of leverancier;f) het proces-verbaal van voorlopige of definitieve oplevering;g) de door de aannemer bezorgde facturen, vorderingsstaten en eindstaat;14° een ingevuld evaluatieformulier, waarvan het Fonds het model vaststelt en ter beschikking stelt.Dat formulier bevat al de volgende rubrieken: a) de kostenraming van het project, per kostensoort, per bed, plaats of eenheid, en ten minste opgedeeld in de volgende vier onderdelen, waarbij de raming altijd exclusief btw en algemene onkosten is: 1) ruwbouw;2) technische uitrusting;3) afwerking;4) losse uitrusting en meubilering;b) de geraamde bouwkosten per m2, per kostensoort en per bed, plaats of eenheid;c) de bruto- en netto-oppervlakteoverzichten.De bruto-oppervlakteberekening betreft een overzicht van de bestaande en toekomstige functionele oppervlakte van de aanvrager. Het overzicht van de netto-oppervlakten betreft een lijst van de netto-oppervlakten van de functionele ruimten van het project; 15° een financieel plan voor de bedoelde investeringen, gedetailleerd voor het project, met een bijgevoegde balans, exploitatierekening en winst-en-verliesrekening;16° met het oog op de controle van de verwantschapsband, vermeld in artikel 3, 2°, en artikel 4, als de aanvrager niet de eigenaar is van de grond of de houder van de zakelijke rechten op de grond waarop het project is gepland, en met behoud van de toepassing van de mogelijkheid van het Fonds om aanvullende gegevens op te vragen conform artikel 4, vijfde en zesde lid: a) de laatst goedgekeurde jaarrekening van de eigenaar van de grond of de houder van de zakelijke rechten op de grond, als die niet neergelegd hoeft te worden bij de Nationale Bank van België;b) de laatst goedgekeurde jaarrekening van de bestuurders met rechtspersoonlijkheid in de raad van bestuur van de aanvrager, als die niet neergelegd hoeft te worden bij de Nationale Bank van België;c) de laatst goedgekeurde jaarrekening van de bestuurders met rechtspersoonlijkheid in de raad van bestuur van de eigenaar van de grond of van de houder van de zakelijke rechten op de grond, als die niet neergelegd hoeft te worden bij de Nationale Bank van België;d) een verklaring waarvan het origineel ondertekend is door de persoon of de personen die bevoegd zijn om de eigenaar van de grond of van de houder van de zakelijke rechten op de grond te verbinden enerzijds, en de aanvrager anderzijds, dat er geen ongeoorloofde verwantschapsband bestaat tussen de eigenaar van de grond of de houder van de zakelijke rechten op de grond, en de aanvrager als vermeld in artikel 3 en 4;17° het bewijs dat rekening wordt gehouden met het advies, vermeld in artikel 2 van bijlage 1, die bij dit besluit is gevoegd;18° als het een project met financiering zonder voorafgaande subsidiebelofte of voorafgaand principieel akkoord betreft als vermeld in artikel 8 van het decreet van 23 februari 1994: de gegevens waaruit blijkt dat de aanvrager beschikt over de nodige financiële middelen die vereist zijn voor de volledige autofinanciering van het project. De stukken en gegevens, vermeld in het eerste lid, 5° tot en met 7°, vormen het masterplan.
De stukken en gegevens, vermeld in het eerste lid, 8° tot en met 18°, vormen het projectplan.
Als het project een aankoop zonder verbouwing betreft, moeten de rubrieken, vermeld in het eerste lid, 14°, a) en b), niet worden ingevuld.
Art. 8.In afwijking van artikel 6 dient de aanvrager voor een bestaand project met autofinanciering een vereenvoudigde aanvraag van een akkoord infrastructuurforfait in, die bestaat uit: 1° een ingevuld identificatieformulier op basis van een model dat het Fonds ter beschikking stelt.Dat identificatieformulier bevat de volgende rubrieken: a) de identificatiegegevens van de aanvrager;b) de identificatiegegevens van het project;c) de verklaring op erewoord dat voldaan is aan de voorwaarde, vermeld in artikel 5, 8° ;2° een kopie van de ondertekende beslissing van het bevoegde orgaan van de aanvrager om een akkoord infrastructuurforfait aan te vragen;3° een actualisering van het masterplan, vermeld in artikel 7, tweede lid;4° een actualisering van de bruto- en netto-oppervlakteoverzichten, vermeld in artikel 7, eerste lid, 14°, c);5° hetzij de verklaring op erewoord dat sinds de daarvoor bevoegde adviescommissie aan het project een gunstig advies heeft verleend, er niets is gewijzigd aan de identiteit van de aanvrager of van de eigenaar of de houder van de zakelijke rechten op de grond waarop het project werd gerealiseerd, hetzij, met behoud van de toepassing van de mogelijkheid van het Fonds om aanvullende gegevens op te vragen conform artikel 4, vijfde en zesde lid: a) de laatst goedgekeurde jaarrekening van de eigenaar van de grond of de houder van de zakelijke rechten op de grond, als die niet neergelegd hoeft te worden bij de Nationale Bank van België;b) de laatst goedgekeurde jaarrekening van de bestuurders met rechtspersoonlijkheid in de raad van bestuur van de aanvrager, als die niet neergelegd hoeft te worden bij de Nationale Bank van België;c) de laatst goedgekeurde jaarrekening van de bestuurders met rechtspersoonlijkheid in de raad van bestuur van de eigenaar van de grond of van de houder van de zakelijke rechten op de grond, als die niet neergelegd hoeft te worden bij de Nationale Bank van België;d) een verklaring waarvan het origineel ondertekend is door de persoon of de personen die bevoegd zijn om de eigenaar van de grond of van de houder van de zakelijke rechten op de grond te verbinden enerzijds, en de aanvrager anderzijds, dat er geen ongeoorloofde verwantschapsband bestaat tussen de eigenaar van de grond of de houder van de zakelijke rechten op de grond, en de aanvrager als vermeld in artikel 3 en 4. In afwijking van artikel 6 kan het Fonds op eigen initiatief de aanvraag van een akkoord infrastructuurforfait voor een project met autofinanciering dat geen bestaand project met autofinanciering betreft, heropenen en kan het bijkomende stukken en informatie opvragen om het dossier te actualiseren.
In afwijking van artikel 6 dient de aanvrager voor een project waarvoor al een ontvankelijke aanvraag tot het verkrijgen van een definitief principieel akkoord of van subsidiebelofte als vermeld in artikel 5, 3°, werd ingediend, een vereenvoudigde aanvraag van een akkoord infrastructuurforfait in, die bestaat uit: 1° een ingevuld identificatieformulier op basis van een model dat het Fonds ter beschikking stelt.Dat identificatieformulier bevat de volgende rubrieken: a) de identificatiegegevens van de aanvrager;b) de identificatiegegevens van het project;c) de verklaring op erewoord dat voldaan is aan de voorwaarde, vermeld in artikel 5, 8° ;2° een kopie van de ondertekende beslissing van het bevoegde orgaan van de aanvrager om een akkoord infrastructuurforfait aan te vragen;3° een actualisering van het masterplan, vermeld in artikel 7, tweede lid;4° een actualisering van de bruto- en netto-oppervlakteoverzichten, vermeld in artikel 7, eerste lid, 14°, c);5° hetzij de verklaring op erewoord dat sinds de ontvankelijke aanvraag van het verkrijgen van een definitief principieel akkoord of van subsidiebelofte als vermeld in artikel 5, 3°, werd ingediend, niets gewijzigd is aan de identiteit van de aanvrager of van de eigenaar of de houder van de zakelijke rechten op de grond waarop het project werd gerealiseerd, hetzij, met behoud van de toepassing van de mogelijkheid van het Fonds om aanvullende gegevens op te vragen conform artikel 4, vijfde en zesde lid: a) de laatst goedgekeurde jaarrekening van de eigenaar van de grond of de houder van de zakelijke rechten op de grond, als die niet neergelegd hoeft te worden bij de Nationale Bank van België;b) de laatst goedgekeurde jaarrekening van de bestuurders met rechtspersoonlijkheid in de raad van bestuur van de aanvrager, als die niet neergelegd hoeft te worden bij de Nationale Bank van België;c) de laatst goedgekeurde jaarrekening van de bestuurders met rechtspersoonlijkheid in de raad van bestuur van de eigenaar van de grond of van de houder van de zakelijke rechten op de grond, als die niet neergelegd hoeft te worden bij de Nationale Bank van België;d) een verklaring waarvan het origineel ondertekend is door de persoon of de personen die bevoegd zijn om de eigenaar van de grond of van de houder van de zakelijke rechten op de grond te verbinden enerzijds, en de aanvrager anderzijds, dat er geen ongeoorloofde verwantschapsband bestaat tussen de eigenaar van de grond of de houder van de zakelijke rechten op de grond, en de aanvrager als vermeld in artikel 3 en 4.
