Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 06 juni 2008
gepubliceerd op 25 augustus 2008

Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 6 februari 1991 houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de milieuvergunning en van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne

bron
vlaamse overheid
numac
2008035998
pub.
25/08/2008
prom.
06/06/2008
ELI
eli/besluit/2008/06/06/2008035998/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

6 JUNI 2008. - Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 6 februari 1991 houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de milieuvergunning en van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne


De Vlaamse Regering, Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, inzonderheid op artikel 87, § 1;

Gelet op het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning, het laatst gewijzigd bij het decreet van 7 december 2007, inzonderheid op artikel 3, tweede lid, artikel 14, § 1, artikel 17, eerste lid, artikel 20, eerste lid, en op artikel 21, § 3;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 6 februari 1991 houdende vaststelling van het Vlaams Reglement betreffende de milieuvergunning, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 maart 2008;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 maart 2008;

Overwegende dat de omzetting van de Richtlijn 2006/21/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 betreffende het beheer van afval van winningindustrieën en houdende wijziging van Richtlijn 2004/35/EG vereist is;

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 16 april 2008;

Gelet op het advies nr. 44.471/3 van de Raad van State, gegeven op 20 mei 2008, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Openbare Werken, Energie, Leefmilieu en Natuur;

Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Wijzigingen in titel I van het VLAREM

Artikel 1.Aan artikel 5 van het besluit van de Vlaamse Regering van 6 februari 1991 houdende vaststelling van het Vlaams Reglement betreffende de milieuvergunning, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 maart 2008, wordt een § 10 toegevoegd, die luidt als volgt: « § 10. Bij een vergunningsaanvraag die betrekking heeft op een inrichting die is ingedeeld op basis van rubriek 2.3.11 van de indelingslijst, met uitzondering van wat betrekking heeft op het inert afval, afval uit de winning, de behandeling en de opslag van turf en het niet-gevaarlijk niet-inert afval, tenzij deze worden gestort in een afvalvoorziening van categorie A, en met uitzondering van de afvalvoorzieningen vermeld in artikel 5.2.6.10.1, § 3, van titel II van het VLAREM, moeten de volgende stukken worden gevoegd : 1° het afvalbeheersplan of indien van toepassing het herziene afvalbeheersplan, vermeld in titel II, subafdeling 5.2.6.2, van het VLAREM; 2° de voorgestelde financiële zekerheid, vermeld in titel II, subafdeling 5.2.6.8, van het VLAREM; 3° de voorgestelde locatie van de afvalvoorziening, met inbegrip van eventuele alternatieve locaties.»

Art. 2.In artikel 6 van hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 29 september 2000, wordt § 4, opgeheven bij het besluit van de Vlaamse Regering van 29 september 2000, opnieuw opgenomen in de volgende lezing : « § 4. Bij een vergunningsaanvraag die betrekking heeft op een inrichting die is ingedeeld op basis van rubriek 2.3.11 van de indelingslijst, bezorgt de vergunningverlenende overheid de ontvankelijk verklaarde vergunningsaanvraag ter kennisgeving aan de instantie die door de federale overheid is belast met het opstellen van het externe noodplan. »

Art. 3.In artikel 30, § 1, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 4 februari 2005 en 12 mei 2006, wordt tussen het tweede en het derde lid een nieuw lid ingevoegd, dat luidt als volgt : « De vergunning die betrekking heeft op een inrichting die is ingedeeld op basis van rubriek 2.3.11 van de indelingslijst, met uitzondering van wat betrekking heeft op het inert afval, afval uit de winning, de behandeling en de opslag van turf en het niet-gevaarlijk niet-inert afval, tenzij deze worden gestort in een afvalvoorziening van categorie A, en met uitzondering van de afvalvoorzieningen vermeld in artikel 5.2.6.10.1, § 3, van titel II van het VLAREM, bevat daarenboven minstens ook nog : 1° het afvalbeheersplan of indien van toepassing het herziene afvalbeheersplan, vermeld in titel II, subafdeling 5.2.6.2, van het VLAREM; 2° de financiële zekerheid, vermeld in titel II, subafdeling 5.2.6.8, van het VLAREM; 3° de voorgestelde locatie van de afvalvoorziening, met inbegrip van eventuele alternatieve locaties;4° de categorie van de voorziening.»

Art. 4.Aan artikel 30bis, § 1, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 12 januari 1999 en gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 13 juli 2001, 4 februari 2005 en 7 december 2007, wordt een vierde lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « Als de vergunningsaanvraag betrekking heeft op een inrichting die is ingedeeld in rubriek 2.3.11 van de indelingslijst, met uitzondering van wat betrekking heeft op het inert afval, afval uit de winning, de behandeling en de opslag van turf en het niet-gevaarlijk niet-inert afval, tenzij deze worden gestort in een afvalvoorziening van categorie A, en met uitzondering van de afvalvoorzieningen vermeld in artikel 5.2.6.10.1, § 3, van titel II van het VLAREM, kan de vergunning alleen worden verleend als is aangetoond dat : 1° het afvalbeheer niet rechtstreeks indruist tegen, noch een belemmering vormt voor de uitvoering van de toepasselijke afvalbeheersplannen, aangenomen ter uitvoering van artikel 35 en 36 van het decreet van 2 juli 1981 betreffende de voorkoming en het beheer van afvalstoffen;2° het storten van winningsafval, ongeacht of dat zich in vaste vorm, in de vorm van slib of in vloeibare vorm bevindt, in een ander ontvangend waterlichaam dan het waterlichaam dat is aangelegd voor het verwijderen van winningsafval, voldoet aan de toepasselijke voorschriften van dit besluit, van titel II van het VLAREM en van het decreet van 18 juli 2003 betreffende het integraal waterbeleid en de uitvoeringsbesluiten ervan.»

Art. 5.In artikel 31, § 2, 3°, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 3 juni 2005, worden de woorden « of die MER-plichtig is, » vervangen door de woorden « die MER-plichtig is of een inrichting die is ingedeeld in rubriek 2.3.11 van de indelingslijst, ».

