Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 18 december 2015
gepubliceerd op 26 februari 2016

Besluit van de Vlaamse Regering houdende de erkenning en subsidiëring van milieu- en natuurverenigingen

bron
vlaamse overheid
numac
2016035174
pub.
26/02/2016
prom.
18/12/2015
ELI
eli/besluit/2015/12/18/2016035174/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

18 DECEMBER 2015. - Besluit van de Vlaamse Regering houdende de erkenning en subsidiëring van milieu- en natuurverenigingen


De Vlaamse Regering, Gelet op het decreet van 29 april 1991 tot vaststelling van de algemene regelen inzake de erkenning en de subsidiëring van de milieu- en natuurverenigingen, artikel 11, gewijzigd bij het decreet van 30 april 2004 en het decreet van 18 december 2015, en artikel 16;

Gelet op de wet van 16 mei 2003 tot vaststelling van de algemene bepalingen die gelden voor de begrotingen, de controle op de subsidies en voor de boekhouding van de gemeenschappen en de gewesten, alsook voor de organisatie van de controle door het Rekenhof, artikel 11 tot en met 14;

Gelet op het decreet van 8 juli 2011 houdende regeling van de begroting, de boekhouding, de toekenning van subsidies en de controle op de aanwending ervan, en de controle door het Rekenhof, artikel 53 tot en met 57;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 10 oktober 2003 tot vaststelling van de bijzondere regelen inzake de erkenning en de subsidiëring van de milieu- en natuurverenigingen;

Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, gegeven op 14 juli 2015;

Gelet op het advies van de Minaraad, gegeven op 16 september 2015;

Gelet op advies 58.517/1 van de Raad van State, gegeven op 16 december 2015, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Omgeving, Natuur en Landbouw;

Na beraadslaging, Besluit : Hoofdstuk 1. - Algemene definities

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° decreet : het decreet van 29 april 1991 tot vaststelling van de algemene regelen inzake de erkenning en de subsidiëring van de milieu- en natuurverenigingen;2° minister : de Vlaamse minister, bevoegd voor het leefmilieu en het waterbeleid;3° administratie : het Departement Leefmilieu, Natuur en Energie;4° milieu- en natuurverenigingen : de vzw's, stichtingen of feitelijke verenigingen en groepen die actief zijn rond milieu en/of natuur in het Vlaamse Gewest;5° erkende milieu- en natuurverenigingen : de milieu- en natuurverenigingen die voldoen aan artikel 11, § 3, van het decreet en die erkend zijn volgens dit besluit;6° lokale afdeling : een groep leden die onder de gemeenschappelijke vlag van een gewestelijke ledenvereniging zelfstandig activiteiten voor burgers over belangrijke milieu- en/of natuurgerelateerde problemen, uitdagingen en behoeften organiseert;7° lidverenigingen : de milieu- en natuurverenigingen die aangesloten zijn bij een regionale vereniging of bij de gewestelijke koepelvereniging en die een jaarlijkse lidmaatschapsbijdrage betalen en kunnen participeren in de werking en het beheer van een regionale vereniging of de gewestelijke koepelvereniging;8° leden : de natuurlijke personen die aangesloten zijn bij een milieu- en natuurvereniging, die hun woonplaats hebben in het Vlaamse Gewest en die een jaarlijkse lidmaatschapsbijdrage betalen en kunnen participeren in de werking en het beheer van de vereniging;9° subsidiëringsperiode : de periode van vijf opeenvolgende kalenderjaren waarvoor een milieu- en natuurvereniging kan worden gesubsidieerd.De eerste subsidiëringsperiode start op 1 januari 2017.

Bij afloop van een subsidiëringsperiode start een nieuwe subsidiëringsperiode; 10° activiteitsnormen : de criteria die een maat zijn voor het draagvlak en de werking van erkende verenigingen, zoals kwantitatief vastgesteld in hoofdstuk 2;11° algemene erkenningsvoorwaarden : de voorwaarden, vermeld in artikel 11, § 3, van het decreet. Hoofdstuk 2. - Categorieën van milieu- en natuurverenigingen Afdeling 1. - Gewestelijke ledenverenigingen

Art. 2.§ 1. Een gewestelijke ledenvereniging is gericht op het verenigen en vertegenwoordigen van burgers met betrekking tot milieu en/of natuur en zet in op informeren, sensibiliseren, educatie en/of activeren van burgers omtrent milieu- en/of natuurgerelateerde problemen, uitdagingen en behoeften.

Een gewestelijke ledenvereniging is actief in alle Vlaamse provincies.

De werking van een gewestelijke ledenvereniging steunt op actieve vrijwilligers.

Een gewestelijke ledenvereniging biedt kadervorming, begeleiding en ondersteuning door informatie, onderlinge samenwerking, en project- en methodiekontwikkeling voor de verschillende aangesloten (lokale) afdelingen.

Een gewestelijke ledenvereniging voert de coördinatie en netwerking tussen de verschillende aangesloten (lokale) afdelingen.

Een gewestelijke ledenvereniging overlegt, in naam van haar leden, met en verstrekt op vraag advies aan de Vlaamse overheid en werkt, in naam van haar leden, actief mee in Vlaamse strategische adviesraden of andere Vlaamse overlegfora. § 2. Er worden twee types van gewestelijke ledenverenigingen onderscheiden : 1° een gewestelijke ledenvereniging van type 1 heeft minstens 10.000 leden, bestaat uit minstens twintig lokale afdelingen en telt in elke provincie minstens twee lokale afdelingen; 2° een gewestelijke ledenvereniging van type 2 heeft minstens 50.000 leden, bestaat uit minstens honderd lokale afdelingen en telt in elke provincie minstens tien lokale afdelingen.

Art. 3.De invulling van de activiteitenmodules per type gewestelijke ledenvereniging wordt weergegeven in bijlage 1 bij dit besluit.

Een gewestelijke ledenvereniging van type 1 of 2 vervult jaarlijks minimaal tien modules. Die kunnen vrij worden gekozen op voorwaarde dat : 1° in cluster 1 minimaal twee modules worden verwezenlijkt;2° in cluster 2, cluster 3 en cluster 4 telkens minimaal twee verschillende modules worden verwezenlijkt.

Art. 4.De algemene werking van een gewestelijke ledenvereniging wordt erkend en gesubsidieerd op basis van een meerjarenplan dat het algemene beleid en de werking van de vereniging omschrijft. Dat meerjarenplan bevat de elementen, vermeld in artikel 20, § 3.

Om een meerjarenplan uit te voeren, ontvangt een gewestelijke ledenvereniging van type 1 een subsidie van 160.000 euro (honderdzestigduizend euro) per kalenderjaar.

Om een meerjarenplan uit te voeren, ontvangt een gewestelijke ledenvereniging van type 2 een subsidie van 810.000 euro (achthonderdentienduizend euro) per kalenderjaar. Afdeling 2. - Regionale verenigingen

Art. 5.§ 1. Een regionale vereniging is gericht op het verenigen en vertegenwoordigen van burgers of verenigingen die actief zijn rond milieu en/of natuur, en zet in op informeren, sensibiliseren, educatie of activeren omtrent milieu- en/of natuurgerelateerde problemen, uitdagingen en behoeften.

Een regionale vereniging is actief in een bovenlokale regio in het Vlaamse Gewest rond milieu- en/of natuurgerelateerde problemen, uitdagingen en behoeften die relevant zijn voor die regio.

