Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 18 juli 2008
gepubliceerd op 19 augustus 2008

Besluit van de Vlaamse Regering betreffende de uitvoering van het decreet van 18 januari 2008 houdende flankerende en stimulerende maatregelen ter bevordering van de participatie in cultuur, jeugdwerk en sport

bron
vlaamse overheid
numac
2008036008
pub.
19/08/2008
prom.
18/07/2008
ELI
eli/besluit/2008/07/18/2008036008/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

18 JULI 2008. - Besluit van de Vlaamse Regering betreffende de uitvoering van het decreet van 18 januari 2008 houdende flankerende en stimulerende maatregelen ter bevordering van de participatie in cultuur, jeugdwerk en sport


De Vlaamse Regering, Gelet op het decreet van 18 januari 2008 houdende flankerende en stimulerende maatregelen ter bevordering van de participatie in cultuur, jeugdwerk en sport;

Gelet op het advies SP 163/02 van de Vlaamse Raad voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media, sectorraad Sport, gegeven op 22 april 2008;

Gelet op het advies 08/14 van de Vlaamse Jeugdraad, gegeven op 7 mei 2008;

Gelet op het advies SCW 164/04 van de Vlaamse Raad voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media, sectorraad Sociaal-Cultureel Werk, gegeven op 5 juni 2008;

Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de Begroting, gegeven op 13 juni 2008;

Gelet op het advies 44.731/3 van de Raad van State, gegeven op 1 juli 2008, met de toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel;

Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Artikel 1.In dit besluit wordt verstaan onder : 1° de minister : de Vlaamse minister, bevoegd voor de culturele aangelegenheden;2° de administratie : de entiteiten van de Vlaamse overheid die bevoegd zijn voor cultuur, jeugd en sport;3° het decreet : het decreet van 18 januari 2008 houdende flankerende en stimulerende maatregelen ter bevordering van de participatie in cultuur, jeugdwerk en sport. HOOFDSTUK II. - Nadere bepalingen over de toekenning van projectsubsidies Afdeling I. - Leesbevordering

Art. 2.§ 1. Ter uitvoering van artikel 8 van het decreet kunnen verenigingen subsidieaanvragen voor projecten die bijdragen tot een beter leesklimaat, indienen bij de administratie.

Subsidieaanvragen worden uiterlijk op 1 mei ingediend voor projecten die van start gaan vanaf 1 september van dat jaar, of uiterlijk op 15 oktober voor projecten die starten in het daaropvolgende jaar.

Projecten met een duurtijd van meer dan twaalf maanden kunnen enkel worden ingediend in de subsidieronde die start op 15 oktober. § 2. De administratie legt de projecten voor aan een beoordelingscommissie. De commissie bestaat uit een voorzitter en ten minste zes leden, allemaal deskundigen uit het werkveld. § 3. Op basis van het advies van de beoordelingscommissie formuleert de administratie een ontwerp van beslissing en legt dat ontwerp voor aan de minister voor 1 juni of 15 november. § 4. De minister beslist over de toekenning van de subsidies uiterlijk op 1 juli of 15 december. Afdeling II. - Participatieprojecten voor kansengroepen

Art. 3.§ 1. Ter uitvoering van hoofdstuk IV, afdeling II, van het decreet kan een vereniging zonder winstoogmerk een subsidieaanvraag indienen bij de administratie voor een project dat via een vernieuwend concept kansengroepen toeleidt naar culturele, jeugdwerk- of sportieve activiteiten, of dat uitgaat van die kansengroepen.

Subsidieaanvragen worden uiterlijk op 15 februari ingediend voor projecten die van start gaan vanaf 1 juli van dat jaar of uiterlijk op 15 september voor projecten die starten in het daaropvolgende jaar.

Projecten met een duurtijd van meer dan twaalf maanden kunnen enkel worden ingediend in de subsidieronde die start op 15 september. § 2. De administratie legt de projecten voor aan een beoordelingscommissie. De commissie bestaat uit een voorzitter en ten minste zes leden, allemaal deskundigen uit de werkvelden cultuur, jeugd of sport, en met een bijzondere aandacht voor deskundigheid op het niveau van de kansengroepen. § 3. De commissie kan worden bijgestaan door vertegenwoordigers van de administratie. De leden van de administratie hebben geen stemrecht. § 4. De administratie stelt voor alle subsidieaanvragen een fiche op waarin de aanvragen worden getoetst aan de criteria, vermeld in artikel 20 van het decreet. Deze fiches vormen samen met de subsidieaanvragen het materiaal op basis waarvan de beoordelingscommissie een advies formuleert. § 5. Op basis van het advies van de beoordelingscommissie formuleert de administratie een ontwerp van beslissing en legt dat ontwerp voor aan de minister voor 1 mei of 30 november. § 6. De minister beslist over de toekenning van de subsidies uiterlijk op 1 juni of 31 december. § 7. De kansengroepen, vermeld in dit hoofdstuk, zijn bepaald in artikel 19 van het decreet. Er wordt naar gestreefd om minstens de helft van het bedrag, vermeld in artikel 21 van het decreet, te voorzien voor op interculturaliteit gerichte projecten. § 8. De subsidieaanvrager die al een werkingssubsidie ontvangt van de Vlaamse overheid, bewijst het uitzonderlijk karakter van een project door de buitengewone participatieve eigenschappen en de sectoroverschrijdende impact in het dossier aan te geven. Die bewijslast heeft betrekking op de indieners, de methoden en de doelgroepen. § 9. Om de drie jaar legt de administratie aan de minister een rapport voor waarin de keuze van de kansengroepen wordt geëvalueerd, op basis van de werkingsverslagen, de resultaten van de projecten en op basis van andere informatie die nuttig is voor de evaluatie, waaronder een inbreng van externe deskundigen.

De minister bezorgt het rapport eveneens aan de Raad voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media, aan de Vlaamse Jeugdraad en aan het Vlaams Parlement. Afdeling III. - Projecten van gemeenschapscentra

Art. 4.§ 1. Ter uitvoering van artikel 30 van het decreet kan een gemeente bij de administratie een subsidieaanvraag indienen voor een project van een gemeenschapscentrum, als vermeld in artikel 2, 3°, van het decreet van 13 juli 2001 houdende het stimuleren van een kwalitatief en integraal lokaal cultuurbeleid, met het oog op een aanbod voor kansengroepen. Een project bestaat uit een specifieke programmatie voor één of meerdere kansengroep of uit één of meerdere omkaderings- of toeleidingsactiviteiten voor de programmatie.

Subsidieaanvragen worden ingediend uiterlijk op 1 september van het jaar dat voorafgaat aan het jaar waarin het project plaatsvindt. § 2. De maximale toelage bedraagt per jaar en per gemeenschapscentrum 25.000 euro. § 3. De administratie legt de projecten voor aan een beoordelingscommissie. De commissie bestaat uit een voorzitter en ten minste vier leden, allemaal deskundigen uit het werkveld en minstens één vertegenwoordiger van de administratie. § 4. De ingediende projecten worden vergeleken en beoordeeld op basis van de volgende criteria : 1° de mate waarin het project aansluit bij een of meer beoogde kansengroepen;2° de mate waarin het project aansluiting krijgt of zal krijgen bij de reguliere werking, waaronder de programmatie, van het gemeenschapscentrum;3° de inspanningen die worden geleverd om de specifieke programmatie of een of meer omkaderings- of toeleidingsactiviteiten toegankelijk te maken voor een of meer beoogde kansengroepen;4° de resultaten die worden voorop gesteld. § 5. Op basis van het advies van de beoordelingscommissie formuleert de administratie een ontwerp van beslissing en legt dat ontwerp voor aan de minister voor 1 november. § 6. De minister beslist over de toekenning van de subsidies uiterlijk op 1 december. § 7. De kansengroepen, vermeld in dit artikel, zijn : 1° personen met een etnisch-cultureel diverse achtergrond;2° personen met een handicap;3° personen in armoede;4° ouderen;5° kinderen. § 8. In afwijking van § 1, § 5 en § 6 kan een gemeente voor 1 september 2008 een subsidieaanvraag indienen voor een project voor de periode 2008-2009. Op basis van het advies van de beoordelingscommissie formuleert de administratie een ontwerp van beslissing en legt dat ontwerp voor aan de minister voor 15 oktober 2008. De minister beslist over de toekenning van de subsidies uiterlijk op 31 oktober 2008. Afdeling V. - Grootschalige cultuur-, jeugd- of sportevenementen

Art. 5.§ 1. Ter uitvoering van hoofdstuk VIII, afdeling I, van het decreet kunnen projectsubsidies worden aangevraagd voor grootschalige evenementen ter bevordering van de participatie in cultuur, jeugdwerk of sport.