Art. 6.In artikel 32bis van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 3 juni 2005 worden de woorden « of op een MER-plichtige inrichting, » vervangen door de woorden « , een MER-plichtige inrichting of een inrichting die is ingedeeld in rubriek 2.3.11 van de indelingslijst, met uitzondering van wat betrekking heeft op het inert afval, afval uit de winning, de behandeling en de opslag van turf en het niet-gevaarlijk niet-inert afval, tenzij deze worden gestort in een afvalvoorziening van categorie A, en met uitzondering van de afvalvoorzieningen vermeld in artikel 5.2.6.10.1, § 3, van titel II van het VLAREM, ».

Art. 7.In hoofdstuk X van hetzelfde besluit, wordt een artikel 41ter ingevoegd, dat luidt als volgt : «

Art. 41ter.Voor inrichtingen die zijn ingedeeld in rubriek 2.3.11 van de indelingslijst, met uitzondering van wat betrekking heeft op het inert afval, afval uit de winning, de behandeling en de opslag van turf en het niet-gevaarlijk niet-inert afval, tenzij deze worden gestort in een afvalvoorziening van categorie A, en met uitzondering van de afvalvoorzieningen vermeld in artikel 5.2.6.10.1, § 3, van titel II van het VLAREM, dient de overheid die de vergunning heeft verleend de voorwaarden voor een vergunning op gezette tijden opnieuw te bezien en, waar nodig, bij te stellen : 1° wanneer zich ingrijpende wijzigingen voordoen in de exploitatie van de voorziening of in het gestorte afval; 2° op basis van de resultaten van de monitoring waarover de exploitant uit hoofde van artikel 5.2.6.5.1, § 3 van titel II van het VLAREM, verslag heeft uitgebracht of van de uit hoofde van artikel 5.2.6.9.1 van titel II van het VLAREM uitgevoerde inspecties; 3° in het licht van informatie-uitwisseling over aanzienlijke veranderingen in de beste beschikbare technieken.»

Art. 8.In artikel 45, § 3, tweede lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 3 juni 2005, worden tussen de woorden « vierde kolom van de indelingslijst, » en de woorden « wordt het voornemen » de woorden « of een inrichting die is ingedeeld in rubriek 2.3.11 van de indelingslijst, met uitzondering van wat betrekking heeft op het inert afval, afval uit de winning, de behandeling en de opslag van turf en het niet-gevaarlijk niet-inert afval, tenzij deze worden gestort in een afvalvoorziening van categorie A, en met uitzondering van de afvalvoorzieningen vermeld in artikel 5.2.6.10.1, § 3, van titel II van het VLAREM, » ingevoegd. HOOFDSTUK II. - Wijzigingen in de bijlagen bij titel I van het VLAREM

Art. 9.In rubriek 2.3 van bijlage 1 bij het besluit van de Vlaamse Regering van 6 februari 1991 houdende vaststelling van het Vlaams Reglement betreffende de milieuvergunning, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 december 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° aan de zin « Alle inrichtingen onder 2.3 zijn inrichtingen waarin handelingen gebeuren die leiden tot de vernietiging of de definitieve opslag in of op de bodem van afvalstoffen » worden de volgende woorden toegevoegd : « , met uitzondering van subrubriek 2.3.11 »; 2° er wordt een subrubriek 2.3.11 toegevoegd, die luidt als volgt : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

Art. 10.Aan punt D. 4 van bijlage 4 bij hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 12 mei 2006, wordt een punt 4.12 toegevoegd, dat luidt als volgt : « 4.12. Als de aanvraag betrekking heeft op een inrichting die is ingedeeld op basis van rubriek 2.3.11 van de indelingslijst : Geef aanvullend aan de gegevens, vermeld in punt 4.1 : 1. het afvalbeheersplan of indien van toepassing het herziene afvalbeheersplan, vermeld in titel II, subafdeling 5.2.6.2, van het VLAREM; 2. de voorgestelde financiële zekerheid, vermeld in titel II, subafdeling 5.2.6.8, van het VLAREM; 3. de voorgestelde locatie van de afvalvoorziening, met inbegrip van eventuele alternatieve locaties.» HOOFDSTUK III. - Wijzigingen in titel II van het VLAREM