Vrijwilligers participeren in het beheer en het beleid van een regionale vereniging. § 2. Er worden drie types regionale verenigingen onderscheiden : 1° een regionale vereniging van type 1 is actief in minstens vijf aaneengesloten Vlaamse gemeenten of deelgemeenten of districten die deel uitmaken van steden van minstens 200.000 inwoners. De ratio aantal leden per aantal inwoners x 1000 voor een regionale vereniging van type 1 ligt op minimaal vier in elke gemeente of deelgemeente of district, of op minimaal twee in elke gemeente of deelgemeente of district als de vereniging minimaal zeshonderd leden telt. Daarbij is het aantal leden het totale aantal leden van een vereniging in een gemeente en het aantal inwoners het aantal inwoners van een gemeente; 2° een regionale vereniging van type 2 is actief in minstens tien aaneengesloten Vlaamse gemeenten of deelgemeenten of districten die deel uitmaken van steden van minstens 200.000 inwoners. De ratio aantal leden per aantal inwoners x 1000 voor een regionale vereniging van type 2 ligt op minimaal vier in elke gemeente of deelgemeente of district, of op minimaal twee in elke gemeente of deelgemeente of district als de vereniging minimaal twaalfhonderd leden telt. Daarbij is het aantal leden het totale aantal leden van een vereniging in een gemeente en het aantal inwoners het aantal inwoners van een gemeente; 3° een regionale vereniging van type 3 heeft minstens twintig erkende regionale verenigingen, lokale afdelingen of andere regionale of lokale natuur- en milieuverenigingen die actief zijn binnen een gebied van minimaal 75 % van de gemeenten van een provincie als lidvereniging, en verenigt een diversiteit aan organisaties en verenigingen die actief zijn rond milieu of natuur in die provincie. Een regionale vereniging van type 3 bevordert de onderlinge samenwerking, voert de coördinatie en netwerking tussen de verschillende aangesloten lidverenigingen. Een regionale vereniging van type 3 overlegt, in naam van haar lidverenigingen, met en verstrekt op vraag advies aan de bovenlokale overheid en werkt, in naam van haar lidverenigingen, actief mee in bovenlokale adviesraden of andere bovenlokale overlegfora.

Per provincie wordt maximaal één regionale vereniging van type 3 erkend.

Art. 6.De invulling van de activiteitenmodules per type regionale vereniging wordt weergegeven in bijlage 1 bij dit besluit.

Een regionale vereniging van type 1 vervult jaarlijks minimaal zeven modules. Die kunnen vrij worden gekozen op voorwaarde dat : 1° in cluster 1 minimaal drie modules worden verwezenlijkt;2° in cluster 4 minimaal één module wordt verwezenlijkt. De invulling van cluster 2 en 3 is voor regionale verenigingen van type 1 optioneel.

Een regionale vereniging van type 2 vervult jaarlijks minimaal tien modules. Die kunnen vrij worden gekozen op voorwaarde dat : 1° in cluster 1 minimaal drie modules worden verwezenlijkt;2° in cluster 4 minimaal één module wordt verwezenlijkt. De invulling van cluster 2 en 3 is voor regionale verenigingen van type 2 optioneel.

Een regionale vereniging van type 3 vervult jaarlijks minimaal tien modules. Die kunnen vrij worden gekozen op voorwaarde dat : 1° in cluster 1 minimaal twee modules worden verwezenlijkt;2° in cluster 2 minimaal één module wordt verwezenlijkt;3° in cluster 3 en cluster 4 telkens minimaal twee verschillende modules worden verwezenlijkt.

Art. 7.De algemene werking van een regionale vereniging wordt erkend en gesubsidieerd op basis van een meerjarennota die het algemene beleid en de werking van de vereniging omschrijft. Die meerjarennota bevat de elementen, vermeld in artikel 30, § 3.

Om een meerjarennota uit te voeren, ontvangt een regionale vereniging van type 1 een subsidie van 35.000 euro (vijfendertigduizend euro) per kalenderjaar.

Om een meerjarennota uit te voeren, ontvangt een regionale vereniging van type 2 of 3 een subsidie van 70.000 euro (zeventigduizend euro) per kalenderjaar. Afdeling 3. - Gewestelijke koepelverenigingen

Art. 8.De gewestelijke koepelvereniging verenigt, versterkt en vertegenwoordigt verenigingen en organisaties actief rond milieu en/of natuur in het Vlaamse Gewest. Ze zet als netwerkorganisatie activiteiten op die antwoorden bieden op milieu- of natuurgerelateerde problemen, uitdagingen en behoeften die ertoe bijdragen korte- en langetermijntransitiedoelen te realiseren.

De gewestelijke koepelvereniging verenigt erkende gewestelijke ledenverenigingen, erkende regionale verenigingen, erkende gewestelijke thematische verenigingen en andere milieu- en natuurverenigingen.

De gewestelijke koepelvereniging heeft minstens 75% van de erkende milieu- en natuurverenigingen als lidvereniging.

De gewestelijke koepelvereniging is actief in alle Vlaamse provincies en heeft lidverenigingen in elke provincie. Lidverenigingen participeren in de werking en het beheer van de gewestelijke koepelvereniging.

De gewestelijke koepelvereniging biedt aan haar lidverenigingen vorming, begeleiding en ondersteuning aan. Ze zet in op project- en methodiekontwikkeling, het bevorderen van onderlinge samenwerking en het stimuleren van maatschappelijke innovatie.

De gewestelijke koepelvereniging voert de coördinatie en netwerking tussen de verschillende aangesloten lidverenigingen.

De gewestelijke koepelvereniging overlegt, in naam van haar lidverenigingen, met en verstrekt op vraag advies aan de Vlaamse overheid en werkt, in naam van haar lidverenigingen, actief mee in Vlaamse strategische adviesraden of andere Vlaamse overlegfora.

De gewestelijke koepelvereniging wordt als enige in deze categorie erkend.

Art. 9.De invulling van de activiteitenmodules wordt weergegeven in bijlage 1 bij dit besluit.

De gewestelijke koepelvereniging vervult jaarlijks minimaal tien modules. Die kunnen vrij worden gekozen op voorwaarde dat : 1° in cluster 1 minimaal één module wordt verwezenlijkt;2° in cluster 2, cluster 3 en cluster 4 telkens minimaal twee verschillende modules worden verwezenlijkt.

Art. 10.De algemene werking van een gewestelijke koepelvereniging wordt erkend en gesubsidieerd op basis van een meerjarenplan dat het algemene beleid en de werking van de vereniging omschrijft. Dat meerjarenplan bevat de elementen, vermeld in artikel 20, § 3.

Om een meerjarenplan uit te voeren, ontvangt een gewestelijke koepelvereniging een subsidie van 860.000 euro (achthonderdzestigduizend euro) per kalenderjaar. Afdeling 4. - Gewestelijke thematische verenigingen

Art. 11.Een gewestelijke thematische vereniging draagt er vanuit een onderbouwde en organisatie-eigen visie toe bij om korte- en langetermijntransitiedoelen te realiseren.

Een gewestelijke thematische vereniging is een kenniscentrum voor milieu- en/of natuurgerelateerde problemen, uitdagingen en behoeften die relevant zijn voor de regio Vlaanderen.

Een gewestelijke thematische vereniging zet activiteiten op en realiseert een bereik, verspreid over het Vlaamse Gewest.