De subsidieaanvraag kan betrekking hebben op : 1° een eenmalige subsidiëring;in dat geval moet het aanvraagdossier minstens zes maanden voor de datum van het evenement worden ingediend; 2° een subsidiëring die gespreid wordt over verschillende jaren;in dat geval moet het aanvraagdossier minstens twee jaar en uiterlijk vijf jaar voor de datum van het evenement worden ingediend. § 2. De administratie formuleert een ontwerp van beslissing aan de minister op basis van de criteria, vermeld in artikel 35, § 2 van het decreet. De minister beslist over de toekenning van de subsidies, binnen de perken van de jaarlijkse begroting, en sluit een beheersovereenkomst met de initiatiefnemer, vermeld in artikel 35, § 4, van het decreet. § 3. In afwijking van § 1, tweede lid, 1°, kunnen projecten die worden ingediend in 2008, van start gaan na de beslissing van de minister, ongeacht de termijn van zes maanden. Afdeling IV. - Algemene bepalingen voor projectsubsidies

Art. 6.§ 1. Dit artikel is van toepassing op de subsidieaanvragen, vermeld in artikel 2, 3, 4 en 5. § 2. Subsidieaanvragen worden ingediend bij de administratie, in twee exemplaren, per aangetekende brief of tegen ontvangstmelding, en elektronisch. Als datum geldt de poststempel of het afgiftebewijs. De minister kan ook voorzien in een procedure voor een loutere elektronische subsidieaanvraag. § 3. Met het oog op een beperkte en effectieve dossiervorming, kan de administratie een formulier ter beschikking stellen. Het formulier nodigt uit tot een loutere weergave van de beknopte en essentiële informatie over het project. § 4. Een aanvraagdossier bevat minstens de volgende elementen : 1° administratieve gegevens : minstens de identificatiegegevens van de organisatie, het ondernemingsnummer als de aanvrager een rechtspersoon is, het rekeningnummer waarop de toegekende subsidie gestort mag worden;2° een algemene omschrijving van het initiatief : visie, concept;3° een beknopte uiteenzetting waarin het project of evenement geconcretiseerd wordt en beargumenteerd in het kader van de doelstellingen van het desbetreffende hoofdstuk in het decreet, met een beschrijving van de beoogde resultaten, zoveel mogelijk vertaald in concrete gegevens;4° de beoogde start- en einddatum;5° een gedetailleerde begroting met inkomsten en uitgaven van het project of evenement, waarbij duidelijk de andere verwachte inkomsten worden aangegeven;6° een communicatiestrategie, waarin ook de communicatieve return voor de Vlaamse overheid wordt toegelicht. Bij de subsidieaanvraag, vermeld in artikel 3, wordt een motivering gevoegd over het uitzonderlijke karakter van het project als de aanvrager een vereniging is die al een werkingssubsidie ontvangt van de Vlaamse overheid. § 5. De uitbetaling van de subsidie per kalenderjaar verloopt als volgt : 1° een voorschot van 80 procent wordt uitbetaald na de ondertekening van het besluit waarin de subsidie wordt toegekend;2° een saldo van 20 procent wordt uitbetaald nadat de administratie heeft vastgesteld dat de voorwaarden waaronder de subsidie toegekend werd, nageleefd werden, en dat de subsidie aangewend werd voor de doeleinden waarvoor ze werd verleend.Dat moet blijken uit het financieel en werkingsverslag.

Als de nettokosten, dat zijn de aangetoonde kosten, verminderd met de uit de realisatie van het project of het evenement voortvloeiende inkomsten, minder bedragen dan de ontvangen subsidie, wordt het verschil teruggevorderd.

Enkel kosten die gemaakt zijn in de looptijd van het project of evenement en na de toekenning van het subsidiebedrag of, in geval van een subsidiëring over verschillende jaren als vermeld in artikel 5, § 1, 2°, na de ondertekening van de beheersovereenkomst, komen in aanmerking.

De aanvrager stuurt uiterlijk twee maanden na afloop van het project of evenement een financieel en werkingsverslag naar de administratie, volgens de door de administratie geformuleerde voorwaarden. § 6. De projecten, vermeld in artikel 2 en 3, die een duurtijd van twaalf maanden overschrijden, kunnen door de minister principieel worden goedgekeurd voor verschillende jaren.

Die projecten hebben een duurtijd van maximaal 36 opeenvolgende maanden.

In de subsidieaanvraag wordt het project opgedeeld per kalenderjaar en wordt een raming van de inkomsten en uitgaven per kalenderjaar gegeven. § 7. De beoordelingscommissie en de minister moeten zich jaarlijks, binnen de perken van de kredieten, formeel uitspreken over de wenselijkheid van de voortzetting van de projecten. Om de commissie in staat te stellen te oordelen over de voortzetting van het project, bezorgt de aanvrager van elk project dat voor verschillende jaren principieel werd goedgekeurd, uiterlijk op 1 november, voor de projecten, vermeld in artikel 2, en op 1 augustus, voor de projecten, vermeld in artikel 3, van elk jaar een financieel en werkingsverslag over de voorbije twaalf maanden of vanaf de start van het project als die periode minder dan twaalf maanden bedraagt. Daarnaast legt de projectuitvoerder op hetzelfde moment een planning en begroting ter goedkeuring voor van de activiteiten tijdens de komende twaalf maanden of tot het einde van het project. Eventuele bijsturingen in de loop van het project of afwijkingen ten opzichte van het oorspronkelijke aanvraagdossier moeten grondig gemotiveerd worden.

Om langer dan een jaar subsidies te krijgen, moet de aanvrager een duidelijke positieve lijn in de ontwikkeling van het initiatief kunnen aantonen. § 8. Voor de evenementen, vermeld in artikel 5, die een duurtijd van twaalf maanden overschrijden, deelt de uitvoerder het evenement in de subsidieaanvraag op per kalenderjaar en geeft hij een raming van de inkomsten en uitgaven per kalenderjaar.

Die evenementen hebben een duurtijd van maximaal 36 opeenvolgende maanden.

De uitvoerder dient jaarlijks voor 1 april een financieel en werkingsverslag in over het voorbije kalenderjaar en legt op hetzelfde moment een jaarplanning en begroting voor. Eventuele bijsturingen in de loop van het evenement of afwijkingen ten opzichte van het oorspronkelijke aanvraagdossier moeten grondig gemotiveerd worden. § 9. De aanvrager verbindt er zich toe alle informatie over de openbare activiteiten in het kader van het project of evenement aan de administratie te melden. HOOFDSTUK III. - Initiatieven en activiteiten van hobbyverenigingen

Art. 7.§ 1. Ter uitvoering van hoofdstuk V van het decreet kan elke hobbyvereniging jaarlijks een subsidieaanvraag indienen bij de administratie, uiterlijk op 1 oktober van het jaar dat voorafgaat aan het jaar waarvoor ze de subsidie aanvraagt. § 2. De administratie formuleert, op basis van de criteria in artikel 25 en 26 van het decreet, een ontwerp van beslissing en legt dat ontwerp voor aan de minister voor 15 november.