Art. 11.Aan artikel 1.1.2 van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 maart 2008, wordt een subtitel toegevoegd, die luidt als volgt : « Definities afval van winningsindustrieën (Hoofdstuk 2.12, 5.2 (afdeling 5.2.6) en 5.18; Bijlagen 5.2.6.1, 5.2.6.2 en 5.2.6.3) 1° winningsafval : afval dat afkomstig is van de prospectie, de winning, de behandeling en de opslag van mineralen en de exploitatie van groeven;2° winningsindustrieën : alle ondernemingen die zich bezighouden met de bovengrondse of ondergrondse winning van mineralen voor commerciële doeleinden, met inbegrip van de winning door middel van het boren van boorputten of behandeling van het gewonnen materiaal;3° terrein : alle land op een afzonderlijke geografische locatie onder de beheerscontrole van een exploitant;4° exploitant : de natuurlijke persoon of rechtspersoon die verantwoordelijk is voor het beheer van winningsafval, tevens voor de tijdelijke opslag van winningsafval, alsmede voor de exploitatiefasen en de fase na sluiting;5° niet-verontreinigde bodem : grond die tijdens de winning is verwijderd van de bovenste laag van de bodem en die conform het Vlaams reglement betreffende de bodemsanering niet verontreinigd is;6° minerale bron of mineraal : een van nature voorkomende afzetting in de aardkorst van een organische of anorganische stof, zoals brandstoffen, metaalertsen, industriële mineralen en mineralen voor de bouwsector, uitgezonderd water;7° behandeling : een mechanisch, fysisch, biologisch, thermisch of chemisch proces of een combinatie van dergelijke processen die op minerale bronnen worden uitgevoerd, met inbegrip van de exploitatie van groeven met de bedoeling het mineraal te extraheren, inclusief het wijzigen van de grootte ervan, het classificeren, het scheiden en uitlogen, en het opnieuw verwerken van eerder weggegooid afval, maar exclusief smelten, thermische productieprocessen (exclusief de verbranding van kalksteen), of metallurgische processen;8° inert afval : afval dat geen significante fysische, chemische of biologische veranderingen ondergaat.Inert afval lost niet op, verbrandt niet en vertoont ook geen andere fysische of chemische reacties, het wordt niet biologisch afgebroken en heeft geen zodanige nadelige effecten op andere stoffen waarmee het in contact komt dat milieuverontreiniging of schade aan de menselijke gezondheid dreigt te ontstaan. De totale uitloogbaarheid en het gehalte aan vervuilende componenten van het afval en de ecotoxiciteit van het percolaat mogen niet significant zijn en mogen vooral de kwaliteit van het oppervlaktewater of grondwater niet in gevaar brengen; 9° percolaat : elke vloeistof die door de gestorte afvalstoffen sijpelt en afkomstig is uit een afvalvoorziening of zich daarin bevindt, met inbegrip van verontreinigd afvoerwater dat, als het niet op de juiste wijze wordt behandeld, nadelige effecten op het milieu kan hebben;10° afvalvoorziening : een terrein dat is aangewezen voor het verzamelen of storten van winningsafval, ongeacht of dat afval zich in vaste vorm, in een oplossing, in een suspensie, of in een vloeibare toestand bevindt, gedurende de volgende termijnen : a) geen termijn voor afvalvoorzieningen van categorie A en voorzieningen voor in het afvalbeheersplan als gevaarlijk gekarakteriseerd afval;b) een termijn van meer dan zes maanden voor voorzieningen voor gevaarlijk afval dat onverwacht wordt gegenereerd;c) een termijn van meer dat één jaar voor voorzieningen voor niet-gevaarlijk niet-inert afval;d) een termijn van meer dan drie jaar voor voorzieningen voor niet-verontreinigde grond, niet-gevaarlijk afval uit prospectie, afval uit de winning, de behandeling en de opslag van turf en inert afval. Tot dergelijke voorzieningen worden dammen of andere structuren gerekend voor het bevatten, vasthouden, beperken of anderszins ondersteunen van een dergelijke voorziening, alsmede, maar niet uitsluitend, afvalbergen en bekkens, maar met uitzondering van uitgravingen waarin afval wordt teruggeplaatst na extractie van het mineraal met het oog op rehabilitatie- en bouwdoeleinden; 11° afvalvoorziening van categorie A : een afvalvoorziening, ingedeeld in categorie A overeenkomstig bijlage 5.2.6.3; 12° zwaar ongeval : een gebeurtenis op het terrein tijdens een exploitatie die het beheer van afval in een onder deze richtlijn begrepen inrichting omvat, waardoor hetzij onmiddellijk, hetzij na verloop van tijd, op het terrein of daarbuiten, ernstig gevaar voor de gezondheid van de mens of het milieu ontstaat;13° off-shore : het deel van de zee en de zeebodem dat zich vanaf de laagwaterlijn bij normaal of gemiddeld tij zee-inwaarts uitstrekt;14° afvalberg : een aangelegde voorziening voor het storten van vast afval op het aardoppervlak;15° dam : een aangelegde structuur die tot doel heeft water en afval binnen een bekken vast te houden of in op te sluiten;16° bekken : een natuurlijke of aangelegde voorziening voor het storten van fijnkorrelig afval, doorgaans tailings, samen met wisselende hoeveelheden vrij water, afkomstig van de behandeling van minerale bronnen, en het zuiveren en recyclen van proceswater;17° tailings : de vaste afvalstoffen en de slurries die achterblijven na de behandeling van mineralen door middel van scheidingsprocessen, bijvoorbeeld verbrijzelen, malen, sorteren naar grootte, flotatie en andere fysisch-chemische technieken, waarbij de waardevolle mineralen worden gescheiden van het minder waardevolle gesteente;18° rehabilitatie : de behandeling van het land dat nadelige invloed heeft ondervonden van een afvalvoorziening, op een zodanige manier dat het land weer in een bevredigende toestand wordt gebracht, en met speciale aandacht voor de bodemkwaliteit, in het wild levende dieren, de natuurlijke habitats, de zoetwatersystemen, het landschap en toepasselijk gunstig gebruik;19° prospectie : het zoeken naar economisch winbare ertslagen, tevens inhoudende bemonstering, bulkbemonstering, boren en graven, maar geen werkzaamheden in de ontwikkelingsfase die voorafgaat aan de productiefase van dergelijke lagen, noch activiteiten die rechtstreeks verbonden zijn met bestaande winning;20° in zwak zuur scheidbaar cyanide : cyanide en cyanideverbindingen die kunnen worden gescheiden door of met behulp van een zwak zuur bij een bepaalde pH;21° gevaarlijke stof : een stof, mengsel of preparaat dat gevaarlijk is in de zin van deel II van bijlage 7 bij titel I van het VLAREM; 22° competente persoon : een natuurlijke persoon die over de technische kennis en ervaring beschikt om de taken uit te voeren die uit afdeling 5.2.6 voortvloeien. »