Een gewestelijke thematische vereniging zet in op informeren, sensibiliseren, educatie en/of activeren van burgers en verschillende actoren in de samenleving omtrent milieu- en/of natuurgerelateerde problemen, uitdagingen en behoeften.

Een gewestelijke thematische vereniging zoekt mee naar oplossingen voor die problemen, uitdagingen en behoeften bij verschillende actoren in de samenleving (overheden, marktactoren, burgers, onderwijs, organisaties), onder meer door de inzet van expertise en door middel van maatschappelijke innovatie.

Een gewestelijke thematische vereniging beschikt over een portfolio van relevante producten, diensten, methodieken of handelingsmodellen, uitgevoerd in de afgelopen twee jaar met een bereik, verspreid over het Vlaamse Gewest, met betrekking tot milieu- en/of natuurgerelateerde problemen, uitdagingen en behoeften waarin de vereniging als kenniscentrum fungeert.

Art. 12.De invulling van de activiteitenmodules wordt weergegeven in bijlage 1 bij dit besluit.

Een gewestelijke thematische vereniging vervult jaarlijks minimaal acht modules. Die kunnen vrij worden gekozen op voorwaarde dat : 1° in cluster 1 minimaal twee modules worden verwezenlijkt;2° in cluster 2 minimaal twee verschillende modules worden verwezenlijkt. De invulling van cluster 3 en cluster 4 is optioneel.

Art. 13.De algemene werking van een gewestelijke thematische vereniging wordt gesubsidieerd op basis van een meerjarenplan dat het algemene beleid en de werking van de vereniging omschrijft. Dat meerjarenplan bevat de elementen, vermeld in artikel 20, § 3.

Om een meerjarenplan uit te voeren, ontvangt een gewestelijke thematische vereniging een subsidie van 120.000 euro (honderdtwintigduizend euro) per kalenderjaar. Het hoofd van de administratie kan, op voorstel van de adviescommissie, beslissen dat bedrag met maximaal 20.000 euro (twintigduizend euro) te verhogen.

Art. 14.De minister kan, binnen de beperkingen van de begrotingskredieten en rekening houdend met de budgettaire implicaties voor de volgende subsidiëringsperiode, beslissen voor verenigingen die thematisch werken en nog niet erkend zijn, binnen een bepaalde subsidiëringsperiode in een startsubsidie te voorzien. Die bedraagt 60.000 euro (zestigduizend euro). Een startsubsidie moet nieuwe initiatieven in staat stellen door te groeien naar een stabiele werking als gewestelijke thematische vereniging vanaf de start van de volgende subsidiëringsperiode.

De subsidiëring gebeurt op basis van een plan van aanpak dat de verdere uitbouw van de vereniging beschrijft. Dat plan van aanpak bevat de elementen, vermeld in artikel 21, § 3.

Hoofdstuk 3. - Algemene bepalingen inzake erkenning en subsidiëring van milieu- en natuurverenigingen

Art. 15.§ 1. Een milieu- en natuurvereniging kan erkend worden als vereniging in een van de categorieën, vermeld in hoofdstuk 2, op basis van de volgende voorwaarden : 1° voldoen aan de algemene erkenningsvoorwaarden;2° het indienen van een meerjarenplan dat of een meerjarennota die voldoet aan de bepalingen van artikel 20, § 3, en artikel 30, § 3. Een vereniging wordt erkend binnen een bepaalde categorie en een bepaald type.

Een erkenning geldt voor onbepaalde duur, tenzij de erkenning om een reden als vermeld in artikel 20, § 2, artikel 28, tweede lid, artikel 29, § 4, artikel 30, § 2, artikel 38, tweede lid, of artikel 39, § 4, wordt ingetrokken.

Als een vereniging erkend wil worden in een andere categorie of type, moet ze een nieuwe aanvraag tot erkenning en subsidiëring indienen bij de administratie voor 1 februari van het jaar dat voorafgaat aan de volgende subsidiëringsperiode. § 2. De mogelijkheid om een startsubsidie toe te kennen voor thematische verenigingen is niet gekoppeld aan een erkenning. Voor een startsubsidie gelden de volgende voorwaarden : 1° voldoen aan de algemene erkenningsvoorwaarden, met uitsluiting van de vastgestelde activiteitsnormen;2° een plan van aanpak indienen dat voldoet aan de bepalingen van artikel 21, § 3. Een startsubsidie is beperkt tot de resterende duur van een subsidiëringsperiode.

Een vereniging kan maar eenmaal een startsubsidie ontvangen.

Art. 16.Natuur- en milieuverenigingen worden gesubsidieerd binnen de beschikbare begrotingskredieten. Binnen de beschikbare begrotingskredieten kan de hoogte van het jaarlijks voorziene subsidiebedrag voor een erkende vereniging worden aangepast aan de evolutie van de gezondheidsindex.

Art. 17.Het totale beschikbare bedrag per categorie van verenigingen wordt als volgt vastgelegd : 1° 970.000 euro (negenhonderdzeventigduizend euro) voor gewestelijke ledenverenigingen; 2° 1.470.000 euro (één miljoen vierhonderdzeventigduizend euro) voor regionale verenigingen; 3° 860.000 euro (achthonderdzestigduizend euro) voor de gewestelijke koepelvereniging; 4° 1.600.000 euro (één miljoen zeshonderdduizend euro) voor gewestelijke thematische verenigingen.

Als voor een van de categorieën het beschikbare budget, vermeld in het eerste lid, niet volledig wordt toegekend en het resterende bedrag het voorziene subsidiebedrag voor een erkende vereniging binnen die categorie overschrijdt, wordt, met het oog op erkenning, een open oproep gelanceerd bij niet-erkende verenigingen binnen die categorie.

Een aanvraag tot erkenning en subsidiëring van een niet-erkende vereniging in een bepaalde categorie kan slechts worden ingediend indien voor die categorie van verenigingen het beschikbare krediet voor subsidiëring niet volledig wordt ingenomen door reeds eerder erkende verenigingen.

Als de beschikbare begrotingskredieten ontoereikend zijn, worden de bedragen, vermeld in het eerste lid, en de subsidiebedragen, vermeld in artikel 4, 7, 10 en 13, verhoudingsgewijs verminderd.

Art. 18.Een milieu- en natuurvereniging die erkend en gesubsidieerd wordt, neemt het logo van de Vlaamse overheid en de vermelding van erkenning en subsidiëring minimaal op haar website op en, in voorkomend geval, in haar periodieke gedrukte publicaties en onlinepublicaties.

Art. 19.De financiële verantwoording over de aanwending van de subsidie moet duidelijk op te maken zijn uit de boekhoudkundige documenten.

Hoofdstuk 4. - Procedures inzake erkenning en subsidiëring van milieu- en natuurverenigingen Afdeling 1. - Gewestelijke ledenverenigingen, gewestelijke

koepelverenigingen en gewestelijke thematische verenigingen Onderafdeling 1. - Aanvraag tot erkenning en/of subsidiëring

Art. 20.§ 1. Om in aanmerking te komen voor erkenning en subsidiëring binnen één volgende subsidiëringsperiode, dienen niet-erkende verenigingen een aanvraag tot erkenning en subsidiëring in bij de administratie.

Verenigingen die al erkend zijn binnen dit besluit, dienen voor een volgende subsidiëringsperiode een aanvraag tot subsidiëring in.