Art. 9.In afwijking van artikel 6 kan de aanvrager, in de procedure tot het verkrijgen van een akkoord infrastructuurforfait, het project ter goedkeuring voorleggen aan het Fonds in de volgende twee stappen: 1° eerst vraagt hij een voorlopig akkoord infrastructuurforfait aan;2° nadat hij het voorlopig akkoord infrastructuurforfait heeft verkregen, kan de aanvrager het akkoord infrastructuurforfait aanvragen. De aanvraag van een voorlopig akkoord infrastructuurforfait, vermeld in het eerste lid, 1°, bevat al de volgende gegevens en documenten: 1° de gegevens en de documenten, vermeld in artikel 7, eerste lid, met uitzondering van 4°, 9°, 11° tot en met 12°, 14° en 16° ;2° de twee volgende stukken: a) een raming van de kosten van het project;b) een inschatting van de oppervlakte van het project. De aanvraag van een akkoord infrastructuurforfait, vermeld in het eerste lid, bevat de gegevens en de documenten, vermeld in artikel 7, eerste lid. De gegevens en de documenten, vermeld in artikel 7, eerste lid, die al bezorgd zijn aan het Fonds bij de aanvraag van een voorlopig akkoord infrastructuurforfait, hoeven alleen nog aan het Fonds bezorgd te worden als ze wijzigingen hebben ondergaan sinds de goedkeuring van het voorlopige akkoord infrastructuurforfait.
Art. 10.§ 1. Het Fonds onderzoekt of de vraag, vermeld in artikel 6 en 9, of de heropening, vermeld in artikel 8, voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 2, 3 en 5, en maakt een raming van de financiële weerslag van het project op de opeenvolgende begrotingsjaren.
Het Fonds stuurt binnen veertien kalenderdagen na de ontvangst van een vraag als vermeld in het eerste lid, een bewijs van ontvangst naar de aanvrager, met de vermelding dat de vraag ontvankelijk of niet ontvankelijk is, en in voorkomend geval met de vermelding van de datum van ontvankelijkheid. De ontvankelijkheid houdt in dat de vraag voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 2, 3 en 5. De datum van ontvankelijkheid is de datum van de ontvangst van de ontvankelijke vraag.
Het Fonds stuurt binnen veertien dagen na de beslissing tot heropening of, als dat van toepassing is, de actualisering van het dossier, een bewijs van heropening naar de aanvrager, met de vermelding dat het dossier ontvankelijk of niet ontvankelijk is, en in voorkomend geval met de vermelding van de datum van ontvankelijkheid. De ontvankelijkheid houdt in dat het dossier voldoet aan de vereisten, vermeld in het eerste lid. De datum van ontvankelijkheid is de datum van de actualisering van het dossier. § 2. Het Fonds vraagt binnen tien kalenderdagen na de datum van ontvankelijkheid van de vraag, vermeld in artikel 6 en 9, of de heropening, vermeld in artikel 8, advies aan: 1° de functioneel bevoegde administratie over het masterplan, de zelfevaluatie, vermeld in artikel 47 van het besluit van de Vlaamse Regering van 4 februari 2011 betreffende de algemene erkenningsvoorwaarden en kwaliteitszorg van voorzieningen voor opvang, behandeling en begeleiding van personen met een handicap, en de functionele en kwalitatieve normen;2° een of meer ambtenaren die ter beschikking staan van het Fonds, over de financiële aspecten, over het beantwoorden aan de bouwtechnische en bouwfysische normen, over de technische aspecten en de kostprijsraming, en over de controle van de verwantschapsband, vermeld in artikel 3 en 4 van dit besluit. § 3. De functioneel bevoegde administraties en de ambtenaren, vermeld in paragraaf 2, kunnen aanvullende inlichtingen vragen aan de aanvrager. Ze bezorgen hun advies aan het Fonds binnen zestig kalenderdagen na de ontvangst van de adviesvraag. § 4. Het Fonds roept minstens tweemaandelijks een coördinatiecommissie samen.
De coördinatiecommissie is samengesteld uit de vertegenwoordigers van het Fonds en van de functioneel bevoegde administraties bij wie het advies, vermeld in paragraaf 2, is aangevraagd.
De Inspectie van Financiën wordt op elke vergadering van de coördinatiecommissie uitgenodigd. In het bijzonder adviseert de Inspectie van Financiën over de coherentie van de akkoorden infrastructuurforfait binnen de meerjarenbegroting per sector van de Vlaamse Gemeenschap.
De adviezen die zijn uitgebracht conform paragraaf 2 en 3, worden op de agenda van de eerstvolgende vergadering van de coördinatiecommissie geplaatst.
De coördinatiecommissie maakt in overleg een ontwerp van beslissing op en legt het voor aan de minister. Als er geen eensgezind standpunt wordt bereikt, deelt de coördinatiecommissie de verschillende standpunten mee in een advies aan de minister.
De coördinatiecommissie kan het project ambtshalve splitsen in een project voor het aspect woonondersteuning en een project voor het aspect dagondersteuning.
Art. 11.§ 1. Als de coördinatiecommissie een gunstig advies verleent en als het project past binnen de beschikbare begrotingskredieten, legt het Fonds binnen vijftien kalenderdagen na het advies een ontwerp van akkoord infrastructuurforfait of het voorlopig akkoord infrastructuurforfait ter ondertekening voor aan de minister waarbij het project van de aanvrager wordt aanvaard.
Het akkoord infrastructuurforfait vermeldt onder meer het project waarop het akkoord infrastructuurforfait betrekking heeft, het aantal capaciteitseenheden, voor elke capaciteitseenheid de geschiktheid voor de zorggroepen, vermeld in bijlage 2, die bij dit besluit is gevoegd, voor elke capaciteitseenheid de mate waarin die in aanmerking komt voor de forfaits en de deelforfaits, vermeld in artikel 24, en de datum vanaf wanneer het akkoord infrastructuurforfait geldig is.
Als het een project met autofinanciering betreft dat al voor het akkoord infrastructuurforfait in gebruik werd genomen, beslist de minister tegelijkertijd over de verlening van het akkoord infrastructuurforfait en over het al dan niet opstarten van de toekenning van een infrastructuurforfait. § 2. Bij gunstig advies van de coördinatiecommissie, als het project niet past binnen de beschikbare begrotingskredieten en als de aanvrager beschikt over de nodige financiële middelen die vereist zijn voor de volledige autofinanciering van het project, stuurt het Fonds binnen vijftien kalenderdagen na het advies een bewijs naar de aanvrager waarin het project wordt erkend als project met autofinanciering.