De minister beslist over de toekenning van de subsidies uiterlijk op 15 december. § 3. In afwijking van § 1 en § 2 worden voor 2008 subsidieaanvragen ingediend voor 15 september. De administratie formuleert een ontwerp van beslissing en legt dat ontwerp voor aan de minister voor 15 oktober. De minister beslist over de toekenning van de subsidies uiterlijk op 31 oktober.

Art. 8.§ 1. Subsidieaanvragen worden ingediend bij de administratie, in twee exemplaren, per aangetekende brief of tegen ontvangstmelding, en elektronisch. Als datum geldt de poststempel of het afgiftebewijs.

De minister kan ook voorzien in een procedure voor een loutere elektronische subsidieaanvraag. § 2. Met het oog op een beperkte en effectieve dossiervorming, kan de administratie een formulier ter beschikking stellen. Het formulier nodigt uit tot een loutere weergave van de beknopte en essentiële informatie over het project. § 3. Een aanvraagdossier bevat minstens volgende elementen : 1° administratieve gegevens : minstens de identificatiegegevens van de organisatie, het ondernemingsnummer, het rekeningnummer waarop de toegekende subsidie gestort mag worden;2° een verantwoording van de initiatieven en activiteiten waarvoor een subsidie aangevraagd wordt;3° de beoogde start- en einddatum van de initiatieven en activiteiten;4° een gedetailleerde begroting met inkomsten en uitgaven, waarbij duidelijk de andere verwachte inkomsten worden aangegeven;5° een communicatiestrategie, waarin ook de communicatieve return voor de Vlaamse overheid wordt toegelicht. Bij de subsidieaanvraag wordt een nota gevoegd waarin aangegeven wordt dat de hobbyvereniging voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 25 van het decreet. Als er geen wijzigingen zijn opgetreden, wordt een hobbyvereniging waarvan het dossier al in het bezit is van de administratie, bij een nieuwe aanvraag vrijgesteld van de indiening van die nota. § 4. De uitbetaling van de subsidie verloopt als volgt : 1° een voorschot van 80 procent wordt uitbetaald na de ondertekening van het besluit waarin de subsidie wordt toegekend;2° een saldo van 20 procent wordt uitbetaald nadat de administratie heeft vastgesteld dat de voorwaarden waaronder de subsidie toegekend werd, nageleefd werden, en dat de subsidie aangewend werd voor de doeleinden waarvoor ze werd verleend.Dat moet blijken uit het financieel en werkingsverslag. § 5. Als de nettokosten, dat zijn de aangetoonde kosten, verminderd met de uit de realisatie van het project voortvloeiende inkomsten, minder bedragen dan de ontvangen subsidie, wordt het verschil teruggevorderd.

Enkel kosten die gemaakt zijn in de looptijd van het project en na de toekenning van het subsidiebedrag, komen in aanmerking. § 6. De aanvrager stuurt uiterlijk twee maanden na de afloop van de initiatieven en activiteiten een financieel en werkingsverslag naar de administratie, volgens de door de administratie geformuleerde voorwaarden. HOOFDSTUK IV. - Nadere bepalingen over de toekenning van werkingssubsidies ter uitvoering van artikel 3, 6, 10 en 15 van het decreet

Art. 9.Ter uitvoering van artikel 3, 6, 10 en 15 van het decreet kunnen verenigingen zonder winstoogmerk een subsidieaanvraag indienen bij de administratie uiterlijk op 1 juni van het jaar dat voorafgaat aan de periode waarvoor de subsidie wordt gevraagd zolang geen vereniging met dat doel is gesubsidieerd of in het jaar dat de lopende overeenkomst van een vereniging die reeds gesubsidieerd wordt op basis van het betreffende artikelen 3, 6, 10 of 15 van het decreet, afloopt.

Subsidieaanvragen worden ingediend bij de administratie, in twee exemplaren, per aangetekende brief of tegen ontvangstmelding, en elektronisch. Als datum geldt de poststempel of het afgiftebewijs. De minister kan ook voorzien in een procedure voor een loutere elektronische subsidieaanvraag.

Art. 10.De aanvraag omvat minstens de volgende gegevens : 1° een nota waarin de vereniging verduidelijkt hoe ze haar doelstelling zal realiseren;2° de begroting van de vereniging;3° het gevraagde subsidiebedrag;4° de periode waarvoor de subsidie wordt gevraagd.Die periode bedraagt maximaal vijf jaar.

Art. 11.Bij de beoordeling van de aanvraagdossiers worden de volgende criteria in aanmerking genomen : 1° de mate waarin wordt tegemoetgekomen aan de vooropgestelde doelstellingen;2° de mate waarin complementair wordt gewerkt aan en wordt samengewerkt met deskundige actoren uit de cultuur-, jeugd- en sportsector;3° de verhouding tussen de voorziene kosten en baten;4° de expertise van de aanvrager.

Art. 12.De administratie formuleert een ontwerp van beslissing met inbegrip van een inhoudelijk advies en een indicatieve waardering ten aanzien van het gevraagde bedrag, dat uiterlijk op 15 augustus aan de minister wordt bezorgd.

De minister beslist over de toekenning van de subsidies uiterlijk op 15 september.

Art. 13.De overeenkomsten bedoeld in de artikelen 4, 7, 11 en 16 van het decreet, worden gesloten door de minister. In de overeenkomst worden ten minste de strategische en operationele doelstellingen en de bijbehorende resultaats- en inspanningsindicatoren bepaald, alsook het subsidiebedrag, de duurtijd van de overeenkomst, de procedure voor het indienen van het meerjarenplan en het jaarlijkse voortgangsrapport.

Art. 14.Jaarlijks bezorgen de verenigingen aan de administratie een voortgangsrapport, dat een terugblik biedt op het voorbije jaar en een vooruitblik op het komende jaar. Dat voortgangsrapport bestaat minimaal uit : 1° een werkingsverslag en een financieel verslag van het voorbije jaar;samen met het financieel verslag wordt een verslag ingediend van een bedrijfsrevisor die lid is van het Instituut der Bedrijfsrevisoren, of van een externe accountant die geen andere opdrachten vervult voor de vereniging; 2° een jaarplan voor het komende jaar, waarin per concrete actie een beoogd resultaat wordt vermeld met opgave van een of meer resultaatsindicatoren, alsook de manier waarop de bereikte resultaten geëvalueerd zullen worden ten aanzien van de vooropgestelde doelstellingen.Bij dat jaarplan moet een door de algemene vergadering goedgekeurde begroting gevoegd worden.