Een aanvraag tot erkenning en/of subsidiëring als gewestelijke ledenvereniging, gewestelijke koepelvereniging of gewestelijke thematische vereniging wordt ingediend bij de administratie voor 1 februari van het jaar dat voorafgaat aan de volgende subsidiëringsperiode. § 2. Een aanvraag tot erkenning en subsidiëring bevat de volgende documenten : 1° een volledig ingevuld aanvraagformulier met de gegevens van de vereniging.De administratie stelt het aanvraagformulier ter beschikking; 2° een meerjarenplan voor de hele subsidiëringsperiode;3° een jaarplanning voor het komende kalenderjaar;4° een beschrijving van de werking van de vereniging in de twee jaar die voorafgaan aan de aanvraag.De beschrijving toont aan dat de vereniging in de afgelopen jaren een werking had die vergelijkbaar is met de bepalingen van hoofdstuk 2, afdeling 1, 3 of 4; 5° voor een gewestelijke thematische vereniging, een portfolio van relevante producten, diensten, methodieken of handelingsmodellen die de vereniging heeft ontwikkeld of uitgevoerd in de afgelopen twee jaar, met een bereik, verspreid over het Vlaamse Gewest. De aanvraag tot subsidiëring bevat de documenten vermeld in het eerste lid, 1° tot met 3°.

Als een erkende vereniging geen aanvraag tot subsidiëring indient, vervalt haar erkenning vanaf de start van de volgende subsidiëringsperiode. § 3. Een meerjarenplan van gewestelijke ledenverenigingen, van de gewestelijke koepelvereniging of van gewestelijke thematische verenigingen : 1° is gebaseerd op de missie en de visie van de vereniging;2° bevat een omschrijving van de thema's waarrond de vereniging eigen activiteiten wil ontplooien;3° bevat een omschrijving van de verschillende doelgroepen van de vereniging en van haar visie op de wijze om die doelgroepen op een effectieve manier te bereiken;4° formuleert de strategische doelstellingen van de vereniging;5° bevat de operationele doelen van de vereniging;6° bevat de indicatoren en streefwaarden die toelaten de voltooiing van de operationele doelen en de mate waarin die bijdragen tot de vooropgestelde strategische doelstellingen, te meten;7° geeft duidelijk aan hoe de verwachtingen, opgenomen in hoofdstuk 2, worden ingevuld en hoe die in relatie staan tot de visie, de missie en de doelstellingen van de vereniging;8° geeft, in voorkomend geval, duidelijk aan hoe wordt ingespeeld op de beoordeling van de adviescommissie en/of begeleidingscommissie en op de resultaten van interne verbeterprocessen;9° geeft een beeld van de dagelijkse werking en de interne organisatie van de vereniging;10° bevat een budgettair plan waaruit duidelijk blijkt hoe het meerjarenplan in zijn geheel wordt gefinancierd;11° toont hoe de resultaten van de activiteiten structureel zullen doorwerken in de samenleving;12° bevat, voor een gewestelijke ledenvereniging, een lijst van lokale afdelingen;13° toont, voor een gewestelijke ledenvereniging, aan dat de vereniging een doordacht en effectief beleid rond vrijwilligerswerking wil voeren;14° bevat, voor de gewestelijke koepelvereniging, een lijst van lidverenigingen;15° toont, voor de gewestelijke koepelvereniging, aan dat de vereniging een doordacht en effectief ondersteuningsbeleid bij haar lidverenigingen wil voeren;16° omvat, voor een gewestelijke thematische vereniging, een analyse van de specifieke thema's waarrond de vereniging werkt, beschrijft de visie en taakstelling van de vereniging daarrond en laat zien welke meerwaarde ze wil vervullen in de samenleving;17° is goedgekeurd door het daartoe gemandateerde bestuursorgaan van de vereniging.

Art. 21.§ 1. Een aanvraag van een startsubsidie voor thematische verenigingen wordt ingediend bij de administratie voor 1 februari van het jaar dat voorgaat aan de start van de subsidie. § 2. Een aanvraag van een startsubsidie voor thematische verenigingen bevat de volgende documenten : 1° een volledig ingevuld aanvraagformulier met de gegevens van de vereniging.De administratie stelt dat aanvraagformulier ter beschikking; 2° een plan van aanpak tot de volgende subsidiëringsperiode;3° een jaarplanning voor het komende kalenderjaar. § 3. Een plan van aanpak toont hoe een thematische vereniging die een aanvraag indient voor een startsubsidie, in de looptijd tot aan de volgende subsidiëringsperiode kan uitgroeien tot een volwaardige gewestelijke thematische vereniging.

Een plan van aanpak : 1° is gebaseerd op de missie en visie van de vereniging;2° formuleert de doelstellingen van de vereniging;3° bevat de beoogde resultaten van de vereniging;4° omschrijft de wijze en het tijdstip waarop de resultaten geëvalueerd zullen worden;5° geeft een beeld van de dagelijkse werking en de interne organisatie van de vereniging;6° bevat een beschrijving van de financiering waarin voorzien wordt;7° beschrijft een streefbeeld en scenario voor de verdere uitbouw van expertise, de ontwikkeling van een organisatie-eigen visie en de uitrol van de werking over de regio Vlaanderen;8° is goedgekeurd door het daartoe gemandateerde bestuursorgaan van de vereniging. Onderafdeling 2. - Beoordeling van de aanvraag

Art. 22.§ 1. De administratie onderzoekt de ontvankelijkheid van de aanvragen tot erkenning en/of subsidiëring. Het resultaat van dat onderzoek wordt voor 1 maart van het jaar dat voorafgaat aan de volgende subsidiëringsperiode, met een beveiligde zending aan de vereniging bezorgd.

De aanvraag tot erkenning en subsidiëring is alleen ontvankelijk als : 1° de aanvraag tijdig is ingediend;2° zowel de aanvraag als het meerjarenplan of het plan van aanpak volledig is;3° er voldoende budget beschikbaar is binnen de betrokken categorie van verenigingen waarvoor de aanvraag tot erkenning en subsidiëring is ingediend. De aanvraag tot subsidiëring is alleen ontvankelijk als de voorwaarden, vermeld in het tweede lid, 1° en 2°, vervuld zijn.

Bij een tijdige, maar onvolledige aanvraag heeft de vereniging in kwestie tien werkdagen de tijd om het dossier te vervolledigen. Die termijn neemt een aanvang vanaf de datum van ontvangst van de kennisgeving door de administratie. § 2. De administratie onderzoekt of de verenigingen die een aanvraag hebben ingediend, voldoen aan de algemene erkenningsvoorwaarden.

Art. 23.§ 1. De administratie legt de aanvragen tot erkenning en/of subsidiëring voor aan een adviescommissie.

De minister richt een adviescommissie op en benoemt de leden die gekozen worden uit een lijst die opgesteld wordt in overleg tussen de administratie en de gewestelijke koepelvereniging. De adviescommissie bestaat uit minstens vijf onafhankelijke deskundigen.

De administratie beheert het secretariaat van de adviescommissie. De administratie maakt een huishoudelijk reglement voor de werking van de adviescommissie op, dat wordt bekrachtigd door de minister.