Het bewijs, vermeld in het eerste lid, vermeldt onder meer het project waarop het bewijs betrekking heeft, het aantal capaciteitseenheden en voor elke capaciteitseenheid de geschiktheid voor de zorggroepen, vermeld in bijlage 2, die bij dit besluit is gevoegd. § 3. Bij een ongunstig advies van de coördinatiecommissie legt het Fonds binnen vijftien kalenderdagen na het advies een ontwerp van brief voor aan de minister, waarin omstandig de redenen zijn opgenomen waarom geen akkoord infrastructuurforfait of voorlopig akkoord infrastructuurforfait gegeven kan worden. § 4. Als de coördinatiecommissie geen eensgezind standpunt heeft ingenomen, wordt het advies, vermeld in artikel 10, § 4, vijfde lid, binnen vijftien kalenderdagen bezorgd aan de minister, die erover beslist. § 5. De aanvrager wordt op de hoogte gebracht hetzij van het akkoord infrastructuurforfait of het voorlopig akkoord infrastructuurforfait, hetzij van de gemotiveerde negatieve beslissing. § 6. Een voorlopig akkoord infrastructuurforfait houdt de goedkeuring in van het project in kwestie.
Het definitieve akkoord infrastructuurforfait wordt uiterlijk gevraagd op 31 december van het tweede jaar na het jaar waarin het voorlopige akkoord infrastructuurforfait is verkregen. Anders vervalt het voorlopige akkoord infrastructuurforfait.
Een akkoord infrastructuurforfait houdt in dat het project van de aanvrager in principe in aanmerking komt voor een infrastructuurforfait. Het vermeldt onder meer het project waarop het betrekking heeft, de eventuele opmerkingen en de datum vanaf wanneer het geldig is.
Art. 12.§ 1. In dit artikel wordt verstaan onder investeerder: de natuurlijke persoon of rechtspersoon die het project voor eigen rekening uitvoert of laat uitvoeren. § 2. De investeerder geeft voor het project het bevel tot aanvang van de werken of verlijdt de authentieke akte voor de aankoop binnen twee jaar na de datum van het akkoord infrastructuurforfait. Anders vervalt het akkoord infrastructuurforfait. De geldigheidstermijn van het akkoord infrastructuurforfait kan, op gemotiveerd verzoek van de aanvrager, door de minister worden verlengd in geval van overmacht.
Nadat de investeerder het bevel gegeven heeft tot aanvang van de werken of de authentieke akte voor de aankoop heeft verleden, bezorgt de aanvrager onmiddellijk een kopie van het bevel en van de stedenbouwkundige vergunning of de authentieke akte aan het Fonds en deelt hij aan het Fonds de geplande datum van de ingebruikname mee. § 3. Als de investeerder voor een bepaald project al werkzaamheden aangevat heeft of een authentieke akte voor de aankoop heeft verleden zonder te beschikken over een akkoord infrastructuurforfait voor het project, komt de aanvrager niet meer in aanmerking voor een infrastructuurforfait voor het project in kwestie.
In afwijking van het eerste lid kan voor projecten met autofinanciering, het bevel tot aanvang van de werkzaamheden al worden gegeven, of de authentieke akte voor de aankoop al worden verleden nadat de daarvoor bevoegde adviescommissie aan het project een gunstig advies heeft verleend met het oog op het verkrijgen van het principieel akkoord of het akkoord infrastructuurforfait, met behoud van de toepassing van de beslissingsbevoegdheid van de minister.
In afwijking van het eerste lid kan voor projecten waarvoor de investeerder de werkzaamheden heeft aangevat na 11 januari 2016 en voor de inwerkingtreding van dit besluit de aanvrager toch in aanmerking komen voor een infrastructuurforfait voor het project in kwestie. § 4. Uiterlijk negentig kalenderdagen voor het bevel tot aanvang van de werkzaamheden die betrekking hebben op het project, kan de aanvrager bij het Fonds een wijziging van het akkoord infrastructuurforfait aanvragen. Die vraag tot wijziging wordt omstandig gemotiveerd en bevat de stukken die gewijzigd zijn ten opzichte van de oorspronkelijke aanvraag van het akkoord infrastructuurforfait.
Het ontwerp van beslissing over het gewijzigde akkoord infrastructuurforfait wordt opgemaakt door het Fonds en voorgelegd aan de minister, die erover beslist.
Art. 13.Het Fonds kan tijdens de uitvoering van de werken de conformiteit met het akkoord infrastructuurforfait altijd controleren.
Na de ingebruikname van de infrastructuur in kwestie maakt het Fonds een opstartevaluatie van het dossier. Het Fonds doet voor het onderzoek van het dossier een beroep op de personeelsleden die ter beschikking staan van het Fonds.
De personeelsleden die ter beschikking staan van het Fonds, kunnen aanvullende inlichtingen vragen aan de aanvrager. Die personeelsleden maken hun advies op basis van een onderzoek ter plaatse of op basis van stukken.
Art. 14.Behalve als het een project betreft waarvoor het bevel tot aanvang van de werken al werd gegeven of de authentieke akte al werd verleden en dat voor het akkoord infrastructuurforfait in gebruik werd genomen, vraagt de aanvrager die in het bezit is van het akkoord infrastructuurforfait of, in voorkomend geval, van het akkoord van de minister met de wijziging van het akkoord infrastructuurforfait, een opstartbeslissing van het infrastructuurforfait aan bij het Fonds in het kalenderjaar dat voorafgaat aan het jaar van de ingebruikname.
De aanvraag, vermeld in het eerste lid, bevat een kopie van de ondertekende beslissing van het bevoegde orgaan van de aanvrager met de beslissing om een infrastructuurforfait aan te vragen en met de geplande datum van de ingebruikname. Daarnaast bevat de aanvraag, als die nog niet is bezorgd aan het Fonds, een kopie van het stuk waaruit blijkt dat de aanvrager over een genotsrecht beschikt als vermeld in artikel 3, 2°. Als een authentieke akte vereist is conform het gemeen recht, betreft het een authentieke akte, anders betreft het een geregistreerde onderhandse akte.
Art. 15.De minister beslist of de toekenning van een infrastructuurforfait wordt opgestart. Het Fonds legt daarvoor een ontwerp van opstartbeslissing voor aan de minister.
De aanvrager wordt op de hoogte gebracht van de opstartbeslissing over de toekenning van een infrastructuurforfait.
Art. 16.Na de ondertekening van de opstartbeslissing over de toekenning van een infrastructuurforfait stelt de leidend ambtenaar van het Fonds jaarlijks het bedrag van het infrastructuurforfait vast.
Het Fonds legt, op naam van de aanvrager, jaarlijks het infrastructuurforfait vast en betaalt het jaarlijks uit.
De berekening van het jaarlijks infrastructuurforfait wordt aan de aanvrager meegedeeld. Als de aanvrager niet akkoord gaat met de berekening, kan hij binnen dertig kalenderdagen na de ontvangst van de berekening elektronisch bezwaar aantekenen bij het Fonds. De beslissing van de leidend ambtenaar van het Fonds over het bezwaar wordt binnen dertig kalenderdagen na de ontvangst van het bezwaar aan de aanvrager meegedeeld.
Als de aanvrager geen bezwaar heeft ingediend conform het tweede lid, wordt hij van rechtswege vermoed akkoord te gaan met de berekening.