Art. 12.Aan deel 2 van hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 maart 2008, wordt een hoofdstuk 2.12 toegevoegd, dat luidt als volgt : « Hoofdstuk 2.12. - Beleidstaken inzake het beheer van afval van winningsindustrieën Art. 2.12.0.1. § 1. De afdeling, bevoegd voor natuurlijke rijkdommen, wordt aangewezen als bevoegde instantie om informatie te verwerken die opgenomen is in de vergunningen met betrekking tot afval van winningsindustrieën voor statistische doeleinden. § 2. De Databank Ondergrond Vlaanderen zorgt voor de terbeschikkingstelling van de informatie, vermeld in § 1, en dit via geschikte toepassingen. § 3 De informatie die is opgenomen in een op basis van titel I, subrubriek 2.3.11, van het VLAREM verleende vergunning, met uitzondering van wat betrekking heeft op het inert afval, afval uit de winning, de behandeling en de opslag van turf en het niet-gevaarlijk niet-inert afval, tenzij deze worden gestort in een afvalvoorziening van categorie A, en met uitzondering van de afvalvoorzieningen vermeld in artikel 5.2.6.10.1, § 3, van titel II van het VLAREM, wordt beschikbaar gesteld aan de bevoegde nationale en communautaire statistische autoriteiten als dat voor statistische doeleinden wordt verlangd. Gevoelige informatie van louter commerciële aard, zoals informatie over zakelijke relaties en kostencomponenten en de omvang van economische mineralenreserves, wordt niet openbaar gemaakt.

Art. 2.12.0.2. § 1. De afdeling, bevoegd voor natuurlijke rijkdommen, wordt aangewezen als bevoegde instantie om de inventaris van de gesloten afvalvoorzieningen bij te houden. § 2. De Databank Ondergrond Vlaanderen zorgt voor de openbaarmaking van de inventaris, vermeld in § 1, en dit via geschikte toepassingen. § 3. Een inventaris van de gesloten afvalvoorzieningen die een ernstige negatieve impact hebben op het milieu, of die op middellange of korte termijn een ernstige bedreiging kunnen vormen voor de gezondheid van de mens of voor het milieu, wordt opgemaakt en periodiek geactualiseerd. Die inventaris moet openbaar worden gemaakt en wordt uiterlijk op 1 mei 2012 opgemaakt, rekening houdend met de methodologieën, vermeld in artikel 21 van Richtlijn 2006/21/EG van 15 maart 2006 betreffende het beheer van afval van winningsindustrieën, als die voorhanden zijn.

Art. 2.12.0.3. § 1. Het Departement Leefmilieu, Natuur en Energie stuurt de informatie die in het kader van artikel 5.2.6.3.2 van dit besluit aan haar werd verstrekt, onmiddellijk door naar een ander gewest of een andere lidstaat die van de exploitatie van een afvalvoorziening van categorie A, en een ongeval hierbij, aanmerkelijke nadelige milieueffecten kan ondervinden. Dit om de gevolgen van het ongeval voor de gezondheid van de mens tot een minimum te beperken en om de omvang van de feitelijke en potentiële milieuschade te beoordelen en tot een minimum te beperken. § 2. Het Departement Leefmilieu, Natuur en Energie bezorgt de informatie over veiligheidsmaatregelen en over de maatregelen die moeten worden genomen bij ongevallen, die ten minste de in punt 2 van bijlage 5.2.6.2 van dit besluit genoemde elementen omvat, aan de door de federale overheid aangewezen instantie bevoegd voor civiele veiligheid met het oog op de kosteloze en automatische verstrekking van deze informatie aan het betrokken publiek. De informatie wordt om de drie jaar beoordeeld en, waar nodig, bijgesteld. »

Art. 13.Aan hoofdstuk 5.2 van hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 maart 2008, wordt een afdeling 5.2.6, toegevoegd, die luidt als volgt : « Afdeling 5.2.6. - Afval van winningsindustrieën Art. 5.2.6.0.1. § 1. De bepalingen van deze afdeling zijn van toepassing op de inrichtingen, vermeld in rubriek 2.3.11 van de indelingslijst. § 2. Artikel 5.2.1.6, artikel 5.2.6.5.1, § 3, artikel 5.2.6.6.1, artikel 5.2.6.7.1, § 4, en artikel 5.2.6.8.1 zijn niet van toepassing op inert afval en afval uit de winning, de behandeling en de opslag van turf, tenzij deze worden gestort in een afvalvoorziening van categorie A. Artikel 5.2.6.5.1, § 3, artikel 5.2.6.6.1, § 3 en § 4, artikel 5.2.6.7.1, § 4 en artikel 5.2.6.8.1 zijn niet van toepassing op niet-gevaarlijk niet-inert afval, tenzij deze worden gestort in een afvalvoorziening van catergorie A. Subafdeling 5.2.6.1. - Algemene voorschriften Artikel 5.2.6.1.1. De nodige maatregelen moeten worden getroffen opdat winningsafval wordt beheerd zonder gevaar voor de menselijke gezondheid en zonder dat procédés of methoden worden aangewend die het milieu kunnen schaden, en met name zonder risico voor water, lucht, bodem, fauna en flora, zonder geluids- of stankhinder te veroorzaken, en zonder schade te berokkenen aan het landschap of aan waardevolle gebieden. De nodige maatregelen moeten ook worden genomen om het onbeheerd achterlaten of het ongecontroleerd lozen of verwijderen van winningsafval te verbieden.