De minister kan beslissen om afzonderlijke adviescommissies op te richten voor de verschillende categorieën van verenigingen. § 2. De adviescommissie evalueert de verschillende aanvragen onder meer op de volgende evaluatiecriteria : 1° de volledigheid van het meerjarenplan of het plan van aanpak;2° de mate waarin de werking van de vereniging een toetsing aan respectievelijk artikel 2, 8 of 11 doorstaat;3° de coherentie tussen de verschillende elementen van het meerjarenplan of het plan van aanpak;4° de vooropgestelde ambitie van het meerjarenplan of het plan van aanpak;5° de haalbaarheid van het meerjarenplan of het plan van aanpak;6° de legitimiteit en transparantie van beslissingsstructuren binnen de vereniging. De administratie kan in opdracht van de adviescommissie verduidelijkingen opvragen bij de vereniging. De adviescommissie kan in verschillende overlegmomenten voorzien. § 3. Het advies van de adviescommissie bestaat, per categorie van verenigingen, uit de volgende elementen : 1° een beknopte evaluatie op basis van de evaluatiecriteria voor alle ontvankelijke aanvragen.De adviescommissie formuleert, gebaseerd op de voorwaarden die in dit besluit worden opgelegd, suggesties ter verbetering en dwingende aanbevelingen; 2° in voorkomend geval, een advies over de verhoging van het subsidiebedrag voor specifieke gewestelijke thematische verenigingen. Daarbij wordt duidelijk aangegeven op welke van de evaluatiecriteria, vermeld in paragraaf 2, de vereniging beduidend beter scoort dan andere aanvragen binnen een categorie van verenigingen; 3° in voorkomend geval, een lijst van verenigingen die de adviescommissie voordraagt voor erkenning en subsidiëring.

Art. 24.De gemotiveerde beslissing van het hoofd van de administratie, gebaseerd op het advies van de adviescommissie, over de erkenning en/of subsidiëring of de weigering tot erkenning wordt voor 1 juli van het jaar dat voorafgaat aan de volgende subsidiëringsperiode, met een beveiligde zending aan de vereniging bezorgd.

Art. 25.De erkenning en/of subsidiëring gaat in op 1 januari van het eerste jaar van de nieuwe subsidiëringsperiode.

Als een startsubsidie wordt verleend aan thematische verenigingen, gaat de subsidiëring in op 1 januari van het jaar na de indieningsdatum van de aanvraag.

Onderafdeling 3. - Opvolging en evaluatie van de werking van erkende verenigingen

Art. 26.§ 1. Na afloop van elk kalenderjaar van een subsidiëringsperiode maakt de vereniging een beknopt voortgangsrapport op. Dat voortgangsrapport wordt ingediend bij de administratie voor 1 april van het lopende kalenderjaar. Het voortgangsrapport geeft een beknopt verslag van de werking van het voorgaande kalenderjaar weer en, met uitzondering van het vijfde kalenderjaar van een subsidiëringsperiode, een beknopte jaarplanning voor het lopende kalenderjaar.

Het voortgangsrapport bevat voor het voorgaande kalenderjaar : 1° een overzicht van de gevoerde activiteiten in het afgelopen kalenderjaar;2° een beeld van de voortgang van het meerjarenplan of van het plan van aanpak;3° de gegevens die aantonen dat de vereniging voldoet aan de criteria, kwantitatief vastgesteld in respectievelijk artikel 2, 8 of 11;4° de gevraagde staving van de activiteitenmodules;5° in voorkomend geval, de manier waarop is ingespeeld op de evaluatie van de adviescommissie of begeleidingscommissie. Het voortgangsrapport bevat voor het lopende kalenderjaar : 1° eventuele bijstellingen van het meerjarenplan of van het plan van aanpak;2° een overzicht van de geplande activiteiten voor het komende kalenderjaar;3° de geplande invulling van de activiteitenmodules;4° in voorkomend geval, de manier waarop wordt ingespeeld op de evaluatie van de adviescommissie of begeleidingscommissie. § 2. De administratie kijkt de voortgangsrapporten in. Als blijkt dat niet is voldaan aan de invulling van de activiteitsnormen, wordt dat voor 1 juli van het lopende kalenderjaar met een beveiligde zending aan de vereniging meegedeeld. De vereniging in kwestie heeft twintig werkdagen na de ontvangst van de kennisgeving door de administratie om het oordeel te weerleggen. § 3. De subsidie, bestemd voor het voorgaande kalenderjaar, wordt voor 1 juli van het lopende kalenderjaar uitbetaald na de ontvangst van het voortgangsrapport.

Art. 27.Na afloop van elk kalenderjaar van een subsidiëringsperiode worden de resultatenrekening en balans ingediend bij de administratie voor 1 juli van het jaar dat volgt op het jaar waarop ze betrekking hebben. Verenigingen die de resultatenrekening en balans indienen bij de Nationale Bank, hoeven deze niet bij de administratie in te dienen.

De minister kan richtlijnen voor de financiële verantwoording van de subsidie opleggen.

De bewijsstukken die betrekking hebben op de te verantwoorden subsidie, moeten door de verenigingen ter beschikking worden gehouden van de controle-instanties.

Art. 28.De subsidie van een vereniging kan met 10% verminderd worden bij gemotiveerde beslissing van het hoofd van de administratie vanaf het volgende kalenderjaar als een vereniging haar voortgangsrapport te laat indient of haar resultatenrekening of balans te laat ter beschikking stelt. De gemotiveerde beslissing van het hoofd van de administratie wordt met een beveiligde zending aan de vereniging bezorgd.

De erkenning van een vereniging kan ingetrokken worden bij gemotiveerde beslissing van het hoofd van de administratie als een vereniging niet voldoet aan de algemene erkenningsvoorwaarden, vermeld in artikel 11, § 3, 1°, 2°, 4° en 5°, van het decreet.

De erkenning van een vereniging kan ingetrokken worden bij gemotiveerde beslissing van het hoofd van de administratie vanaf het volgende kalenderjaar als een vereniging twee op de vijf jaar niet voldoet aan de activiteitsnormen.

De gemotiveerde beslissing van het hoofd van de administratie wordt met een beveiligde zending aan de vereniging bezorgd.

Art. 29.§ 1. Voor gewestelijke ledenverenigingen, de gewestelijke koepelvereniging en gewestelijke thematische verenigingen vindt in de loop van een subsidiëringsperiode minstens één keer een bezoek van of een gesprek met een delegatie van minimaal twee leden van de begeleidingscommissie en de dossierbeherende ambtenaar plaats om de algemene werking van de vereniging en de voortgang van het meerjarenplan of het plan van aanpak te evalueren. § 2. De minister richt een begeleidingscommissie op en benoemt de leden die gekozen worden uit een lijst die opgesteld wordt in overleg tussen de administratie en de gewestelijke koepelvereniging. De begeleidingscommissie bestaat uit minstens vijf onafhankelijke deskundigen.

