Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 19 juli 2007
gepubliceerd op 09 augustus 2007

Besluit van de Vlaamse Regering tot vaststelling van de bepalingen en voorwaarden van erkenning en subsidiëring van organisaties inzake vrijetijdszorg voor personen met een handicap

bron
vlaamse overheid
numac
2007036337
pub.
09/08/2007
prom.
19/07/2007
ELI
eli/besluit/2007/07/19/2007036337/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

19 JULI 2007. - Besluit van de Vlaamse Regering tot vaststelling van de bepalingen en voorwaarden van erkenning en subsidiëring van organisaties inzake vrijetijdszorg voor personen met een handicap


De Vlaamse Regering, Gelet op het decreet van 7 mei 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap, inzonderheid op artikel 8, 2°;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 3 mei 2002 tot vaststelling van de voorwaarden en modaliteiten van erkenning en subsidiëring van organisaties inzake aangepaste vrijetijdsbesteding voor personen met een handicap, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 10 juli 2003, 17 december 2004, 9 december 2005 en 1 december 2006;

Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, gegeven op 18 juli 2007;

Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, vervangen bij de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid;

Overwegende dat het dringend noodzakelijk is om een nieuwe regelgeving over de erkenning en subsidiëring van organisaties inzake vrijetijdszorg voor personen met een handicap in te voeren om de mogelijkheden voor de personen met een handicap op het vlak van vrijetijdsbesteding te continueren aangezien de bestaande regelgeving op 1 januari 2008 ophoudt uitwerking te hebben.

Op voorstel van de Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin;

Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Artikel 1.§ 1. Binnen de kredieten die het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap, hierna agentschap te noemen, hiervoor op zijn begroting heeft ingeschreven kan het agentschap, overeenkomstig de bepalingen van dit besluit, organisaties erkennen en subsidiëren die de vrijetijdszorg voor personen met een handicap ontwikkelen, begeleiden en bevorderen. § 2. Onder vrijetijdszorg wordt verstaan : 1° de persoonlijke begeleiding die op het domein van vrije tijd wordt geboden aan individuele personen met een handicap of aan kleine groepen van personen met een handicap;2° individuele vrijetijdsbegeleiding en -bemiddeling als methodiek bij het verhelderen van de eigen behoeften en mogelijkheden van de personen met een handicap op het domein van vrije tijd, en als methodiek om de personen met een handicap te leiden naar hetzij het reguliere, hetzij het doelgroepspecifieke vrijetijdsaanbod, op basis van de mogelijkheden en wensen van de betrokken personen met een handicap;3° het sensibiliseren van de reguliere vrijetijdssector en het organiseren van vorming voor die sector op het vlak van de vrijetijdszorg voor personen met een handicap;4° het verder uitbouwen van handicapspecifieke kennis en deskundigheid op het domein van de vrijetijdszorg voor deze specifieke doelgroep en het ter beschikking stellen van die kennis en deskundigheid binnen zowel het reguliere als het doelgroepspecifieke vrijetijdsaanbod;5° het tijdelijk zelf organiseren van vrijetijdsactiviteiten voor de groep van personen met een handicap voor wie het beschikbare vrijetijdsaanbod binnen de reguliere vrijetijdssector niet bereikbaar of toegankelijk is;6° het verzekeren van een structurele samenwerking met de reguliere vrijetijdssector bij het systematisch nastreven van een zo ruim mogelijk vrijetijdsaanbod voor de doelgroep in kwestie binnen de reguliere vrijetijdssector. HOOFDSTUK II. - Erkenningsvoorwaarden