Art. 17.§ 1. Tijdens de werkzaamheden en tot de ingebruikname van de infrastructuur in kwestie worden jaarlijks al de volgende stukken bezorgd aan het Fonds: 1° een verslag met een overzicht van de wijze waarop de aanvrager tegemoetgekomen is aan de opmerkingen, vermeld bij het akkoord infrastructuurforfait of, als het een project met autofinanciering betreft, het gunstig advies van de bevoegde adviescommissie, en minstens een verslag over alle wijzigingen die ten aanzien van de aanvraag van het akkoord infrastructuurforfait doorgevoerd zijn, zowel op bouwfysisch, bouwtechnisch, conceptueel als functioneel vlak;2° een overzicht van de uitgevoerde en geplande werkzaamheden;3° de planning van de ingebruikname van de infrastructuur die met het project of in voorkomend geval per projectonderdeel wordt gerealiseerd. De volgende stukken worden ter beschikking gehouden door de aanvrager of op verzoek van het Fonds bezorgd aan het Fonds: 1° een overzicht van de aanbestedingen, opgemaakt op basis van een model dat het Fonds ter beschikking stelt;2° een geactualiseerd programma van eisen op het vlak van comfort en gebruik van energie, water en materialen;3° documenten die aantonen dat de infrastructuur zal voldoen aan de minimumeisen en de voorwaarden op het vlak van comfort en gebruik van energie, water en materialen, vermeld in artikel 7, eerste lid, 10° ;4° een geactualiseerd evaluatieformulier, waarvan het Fonds het model vaststelt en ter beschikking stelt.Dat formulier bevat al de volgende rubrieken: a) een kostenraming van het project, per kostensoort, per bed, plaats of eenheid, en ten minste opgedeeld in de volgende vier onderdelen, waarbij de raming altijd exclusief btw en algemene onkosten is: 1) ruwbouw;2) technische uitrusting;3) afwerking;4) losse uitrusting en meubilering;b) de geraamde bouwkosten per m2, per kostensoort en per bed, plaats of eenheid;c) de bruto- en netto-oppervlakteoverzichten.De bruto-oppervlakteberekening betreft een overzicht van de bestaande en toekomstige functionele oppervlakte van de aanvrager. Het overzicht van de netto-oppervlakten betreft een lijst van de netto-oppervlakten van de functionele ruimten van het project; 5° het bewijs dat rekening is gehouden met het advies, vermeld in artikel 2 van bijlage 1, die bij dit besluit is gevoegd;6° als de regelgeving omtrent overheidsopdrachten van toepassing is, het gunningsdossier per aanbesteding, dat bestaat uit: a) de bestekken;b) het proces-verbaal van de opening van de inschrijvingen;c) alle biedingen;d) de verslagen van de controle van de biedingen;e) de door de aanvrager gemotiveerde keuze van aannemer of leverancier;f) het proces-verbaal van voorlopige of definitieve oplevering;g) de door de aannemer bezorgde facturen, vorderingsstaten en eindstaat;7° als de regelgeving omtrent overheidsopdrachten niet van toepassing is, de stukken, vermeld in punt 6°, a), f) en g). § 2. Vanaf de ingebruikname van de infrastructuur in kwestie worden de volgende stukken door de aanvrager ter beschikking gehouden of op verzoek van het Fonds bezorgd aan het Fonds: 1° een verslag met een overzicht van de wijze waarop de aanvrager tegemoetgekomen is aan de opmerkingen, vermeld bij het akkoord infrastructuurforfait of, als het een project met autofinanciering betreft, het gunstig advies van de bevoegde adviescommissie, en een overzicht van alle wijzigingen ten opzichte van het akkoord infrastructuurforfait, zowel op bouwfysisch, bouwtechnisch, conceptueel als functioneel vlak;2° een definitief overzicht van de aanbestedingen, opgemaakt op basis van een model dat het Fonds ter beschikking stelt;3° een definitief programma van eisen op het vlak van comfort en gebruik van energie, water en materialen;4° documenten die aantonen dat de infrastructuur zal voldoen aan de minimumeisen en de voorwaarden op het vlak van comfort en gebruik van energie, water en materialen, vermeld in artikel 7, eerste lid, 10° ;5° een definitief evaluatieformulier, waarvan het Fonds het model vaststelt en ter beschikking stelt.Dat formulier bevat de volgende rubrieken: a) de finale bouwkosten van het project, per kostensoort, per bed, plaats of eenheid, en ten minste opgedeeld in de volgende vier onderdelen: 1) ruwbouw;2) technische uitrusting;3) afwerking;4) losse uitrusting en meubilering;b) de definitieve bouwkosten per m2, per kostensoort en per bed, plaats of eenheid;6° voor de controle van de verwantschapsband, vermeld in artikel 3 en 4, als de aanvrager niet de eigenaar is van de grond of de houder van de zakelijke rechten op de grond waarop het project is gepland, en met behoud van de toepassing van de mogelijkheid van het Fonds om aanvullende gegevens op te vragen conform artikel 4, vijfde en zesde lid: a) de laatst goedgekeurde jaarrekening van de eigenaar van de grond of de houder van de zakelijke rechten op de grond, als die niet neergelegd hoeft te worden bij de Nationale Bank van België;b) de laatst goedgekeurde jaarrekening van de bestuurders met rechtspersoonlijkheid in de raad van bestuur van de aanvrager, als die niet neergelegd hoeft te worden bij de Nationale Bank van België;c) de laatst goedgekeurde jaarrekening van de bestuurders met rechtspersoonlijkheid in de raad van bestuur van de eigenaar van de grond of van de houder van de zakelijke rechten op de grond, als die niet neergelegd hoeft te worden bij de Nationale Bank van België;d) een verklaring waarvan het origineel ondertekend is door de persoon of de personen die bevoegd zijn om de eigenaar van de grond of van de houder van de zakelijke rechten op de grond te verbinden enerzijds, en door de aanvrager anderzijds, dat er geen ongeoorloofde verwantschapsband bestaat tussen de eigenaar van de grond of de houder van de zakelijke rechten op de grond en de aanvrager als vermeld in artikel 3 en 4;7° het stuk waaruit blijkt dat de aanvrager over een genotsrecht beschikt als vermeld in artikel 3, 2°.Als een authentieke akte vereist is conform het gemeen recht, betreft het een authentieke akte, anders betreft het een geregistreerde onderhandse akte; 8° het bewijs dat rekening is gehouden met het advies, vermeld in artikel 1, 8°, van bijlage 1, die bij dit besluit is gevoegd;9° het gunningsdossier per aanbesteding, dat bestaat uit al de volgende elementen: a) de bestekken;b) het proces-verbaal van de opening van de inschrijvingen;c) alle biedingen;d) de verslagen van de controle van de biedingen;e) de door de aanvrager gemotiveerde keuze van aannemer of leverancier;f) het proces-verbaal van voorlopige of definitieve oplevering;g) de door de aannemer bezorgde facturen, vorderingsstaten en eindstaat;10° de verbruiksgegevens van energie en water.
Art. 18.In het jaar na het jaar van de ingebruikname van de infrastructuur maakt de aanvrager een globale evaluatie van het gerealiseerde project.
De evaluatie wordt uitgevoerd op basis van een model dat het Fonds ter beschikking stelt.
De evaluatie heeft minstens betrekking op het bouwproces, de kostprijsevolutie, de gebruiksgegevens en de gebruikerstevredenheid.
De aanvrager bezorgt de evaluatie aan het Fonds. Afdeling 3. - Berekening en toekenning
Art. 19.Het infrastructuurforfait wordt toegekend vanaf de datum van de ingebruikname van de infrastructuur. Nadat de aanvrager de exploitatie van de infrastructuur in kwestie heeft opgestart, deelt hij de opstartdatum onmiddellijk mee aan het Fonds.
Het infrastructuurforfait wordt toegekend vanaf de datum van de opstartbeslissing als het een project met autofinanciering betreft dat al voor het akkoord infrastructuurforfait in gebruik werd genomen.
Art. 20.Elke wijziging in de identiteit van de aanvrager, van de eigenaar of van de houder van de zakelijke rechten op de grond waarop het project werd gerealiseerd, is onderworpen aan de uitdrukkelijke en voorafgaande toestemming van het Fonds.
De aanvrager brengt het Fonds onmiddellijk op te hoogte als hij zijn activiteiten van niet-rechtstreeks toegankelijke zorg en ondersteuning stopzet.
Art. 21.Jaarlijks uiterlijk op 31 januari bezorgt de aanvrager aan de functioneel bevoegde administratie een verslag over het gebruik in het voorafgaande kalenderjaar van de infrastructuur waarvoor een akkoord infrastructuurforfait werd verleend. De minister bepaalt de wijze waarop het gebruik wordt aangetoond.
Voor de opmaak van het verslag worden gebruikers ingedeeld in zorggroepen op basis van de tabel die is opgenomen in bijlage 2, die bij dit besluit is gevoegd.
Het verslag geeft per zorggroep het aantal bezettingsdagen weer.