Subafdeling 5.2.6.2. - Afvalbeheersplan Artikel 5.2.6.2.1. § 1. De exploitant moet een afvalbeheersplan opstellen voor de preventie of beperking tot een minimum, behandeling, nuttige toepassing en verwijdering van winningsafval, rekening houdend met het beginsel van duurzame ontwikkeling, dat goedgekeurd is door de vergunningverlenende overheid en dat ten minste de volgende elementen bevat : 1° de voorgestelde indeling van de afvalvoorziening : a) als een afvalvoorziening als categorie A geclassificeerd wordt : een document waaruit blijkt dat een preventiebeleid voor zware ongevallen, een veiligheidsbeheersysteem voor de uitvoering ervan en een intern noodplan overeenkomstig subafdeling 5.2.6.3 zullen worden ingevoerd; b) als de exploitant van oordeel is dat een afvalvoorziening niet als categorie A geclassificeerd hoeft te worden, voldoende informatie ter staving, inclusief een identificatie van mogelijke ongevallen en gevaren; 2° een karakterisering van het afval volgens bijlage 5.2.6.1 en een verklaring van de geschatte totale hoeveelheid winningsafval die tijdens de exploitatiefase zal worden geproduceerd; 3° een beschrijving van de werkzaamheden die dergelijk afval voortbrengen, en van eventuele daaropvolgende behandelingen die het afval zal ondergaan; 4° een beschrijving van de manier waarop het milieu en de gezondheid van de mens nadelige effecten kunnen ondervinden als gevolg van het storten van dergelijk afval en de preventieve maatregelen die moeten worden genomen om de gevolgen voor het milieu tijdens de exploitatie en na de sluiting tot een minimum te beperken, met inbegrip van de elementen, vermeld in artikel 5.2.6.5.1, § 1, 1°,2°, 4° en 5°; 5° de voorgestelde controle- en monitoringsprocedures, vermeld in artikel 5.2.6.4.1 (indien van toepassing) en artikel 5.2.6.5.1, § 1, 3°; 6° het voorgestelde plan voor sluiting, inclusief de rehabilitatie, de procedures voor de follow-up na de sluiting en de monitoring, overeenkomstig artikel 5.2.6.6.1; 7° maatregelen om de verslechtering van de waterkwaliteit te voorkomen, conform dit besluit en het decreet van 18 juli 2003 betreffende het integraal waterbeleid en de uitvoeringsbesluiten ervan, alsook de bodem- en luchtverontreiniging, vermeld in artikel 5.2.6.7.1, te voorkomen of tot een minimum te beperken; 8° een overzicht van de toestand van het terrein dat door de afvalvoorziening aangetast zal worden. In het afvalbeheersplan wordt met name toegelicht hoe via het gekozen alternatief en de gekozen methode het ontstaan van afval, alsook de schadelijkheid ervan, kan worden voorkomen of beperkt, in het bijzonder door aandacht te schenken aan : 1° afvalbeheer in de ontwerpfase en bij de keuze van de methode die wordt gebruikt voor de winning en behandeling van mineralen;2° de veranderingen die het winningsafval kan ondergaan met betrekking tot een vergroting van de oppervlakte en de blootstelling aan bovengrondse omstandigheden;3° terugplaatsing van winningsafval in de uitgegraven ruimten na extractie van het mineraal, voor zover dat technisch en economisch haalbaar is en vanuit milieuoogpunt verantwoord is;4° het weer aanbrengen van de bovenste grondlaag na de sluiting van de afvalvoorziening of, als dat praktisch niet haalbaar is, hergebruik van de bovenste grondlaag elders;5° het gebruik van minder gevaarlijke stoffen voor de behandeling van minerale bronnen. Het afvalbeheersplan heeft tevens tot doel : 1° de nuttige toepassing van winningsafval door middel van recycling, hergebruik of terugwinning van dergelijk afval te bevorderen waar dat vanuit milieuoogpunt verantwoord is overeenkomstig de huidige Europese milieunormen en waar relevant, andere voorschriften van dit besluit;2° op korte en lange termijn de veilige opslag van het afval te waarborgen, in het bijzonder door het beheer tijdens de exploitatie en de fase na sluiting van een afvalvoorziening in overweging te nemen in de ontwerpfase en door een ontwerp te kiezen : - waarvoor weinig en, zo mogelijk, uiteindelijk geen monitoring, controle en beheer van de gesloten afvalvoorziening nodig is; - dat de, bijvoorbeeld aan verplaatsing van verontreinigde stoffen uit de voorziening door de lucht of door het water, op lange termijn toe te schrijven negatieve gevolgen voorkomt of althans zoveel mogelijk beperkt, en - dat de geotechnische stabiliteit op lange termijn van dammen of hopen die zich verheffen boven het voorheen bestaande bodemoppervlak waarborgt. § 2. Het afvalbeheersplan wordt elke vijf jaar herzien of, waar nodig, aangepast in geval van een belangrijke wijziging in de exploitatie van de afvalvoorziening of in het gestorte afval. De afdeling, bevoegd voor milieuhandhaving, en de afdeling, bevoegd voor milieuvergunningen, worden op de hoogte gebracht van de wijzigingen. § 3. Ook plannen die worden opgesteld uit hoofde van andere bepalingen van Europees of intern recht en die de in § 1, eerste lid genoemde informatie bevatten, kunnen worden gebruikt wanneer dit onnodige overlapping van informatie en dubbel werk voor de exploitant voorkomt, mits aan alle voorschriften van § 1 en § 2 wordt voldaan, en indien de vergunningverlenende overheid hiermee instemt.

Subafdeling 5.2.6.3. - Preventie van zware ongevallen Art. 5.2.6.3.1. De bepalingen van deze subafdeling zijn enkel van toepassing op afvalvoorzieningen van categorie A, met uitzondering van de inrichtingen die vallen onder het toepassingsgebied van het samenwerkingsakkoord van 21 juni 1999, gewijzigd bij het samenwerkingsakkoord van 1 juni 2006, tussen de Federale Staat, het Vlaams Gewest, het Waals Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken.

Art. 5.2.6.3.2. § 1 Met behoud van de toepassing van de geldende voorschriften ter beveiliging en bescherming van de werknemers in de winningsindustrieën, moet de uitvoering van de verplichtingen volgens dit artikel ertoe bijdragen dat de gevaren van zware ongevallen in kaart zijn gebracht en moeten in het ontwerp, de bouw, de exploitatie, het onderhoud, de sluiting en de follow-up van de sluiting van de afvalvoorziening de noodzakelijke elementen zijn opgenomen om dergelijke ongevallen te voorkomen en de nadelige gevolgen ervan te beperken voor de gezondheid van de mens of voor het milieu, met inbegrip van grensoverschrijdende gevolgen. § 2. Met behoud van de toepassing van § 1 moet elke exploitant, voor de exploitatie begint, een preventiebeleid voor zware ongevallen met betrekking tot het beheer van winningsafval vaststellen en een veiligheidsbeheersysteem invoeren dat overeenkomstig de elementen, vermeld in punt 1 van bijlage 5.2.6.2, wordt uitgevoerd. Tevens voert hij een intern noodplan in met de maatregelen die moeten worden genomen op het terrein, als zich een ongeval voordoet. In het kader van dat beleid stelt de exploitant een veiligheidsmanager aan die verantwoordelijk is voor de uitvoering van en het periodieke toezicht op het preventiebeleid voor zware ongevallen.