Art. 15.De subsidies worden verstrekt per kalenderjaar. De verenigingen ontvangen per kwartaal een voorschot ten bedrage van 22,5 procent van het voor dat jaar toe te kennen subsidiebedrag. Het saldo wordt uitbetaald voor 1 juli van het volgende jaar, nadat de administratie heeft vastgesteld dat de voorwaarden waaronder de subsidie toegekend werd, nageleefd werden en dat de subsidie aangewend werd voor de doeleinden waarvoor ze werd verleend. Dat moet blijken uit het voortgangsrapport. HOOFDSTUK V. - Nadere bepalingen over de subsidiëring van verenigingen met een specifieke opdracht

Art. 16.§ 1. Ter uitvoering van hoofdstuk III van het decreet sluit de minister een overeenkomst met verenigingen zonder winstoogmerk die een specifieke expertise ter beschikking stellen voor de cultuur-, jeugdwerk- en sportsector. Het gaat meer bepaald om de volgende opdrachten : 1° vrijwilligerswerk promoten en ondersteunen in de sectoren cultuur, jeugdwerk en sport door vorming, advisering en informatieverstrekking;2° in de cultuur-, jeugdwerk- en sportsector werken aan een verenigingsvriendelijk klimaat door verenigingen te ondersteunen, het verenigingsleven te promoten bij het grote publiek en doelgroepen, en te fungeren als ontmoetingsplaats voor verenigingen;3° verenigingen in de cultuur-, jeugdwerk- en sportsector ondersteunen om situaties van armoede en uitsluiting aan te pakken. De Vlaamse Regering kan opdrachten toevoegen of schrappen na advies van de strategische adviesraad Cultuur, Jeugd, Sport en Media. § 2. In de overeenkomst zijn minstens de volgende gegevens opgenomen : 1° een motivering in verband met de uitzonderlijke of unieke positie van de vereniging, als vermeld in artikel 13, tweede lid, van het decreet;2° een concrete omschrijving van de opdracht;3° resultaats- en inspanningsindicatoren en de wijze van evaluatie ervan;4° het subsidiebedrag;5° de duurtijd van de overeenkomst;6° de wijze waarop de overeenkomst kan worden verlengd of ontbonden.

Art. 17.Jaarlijks uiterlijk op 1 april bezorgen de verenigingen aan de administratie een voortgangsrapport, dat een terugblik biedt op het voorbije jaar en een vooruitblik op het komende jaar. Dat voortgangsrapport bestaat minimaal uit : 1° een werkingsverslag en een financieel verslag van het voorbije jaar.2° een jaarplan voor het komende jaar, waarin per concrete actie een beoogd resultaat wordt vermeld met opgave van een of meer resultaatsindicatoren, alsook de manier waarop de bereikte resultaten geëvalueerd zullen worden ten aanzien van de vooropgestelde doelstellingen.Bij dat jaarplan moet een door de algemene vergadering goedgekeurde begroting gevoegd worden.

Art. 18.De subsidies worden verstrekt per kalenderjaar. De verenigingen ontvangen per kwartaal een voorschot ten bedrage van 22,5 procent van het voor dat jaar toe te kennen subsidiebedrag. Het saldo wordt uitbetaald voor 1 juli van het volgende jaar, nadat de administratie heeft vastgesteld dat de voorwaarden waaronder de subsidie toegekend werd, nageleefd werden en dat de subsidie aangewend werd voor de doeleinden waarvoor ze werd verleend. Dat moet blijken uit het voortgangsrapport. HOOFDSTUK VI. - Subsidiëring van lokale netwerken voor de bevordering van de vrijetijdsparticipatie van personen in armoede

Art. 19.§ 1. Ter uitvoering van artikel 22 van het decreet dient een gemeente, een samenwerkingsverband van gemeenten of de Vlaamse Gemeenschapscommissie een subsidieaanvraag en afsprakennota in bij de administratie. De afsprakennota is zeer beknopt en wordt beperken tot de hoofdlijnen.

De documenten worden uiterlijk op 1 oktober van het voorafgaande jaar ingediend. Dit gebeurt in twee exemplaren, per aangetekende brief of tegen ontvangstmelding, en elektronisch. Als datum geldt de poststempel of het afgiftebewijs. De minister kan ook voorzien in een procedure voor een loutere elektronische subsidieaanvraag. § 2. De afsprakennota beschrijft op kernachtige wijze : 1° op welke manier de gemeente, het samenwerkingsverband van gemeenten of de Vlaamse Gemeenschapscommissie de subsidies zal aanwenden voor de financiering van de deelname door personen in armoede aan vrijetijdsinitiatieven, -activiteiten en -verenigingen, en voor de ondersteuning en financiering van social-profitinitiatieven van of voor personen in armoede op sportief, jeugdwerk- of cultureel vlak;2° welke partners op welke manier werden betrokken bij de opmaak van de nota en betrokken zullen worden bij de voortgangscontrole en uitvoering. § 3. Een subsidieaanvraag geldt tot en met het eerste jaar van de volgende bestuursperiode van de gemeenten of de Vlaamse Gemeenschapscommissie, tenzij de gemeente, het samenwerkingsverband of de Vlaamse Gemeenschapscommissie de uitvoering van de afsprakennota eerder wil stopzetten.

Art. 20.De trekkingsrechten voor de gemeenten, vermeld in artikel 22, § 3, van het decreet, worden bepaald volgens de indicatoren, vermeld in artikel 22, § 3, tweede lid, van het decreet, waarbij de verkregen aantallen per indicator omgezet worden in percentages die de verhouding uitdrukken tussen de aanwezigheid van de vermelde groep in de gemeente en de aanwezigheid ervan in het totaal van de Vlaamse gemeenten.

De administratie deelt voor 1 juni van het laatste jaar van de bestuursperiode van de gemeente of de Vlaamse Gemeenschapscommissie het bedrag van de trekkingsrechten mee waarop elke gemeente recht heeft op basis van artikel 22 van het decreet.

In afwijking van het tweede lid worden de trekkingsrechten voor de gemeenten voor de lopende bestuursperiode van de gemeenten en Vlaamse Gemeenschapscommissie door de administratie bekendgemaakt voor 1 augustus 2008.

Art. 21.§ 1. Om voor de subsidies in aanmerking te komen, zal de gemeente of het samenwerkingsverband van gemeenten voor de initiatieven, vermeld in artikel 22, § 1, tweede lid, van het decreet, een bedrag inbrengen dat minstens het dubbele is van de jaarlijkse subsidie van de Vlaamse Regering. Dat bedrag kan mee worden ingebracht door de betrokken openbare centra voor maatschappelijk welzijn. De ingebrachte middelen kunnen eveneens afkomstig zijn van subsidies van andere overheden aan de gemeente of het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn. § 2. Om voor de subsidies in aanmerking te komen, zal de Vlaamse Gemeenschapscommissie, voor de initiatieven, vermeld in artikel 22, § 1, tweede lid, van het decreet, een bedrag inbrengen dat minstens gelijk is aan de jaarlijkse subsidie van de Vlaamse Regering. § 3. Vanuit motieven van een grondige wijziging van de subsidies van andere overheden in dit verband, en indien de Vlaamse Vereniging van Steden en Gemeenten, de Vlaamse Gemeenschapscommissie of de minister hierom verzoekt, organiseert de minister binnen de twee maanden na dit verzoek een overleg waarop minstens vertegenwoordigers van de gemeenten, de Vlaamse Gemeenschapscommissie en de administratie worden uitgenodigd. Tijdens dit overleg worden de bedragen, vermeld in § 1 en § 2, geëvalueerd. De Vlaamse Regering kan hieruit besluiten dat dit bedrag wordt gewijzigd. Dit wordt, samen met de datum waarop deze wijziging ingaat, aan de gemeenten en de Vlaamse Gemeenschapscommissie bekendgemaakt via een rondzendbrief.

Art. 22.§ 1. De minister beslist voor 31 december over de subsidiëring van de gemeenten, samenwerkingsverbanden van gemeenten en de Vlaamse Gemeenschapscommissie. Als de minister de afsprakennota voor subsidiëring heeft aanvaard, wordt jaarlijks een voorschot uitbetaald voor het betreffende begrotingsjaar van de beleidsperiode.

Dat voorschot bedraagt 80 procent van het bedrag waarop het gemeentebestuur of de Vlaamse Gemeenschapscommissie recht heeft overeenkomstig artikel 22 van het decreet. § 2. Als de administratie de verantwoordingsnota, vermeld in artikel 23, heeft aanvaard, wordt het saldo van de subsidies uitbetaald. § 3. Als blijkt dat de gemeente, respectievelijk de Vlaamse Gemeenschapscommissie, minder subsidiabele uitgaven heeft gerealiseerd dan driemaal, respectievelijk tweemaal het trekkingsrecht, dan wordt het saldo evenredig beperkt en worden de eventueel te veel uitbetaalde voorschotten teruggevorderd.