Jaarlijks kunnen per zorggebruiker maximaal 220 bezettingsdagen en in totaal maximaal het aantal capaciteitseenheden vermenigvuldigd met 220 bezettingsdagen in aanmerking worden genomen. Als de capaciteitseenheden in het voorafgaande kalenderjaar door gebruikers van verschillende zorggroepen werden gebruikt, wordt dat aantal proportioneel verdeeld over de verschillende zorggroepen. In het jaar van de ingebruikname van capaciteitseenheden wordt het maximale aantal in aanmerking te nemen bezettingsdagen proportioneel verminderd.
Bij overlijden of uitstroom van een gebruiker met een persoonsvolgend budget kan de capaciteitseenheid nog maximaal twee maanden als bezet door de uitgestroomde gebruiker opgenomen worden, waarbij dubbele bezetting wordt uitgesloten.
Art. 22.In het jaar van de ingebruikname van een capaciteitseenheid en het jaar dat volgt op het jaar van de ingebruikname van de capaciteitseenheid, wordt het infrastructuurforfait voor die eenheid vastgesteld op basis van een verondersteld gebruik tijdens 90 % van het maximale aantal in aanmerking te nemen bezettingsdagen, vermeld in artikel 21, vierde lid, door een gebruiker die behoort tot zorggroep 2 als voor de capaciteitseenheid woonondersteuning wordt geboden, of door een gebruiker die behoort tot zorggroep 5 als voor de capaciteitseenheid alleen dagondersteuning wordt geboden.
Als het geaggregeerde infrastructuurforfait voor alle capaciteitseenheden die tot hetzelfde project behoren, berekend op basis van het gebruik in de periodes, vermeld in eerste lid, hoger zou zijn dan het geaggregeerde infrastructuurforfait voor die capaciteitseenheden berekend op basis van het veronderstelde gebruik, stelt het Fonds in het daaropvolgende kalenderjaar telkens een supplement op het infrastructuurforfait vast om het verschil te compenseren.
Art. 23.§ 1. Voor gebruikers met woonondersteuning kan het infrastructuurforfait bestaan uit een deelforfait woonondersteuning en een deelforfait collectieve en ondersteunende zorglokalen. Voor gebruikers met alleen dagondersteuning bestaat het infrastructuurforfait uit een deelforfait dagbesteding. De voormelde forfaits worden toegekend per bezettingsdag per gebruiker. De hoogte van de deelforfaits wordt bepaald met toepassing van de formule, opgenomen in bijlage 3, die bij dit besluit is gevoegd. § 2. Het deelforfait woonondersteuning wordt toegekend als de capaciteitseenheid een aangepaste woning omvat. § 3. Het deelforfait collectieve en ondersteunende zorglokalen wordt toegekend in de volgende gevallen: 1° de capaciteitseenheid omvat het gebruik van collectieve en ondersteunende zorglokalen die aangepast zijn aan de (zorg)noden van de gebruiker;2° als het project de collectieve en ondersteunende zorglokalen omvat voor gebruikers zonder hun aangepaste woning, kan voor die gebruikers een deelforfait collectieve en ondersteunende zorglokalen worden opgestart.Op dat deelforfait wordt de verhouding toegepast van de oppervlakte van collectieve en ondersteunende zorglokalen van het project, ten opzichte van het aanvaarde aandeel aan collectieve en ondersteunende zorglokalen voor het aantal gebruikers. Dat aanvaarde aandeel wordt vastgesteld op 16,5 m2 bruto-oppervlakte per gebruiker. § 4. Het forfait dagbesteding wordt toegekend als voldaan is aan de volgende voorwaarden: 1° het project omvat ten minste 25 m2 bruto-oppervlakte voor die capaciteitseenheid als de capaciteitseenheid wordt gebruikt door een gebruiker van zorggroep 4;2° het project omvat ten minste 17 m2 voor die capaciteitseenheid als de capaciteitseenheid wordt gebruikt door een gebruiker van zorggroep 5. Als er per gebruiker minder bruto-oppervlakte wordt gerealiseerd, wordt een verlaagd forfait bepaald op basis van de verhouding van de gerealiseerde oppervlakte ten opzichte van de oppervlakten, vermeld in het eerste lid. § 5. Voor gebruikers van rechtstreeks toegankelijke zorg en ondersteuning wordt het infrastructuurforfait vastgesteld op basis van het maximale aantal in aanmerking te nemen bezettingsdagen voor verblijf, conform artikel 1, 7, van het besluit van de Vlaamse Regering van 22 februari 2013 betreffende rechtstreeks toegankelijke hulp voor personen met een handicap, vermeld in artikel 21, vierde lid, door een gebruiker die behoort tot zorggroep 2.
Art. 24.Het Fonds betaalt uiterlijk op 31 december jaarlijks het infrastructuurforfait uit.
Art. 25.Het bedrag van het infrastructuurforfait wordt op een voor de gebruiker zichtbare wijze in mindering gebracht bij de berekening van de woon- en leefkosten. De kosten die vergoed worden met een infrastructuurforfait, kunnen niet ook als woon- en leefkosten worden aangerekend. HOOFDSTUK 3. - Toezichtregeling
Art. 26.De bevoegde personeelsleden van de Vlaamse administratie, bevoegd voor het beleidsdomein waartoe het Fonds behoort, oefenen toezicht uit op de naleving van dit besluit.
Art. 27.Minstens elke twintig jaar vanaf de eerste toekenning van het infrastructuurforfait zien de personen, belast met het toezicht, erop toe dat de aanvrager voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 2 en artikel 5, 1° tot en met 4°.
Als aan die voorwaarden is voldaan, komt de aanvrager voor een nieuwe periode van maximaal twintig jaar in aanmerking voor het infrastructuurforfait.
Als aan die voorwaarden niet is voldaan is de aanvrager niet langer belast met de verplichtingen, vermeld in eerste lid, en gebeurt een afrekening van het infrastructuurforfait voor de ten einde gekomen verplichtingen.
Art. 28.§ 1. Minstens om de drie jaar en aansluitend op het twintigjaarlijkse toezicht, vermeld in artikel 27, controleren het Fonds of de personen, belast met het toezicht, de boekhouding van de aanvrager. In de boekhouding van de aanvrager worden de ontvangsten en uitgaven die verband houden met het project transparant afgezonderd.
Als, rekening houdend met een redelijke winst, het totaal van de ontvangsten, vermeld in het eerste lid, hoger is dan de uitgaven, vermeld in eerste lid, en een passend aandeel in de gemeenschappelijke kosten van de aanvrager, vordert het Fonds het verschil terug. § 2. In deze paragraaf wordt onder ROCE de return on capital employed verstaan.
Een voorziening wordt geacht op het project een redelijke winst, vermeld in paragraaf 1, te boeken als de ROCE op het project niet hoger is dan de toelaatbare ROCE voor het project. De toelaatbare ROCE voor het project wordt jaarlijks bepaald op basis van de toelaatbare ROCE voor eigen vermogen en voor vreemd vermogen, gewogen volgens de verhoudingen van eigen en vreemd vermogen voor het project.
Het Fonds bepaalt jaarlijks bij het begin van het jaar de toelaatbare ROCE voor eigen vermogen en voor vreemd vermogen.
Art. 29.Met toepassing van artikel 13 van de wet van 16 mei 2003 tot vaststelling van de algemene bepalingen die gelden voor de begrotingen, de controle op de subsidies en voor de boekhouding van de gemeenschappen en de gewesten, alsook voor de organisatie van de controle door het Rekenhof wordt het infrastructuurforfait geheel of ten dele teruggevorderd voor zover daartoe aanleiding bestaat na de controle, vermeld in artikel 28 van dit besluit.