De interne noodplannen worden ter beschikking gehouden van de toezichthoudende ambtenaar.

Het interne noodplan wordt onmiddellijk door de exploitant uitgevoerd, wanneer er : - zich een zwaar ongeval voordoet, of - zich een onbeheersbare gebeurtenis van zodanige aard voordoet dat redelijkerwijze mag worden aangenomen dat zij tot een zwaar ongeval leidt. § 3. Het noodplan, vermeld in § 1, heeft de volgende doelstellingen : 1° zware ongevallen en andere incidenten zo veel mogelijk te vermijden en te beheersen om de effecten ervan tot een minimum te beperken, en in het bijzonder schade aan de gezondheid van de mens en het milieu te beperken;2° de maatregelen uit te voeren die noodzakelijk zijn om de gezondheid van de mens en het milieu te beschermen tegen de effecten van zware ongevallen en andere incidenten;3° de nodige informatie te verstrekken aan het betrokken publiek en aan de betrokken diensten of autoriteiten in het gebied;4° zorgen voor de rehabilitatie, het herstel en de sanering van het milieu na een zwaar ongeval. § 4. De exploitant moet bij een zwaar ongeval aan de bevoegde burgemeester, aan de betrokken nooddiensten, aan de door de federale overheid aangewezen instantie bevoegd voor civiele veiligheid en aan de afdeling, bevoegd voor milieuhandhaving, onmiddellijk alle informatie verstrekken die nodig is om de gevolgen van het ongeval voor de gezondheid van de mens tot een minimum te beperken en om de omvang van de feitelijke en potentiële milieuschade te beoordelen en tot een minimum te beperken.

Subafdeling 5.2.6.4. - Uitgegraven ruimten Art. 5.2.6.4.1. Als met het oog op rehabilitatie- en bouwdoeleinden winningsafval wordt teruggeplaatst in de door bovengrondse of ondergrondse winning ontstane uitgegraven ruimten, moeten passende maatregelen genomen te worden om : 1° de stabiliteit van het winningsafval veilig te stellen overeenkomstig, mutatis mutandis, artikel 5.2.6.5.1, § 1 en § 2; 2° de verontreiniging van bodem, oppervlaktewater en grondwater te voorkomen overeenkomstig, mutatis mutandis, artikel 5.2.6.7.1, § 1 en § 3; 3° te zorgen voor de monitoring van het winningsafval en de uitgegraven ruimte overeenkomstig, mutatis mutandis, artikel 5.2.6.6.1, § 3.

Subafdeling 5.2.6.5. - Bouw en beheer van afvalvoorzieningen Art. 5.2.6.5.1. § 1. De exploitant moet bij de bouw van een nieuwe afvalvoorziening of de aanpassing van een bestaande afvalvoorziening ervoor zorgen dat : 1° de afvalvoorziening geschikt gelegen is, in het bijzonder gelet op de verplichtingen voorzien in Europees of intern recht ten aanzien van beschermde gebieden en geologische, hydrologische, seismische en geotechnische factoren, en zo is ontworpen dat wordt voldaan aan de noodzakelijke voorwaarden om, op korte en lange termijn, verontreiniging van de bodem, de lucht, het grondwater of het oppervlaktewater, rekening houdende in het bijzonder met de bepalingen van dit besluit en de bepalingen van het decreet van 18 juli 2003 betreffende het integraal waterbeleid en de uitvoeringsbesluiten ervan, te voorkomen, te verzekeren dat verontreinigd water en percolaat op doelmatige wijze worden verzameld zoals en als dat volgens de vergunning wordt verlangd, en om erosie door water of wind tegen te gaan voor zover dat technisch mogelijk en economisch haalbaar is;2° de afvalvoorziening passend is gebouwd, wordt beheerd en onderhouden, om op korte en lange termijn haar fysische stabiliteit te verzekeren en verontreiniging of besmetting van de bodem, de lucht, het oppervlaktewater of het grondwater te voorkomen en schade aan het landschap zo veel mogelijk te beperken;3° er passende plannen en regelingen zijn voor de periodieke monitoring en de inspectie van de afvalvoorziening door competente personen en voor het ondernemen van actie als de resultaten wijzen op instabiliteit of verontreiniging van het water of de bodem;4° passende regelingen zijn getroffen voor de rehabilitatie van het terrein en de sluiting van de afvalvoorziening;5° passende regelingen zijn getroffen voor de fase na de sluiting van de afvalvoorziening. § 2. De gegevens van de monitoring en de inspecties, vermeld in § 1, 3°, worden, samen met de vergunningsdocumentatie, bijgehouden. § 3. De exploitant brengt de afdeling, bevoegd voor milieuhandhaving, en de afdeling, bevoegd voor natuurlijke rijkdommen, zonder onnodig uitstel en in elk geval binnen 48 uur op de hoogte van alle gebeurtenissen die van invloed kunnen zijn op de stabiliteit van de voorziening, alsook van alle belangrijke nadelige milieueffecten die bij de controle- en monitoringsprocedures van de afvalvoorziening aan het licht komen. De exploitant voert het interne noodplan, indien van toepassing, uit en volgt alle overige instructies van de toezichthoudende overheid voor de te treffen correctieve maatregelen.

De exploitant betaalt de kosten van de te treffen maatregelen.