De administratie beheert het secretariaat van de begeleidingscommissie. De administratie maakt een huishoudelijk reglement voor de werking van de begeleidingscommissie op, dat wordt bekrachtigd door de minister. § 3. De begeleidingscommissie evalueert de algemene werking van de vereniging. Ze baseert zich daarvoor op het meerjarenplan of het plan van aanpak en op voortgangsrapporten die betrekking hebben op de lopende subsidiëringsperiode, en op de resultaten van een bezoek aan of een gesprek met de vereniging in kwestie. Ze evalueert onder meer op basis van de volgende evaluatiecriteria : 1° de manier waarop het meerjarenplan (inclusief de activiteitsnormen) wordt uitgevoerd;2° de mate waarin de werking van de vereniging een toetsing aan artikel 2, 8 of 11 doorstaat;3° de coherentie tussen de verschillende elementen van de werking;4° de ambitie van de werking;5° de legitimiteit en transparantie van beslissingsstructuren binnen de vereniging. Binnen drie maanden na het bezoek van of het gesprek met de delegatie bezorgt de administratie het verslag van de begeleidingscommissie aan de vereniging in kwestie. Dat verslag formuleert een evaluatie. De begeleidingscommissie kan suggesties ter verbetering en dwingende aanbevelingen formuleren, gebaseerd op de voorwaarden die in dit besluit worden opgelegd. De suggesties en aanbevelingen worden opgenomen in het verslag. Het verslag met dwingende aanbevelingen wordt met een beveiligde zending bezorgd aan de vereniging in kwestie.

De vereniging heeft vanaf de ontvangst van het verslag twintig werkdagen om een gemotiveerd bezwaarschrift te bezorgen aan de begeleidingscommissie. De vereniging kan daarin uitdrukkelijk vragen om te worden gehoord. De begeleidingscommissie stelt binnen veertig werkdagen na de ontvangst van het bezwaarschrift een gemotiveerd verslag op waarin ze ook dwingende aanbevelingen kan formuleren. Dat verslag wordt ter goedkeuring voorgelegd aan het hoofd van de administratie. § 4. De subsidie van een vereniging kan met 30% verminderd worden bij gemotiveerde beslissing van het hoofd van de administratie, gebaseerd op het advies van de adviescommissie of begeleidingscommissie, vanaf de volgende subsidiëringsperiode als een vereniging niet tegemoetkomt aan de dwingende aanbevelingen die zijn geformuleerd door de adviescommissie of de begeleidingscommissie, gebaseerd op de voorwaarden die in dit besluit worden opgelegd. Uit het volgende meerjarenplan of tijdens het volgende bezoek of gesprek moet blijken dat de vereniging de nodige stappen zet om het aangeduide probleem op te lossen. De gemotiveerde beslissing van het hoofd van de administratie wordt met een beveiligde zending aan de vereniging bezorgd.

De erkenning van een vereniging kan ingetrokken worden bij gemotiveerde beslissing van het hoofd van de administratie, gebaseerd op het advies van de adviescommissie of begeleidingscommissie, als een vereniging ook na de vermindering van de subsidie niet tegemoetkomt aan de dwingende aanbevelingen die geformuleerd zijn door de adviescommissie of de begeleidingscommissie en die aanleiding hebben gegeven tot de vermindering van de subsidie. De gemotiveerde beslissing van het hoofd van de administratie wordt met een beveiligde zending aan de vereniging bezorgd. Afdeling 2. - Regionale verenigingen

Onderafdeling 1. - Aanvraag tot erkenning en/of subsidiëring

Art. 30.§ 1. Om in aanmerking te komen voor erkenning en subsidiëring binnen een volgende subsidiëringsperiode, dienen niet-erkende verenigingen een aanvraag tot erkenning en subsidiëring in bij de administratie.

Verenigingen die al erkend zijn op basis van dit besluit, dienen voor een volgende subsidiëringsperiode een aanvraag tot subsidiëring in.

Een aanvraag tot erkenning en/of subsidiëring als regionale vereniging wordt ingediend bij de administratie voor 1 februari van het jaar dat voorafgaat aan de volgende subsidiëringsperiode. § 2. Een aanvraag tot erkenning en subsidiëring als regionale vereniging bevat de volgende documenten : 1° een volledig ingevuld aanvraagformulier met de gegevens van de vereniging.De administratie stelt dat aanvraagformulier ter beschikking; 2° een meerjarennota voor de hele subsidiëringsperiode;3° een jaarplanning voor het komende kalenderjaar;4° een beschrijving van de werking van de vereniging in de twee jaar die voorafgaan aan de aanvraag.Die beschrijving toont aan dat de werking van de vereniging de afgelopen jaren al vergelijkbaar was met de bepalingen van hoofdstuk 2, afdeling 2.

Een aanvraag tot subsidiëring als regionale vereniging bevat de documenten, vermeld in het eerste lid, 1° tot en met 3°.

Als een erkende vereniging geen aanvraag tot subsidiëring indient, vervalt haar erkenning vanaf de start van de volgende subsidiëringsperiode. § 3. Een meerjarennota van regionale verenigingen : 1° is gebaseerd op de missie en visie van de vereniging;2° formuleert de doelstellingen van de vereniging;3° bevat de beoogde resultaten van de werking van de vereniging;4° bevat de wijze en het tijdstip waarop de resultaten geëvalueerd zullen worden;5° geeft duidelijk aan hoe de verwachtingen, vermeld in hoofdstuk 2, afdeling 2, worden ingevuld en hoe ze in relatie staan tot de visie en missie en de doelstellingen van de vereniging;6° geeft een beeld van de dagelijkse werking en interne organisatie van de vereniging;7° bevat een beschrijving van de financiering waarin voorzien wordt;8° geeft, in voorkomend geval, een omschrijving van de wijze waarop er wordt ingespeeld op de beoordeling van de begeleidingscommissie;9° is goedgekeurd door het daartoe gemandateerde bestuursorgaan van de vereniging. Onderafdeling 2. - Beoordeling van de aanvraag

Art. 31.§ 1. De administratie onderzoekt de ontvankelijkheid van de aanvragen tot erkenning en/of subsidiëring. Het resultaat van dat onderzoek wordt voor 1 maart van het jaar dat voorafgaat aan de volgende subsidiëringsperiode, met een beveiligde zending aan de vereniging bezorgd.

De aanvraag tot erkenning en subsidiëring is alleen ontvankelijk als : 1° de aanvraag tijdig is ingediend;2° zowel de aanvraag als de meerjarennota volledig is;3° er voldoende budget beschikbaar is binnen de categorie van regionale verenigingen. De aanvraag tot subsidiëring is alleen ontvankelijk als de voorwaarden, vermeld in het tweede lid, 1° en 2°, vervuld zijn. § 2. Bij een tijdige maar onvolledige aanvraag heeft de vereniging in kwestie tien werkdagen de tijd om het dossier te vervolledigen. Die termijn begint te lopen vanaf de datum van ontvangst van de kennisgeving door de administratie.

De administratie onderzoekt of de verenigingen die een aanvraag hebben ingediend, voldoen aan de algemene erkenningsvoorwaarden.

Art. 32.De administratie beoordeelt de meerjarennota's van de aanvragen tot subsidiëring op volledigheid.

Art. 33.§ 1. De administratie legt de aanvragen tot erkenning en subsidiëring voor aan een erkenningscommissie.

De minister richt een erkenningscommissie op en benoemt de leden die gekozen worden uit een lijst die opgesteld wordt in overleg tussen de administratie en de gewestelijke koepelvereniging. De erkenningscommissie bestaat uit minstens vijf onafhankelijke deskundigen.

De administratie beheert het secretariaat van de erkenningscommissie.