Art. 30.De aanvrager houdt de documenten, inclusief de boekhouding, die verband houden met de verplichtingen, vermeld in artikel 2 en artikel 5, 1° tot en met 4°, en met het infrastructuurforfait, ter beschikking van het Fonds. Hij bezorgt die documenten aan het Fonds op verzoek van het Fonds. HOOFDSTUK 4. - Wijzigingsbepaling
Art. 31.In het besluit van de Vlaamse Regering van 19 juni 2009 tot vaststelling van de investeringssubsidie en de bouwtechnische en bouwfysische normen voor de voorzieningen voor personen met een handicap, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 4 juni 2010, 10 november 2011, 3 mei 2013, 14 februari 2014 en 15 januari 2016, wordt een artikel 30/1 ingevoegd, dat luidt als volgt: "
Art. 30/1.Dit besluit geldt niet voor voorzieningen die onder het toepassingsgebied vallen van het besluit van de Vlaamse Regering van 22 juni 2018 tot regeling van het infrastructuurforfait binnen de persoonsvolgende financiering voor personen met een handicap, verstrekt door het Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden.". HOOFDSTUK 5. - Slotbepaling
Art. 32.De Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 22 juni 2018.
De minister-president van de Vlaamse Regering, G. BOURGEOIS De Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, J. VANDEURZEN
Bijlage 1. Bouwfysische, technische en kwalitatieve normen HOOFDSTUK 1. - Algemeen.
Artikel 1.Het project voldoet aan al de volgende algemene voorwaarden: 1° de ligging en het concept van het gebouw zijn aangepast aan de behoeften en de mogelijkheden van de doelgroep;2° de inrichting en uitrusting van het gebouw en de omgeving houden rekening met de leeftijd en de specifieke behoeften van de doelgroep. Het ontwerp en de uitvoering van de sanitaire installaties, de leuningen aan trappen en de inrichting van binnen- en buitenruimten houden daar voldoende rekening mee; 3° het gebouw is zo geconcipieerd dat er voldoende zicht is op het binnenkomen en het verlaten van het gebouw;4° het gebouw is vlot bereikbaar met het openbaar vervoer;5° er is voldoende parkeergelegenheid die rekening houdt met de behoeften van de gebruikers.Er is de mogelijkheid om personen dicht bij de ingang af te zetten of op te pikken als dat noodzakelijk is; 6° de infrastructuur laat toe dat de privacy van elke gebruiker gewaarborgd is en dat het altijd mogelijk is om de gepaste zorg te bieden en hulp te verlenen;7° de infrastructuur laat toe dat de veiligheid gewaarborgd is;8° de gebouwen en de lokalen worden regelmatig onderhouden en volgens het goedehuisvaderprincipe beheerd. Op verzoek van de aanvrager kan het Fonds een afwijking toestaan van de voorwaarde, vermeld in het eerste lid, 4°.
Art. 2.Het gebouw en de omgeving zijn integraal toegankelijk. Dat wordt gegarandeerd door bij het ontwerp en de uitvoering van het project rekening te houden met het toegankelijkheidsadvies dat wordt verstrekt door het agentschap Toegankelijk Vlaanderen.
In het eerste lid wordt verstaan onder Toegankelijk Vlaanderen: het agentschap opgericht bij het decreet van 28 maart 2014 houdende machtiging tot oprichting van het privaatrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigd agentschap Toegankelijk Vlaanderen in de vorm van een private stichting.
Art. 3.Het gebouw voldoet aan al de volgende voorwaarden voor de specifieke ruimten: 1° elke woon- of leefgroep heeft een eigen keukenfaciliteit ter beschikking, afgestemd op de organisatie van catering;2° er is voldoende collectieve en individuele bergruimte;ook voor het opbergen en opladen van mogelijke hulpmiddelen; 3° er is voldoende ruimte voor de organisatie van dagbestedingsactiviteiten zodat een variatie in het aanbod mogelijk is;4° er is voldoende aangepaste ruimte voor therapie zodat adequate ondersteuning mogelijk is;5° er is een ruimte waar bewoners, hun netwerk en hun begeleiders elkaar in alle privacy kunnen ontmoeten;6° er zijn voldoende medewerkerslokalen.Elke voorziening beschikt minimaal over een lokaal waar medewerkers met elkaar kunnen overleggen; 7° als voorzien wordt in een ruimte voor tijdelijke afzondering, wordt rekening gehouden met de doelgroep voor wie ze is bestemd, de frequentie waarmee ze gebruikt wordt en de gemiddelde duur van de tijdelijke afzondering.Daarnaast voldoet de ruimte aan al de volgende voorwaarden: a) de ruimte is gesitueerd op een plaats die vlot bereikbaar is, vlot toezicht mogelijk maakt en maximale privacy biedt;b) de ruimte is goed toegankelijk, heeft een netto-oppervlakte van ten minste 9m2 en heeft bijhorende sanitaire voorzieningen;c) de ruimte is uitgerust met een adequaat toezicht- en oproepsysteem en een aangepaste tijdaanduiding;d) er is natuurlijke lichtinval;e) de afwerking en inrichting houdt rekening met de veiligheid en het comfort van de gebruikers en het personeel;f) de materialen zijn robuust en onderhoudsvriendelijk;g) de verlichting is afgestemd op het geplande gebruik;h) de ruimte wordt zodanig geconcipieerd dat geur- en geluidsoverlast minimaal zijn;i) de deur kan naar buiten opendraaien. Op verzoek van de aanvrager kan het Fonds een afwijking toestaan van de voorwaarden, vermeld in het eerste lid, 7°.
Art. 4.Het gebouw voldoet aan al de volgende voorwaarden voor de circulatie in het gebouw: 1° elk gebouw met twee of meer bouwlagen die toegankelijk zijn voor de gebruikers, beschikt over een aangepaste lift;2° in alle ruimten die voor de gebruikers toegankelijk zijn, worden niveauverschillen, zoals treden, trappen en andere hindernissen, vermeden;3° het gebouw is zo geconcipieerd dat een vlotte en veilige circulatie mogelijk is;4° de deuropeningen zijn voldoende breed en hoog. Op verzoek van de aanvrager kan het Fonds bij een verbouwing een afwijking toestaan van de voorwaarde, vermeld in het eerste lid, 1°.
Art. 5.De buitenruimte van het gebouw voldoet aan al de volgende voorwaarden: 1° aan de leefruimte is er een gemeenschappelijke buitenruimte die drempelloos toegankelijk is;2° per gebruiker is een oppervlakte van 3 m2 beschikbaar als buitenruimte voor gebruikers, bezoekers en personeel;3° er is een beschutte fietsenstalling voor gebruikers, bezoekers en personeel beschikbaar.
Art. 6.De uitrusting en inrichting van het gebouw voldoet aan al de volgende voorwaarden: 1° het gebouw wordt zodanig uitgerust dat een aangepast toezichtsysteem kan worden geïnstalleerd als dat noodzakelijk is.Het toezichtsysteem houdt altijd rekening met de privacy van de gebruiker; 2° het gebouw wordt zodanig uitgerust dat er een aangepast en gebruiksvriendelijk oproepsysteem kan worden geïnstalleerd als dat noodzakelijk is;3° als het voor de doelgroep aangewezen is, is in het sanitair een permanent oproepsysteem aanwezig;4° in elk gebouw is het nodige aangepaste meubilair aanwezig zodat gebruikers op een comfortabele manier kunnen eten, rusten, slapen en deelnemen aan activiteiten;5° in de verblijfsruimten is het gebruik van een tillift, plafondlift of van andere uitrusting en materialen, noodzakelijk voor de zorg en de ondersteuning van de gebruiker, altijd mogelijk.