Art. 2.Om erkend te worden en erkend te blijven moeten de organisaties, vermeld in artikel 1, § 1, aan de onderstaande voorwaarden voldoen : 1° zich richten tot personen met een handicap zoals omschreven in artikel 2, 2°, van het decreet van 7 mei 2004 houdende de oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap;2° zich prioritair richten tot die personen met een handicap die in het thuismilieu verblijven, of die autonoom wonen;3° beschikken over voldoende deskundigheid en ervaring in de vrijetijdszorg voor personen met een handicap, als vermeld in punt 2°;4° aanbieden van een ruime waaier aan activiteiten van vrijetijdszorg voor personen met een handicap.Het gaat meer bepaald om een van de volgende soorten van activiteiten : a) ofwel activiteiten die minstens 250 verschillende personen met een handicap op jaarbasis bereiken;b) ofwel activiteiten die minstens 125 verschillende personen met een handicap op jaarbasis structureel en meermaals bereiken;c) ofwel moeten minstens 50 individuele vrijetijdsbegeleidingen en -bemiddelingen die worden uitgevoerd bij het verhelderen van de behoeften en mogelijkheden van de persoon met handicap om hem te leiden naar ofwel het reguliere, ofwel het doelgroepspecifieke vrijetijdsaanbod, en dit op basis van zijn eigen mogelijkheden en wensen;d) ofwel één of andere combinatie van a) en c) onderling, of een combinatie van a), b) of c) met het sensibiliseren van de reguliere vrijetijdssector en het organiseren van vorming voor die sector op het vlak van de vrijetijdszorg voor personen met een handicap. Bij combinatie van punt a) met c) of van punt b) met punt c) wordt het aantal te bereiken personen met een handicap via groepsactiviteiten verminderd met 5 personen per individuele vrijetijdsbegeleiding.

Bij een combinatie van punt a) met het sensibiliseren van de reguliere vrijetijdssector en het organiseren van vorming voor die sector op het vlak van de vrijetijdszorg voor personen met een handicap wordt het aantal te bereiken personen met een handicap via groepsactiviteiten op jaarbasis verminderd met 10, per vormingssessie die wordt georganiseerd voor de reguliere sector. De maximale aftrek bedraagt 50 personen op jaarbasis.

Bij een combinatie van punt b) met het sensibiliseren van de reguliere vrijetijdssector en het organiseren van vorming voor die sector op het vlak van de vrijetijdszorg voor personen met een handicap wordt het aantal te bereiken personen met een handicap via groepsactiviteiten op jaarbasis verminderd met 5, per vormingssessie die wordt georganiseerd voor de reguliere sector. De maximale aftrek bedraagt 25 personen op jaarbasis.

Bij een combinatie van punt c) met het sensibiliseren van de reguliere vrijetijdssector en het organiseren van vorming voor die sector op het vlak van de vrijetijdszorg voor personen met een handicap wordt het aantal individueel te bereiken personen met een handicap verminderd met 2 personen per vormingssessie, die wordt georganiseerd voor de reguliere sector. De maximale aftrek bedraagt 10 personen op jaarbasis; 5° deelnemen aan het regionaal platform vrijetijdszorg dat per Vlaamse provincie moet worden opgericht en dat bestaat uit de erkende vrijetijdszorgorganisaties voor die provincie.Het regionaal platform vrijetijdszorg neemt de volgende taken op zich : a) het vrijetijdsaanbod ten aanzien van de doelgroep personen met een handicap, en de lacunes ter zake, in de provincie in kwestie in kaart brengen;b) het vrijetijdsaanbod van de erkende vrijetijdszorgorganisaties in een bepaalde provincie op structurele wijze afstemmen op het niet-erkende specifieke vrijetijdsaanbod voor de doelgroep personen met een handicap, via netwerking;c) beleidsadviezen formuleren over de verdere uitbouw van vrijetijdszorg binnen de provincie in kwestie;d) de opgebouwde expertise, kennis en doelgroepspecifieke deskundigheid inzake vrijetijdszorg ter beschikking stellen van het niet-erkende specifieke vrijetijdsaanbod en van de reguliere vrijetijdssector in die provincie;e) het vrijetijdsaanbod van de erkende vrijetijdszorgorganisaties in een bepaalde provincie op structurele wijze afstemmen op het beschikbare reguliere vrijetijdsaanbod met het oog op optimale inclusie. De organisaties gaan met het agentschap een overeenkomst aan waarin hun engagementen in het kader van de opdrachten van het regionaal platform worden gespecificeerd. Na een periode van drie jaar wordt die overeenkomst geëvalueerd en bijgestuurd; 6° in hoofdzaak werken met vrijwilligers die belast zijn met de vrijetijdszorg voor de personen met een handicap;7° beschikken over een beroepskracht die een ondersteunende en voorwaardenscheppende rol vervult ten opzichte van de bovengenoemde vrijwilligers.