De exploitant brengt jaarlijks op basis van verzamelde gegevens aan de afdeling, bevoegd voor milieuhandhaving, en ook aan de afdeling, bevoegd voor natuurlijke rijkdommen, verslag uit van alle monitoringsresultaten om aan te tonen dat wordt voldaan aan de voorschriften van de vergunning, en om de kennis van het gedrag van afval en afvalvoorziening te vergroten. Op basis van dat rapport kan de bevoegde autoriteit besluiten dat validering door een onafhankelijke deskundige noodzakelijk is.

Subafdeling 5.2.6.6. - Procedures voor de sluiting van de afvalvoorzieningen en de fase na de sluiting Art. 5.2.6.6.1. § 1. De sluitingsprocedure mag pas aanvangen als voldaan is aan één van de volgende voorwaarden : 1° de toepasselijke voorwaarden, vermeld in de vergunning, zijn vervuld;2° zowel de afdeling, bevoegd voor milieuhandhaving, als de afdeling, bevoegd voor natuurlijke rijkdommen, heeft op verzoek van de exploitant toestemming verleend;3° zowel de afdeling, bevoegd voor milieuhandhaving, als de afdeling, bevoegd voor natuurlijke rijkdommen, heeft daartoe een gemotiveerd besluit genomen. § 2. Een afvalvoorziening mag pas als definitief gesloten worden beschouwd nadat zowel de afdeling, bevoegd voor milieuhandhaving, als de afdeling bevoegd, voor natuurlijke rijkdommen, zonder onnodig uitstel een eindinspectie heeft uitgevoerd op het terrein dat door de afvalvoorziening wordt aangetast, alle rapporten heeft beoordeeld die door de exploitant zijn ingediend, officieel heeft verklaard dat het terrein is gerehabiliteerd en aan de exploitant heeft medegedeeld dat ze de sluiting goedkeurt.

Die goedkeuring doet niets af aan de verplichtingen van de exploitant die volgen uit de vergunningsvoorwaarden of andere wettelijke bepalingen. § 3. De exploitant is verantwoordelijk voor het onderhoud, de monitoring, de controle en corrigerende maatregelen van de afvalvoorziening in de fase na de sluiting. Die periode bedraagt ten minste dertig jaar.

Om te voldoen aan de relevante milieuvoorwaarden, vermeld in dit besluit en het decreet van 18 juli 2003 betreffende het integraal waterbeleid en de uitvoeringsbesluiten ervan, zal de exploitant onder meer de fysische en chemische stabiliteit van de voorziening onder controle houden en eventuele negatieve milieueffecten tot een minimum beperken, in het bijzonder met betrekking tot het oppervlaktewater en grondwater, door te verzekeren dat : 1° alle structuren die deel uitmaken van de voorziening, worden gemonitord en in stand gehouden, met controle en meetapparatuur die altijd gebruiksklaar is;2° als dat van toepassing is, overloopkanalen en afvoerkanalen schoon en vrij worden gehouden. § 4. Na de sluiting van de afvalvoorziening brengt de exploitant zowel de afdeling, bevoegd voor milieuhandhaving, als de afdeling, bevoegd voor natuurlijke rijkdommen, onmiddellijk op de hoogte van alle gebeurtenissen of ontwikkelingen die van invloed kunnen zijn op de stabiliteit van een voorziening, alsook van alle belangrijke nadelige milieueffecten die bij de relevante controle- en monitoringsprocedures aan het licht komen. De exploitant voert het interne noodplan, indien van toepassing, uit en volgt alle overige instructies van de toezichthoudende overheid voor de te treffen correctieve maatregelen.

De exploitant betaalt de kosten van de te treffen maatregelen.

Alle monitoringsresultaten die zijn opgesteld op basis van verzamelde gegevens, moeten met een frequentie die is opgelegd in de milieuvergunning, gerapporteerd worden aan de afdeling, bevoegd voor milieuhandhaving, en de afdeling, bevoegd voor natuurlijke rijkdommen, dit om aan te tonen dat wordt voldaan aan de voorschriften van de vergunning en om de kennis van het gedrag van afval en afvalvoorzieningen te vergroten.

Subafdeling 5.2.6.7. - Preventie van de verslechtering van de toestand van het water, van lucht- en bodemverontreiniging Art. 5.2.6.7.1. § 1. De exploitant neemt de noodzakelijke maatregelen, waarvan de afdeling, bevoegd voor milieuhandhaving, zich vergewist, om communautaire milieunormen na te leven, met name om, overeenkomstig dit besluit en het decreet van 18 juli 2003 betreffende het integraal waterbeleid en de uitvoeringsbesluiten ervan, de verslechtering van de huidige toestand van het water te voorkomen, onder meer door : 1° de potentiële percolaatvorming te evalueren, met inbegrip van de verontreinigde bestanddelen van het percolaat, vanuit het gestorte afval, zowel tijdens de exploitatiefase als tijdens de fase na de sluiting van de afvalvoorziening, en de waterbalans van de afvalvoorziening te bepalen;2° te voorkomen, of zo veel mogelijk te voorkomen, dat percolaat wordt gegenereerd en oppervlaktewater en grondwater of de bodem door het afval worden verontreinigd;3° het verontreinigde water en percolaat van de afvalvoorziening te verzamelen en te behandelen totdat wordt voldaan aan de van toepassing zijnde normen voor de lozing ervan. In de milieuvergunning kan worden afgeweken van de bepalingen, vermeld in het eerste lid, 2° en 3°, als de vergunningverlenende overheid op basis van een beoordeling van de milieurisico's en rekening houdend met in het bijzonder dit besluit en het decreet van 18 juli 2003 betreffende het integraal waterbeleid en de uitvoeringsbesluiten ervan, voor zover van toepassing, heeft besloten dat het verzamelen en behandelen van percolaat niet nodig is, of als is vastgesteld dat de afvalvoorziening geen potentieel gevaar voor de bodem, het grondwater of het oppervlaktewater vormt. § 2. De exploitant moet de noodzakelijke maatregelen nemen om stof- en gasemissies te voorkomen of te beperken. § 3. Als winningsafval opnieuw in uitgegraven ruimten wordt geplaatst, ontstaan door bovengrondse of ondergrondse winning, die na de sluiting mogen volstromen, neemt de exploitant de noodzakelijke maatregelen om de verslechtering van de waterstatus en bodemverontreiniging te voorkomen of tot een minimum te beperken, overeenkomstig § 1. De exploitant voorziet de afdeling, bevoegd voor milieuhandhaving, van de informatie die noodzakelijk is om te verzekeren dat voldaan is aan het decreet van 18 juli 2003 betreffende het integraal waterbeleid en de uitvoeringsbesluiten ervan. § 4. Bij een bekken waarin cyanide aanwezig is, verzekert de exploitant dat de concentratie van in zwak zuur scheidbaar cyanide in het bekken met behulp van de best beschikbare technieken wordt beperkt tot het laagst mogelijke niveau en, in elk geval, bij voorzieningen waaraan al een vergunning is verleend of die al in bedrijf zijn vóór de inwerkingtreding van deze afdeling dat de concentratie van in zwak zuur scheidbaar cyanide op het punt van lozing van de tailings uit de verwerkende inrichting in het bekken in elk geval niet meer bedragen dan 50 ppm vanaf de inwerkingtreding van deze afdeling, 25 ppm vanaf 1 mei 2013, 10 ppm vanaf 1 mei 2018 en 10 ppm bij voorzieningen waaraan een vergunning is verleend na de inwerkingtreding van deze afdeling.