Art. 7.§ 1. Het gebouw voldoet aan al de volgende voorwaarden voor het gebruikerscomfort: 1° aan de trappen zijn leuningen aangebracht;2° in alle lokalen zijn de verwarming, ventilatie en verlichting aangepast aan de bestemming van het lokaal;3° in alle verblijfsruimten met uitzondering van het sanitair zijn opengaande raamdelen aanwezig.Er wordt voor de bediening ervan rekening gehouden met de veiligheid van de bewoners; 4° in verblijfsruimten is de CO2-concentratie maximaal 1200 ppm;5° ruimten voor gebruikers worden zo veel mogelijk met daglicht verlicht.In de verblijfsruimten waar een raam moet worden voorzien, bedraagt het raamoppervlak ten minste een zesde van de nettovloeroppervlakte; 6° de verlichting houdt rekening met de veiligheid en de behoeften van de gebruikers.'s Nachts zijn de kamers en gangen zodanig verlicht dat de gebruikers zich veilig kunnen verplaatsen. In de verblijfsruimten is er een basisverlichting, aangevuld met aangepaste accentverlichting. In alle verblijfsruimten zijn daarvoor voldoende aansluitingen geïnstalleerd; 7° in alle verblijfsruimten waar een raam moet worden voorzien, begint het glasoppervlak van het raam op maximaal 85 cm hoogte, gemeten vanaf het vloeroppervlak.Er is zittend altijd een ongehinderd zicht naar buiten mogelijk; 8° de inkijk van buitenaf kan worden beperkt als de gebruiker dat wenst;9° er is een centraal verwarmingssysteem.Verwarmingssystemen met open vuur zijn verboden; 10° in alle verblijfsruimten kan de temperatuur overdag minstens 22 ° C bedragen;11° alle nuttige maatregelen worden genomen om in alle verblijfsruimten en in normale meteorologische omstandigheden ervoor te zorgen dat de temperatuur nooit hoger is dan 27 ° C;12° de binnentemperatuur is regelbaar per verblijfsruimte, al dan niet via een centraal gebouwbeheersysteem;13° aangepaste zonnewering, waarbij het zicht naar buiten zo weinig mogelijk gehinderd wordt, wordt aangebracht waar dat nodig is. Zonnewering wordt als aangepast beschouwd als het zicht op de buitenwereld niet wordt verstoord, oververhitting van de bewoners wordt vermeden en verblinding van bewoners door direct zonlicht wordt vermeden; 14° het akoestische comfort wordt gegarandeerd in alle verblijfsruimten;15° de minimale verdiepingshoogte is 2,50 m (vloer tot afgewerkt plafond);16° er is een aan de doelgroep aangepaste signalisatie. § 2. Als personen met een spraak- of gehoorstoornis tot de doelgroep behoren, voldoet het gebouw bijkomend aan al de volgende voorwaarden: 1° bij de bouw en inrichting worden maatregelen genomen om de voortplanting van trilling en lagefrequentiegolven te vermijden;2° gemeenschappelijke ruimten zijn uitgerust met gehoorondersteuning. § 3. Als personen met een visuele beperking tot de doelgroep behoren, voldoet het gebouw bijkomend aan al de volgende voorwaarden: 1° bij de bouw en inrichting worden maatregelen genomen om al te hel of verblindend licht te vermijden;2° bij de bouw en inrichting wordt een contrastrijke omgeving gerealiseerd. § 4. Als personen met een motorische beperking tot de doelgroep behoren, voldoet het gebouw aan al de volgende voorwaarden: 1° bij gebruik van elektrische rolwagens: de verblijfs- en circulatieruimten hebben voldoende ruime afmetingen;2° er zijn leuningen aan beide zijden van de gangen;3° in het sanitair is altijd een permanent oproepsysteem aanwezig;4° de deuren kunnen worden uitgerust met een automatische deuropener. Als de doelgroep dat vereist, worden de automatische deuropeners geïnstalleerd. § 5. Als personen uit zorggroep 1 tot de doelgroep behoren, voldoet het gebouw bijkomend aan al de volgende voorwaarden: 1° de gemeenschappelijke eet- en zitruimte kan worden ingedeeld in individuele prikkelarme hoeken.Als de doelgroep dat vereist, is de gemeenschappelijke eet- en zitruimte ingedeeld in individuele prikkelarme hoeken; 2° de buitenruimte kan worden gecompartimenteerd.Als de doelgroep dat vereist, is de buitenruimte gecompartimenteerd; 3° het gebouw is zo ingericht dat er altijd toezicht mogelijk is op de verblijfsruimten.Daarvoor wordt oordeelkundig gebruikgemaakt van veiligheidsglas; 4° een ruimte voor personeel is beschikbaar nabij de gemeenschappelijke leefruimte.Vanuit die ruimte voor personeel is altijd visueel toezicht mogelijk op de gemeenschappelijke leefruimte; 5° de uitrusting en inrichting van het gebouw is robuust en vandalismebestendig, en houdt rekening met de veiligheid van gebruikers en personeel;6° ramen en toegangen kunnen beveiligd worden;7° er worden bijkomende akoestische maatregelen genomen tussen de kamers onderling, tussen kamers en leefruimten, en naar de gangen toe;8° de deuren van de kamers kunnen naar buiten opendraaien. HOOFDSTUK 2. - Gebouwen bestemd voor woonondersteuning
Art. 8.Gebouwen bestemd voor woonondersteuning moeten voldoen aan al de volgende voorwaarden: 1° de woonprojecten zijn inclusief en kleinschalig opgezet;2° de autonomie van verschillende woonentiteiten wordt benadrukt;3° de woonprojecten zijn gebaseerd op de principes van de scheiding van wonen en werken;4° de woonprojecten hebben een goede bereikbaarheid met school-, werkgelegenheids- of dagbestedingslocaties. Op verzoek van de aanvrager kan het Fonds een afwijking toestaan van de voorwaarden, vermeld in het eerste lid.
Art. 9.Gebouwen bestemd voor woonondersteuning voldoen aan al de volgende voorwaarden: 1° de totale netto-oppervlakte van de verblijfsruimten bedraagt minimaal 30 m2 per bewoner.Die oppervlakte omvat de kamer van de bewoner, inclusief de individuele sanitaire cel, de gemeenschappelijke zit- en eetruimten en de gemeenschappelijke sanitaire ruimten voor bewoners; 2° de verblijfsruimten vormen een aaneensluitend geheel of zijn via binnenruimten bereikbaar;3° alle kamers zijn eenpersoonskamers, eventueel koppelbaar;4° een eenpersoonskamer heeft een netto-vloeroppervlakte van ten minste 16 m2, sanitair niet inbegrepen;5° elke eenpersoonskamer beschikt over een aparte, ingerichte sanitaire cel, aangepast aan de behoeften van een rolstoelgebruiker met minstens een toilet, een douche, een wastafel en bijbehorende opbergruimte;6° alle kamers zijn integraal toegankelijk, inclusief het individuele sanitair;7° de deur van de kamer kan door de gebruiker afgesloten worden;8° het sanitair in de kamers kan worden beveiligd als dat noodzakelijk is;9° de inrichting van de kamer laat de nodige flexibiliteit toe om het meubilair te plaatsen, zolang de zorg- en dienstverlening en de veiligheid niet in het gedrang komen. Op verzoek van de aanvrager kan het Fonds een afwijking toestaan van de voorwaarden, vermeld in het eerste lid, 4° en 5°.
Een kamer heeft altijd een netto-vloeroppervlakte van ten minste 12 m2, sanitair niet inbegrepen.
Er bestaat altijd een mogelijkheid om de kamer te voorzien van een individuele wastafel met warm en koud stromend water.
Art. 10.In gebouwen bestemd voor woonondersteuning voldoet het gemeenschappelijke sanitair aan al de volgende voorwaarden: 1° het sanitair is aangepast aan de behoeften van de doelgroep;2° eventuele badruimten zijn oordeelkundig gesitueerd in de buurt van de kamers.De badruimten sluiten niet aan op de keuken; 3° in de nabijheid van de kamers en van de gemeenschappelijke zit- en eetruimten is voldoende sanitair.Dat omvat ten minste: a) één bad of douche per vijf bewoners als er geen individuele douches zijn;b) ten minste één gemeenschappelijke badkamer met bad, douche en toilet als er individuele douches zijn;c) één toilet met wastafel per vijf bewoners als er geen individuele toiletten met wastafel zijn en één toilet met wastafel per tien bewoners als er individuele toiletten met wastafel zijn;d) één apart aangepast toilet met wastafel bij elke zit- en eetruimte;e) voldoende sanitaire installaties voor bezoekers en personeel.