Art. 3.Een erkenning kan alleen toegekend worden aan instanties die opgericht zijn onder de vorm van een vereniging zonder winstoogmerk, aan geledingen van die instanties of aan samenwerkingsverbanden tussen die actoren.

Art. 4.Als een of meerdere erkenningsvoorwaarden, vermeld in dit hoofdstuk, niet worden nageleefd kan de leidend ambtenaar van het agentschap beslissen tot de intrekking van de erkenning, tot inhouding van het saldo van de subsidies,vermeld in artikel 12, alsook tot het geheel of gedeeltelijk terugvorderen van al verleende subsidies. Tegen een beslissing tot intrekking van de erkenning kan beroep worden aangetekend overeenkomstig de bepalingen van artikel 17 van het besluit van de Vlaamse Regering van 15 december 1993 tot vaststelling van de algemene regels inzake het verlenen van vergunningen en erkenningen door het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap. HOOFDSTUK III. - Erkenningsprocedure

Art. 5.§ 1. In het aanvraagdossier moet : 1° aangetoond worden dat aan de erkenningsvoorwaarden, vermeld in artikel 2, wordt voldaan;2° gespecificeerd worden krachtens welke wettelijke, decretale, ordonnantiële of reglementaire bepalingen de aanvrager subsidies ontvangt van andere overheidsdiensten dan het agentschap;3° vermeld worden voor welke Vlaamse provincie een aanvraag tot erkenning wordt ingediend. § 2. Bij de aanvraag moet een beleidsplan met een bijbehorende begroting voor de erkenningsperiode in kwestie worden gevoegd. Het beleidsplan beschrijft de doelstellingen die de organisatie binnen de termijn van erkenning wil realiseren, en specificeert hoe de organisatie de vrijetijdszorg wil realiseren en hoe ze de aangevraagde subsidie daarvoor zal aanwenden. § 3. Elke aanvraag tot erkenning houdt in dat de aanvrager de verbintenis aangaat om op eenvoudig verzoek van het agentschap, alle aanvullende gegevens te verstrekken die het nodig acht voor de beoordeling van de aanvraag.

Art. 6.De aanvragen om erkenning worden ingediend bij het agentschap overeenkomstig de door het agentschap vastgestelde wijze en voorwaarden.

Art. 7.§ 1. De erkenning wordt verleend voor een periode van zes jaar. Het agentschap zal daarvoor via een omzendbrief een publieke oproep doen waarin wordt opgeroepen tot het indienen van een aanvraagdossier.

De leidend ambtenaar van het agentschap beslist over de ingediende erkenningsaanvragen op basis van de door het agentschap vastgestelde beoordelingscriteria. § 2. De beslissing vermeldt de aanvangsdatum van de erkenning en de duur ervan.

Bij gehele of gedeeltelijke weigering van de erkenning wordt de beslissing met redenen omkleed. De beslissing houdende erkenning of weigering wordt via een aangetekende brief betekend aan de aanvrager voor het einde van de maand die volgt op de maand van de beslissing.

Art. 8.Een aanvraag tot verlenging van een erkenning moet samen met een aanvraagdossier, samengesteld overeenkomstig artikel 5, § 1 en § 2, uiterlijk zes maanden voor het verstrijken van de lopende erkenningsperiode worden ingediend.

De leidend ambtenaar van het agentschap beslist over de verlenging van de erkenning op basis van de door het agentschap vastgestelde beoordelingscriteria. Een verlenging van de erkenning wordt toegekend voor een periode van zes jaar. Artikel 7, § 2, is van overeenkomstige toepassing. HOOFDSTUK IV. - Programmatie