Art. 23.Ter verantwoording van de subsidie dienen de gemeenten en de Vlaamse Gemeenschapscommissie jaarlijks voor 1 april een verantwoordingsnota in.

De verantwoordingsnota bestaat uit twee delen : 1° een opgave van de gerealiseerde uitgaven voor de uitvoering van de afsprakennota.Dat overzicht verantwoordt zowel de subsidies als de eigen inbreng en bevat de loutere verdeling van de middelen over de verschillende initiatieven, zonder dat hier bewijsstukken of andere verwijzingen aan hoeven te worden toegevoegd; 2° een verklaring van het bestuur van de gemeente, het bestuursorgaan van het intergemeentelijke samenwerkingsverband of de Vlaamse Gemeenschapscommissie waarin wordt aangegeven in welke mate de afsprakennota werd uitgevoerd zoals gepland of werd gewijzigd.

Art. 24.§ 1. Ter uitvoering van artikel 22, § 5, van het decreet, kan een klacht worden ingediend bij de administratie uiterlijk twee maanden nadat de afsprakennota of verantwoordingsnota is ingediend. De administratie bezorgt binnen zeven werkdagen een ontvangstmelding, zowel aan de indiener als aan de betrokken besturen en de lokale adviesraad die over de klacht een advies heeft gegeven. § 2. De administratie vraagt het standpunt van het college van de betrokken besturen en kan, op verzoek van een van de betrokken partijen, bemiddelen. Als de administratie de bemiddeling stopzet, spreekt de minister zich uit over de klacht en het al dan niet toekennen of terugvorderen van subsidies binnen een termijn van zestig dagen.

De minister brengt zijn beslissing ter kennis van de betrokken colleges en adviesraden en van de indiener van de klacht.

Art. 25.Een samenwerkingsverband van gemeenten volgens de mogelijkheden, vermeld in het decreet van 6 juli 2001 houdende de intergemeentelijke samenwerking, wordt behandeld als één dossier voor aanvraag, uitbetaling en verantwoording.

Art. 26.Om de zes jaar legt de administratie aan de minister een rapport voor waarin de resultaten van het beleid inzake de lokale netwerken worden beoordeeld, met aandacht voor de effecten ervan op de lokale jeugd-, sport- en cultuurpraktijk. Het eerste rapport wordt voorgelegd in 2011.

De minister bezorgt het rapport eveneens aan de Raad voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media, de Vlaamse Jeugdraad en aan het Vlaams Parlement. HOOFDSTUK VII. - Subsidiëring van praktijkgerichte, laagdrempelige educatie Afdeling I. - Samenstelling van het aanbod

Art. 27.§ 1. Ter uitvoering van hoofdstuk IV, afdeling IV, van het decreet kunnen verenigingen als vermeld in artikel 23, § 1, van het decreet, een subsidieaanvraag indienen bij de administratie. § 2. Aanvragen worden bij de administratie ingediend uiterlijk op 1 september van het jaar dat voorafgaat aan de periode waarvoor de subsidie wordt gevraagd, zolang geen zes verenigingen met dat doel worden gesubsidieerd, of in het jaar dat een overeenkomst afloopt, rekening houdend met de onderverdeling, vermeld in artikel 23, § 1, van het decreet. De aanvragen worden ingediend in twee exemplaren, per aangetekende brief of tegen ontvangstmelding, en elektronisch. Als datum geldt de poststempel of het afgiftebewijs. De minister kan ook voorzien in een procedure voor een louter elektronische subsidieaanvraag. § 3. De aanvraag omvat minstens de volgende gegevens : 1° de nodige administratieve gegevens : minstens de identificatiegegevens van de vereniging, het ondernemingsnummer en het rekeningnummer waarop de toegekende subsidie gestort mag worden;2° een nota waarin minstens twee jaar ervaring met een divers en op praktische vaardigheden gericht laagdrempelig en kwaliteitsvol aanbod op jaarbasis, aangetoond wordt;3° een visienota waarin voor een periode van vijf jaar wordt aangetoond : a) welke activiteiten, gegroepeerd per cluster of deeldomein, gericht op het bijbrengen van elementaire vaardigheden die de zelfredzaamheid van deelnemers verhogen, de vereniging kan aanbieden;b) hoe de activiteiten van de vereniging inspelen op de behoeften van kansengroepen;c) welke doelstellingen en visie op de educatieve begeleiding de vereniging vooropstelt;4° de begroting van de vereniging voor het volgende jaar. Verenigingen die al minstens twee jaar door de Vlaamse overheid met dit doel worden gesubsidieerd, zijn vrijgesteld van de nota in 2°. § 4. Voor de verenigingen, vermeld in artikel 23, § 1, 1°, van het decreet, beoogt de visienota, vermeld in § 3, 3°, a), een aanbod van minstens tienduizend uren op jaarbasis.

Art. 28.§ 1. De administratie gaat na of de vereniging in aanmerking komt voor subsidiëring en formuleert een ontwerp van beslissing, dat uiterlijk op 30 september aan de minister wordt bezorgd. Daarvoor worden uit de visienota de vormingsactiviteiten geselecteerd die in aanmerking komen voor subsidies. § 2. Een vormingsactiviteit van een vereniging als vermeld in artikel 23, § 1, 1°, van het decreet, heeft een duurtijd van : 1° minimaal drie en maximaal 15 uur als het een activiteit betreft voor een initiatiefnemer uit de categorie, vermeld in artikel 30, § 1, tweede lid;2° minimaal drie en maximaal 30 uur als het een activiteit betreft voor een initiatiefnemer uit de categorie, vermeld in artikel 30, § 1, eerste lid. § 3. De minister beslist over de toekenning van de subsidies uiterlijk op 31 oktober. § 4. Met de verenigingen, vermeld in artikel 23, § 1, 2°, 3° en 4°, van het decreet, sluit de Vlaamse Regering een overeenkomst om minstens het te presteren aantal vormingsuren op jaarbasis, de duurtijd van de vormingsactiviteiten, de samenwerkingsmodaliteiten tussen de vereniging en de administratie, en het subsidiebedrag, te bepalen.

Art. 29.§ 1. Uiterlijk op 30 november dienen de verenigingen die worden gesubsidieerd een jaarplan in met het concrete aanbod aan activiteiten voor het volgende kalenderjaar. Het jaarplan bevat alle informatie die de initiatiefnemer van een activiteit toelaat een keuze te maken uit het aanbod, en minstens de titel en de duur van een activiteit.

Het jaarplan komt tot stand in overleg met de administratie, die op basis van een evaluatie van het jaarverslag aanbevelingen kan doen over het aanbod van vormingsactiviteiten. § 2. De administratie maakt dat aanbod bekend, samen met het moment vanaf wanneer het aanbod van start gaat. Afdeling II. - Voorwaarden voor initiatiefnemers

Art. 30.§ 1. Voor een activiteit uit het aanbod van de verenigingen vermeld, in artikel 23, § 1, van het decreet, komen lokale initiatiefnemers in aanmerking die zich richten tot kansengroepen.

Kansengroepen worden voor dit hoofdstuk bepaald als laaggeschoolden, personen in armoede, personen met een handicap of personen met een etnisch-cultureel diverse achtergrond.

Voor een activiteit uit het aanbod van de verenigingen, vermeld in artikel 23, § 1, 1°, van het decreet, komen ook lokale initiatiefnemers uit het sociaal-cultureel volwassenenwerk, het jeugdwerk en de sportsector in aanmerking. § 2. Van de totale hoeveelheid gepresteerde uren van de verenigingen, vermeld in artikel 23, § 1, 1°, van het decreet, wordt minstens een derde besteed aan de kansengroepen, vermeld in artikel 30, § 1, eerste lid.