De administratie maakt een huishoudelijk reglement op voor de werking van de erkenningscommissie, dat wordt bekrachtigd door de minister. § 2. De erkenningscommissie evalueert de verschillende aanvragen op onder meer de volgende evaluatiecriteria : 1° de volledigheid van de meerjarennota;2° de mate waarin de werking van de vereniging een toetsing aan artikel 5 doorstaat;3° de coherentie tussen de verschillende elementen van de meerjarennota;4° de vooropgestelde ambitie van de meerjarennota;5° de haalbaarheid van de meerjarennota;6° de legitimiteit en transparantie van beslissingsstructuren binnen de vereniging. De administratie kan in opdracht van de erkenningscommissie verduidelijkingen opvragen bij de vereniging. De erkenningscommissie kan in verschillende overlegmomenten voorzien. § 3. Het advies van de erkenningscommissie bestaat uit : 1° een beknopte evaluatie op basis van de evaluatiecriteria van alle ontvankelijke aanvragen.De erkenningscommissie formuleert, gebaseerd op de voorwaarden die in dit besluit worden opgelegd, suggesties ter verbetering en dwingende aanbevelingen voor de vereniging in kwestie; 2° in voorkomend geval, een lijst van verenigingen die de erkenningscommissie voordraagt voor erkenning en subsidiëring.

Art. 34.De gemotiveerde beslissing van het hoofd van de administratie, gebaseerd op het advies van de erkenningscommissie, over de erkenning en subsidiëring of de weigering tot erkenning en subsidiëring wordt voor 1 juli van het jaar dat voorafgaat aan de volgende subsidiëringsperiode, met een beveiligde zending aan de vereniging in kwestie bezorgd.

Art. 35.De erkenning en/of de subsidiëring gaat in op 1 januari van het eerste jaar van de nieuwe subsidiëringsperiode.

Onderafdeling 3. - Opvolging en evaluatie van de werking van erkende verenigingen

Art. 36.§ 1. Na afloop van elk kalenderjaar van een subsidiëringsperiode wordt een beknopt voortgangsrapport opgemaakt.

Dat voortgangsrapport wordt ingediend bij de administratie voor 1 april van het lopende kalenderjaar. Het voortgangsrapport geeft een beknopt verslag van de werking van het voorgaande kalenderjaar weer en, behalve voor het vijfde kalenderjaar van een subsidiëringsperiode, een beknopte jaarplanning voor het lopende kalenderjaar.

Het voortgangsrapport bevat voor het voorgaande kalenderjaar : 1° een overzicht van de gevoerde activiteiten in het afgelopen kalenderjaar;2° een beeld van de voortgang van de meerjarennota;3° de gegevens die aantonen dat de vereniging voldoet aan criteria, kwantitatief vastgesteld in artikel 5;4° de gevraagde staving van de activiteitenmodules;5° in voorkomend geval, de manier waarop is ingespeeld op de beoordeling van de erkennings- of begeleidingscommissie. Het voortgangsrapport bevat voor het lopende kalenderjaar : 1° eventuele bijstellingen van de meerjarennota;2° een overzicht van de geplande activiteiten voor het komende kalenderjaar;3° de geplande invulling van de activiteitenmodules;4° in voorkomend geval, de manier waarop wordt ingespeeld op de beoordeling van de erkennings- of begeleidingscommissie. § 2. De administratie kijkt de voortgangsrapporten in. Als blijkt dat niet is voldaan aan de invulling van de activiteitsnormen, wordt dat voor 1 juli van het lopende kalenderjaar met een beveiligde zending aan de vereniging meegedeeld. De vereniging in kwestie heeft twintig werkdagen na de ontvangst van de kennisgeving door de administratie om dit te weerleggen. § 3. De subsidie van het voorgaande kalenderjaar voor 1 juli van het lopende kalenderjaar wordt uitbetaald na de ontvangst van het voortgangsrapport.

Art. 37.Na afloop van elk kalenderjaar van een subsidiëringsperiode worden de resultatenrekening en balans ingediend bij de administratie voor 1 juli van het jaar dat volgt op het jaar waarop het betrekking heeft. Verenigingen die de resultatenrekening en balans indienen bij de Nationale Bank, hoeven deze niet bij de administratie in te dienen.

De minister kan richtlijnen voor de financiële verantwoording van de subsidie opleggen.

De bewijsstukken die betrekking hebben op de te verantwoorden subsidie, moeten door de verenigingen ter beschikking worden gehouden van de controle-instanties.

Art. 38.De subsidie van een vereniging kan met 10% verminderd worden bij gemotiveerde beslissing van het hoofd van de administratie vanaf het volgende kalenderjaar als een vereniging haar voortgangsrapport te laat indient of haar resultatenrekening of balans te laat ter beschikking stelt. De gemotiveerde beslissing van het hoofd van de administratie wordt met een beveiligde zending aan de vereniging bezorgd.

De erkenning van een vereniging kan ingetrokken worden bij gemotiveerde beslissing van het hoofd van de administratie als een vereniging niet voldoet aan de algemene erkenningsvoorwaarden, vermeld in artikel 11, § 3, 1°, 2°, 4° en 5°, van het decreet.

De erkenning van een vereniging kan ingetrokken worden bij gemotiveerde beslissing van het hoofd van de administratie vanaf het volgende kalenderjaar als een vereniging twee op de vijf jaar niet voldoet aan de activiteitsnormen. De gemotiveerde beslissing van het hoofd van de administratie wordt met een beveiligde zending aan de vereniging bezorgd.

Art. 39.§ 1. Voor regionale verenigingen vindt in de loop van een subsidiëringsperiode minstens één keer een bezoek van of een gesprek met een delegatie van minimaal twee leden van de begeleidingscommissie en de dossierbeherende ambtenaar plaats om de algemene werking van de vereniging en de voortgang van de meerjarennota te evalueren. § 2. De minister richt een begeleidingscommissie op en benoemt de leden die gekozen worden uit een lijst die opgesteld wordt in overleg tussen de administratie en de gewestelijke koepelvereniging. De begeleidingscommissie bestaat uit minstens vijf onafhankelijke deskundigen.

De administratie beheert het secretariaat van de begeleidingscommissie. De administratie maakt een huishoudelijk reglement op voor de werking van de begeleidingscommissie, dat wordt bekrachtigd door de minister. § 3. De begeleidingscommissie evalueert de algemene werking van de vereniging. Ze baseert zich daarvoor op de meerjarennota en de voortgangsrapporten die betrekking hebben op de lopende subsidiëringsperiode, en op de resultaten van een bezoek aan of een gesprek met de vereniging in kwestie. Ze evalueert onder meer op basis van de volgende evaluatiecriteria : 1° de manier waarop de meerjarennota (inclusief de activiteitsnormen) wordt uitgevoerd;2° de mate waarin de werking van de vereniging een toetsing aan artikel 5 doorstaat;3° de coherentie tussen de verschillende elementen van de werking;4° de ambitie van de werking;5° de legitimiteit en transparantie van beslissingsstructuren binnen de vereniging. Binnen drie maanden na het bezoek aan of het gesprek met de delegatie bezorgt de administratie het verslag van de begeleidingscommissie aan de vereniging in kwestie. Dat verslag formuleert een evaluatie. De begeleidingscommissie kan suggesties ter verbetering en dwingende aanbevelingen formuleren, gebaseerd op de voorwaarden die in dit besluit worden opgelegd. Het verslag met dwingende aanbevelingen wordt met een beveiligde zending bezorgd aan de vereniging in kwestie. De vereniging in kwestie heeft vanaf de ontvangst van het verslag twintig werkdagen om een gemotiveerd bezwaarschrift te bezorgen aan de begeleidingscommissie. De vereniging kan daarin uitdrukkelijk vragen om te worden gehoord. De begeleidingscommissie stelt binnen veertig werkdagen na de ontvangst van het bezwaarschrift een gemotiveerd verslag op waarin ze ook dwingende aanbevelingen kan formuleren. Dat verslag wordt ter goedkeuring voorgelegd aan het hoofd van de administratie. § 4. De subsidie van een vereniging kan met 30% verminderd worden bij gemotiveerde beslissing van het hoofd van de administratie, gebaseerd op het advies van de begeleidingscommissie, vanaf de volgende subsidiëringsperiode als een vereniging niet tegemoetkomt aan de dwingende aanbevelingen die zijn geformuleerd door de erkenningscommissie of de begeleidingscommissie, gebaseerd op de voorwaarden die in dit besluit worden opgelegd. Uit de volgende meerjarennota en/of tijdens het volgende bezoek of gesprek moet blijken dat de vereniging de nodige stappen zet om het aangeduide probleem op te lossen. De gemotiveerde beslissing van het hoofd van de administratie wordt met een beveiligde zending aan de vereniging bezorgd.