Art. 9.§ 1. Bij de toekenning van de erkenningen wordt volgende spreiding in acht genomen : 1° in de provincie Antwerpen : maximaal vijf organisaties;2° in de provincie Limburg : maximaal drie organisaties;3° in de provincie Oost-Vlaanderen : maximaal vier organisaties;4° in de provincie West-Vlaanderen : maximaal vier organisaties;5° in de provincie Vlaams-Brabant en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest : maximaal vier organisaties, waarvan minstens één organisatie zich ook richt tot de Nederlandstalige inwoners van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest. § 2. De organisaties, erkend voor een bepaalde provincie, moeten onderlinge afspraken maken zodat ze met hun activiteiten de hele provincie bereiken. HOOFDSTUK V. - Subsidiëring

Art. 10.§ 1. Aan de erkende organisaties worden subsidies verleend die op jaarbasis 50.676 euro bedragen. § 2. Minimaal 70 % van het subsidiebedrag, vermeld in § 1, wordt besteed aan de personeelskosten voor het personeel, vermeld in artikel 2, 7°.

Maximaal 30 % van het subsidiebedrag, vermeld in § 1, wordt besteed aan werkingskosten of kan eventueel worden aangewend om occasionele externe medewerkers aan te trekken voor het opzetten of begeleiden van activiteiten. § 3. Het subsidiebedrag, vermeld in § 1, is gekoppeld aan het prijsindexcijfer dat berekend en benoemd wordt voor de toepassing van artikel 2 van het koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van het concurrentievermogen. De basisindex is de spilindex van toepassing op 1 januari 2002, conform de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld.

De subsidiebedragen worden telkens op 1 januari van het jaar aangepast volgens de formule : Subsidiebedrag x spilindex 1/01/jaar basisindex 1/01/2002

Art. 11.90 % van het subsidiebedrag, vermeld in artikel 10, § 1, wordt uitbetaald in de loop van het werkingsjaar in kwestie. De uitbetaling verloopt als volgt : 1° 30 % op het einde van het eerste kwartaal van het werkingsjaar in kwestie;2° 30 % op het einde van het tweede kwartaal van het werkingsjaar in kwestie;3° 30 % op het einde van het derde kwartaal van het werkingsjaar in kwestie.

Art. 12.Het saldo van het subsidiebedrag wordt betaald in het jaar dat volgt op het werkingsjaar waarop het subsidiebedrag betrekking heeft na : 1° indiening van een financieel verslag dat wordt opgemaakt op de wijze die het agentschap heeft vastgesteld, waarin de besteding van de voor het afgelopen kalenderjaar ontvangen subsidies wordt aangetoond. De erkende organisatie moet hierbij een verklaring op erewoord voorleggen waarin wordt bevestigd dat de kosten die ter verantwoording van de besteding van de verleende subsidies worden aangetoond niet tevens aangewend worden ter staving van een eventuele aanspraak op subsidies bij een andere overheidsdienst dan het agentschap; 2° goedkeuring door de administratie van het agentschap van het voortgangsrapport dat vóór 31 maart van ieder jaar bij het agentschap wordt ingediend.Het rapport wordt opgemaakt op de wijze die de administratie van het agentschap heeft vastgesteld.

Art. 13.Als zou blijken dat de personeels- en werkingskosten in het financieel verslag, vermeld in artikel 12, 1°, geheel of gedeeltelijk door een andere overheidsdienst dan het agentschap worden gesubsidieerd, dan zal het agentschap het te veel betaalde bedrag ofwel in mindering brengen van het voor het volgende jaar te betalen voorschot, ofwel dat bedrag terugvorderen.

Art. 14.Elke erkende organisatie bouwt met het niet-uitgegeven deel van de verleende subsidies reserves op. De opgebouwde reserve moet worden besteed aan het ontwikkelen, begeleiden en bevorderen van de vrijetijdszorg voor personen met een handicap. Het agentschap kan het bedrag van de toegestane reserves beperken. HOOFDSTUK V. - Slotbepalingen

Art. 15.Het besluit van de Vlaamse Regering van 3 mei 2002 tot vaststelling van de voorwaarden en modaliteiten van erkenning en subsidiëring van organisaties inzake aangepaste vrijetijdsbesteding voor personen met een handicap wordt opgeheven.

Art. 16.Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2008.

Art. 17.De Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen, is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 19 juli 2007.

De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, S. VANACKERE

^