Art. 31.§ 1. De lokale initiatiefnemer dient minstens vier maanden voor de voorgestelde datum van de vormingsactiviteit een aanvraag in bij de administratie. Als de administratie de aanvraag goedkeurt, bezorgt ze de noodzakelijke gegevens aan de aanbieder van de activiteit. Verdere afspraken over de activiteit worden gemaakt tussen de aanvrager en de aanbieder. § 2. Een lokale initiatiefnemer kan per kalenderjaar slechts één activiteit uit het gesubsidieerde aanbod toegewezen krijgen.

Voor de initiatiefnemers, vermeld in artikel 30, § 1, eerste lid, of voor aanvragen door een samenwerkingsverband van lokale initiatiefnemers, vermeld in artikel 30, § 1, kan de administratie daarop een uitzondering toestaan. § 3. De aanbieder stelt voor de lokale initiatiefnemers, vermeld in artikel 30, § 1, eerste lid, een lesgever gratis ter beschikking. De lokale initiatiefnemer zorgt zelf voor de nodige infrastructuur. Afdeling III. - Subsidiebepalingen

Art. 32.De aanbieders, vermeld in artikel 23, § 1, van het decreet, worden gesubsidieerd op basis van een bedrag van 30 euro per uur vormingsactiviteit.

Daarvan wordt maximaal één vierde besteed aan overheadkosten.

Art. 33.Jaarlijks uiterlijk op 1 april bezorgen de verenigingen aan de administratie een werkingsverslag en een financieel verslag van het voorbije jaar. Het werkingsverslag bevat een inhoudelijk verslag over de mate waarin tijdens het voorbije werkingsjaar uitvoering werd gegeven aan de visienota en het jaarplan.

Samen met het financieel verslag wordt een verslag ingediend van een bedrijfsrevisor die lid is van het Instituut der Bedrijfsrevisoren, of van een externe accountant die geen andere opdrachten vervult voor de vereniging.

Deze documenten moeten goedgekeurd zijn door de algemene vergadering van de vereniging.

Art. 34.De subsidies worden verstrekt per kalenderjaar. De verenigingen ontvangen per kwartaal een voorschot ten bedrage van 22,5 procent van het voor dat jaar toe te kennen subsidiebedrag. Het saldo wordt uitbetaald voor 1 juli van het volgende jaar, nadat de administratie heeft vastgesteld dat de voorwaarden waaronder de subsidie toegekend werd, nageleefd werden, en dat de subsidie aangewend werd voor de doeleinden waarvoor ze werd verleend.

Bij de berekening van het saldo wordt rekening gehouden met de uitgekeerde voorschotten. Als de uitgekeerde voorschotten hoger zijn dan de subsidie, wordt het verschil in mindering gebracht op de voorschotten van het kalenderjaar dat volgt op het jaar waarop de subsidie betrekking heeft. HOOFDSTUK VIII. - Tegemoetkoming in het organiseren van een bijzonder cultuuraanbod Afdeling I. - Samenstelling van het aanbod

Art. 35.§ 1. Ter uitvoering van artikel 29, van het decreet, selecteert de administratie een aanbod van : 1° gevestigde gezelschappen of artiesten, hierna Podium te noemen;2° gezelschappen of artiesten die nieuw zijn op het podium of die een nieuwe artistieke richting inslaan en die professionele en toekomstambities hebben, hierna Nieuw Talent te noemen;3° gezelschappen of artiesten die zich richten tot specifieke doelgroepen, hierna Bijzondere Doelgroepen te noemen. § 2. Een gezelschap of artiest dient een aanvraag tot opname in het aanbod in bij de administratie. Dat kan schriftelijk door middel van het door de administratie verstrekte formulier of via een website die daarvoor door de administratie is ontwikkeld. § 3. Aanvragen kunnen permanent ingediend worden. De beslissing tot opname in het aanbod Podium wordt binnen de twee maanden meegedeeld.

De beslissing tot opname in het aanbod Nieuw Talent en Bijzondere Doelgroepen, wordt binnen vier maanden meegedeeld. § 4. Er worden maximaal twee duidelijk van elkaar onderscheiden programma's per gezelschap of artiest toegelaten tot het aanbod. § 5. De minister bepaalt de verdere procedure na de goedkeuring van het aanvraagdossier. § 6. De minister bepaalt de voorwaarden waaraan het gezelschap of de artiest en het aanbod moeten voldoen om in aanmerking te komen voor het aanbod Podium, Nieuw Talent of Bijzondere Doelgroepen. § 7. Voor het aanbod Nieuw Talent en Bijzondere Doelgroepen legt de administratie de aanvraagdossiers voor aan een beoordelingscommissie.

De beoordelingscommissie Nieuw Talent en de beoordelingscommissie Bijzondere Doelgroepen bestaan uit een voorzitter en ten minste vier leden. De leden van de beoordelingscommissies zijn deskundigen uit het werkveld. De commissievergaderingen worden telkens bijgewoond door minstens een vertegenwoordiger van de administratie.

De commissies kunnen zelf of via een opdracht aan de administratie een voorstelling bijwonen of het gezelschap of de artiest uitnodigen voor een auditie.

Op basis van de adviezen van de commissies formuleert de administratie een voorstel en legt dat voor aan de minister, die een beslissing neemt.

De minister bepaalt de nadere voorwaarden voor de beoordeling door de commissies. § 8. De minister kan voor een bepaalde periode binnen het aanbod Nieuw Talent en Bijzondere Doelgroepen specifieke subcategorieën aanwijzen waarvoor een subsidieregeling geldt als vermeld in artikel 36, § 3, 4°. § 9. De opname van een programma in het aanbod is maximaal twee jaar geldig. De minister bepaalt de nadere voorwaarden voor een verlenging van deze termijn. § 10. De administratie publiceert de programma's van de gezelschappen of artiesten die opgenomen zijn in het aanbod op een daarvoor ontwikkelde website. Afdeling II. - Tegemoetkoming voor organisatoren

Art. 36.§ 1. Een tegemoetkoming in de organisatie van een bijzonder cultuuraanbod kan worden aangevraagd door : 1° de verenigingen, instellingen en organisaties, vermeld in artikel 29, § 2, 1° tot en met 12°, van het decreet, en de openbare bibliotheken voor het aanbod Podium.Het bijzondere cultuuraanbod moet georganiseerd worden door drie verschillende verenigingen, instellingen of organisaties samen. Als het gaat om afdelingen van een vereniging, mogen die afdelingen niet tot dezelfde landelijke vereniging behoren; 2° de verenigingen, instellingen en organisaties, vermeld in artikel 29, § 2, 1° tot en met 13°, van het decreet, en de openbare bibliotheken voor het aanbod Nieuw Talent;3° de verenigingen, instellingen en organisaties, vermeld in artikel 29, § 2, 1° tot en met 12°, van het decreet, en de openbare bibliotheken voor het aanbod Bijzondere Doelgroepen. Voor de categorie, vermeld in artikel 29, § 2, 10°, van het decreet komen alleen de door de Vlaamse Gemeenschap erkende vakantie- en recreatiecentra voor zieken en herstellenden in aanmerking.

De minister kan, conform artikel 29, § 3, van het decreet, nog andere categorieën aanwijzen. De Raad voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media, adviseert hierover op basis van een gemotiveerde vraag van de minister of op eigen initiatief. § 2. De subsidieaanvraag wordt uiterlijk twee maanden voor de manifestatie ingediend. Dat kan schriftelijk door middel van het door de administratie verstrekte formulier of via een website die daarvoor door de administratie is ontwikkeld. De subsidieaanvrager moet de werkelijke organisator en financieel begunstigde zijn en toont aan dat hij behoort tot een van de categorieën, vermeld in § 1.

De administratie onderzoekt de aanvraag en bevestigt de subsidiëring aan de organisator.