De erkenning van een vereniging kan ingetrokken worden bij gemotiveerde beslissing van het hoofd van de administratie, gebaseerd op het advies van de begeleidingscommissie, als een vereniging ook na de vermindering van de subsidie niet tegemoetkomt aan de dwingende aanbevelingen die geformuleerd zijn door de erkenningscommissie of begeleidingscommissie en die aanleiding hebben gegeven tot de vermindering van de subsidie. De gemotiveerde beslissing van het hoofd van de administratie wordt met een beveiligde zending aan de vereniging bezorgd.

Hoofdstuk 5. - Beroepsprocedure

Art. 40.Een vereniging kan bij de minister beroep aantekenen tegen de beslissing van het hoofd van de administratie tot : 1° weigering van haar erkenning;2° intrekking van haar erkenning;3° vermindering van haar subsidie;4° terugvordering van haar subsidie. De vereniging heeft op straffe van niet-ontvankelijkheid uiterlijk dertig kalenderdagen vanaf de dag na de ontvangst van de beslissing om bij de minister een gemotiveerd beroepschrift in te dienen. Een kopie van dat beroepschrift wordt ook naar de administratie gestuurd.

Het beroepschrift wordt met een beveiligde zending verstuurd. De vereniging kan daarin uitdrukkelijk vragen om te worden gehoord. De minister zal binnen honderdtwintig kalenderdagen na de ontvangst van het bezwaarschrift de beslissing van het hoofd van de administratie intrekken of bevestigen.

Als de minister binnen de termijn, vermeld in dit artikel, geen beslissing heeft genomen, blijft de beslissing van het hoofd van de administratie van kracht.

Hoofdstuk 6. - Delegaties inzake de procedure en algemene controlebepalingen op de subsidiëring

Art. 41.De minister kan de volgende elementen in de procedure wijzigen : 1° de samenstelling van een meerjarenplan als vermeld in artikel 20, § 3;2° de samenstelling van een plan van aanpak als vermeld in artikel 21, § 3;3° de samenstelling van een meerjarennota als vermeld in artikel 30, § 3;4° de samenstelling van aanvragen tot erkenning en/of subsidiëring als vermeld in artikel 20, § 2, en artikel 30, § 2;5° de samenstelling van een voortgangsrapport als vermeld in artikel 26, § 1, en artikel 36, § 1.

Art. 42.Artikel 4, § 1, artikel 5, § 1, eerste lid, § 3, § 4 en § 5, artikel 7, § 1, artikel 8 en 19 van het besluit van de Vlaamse Regering van 8 november 2013 betreffende de algemene regels inzake subsidiëring zijn van toepassing op de subsidies, verleend bij dit besluit.

Artikel 5, § 3, tweede lid, van het voormelde besluit is van toepassing vanaf 1 januari 2022.

Artikel 7, § 1, van het voormelde besluit is van toepassing, met dien verstande dat de reserves aangewend mogen worden voor het sociaal passief.

Hoofdstuk 7. - Overgangs- en slotbepalingen

Art. 43.In afwijking van artikel 20, § 1, derde lid, artikel 22, § 1, eerste lid, artikel 24, 25, 30, § 1, derde lid, artikel 31, § 1, eerste lid, artikel 34 en 35 geldt de volgende overgangsmaatregel voor de milieu- en natuurverenigingen die een aanvraag tot erkenning en subsidiëring voor de subsidiëringsperiode 2017-2021 willen indienen : 1° de aanvraag tot erkenning en subsidiëring wordt ingediend bij de administratie voor 1 juli 2016;2° de administratie onderzoekt de ontvankelijkheid van de aanvragen en brengt de verenigingen in kwestie op de hoogte van haar oordeel voor 1 augustus 2016;3° de gemotiveerde beslissing van het hoofd van de administratie over de respectieve erkenning en subsidiëring of de voorlopige erkenning en subsidiëring wordt voor 1 december 2016 aan de verenigingen in kwestie bezorgd;4° de respectieve erkenning en subsidiëring of de voorlopige erkenning en subsidiëring starten op 1 januari 2017.

Art. 44.De verenigingen die bij de inwerkingtreding van dit besluit al erkend zijn overeenkomstig het besluit van de Vlaamse Regering van 10 oktober 2003 tot vaststelling van de bijzondere regelen inzake de erkenning en subsidiëring van Milieu- en Natuurverenigingen, krijgen vanaf 1 januari 2017 een voorlopige erkenning, op voorwaarde dat ze een aanvraag tot erkenning en subsidiëring als vermeld in artikel 20, 30 en 43 hebben ingediend.

De voorlopige erkenning wordt omgezet in een erkenning zodra de vereniging aan de activiteitsnormen, zoals kwantitatief vastgesteld in hoofdstuk 2, voldoet, en uiterlijk op 1 januari 2018. Als een vereniging op 1 januari 2018 niet voldoet aan de activiteitsnormen, vervalt haar voorlopige erkenning met onmiddellijke ingang.

Art. 45.Het besluit van de Vlaamse Regering van 10 oktober 2003 tot vaststelling van de bijzondere regelen inzake de erkenning en de subsidiëring van de Milieu- en Natuurverenigingen, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 7 maart 2008 en 19 juli 2013, wordt opgeheven op 1 januari 2016, met uitzondering van : 1° artikel 4, 5, 6, 7, 8 en 9, die van kracht blijven tot en met 31 december 2016;2° artikel 10, 11, 12, § 1, artikel 15 en 19, die van kracht blijven tot en met 31 december 2017;3° artikel 12, § 2, artikel 13, 14, 16, 17, 18, 20 en 21, die van kracht blijven tot en met 31 december 2021.

Art. 46.Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2016.

Art. 47.De Vlaamse minister, bevoegd voor het leefmilieu en het waterbeleid, is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 18 december 2015.

De minister-president van de Vlaamse Regering, G. BOURGEOIS De Vlaamse minister van Omgeving, Natuur en Landbouw, J. SCHAUVLIEGE

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse Regering van 18 december 2015 houdende de erkenning en subsidiëring van milieu- en natuurverenigingen.

Brussel, 18 december 2015.

De minister-president van de Vlaamse Regering, G. BOURGEOIS De Vlaamse minister van Omgeving, Natuur en Landbouw, J. SCHAUVLIEGE

^