Art. 11.In gebouwen bestemd voor woonondersteuning voldoen de gemeenschappelijke ruimten aan al de volgende voorwaarden: 1° er is een aparte gemeenschappelijke zit- en eetruimte die voldoende ruim is zodat alle gebruikers die ruimte gelijktijdig kunnen gebruiken.Die ruimte kan gescheiden worden van de therapie- en activiteitenlokalen; 2° de netto-oppervlakte van de gemeenschappelijke zit- en eetruimtes in de woongroep bedraagt minimaal 4 m2 per gebruiker. Op verzoek van de aanvrager kan het Fonds een afwijking toestaan van de voorwaarden, vermeld in het eerste lid. HOOFDSTUK 3. - Gebouwen bestemd voor dagondersteuning
Art. 12.Gebouwen bestemd voor dagondersteuning voldoen aan al de volgende voorwaarden: 1° er zijn voldoende leef- en rustruimten.Die ruimten kunnen gescheiden worden van de therapie- en activiteitenlokalen; 2° de netto-oppervlakte van de gemeenschappelijke ruimten bedraagt minimaal 15 m2 per gebruiker.Die oppervlakte omvat de gemeenschappelijke leef- en rustruimten, de voor de gebruikers toegankelijke keuken, activiteiten- en therapielokalen en de gemeenschappelijke sanitaire ruimten; 3° het sanitair is aangepast aan de behoeften van de doelgroep;4° eventuele badruimten zijn oordeelkundig gesitueerd.Ze sluiten niet aan op de keuken; 5° in of in de nabijheid van de gemeenschappelijke ruimten is er voldoende sanitair.Dat omvat ten minste: a) één aangepast toilet met wastafel per vijf gebruikers;b) één gemeenschappelijke badkamer met bad- of douchegelegenheid, toilet en wastafel;c) voldoende sanitaire installaties voor bezoekers en personeel.
Art. 13.De verzoeken om een afwijking, vermeld in artikel 1, 3, 8, 9 en 11, worden gemotiveerd voorgelegd aan het Fonds.
Het Fonds kan alleen een afwijking toestaan als de kwaliteit en de veiligheid van de hulp- en dienstverlening voldoende gegarandeerd zijn.
Het Fonds neemt een beslissing na advies van de functioneel bevoegde administratie en van Zorginspectie.
In het derde lid wordt verstaan onder Zorginspectie: Zorginspectie als vermeld in artikel 3, § 2, derde lid, van het besluit van de Vlaamse Regering van 31 maart 2006 betreffende het Departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, betreffende de inwerkingtreding van regelgeving tot oprichting van agentschappen in het beleidsdomein Welzijn, Volksgezondheid en Gezin en betreffende de wijziging van regelgeving met betrekking tot dat beleidsdomein.
Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse Regering van 22 juni 2018 tot regeling van het infrastructuurforfait binnen de persoonsvolgende financiering voor personen met een handicap, verstrekt door het Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden.
Brussel, 22 juni 2018.
De minister-president van de Vlaamse Regering, G. BOURGEOIS De Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, J. VANDEURZEN
Bijlage 2. Zorggroepen De gebruikers worden ingedeeld in zorggroepen conform de volgende tabel en op basis van de volgende criteria: 1° het type ondersteuning dat ze genieten, uitgedrukt in de parameters begeleidingsintensiteit (B-waarden), permanentie (P-waarden), vastgesteld met het zorgzwaarte-instrument, vermeld in artikel 1, 24°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 27 november 2015 over de indiening en de afhandeling van de aanvraag van een budget voor niet rechtstreeks toegankelijke zorg en ondersteuning voor meerderjarige personen met een handicap en over de terbeschikkingstelling van dat budget, of, bij gebreke aan die vaststelling, vastgesteld conform artikel 15 en 16 van het besluit van de Vlaamse Regering van 24 juni 2016 houdende de transitie van personen met een handicap die gebruikmaken van een persoonlijke-assistentiebudget of een persoonsgebonden budget of die ondersteund worden door een flexibel aanbodcentrum voor meerderjarigen of een thuisbegeleidingsdienst, naar persoonsvolgende financiering en houdende de transitie van de flexibele aanbodcentra voor meerderjarigen en de thuisbegeleidingsdiensten;2° de rolstoelafhankelijkheid in huis, vastgesteld op de manier die de minister bepaalt;3° ernstige gedragsstoornissen, vastgesteld op de manier die de minister bepaalt, waarbij gebruikers die aan die schaal voldoen, worden ingedeeld in zorggroep 1;4° de budgethouder waarvan de parameters begeleidingsintensiteit (B-waarden) en permanentie (P-waarden) nog niet werden vastgesteld, worden verondersteld een gebruiker te zijn die behoort tot zorggroep 2 als voor de capaciteitseenheid woonondersteuning wordt geboden, of een gebruiker die behoort tot zorggroep 5 als voor de capaciteitseenheid alleen dagondersteuning wordt geboden. woon- en dagondersteuning
P1
P2
P3
P4
P5
P6
P7
B1
3
1 of 2
1 of 2
B2
3
1 of 2
1 of 2
B3
3
3
3
1 of 2
1 of 2
B4
3
3
3
1 of 2
1 of 2
B5
3
3
3
3
1 of 2
1 of 2
1 of 2
B6
1 of 2
1 of 2
1 of 2
1 of 2
1 of 2
1 of 2
1 of 2
Rolstoelafhankelijk in huis
1 of 2
alleen dagondersteuning
P1
P2
P3
P4
P5
P6
P7
B1
5
4
4
B2
5
4
4
B3
5
5
5
4
4
B4
5
5
5
4
4
B5
5
5
5
5
4
4
4
B6
4
4
4
4
4
4
4
rolstoelafhankelijk in huis
4
Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse Regering van 22 juni 2018 tot regeling van het infrastructuurforfait binnen de persoonsvolgende financiering voor personen met een handicap, verstrekt door het Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden.
Brussel, 22 juni 2018.
De minister-president van de Vlaamse Regering, G. BOURGEOIS De Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, J. VANDEURZEN
Bijlage 3. Formule voor deelforfaits als vermeld in artikel 23, § 1 De bedragen van het deelforfait woonondersteuning, het deelforfait collectieve en ondersteunende zorglokalen en het deelforfait dagbesteding worden bepaald met de volgende formule: deelforfaitn = (basisbedrag)*(AGI n-1/AGI 2017)+(basisbedragx*intresttoeslag), waarbij: 1° deelforfaitn = deelforfait in het jaar n 2° jaar n = jaar van betaling 3° basisbedrag: het overeenstemmende, ongeïndexeerde bedrag uit de onderstaande tabel;4° basisbedragx: basisbedrag in het jaar van ingebruikname x.Dit stemt overeen met basisbedrag x AGIx/AGI2017; 5° AGIx = de afgevlakte gezondheidsindex van de maand december van het jaar dat voorafgaat aan het jaar van ingebruikname x;6° AGI n-1: de afgevlakte gezondheidsindex van de maand december van het jaar dat voorafgaat aan het jaar waarin het infrastructuurforfait wordt betaald;7° AGI 2017: de afgevlakte gezondheidsindex van december 2017;8° Intresttoeslag: 30 %. In functie van de evolutie van het algemene rentepeil kan de Vlaamse Regering de intresttoeslag aanpassen.
Basisbedrag `woonondersteuning'
Basisbedrag `collectieve en ondersteunende zorglokalen'
Basisbedrag `dagbesteding'
zorggroep 1
9,29
7,38
zorggroep 2
6,16
6,10
zorggroep 3
4,96
5,67
zorggroep 4
9,11
zorggroep 5
6,07
Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse Regering van 22 juni 2018 tot regeling van het infrastructuurforfait binnen de persoonsvolgende financiering voor personen met een handicap, verstrekt door het Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden.
Brussel, 22 juni 2018.
De minister-president van de Vlaamse Regering, G. BOURGEOIS De Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, J. VANDEURZEN