Een vereniging, instelling of organisatie kan per jaar slechts eenmaal een tegemoetkoming krijgen voor een manifestatie uit het aanbod Podium en slechts tweemaal voor een manifestatie uit het aanbod Bijzondere Doelgroepen.

De minister bepaalt de nadere voorwaarden waaraan de organisator van een manifestatie is gebonden. § 3. De subsidie van de administratie voor de organisatie van een voorstelling uit het aanbod wordt bepaald op : 1° een derde van de gestelde uitkoopsom, maximaal 600 euro voor het aanbod Podium;2° de helft van de gestelde uitkoopsom, maximaal 750 euro voor het aanbod Nieuw Talent;3° de helft van de gestelde uitkoopsom, maximaal 200 euro voor het aanbod Bijzondere Doelgroepen; 4° drie vierde van de gestelde uitkoopsom, maximaal 1.000 euro voor de specifieke subcategorieën, bepaald door de minister binnen het aanbod Nieuw Talent of Bijzondere Doelgroepen.

De subsidies worden toegekend binnen de ter beschikking gestelde begrotingskredieten. De aanvragen worden behandeld volgens de volgorde van indienen. Als het beschikbare budget uitgeput is, kan de administratie een subsidieaanvraag weigeren. De organisator kan de administratie daar niet voor verantwoordelijk stellen in het kader van zijn contract met het gezelschap. § 4. Uiterlijk dertig dagen na de manifestatie moet het door de administratie ter beschikking gestelde verslagformulier, dat volledig en waarheidsgetrouw ingevuld moet worden, samen met het betalingsbewijs door de organisator aan de administratie worden bezorgd. Als de administratie vaststelt dat de organisator de regelgeving naleeft, betaalt ze de subsidie uit. § 5. Als de administratie vaststelt dat de plaatselijke organisator de regelgeving niet naleeft, wordt die tijdelijk uitgesloten als begunstigde. Recidives kunnen een definitieve uitsluiting tot gevolg hebben. HOOFDSTUK IX. - Convenanten voor de bibliotheekwerking in gevangenissen

Art. 37.§ 1. Ter uitvoering van artikel 18 van het decreet sluit de Vlaamse Regering convenanten met gemeenten op basis van de reële inspanningen van de bibliotheek van de gemeente op het vlak van samenwerking met een gevangenis.

Een convenant geldt tot en met het eerste jaar van de volgende bestuursperiode van de gemeente, tenzij de gemeente of de Vlaamse Regering de uitvoering van het convenant eerder wil stopzetten. § 2. Ter verantwoording van de subsidie moet de gemeente jaarlijks voor 1 juni een goedgekeurde financiële afrekening over het voorbije jaar, in de vorm die de administratie bepaalt, ter beschikking stellen van de administratie. § 3. De subsidies worden verstrekt per kalenderjaar. De gemeenten ontvangen per kwartaal een voorschot ten bedrage van 22,5 procent van het voor dat jaar toe te kennen subsidiebedrag. Het saldo wordt uitbetaald voor 1 juli van het volgende jaar, nadat de administratie de financiële afrekening van het voorbije jaar heeft goedgekeurd. HOOFDSTUK X. - Subsidiëring van proeftuinen die de participatie bevorderen

Art. 38.§ 1. Om de raad voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media toe te laten de vraag om advies over een nieuw thema voor een proeftuin, vermeld in artikel 32, § 5, van het decreet, te beoordelen, situeert de minister voor een concreet en afgebakend thema volgende elementen : 1° de omgevingsanalyse op basis waarvan het thema wordt voorgesteld, zowel op het niveau van de betrokken sectoren en als op het niveau van het participatiebeleid;2° de finaliteit van het voorgestelde thema;3° het concept van de proeftuin;4° de beoordelingscriteria en desgevallend een profiel van de leden van de beoordelingscommissie. § 2. In uitvoering van artikel 32 van het decreet, geeft de minister de administratie de opdracht om een projectoproep te lanceren voor proeftuinen die de participatie bevorderen op basis van de thema's, vermeld in artikel 32, § 4 van het decreet, of op basis van thema's die vastgelegd worden door de Vlaamse Regering, zoals bedoeld in artikel 32, § 5 van het decreet. De Vlaamse Regering beslist over de verdeling van het budget over de verschillende thema's. § 3. Afhankelijk van het thema zullen in de desbetreffende projectoproep de volgende zaken opgenomen worden : 1° de selectieprocedure, met inbegrip van ontvankelijkheidscriteria, de criteria als vermeld in artikel 32, § 2, van het decreet, en eventuele aanvullende selectiecriteria, als vermeld in artikel 32, § 3, van het decreet, evenals de samenstelling van de beoordelingscommissie.De leden van de beoordelingscommissie zijn deskundig met betrekking tot de thematiek of de doelgroep van de projectoproep; 2° de timing voor het indienen van voorstellen en het bekendmaken en opstarten van de geselecteerde projecten;3° de grootte van de beschikbare subsidiemiddelen.

Art. 39.De voorwaarden voor de verantwoording en uitbetaling van de subsidie, en het toezicht op de naleving van de subsidiëringsvoorwaarden worden geregeld in een overeenkomst die de minister sluit met de initiatiefnemer van het geselecteerde project.

Hierbij wordt onder meer ook het door de initiatiefnemer ingediende project vertaald in concrete doelstellingen in functie van de criteria bepaald in artikel 32, § 2, van het decreet, en de eventuele aanvullende criteria bepaald krachtens artikel 32, § 3, van het decreet.

Indien er bij operationalisering van proeftuinprojecten raakvlakken zijn met bevoegdheden van andere ministers, vindt er overleg plaats tussen de betrokken ministers.

Art. 40.De administratie is enerzijds belast met de voortgangscontrole van de tijdelijke projecten en van de wijze van begeleiding en ondersteuning, en anderzijds met de taken, vermeld in artikel 41. Ze kan daarbij ook externe deskundigen betrekken.

Bij projecten met een projecttermijn van minstens vier jaar wordt, in het kader van de voortgangscontrole, na twee jaar een grondige tussentijdse evaluatie gemaakt waarbij nagegaan wordt in welke mate het project de overeengekomen concrete doelstellingen, vermeld in artikel 39, realiseert. Als hierbij ernstige gebreken vastgesteld worden, dan wordt ofwel de overeenkomst, vermeld in artikel 39, bijgestuurd, ofwel wordt de subsidiëring van het project stopgezet.

Art. 41.De evaluatie van de tijdelijke projecten moet resulteren in beleidsaanbevelingen over de wenselijkheid, de haalbaarheid en de budgettaire inpasbaarheid van wijzigingen in de vigerende wetgeving en regelgeving over het thema van de proeftuinen in kwestie. Het geheel van de evaluatieresultaten en de daaruit voortvloeiende beleidsaanbevelingen maakt het voorwerp uit van een rapport dat aan de minister wordt bezorgd, uiterlijk een half jaar voor het einde van de proeftuin. De minister bezorgt het rapport eveneens aan de Raad voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media, de Vlaamse Jeugdraad en aan het Vlaams Parlement. HOOFDSTUK XI. - Cultuurgemeente en sportgemeente van Vlaanderen

Art. 42.§ 1. Ter uitvoering van hoofdstuk VIII, afdeling II, van het decreet kan een gemeente een subsidieaanvraag indienen bij de administratie, uiterlijk op 1 juni van het vierde jaar voor het jaar waarin de titel kan worden gedragen.

Een aanvraagdossier bevat minstens de volgende elementen : 1° de nodige administratieve gegevens : de identificatiegegevens van de gemeente, het jaar waarvoor de titel wordt gevraagd en het rekeningnummer waarop de toegekende subsidie gestort mag worden;2° een algemene omschrijving van het initiatief : visie, concept;3° een beknopte uiteenzetting waarin het project geconcretiseerd en geargumenteerd wordt in het kader van de doelstellingen, vermeld in hoofdstuk VIII, afdeling II, van het decreet, met een beschrijving van de beoogde resultaten, zo veel mogelijk vertaald in kwantificeerbare gegevens;4° een gedetailleerde begroting met inkomsten en uitgaven van het project, waarbij duidelijk de andere verwachte inkomsten worden aangegeven;5° een gedetailleerde communicatiestrategie, waarin ook de communicatieve return voor de Vlaamse overheid wordt toegelicht. § 2. De administratie legt de aanvragen voor aan een beoordelingscommissie. Die commissie bestaat uit een voorzitter en ten minste vier leden, allemaal deskundigen. § 3. Op basis van het advies van de beoordelingscommissie formuleert de administratie een ontwerp van beslissing en legt dat ontwerp voor aan de minister voor 15 september. Het ontwerp bevat een lijst met drie nominaties en is gemotiveerd. § 4. De minister beslist over de toekenning van de subsidies uiterlijk op 15 oktober.

Art. 43.§ 1. De uitbetaling van de subsidie voor het planningsjaar, vermeld in artikel 32, § 6, van het decreet, verloopt als volgt : 1° een eerste schijf van 80 procent wordt na de ondertekening van de overeenkomst en het subsidiebesluit betaald;2° het saldo van 20 procent wordt uitbetaald nadat de administratie heeft vastgesteld dat de subsidie werd aangewend voor de doeleinden waarvoor ze werd verleend, namelijk de voorbereiding van het jaar waarin de gemeente de titel draagt.Dat moet blijken uit de verantwoordingsstukken. § 2. De uitbetaling van de subsidie voor het jaar waarin de gemeente de titel draagt, vermeld in artikel 32, § 6, van het decreet, verloopt als volgt : 1° een eerste schijf van 80 procent wordt betaald bij de ondertekening van het subsidiebesluit;2° het saldo van 20 procent wordt uitbetaald nadat de administratie heeft vastgesteld dat de subsidie werd aangewend voor de doeleinden waarvoor ze werd verleend.Dat moet blijken uit de verantwoordingsstukken. Alle verantwoordingsstukken moeten worden ingediend uiterlijk vier maanden na de einddatum van het evenement.

Art. 44.De cultuurgemeente en sportgemeente vermelden tijdens de subsidieperiode bij elk initiatief in dat verband de steun van de Vlaamse overheid. Die vermelding wordt minimaal als volgt geconcretiseerd : 1° het gebruik van de standaardlogo's en de bijbehorende tekst en baselines, zoals door de Vlaamse Regering vastgesteld, bij elke mededeling, verklaring, publicatie en presentatie, ongeacht de drager ervan;2° de vermelding 'cultuurgemeente (jaartal)' of 'sportgemeente (jaartal)';3° de aanvrager besteedt in zijn aanvraag op een proactieve wijze aandacht aan de mogelijkheden om de steun van de Vlaamse overheid te vermelden;4° als bij de aanvraag publieksevenementen gepland zijn, vermeldt de aanvrager in de aanvraag hoe de steun van de Vlaamse overheid aan het geselecteerde project op een dynamische wijze kenbaar gemaakt wordt;5° in de beheersovereenkomst kunnen andere specifieke mogelijkheden tot communicatie worden afgesproken die niet in de aanvraag opgenomen werden. HOOFDSTUK XII. - Bepalingen over beoordelingscommissies, controle en evaluatie

Art. 45.§ 1. De minister benoemt de leden van de beoordelingscommissies, vermeld in artikelen 2, 3, 4, 35, 38 en 42, voor een mandaat van drie jaar. De minister kan op verzoek van de betrokkene een einde maken aan een mandaat van de voorzitter of een lid van de beoordelingscommissie. Bovendien kan de minister in de volgende gevallen ambtshalve een einde stellen aan een mandaat : 1° als de mandaathouder driemaal na elkaar zonder voorafgaande kennisgeving de vergaderingen van de beoordelingscommissie niet bijwoont;2° als de mandaathouder activiteiten verricht of functies vervult die onverenigbaar zijn met het mandaat of die een strijdigheid van belangen tot gevolg hebben. § 2. De leden van beoordelingscommissies kunnen alle initiatieven nemen die ze nodig achten. Ze kunnen onder meer de organisatie die de aanvraag tot subsidiëring heeft ingediend, horen, deskundigen horen, aanvullende documenten en gegevens opvragen en een bezoek ter plaatse brengen of aan de administratie vragen een onderzoek ter plaatse uit te voeren. § 3. Elke beoordelingscommissie stelt binnen vier maanden na de samenstelling een huishoudelijk reglement op. Dit reglement, evenals elke latere wijziging ervan, wordt eenparig aangenomen door de aanwezige leden en wordt goedgekeurd door de minister. De werking van de beoordelingscommissie wordt geregeld in het huishoudelijk reglement. § 4. De zetel van de beoordelingscommissie is gevestigd in de lokalen van de administratie. Het secretariaat van een beoordelingscommissie wordt waargenomen door een ambtenaar van de administratie. De werkingskosten van de beoordelingscommissie en van haar secretariaat worden aangerekend op de begroting van de administratie. § 5. De leden van de beoordelingscommissies ontvangen per vergadering een vergoeding, gelijk aan het bedrag dat door de minister is vastgesteld voor de leden van de Raad voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media.

De vergoeding voor reiskosten die verbonden zijn aan de uitoefening van de hun werkzaamheden wordt toegekend, overeenkomstig de regeling die geldt voor de vergoeding van reiskosten van personeelsleden van de Vlaamse overheid. § 6. Het lidmaatschap van een beoordelingscommissie is niet verenigbaar met het lidmaatschap van de Raad voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media, en met de functie van personeelslid of lid van de raad van bestuur van een organisatie waarvan de subsidieaanvraag moet worden behandeld door de adviescommissie. § 7. De beoordelingscommissies worden bijgestaan door de administratie.

Art. 46.Subsidieaanvragers gaan de verbintenis aan om de gegevens te verstrekken die door de administratie gevraagd worden. De aanvrager verbindt er zich toe alle informatie over de openbare activiteiten in het kader van de subsidies aan de administratie te melden.

Art. 47.In het kader van de evaluatie van het participatiebeleid, als vermeld in artikel 20, laatste lid, artikel 22, § 7, 2° en artikel 32, § 7, 2° van het decreet, wordt minstens een longitudinale monitoring aangehouden van enerzijds het lokale aanbod van het verenigingsleven in de sectoren cultuur en jeugdwerk en sport en anderzijds de participatie op het niveau van individuele burgers aan het cultuur-, jeugdwerk- en sportaanbod. Het participatieonderzoek gebeurt door een externe instantie. De minister sluit hiervoor de nodige overeenkomsten.

De minister bezorgt de monitoringrapporten eveneens aan de Raad voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media, de Vlaamse Jeugdraad en aan het Vlaams Parlement.

Art. 48.In het kader van artikelen 2 tot en met 5 en artikel 40 van dit besluit kan de minister principieel een meerjarensubsidietraject goedkeuren. Op basis van een jaarlijks werkingsplan en binnen de beschikbare kredieten wordt jaarlijks principieel beslist over de effectieve toekenning. Indien mogelijk moet dit werkingsplan een evaluatie bevatten van het voorbije jaar en een programmering voor het eigenlijke werkings- of projectjaar. HOOFDSTUK XIII. - Inwerkingtredingsbepaling

Art. 49.Dit besluit treedt in werking op 25 juli 2008. HOOFDSTUK XIV. - Uitvoeringsbepaling

Art. 50.De Vlaamse minister, bevoegd voor de Culturele Aangelegenheden, is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 18 juli 2008.

De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel, B. ANCIAUX

^