Op verzoek van de afdeling bevoegd voor milieuhandhaving, toont de exploitant aan, door middel van een risicobeoordeling waarin rekening wordt gehouden met de specifieke omstandigheden van het terrein, dat die concentratiegrenzen niet verder hoeven te worden verlaagd.

Subafdeling 5.2.6.8. - Financiële zekerheid Art. 5.2.6.8.1. § 1. Voor wordt begonnen met werkzaamheden waarbij afval in een afvalvoorziening wordt opgestapeld of gestort, wordt verlangd dat ten voordele van de Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij een financiële zekerheid wordt gesteld zoals als vermeld in artikel 5.2.4.7.1, zodat : 1° alle verplichtingen die voortvloeien uit de vergunning, inclusief bepalingen voor na de sluiting, worden nagekomen; 2° op elk moment middelen beschikbaar zijn voor de rehabilitatie van het terrein dat door de afvalvoorziening is aangetast, zoals beschreven in het afvalbeheersplan, opgesteld conform subafdeling 5.2.6.2 en vereist volgens de vergunning. § 2. De Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij kan overeenkomstig artikel 5.2.4.7.2 aanspraak maken op de financiële zekerheid, vermeld in § 1. § 3. De berekening van de financiële zekerheid, vermeld in § 1, wordt gemaakt op basis van : 1° de waarschijnlijke invloed van de afvalvoorziening op het milieu. Daarbij wordt in het bijzonder rekening gehouden met de categorie van de voorziening, de kenmerken van het afval en het toekomstige gebruik van het gerehabiliteerde terrein; 2° de veronderstelling dat onafhankelijke en deugdelijk gekwalificeerde derde partijen de noodzakelijke rehabilitatiewerkzaamheden zullen beoordelen en uitvoeren. § 4. De omvang van de garantie wordt periodiek aangepast, afhankelijk van elke rehabilitatiewerkzaamheid die op het door de afvalvoorziening aangetaste terrein moet worden uitgevoerd, zoals beschreven in het afvalbeheersplan, opgesteld conform subafdeling 5.2.6.2 en vereist door de vergunning. § 5. Als de in artikel 5.2.6.6.1, § 2, vermelde instanties instemmen met de sluiting, dan verstrekken ze aan de Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij een schriftelijke verklaring die de Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij moet toelaten de exploitant te ontslaan van de verplichting tot financiële zekerheid, vermeld in § 1, met uitzondering van de verplichtingen die betrekking hebben op de fase na de sluiting van de afvalvoorziening, overeenkomstig artikel 5.2.6.6.1, § 3.

Subafdeling 5.2.6.9. - Inspecties door de bevoegde autoriteit Art. 5.2.6.9.1. § 1. Voorafgaand aan de aanvang van de stortactiviteiten en vervolgens jaarlijks, ook in de fase na de sluiting, inspecteren de afdeling, bevoegd voor milieuhandhaving, en de afdeling, bevoegd voor natuurlijke rijkdommen, elke afvalvoorziening waarop rubriek 2.3.11 van toepassing is, om te verzekeren dat de voorziening voldoet aan de relevante voorschriften van de vergunning. Een positief resultaat doet niets af aan de verantwoordelijkheid van de exploitant die voorvloeit uit de vergunningsvoorschriften. § 2. De exploitant moet van alle afvalbeheersactiviteiten actuele dossiers beschikbaar en gereed houden voor inspectie door de toezichthoudende overheid. In geval van wijziging van exploitant tijdens het beheer van een afvalvoorziening moeten de relevante actuele informatie en dossiers over de voorziening op passende wijze worden overgedragen.

Subafdeling 5.2.6.10. - Overgangsbepalingen Art. 5.2.6.10.1. § 1. Een afvalvoorziening waaraan een vergunning is verleend of die al in bedrijf is op 1 mei 2008, moet uiterlijk op 1 mei 2012 aan de bepalingen van deze afdeling voldoen, behalve de afvalvoorzieningen, vermeld in artikel 5.2.6.8.1, § 1, die uiterlijk op 1 mei 2014 aan de bepalingen van deze afdeling moeten voldoen, en de voorzieningen, vermeld in artikel 5.2.6.7.1, § 4, die binnen de daar aangegeven termijnen aan de bepalingen van deze afdeling moeten voldoen. § 2. § 1 is niet van toepassing op afvalvoorzieningen die op 1 mei 2008 gesloten zijn. § 3. Artikel 5.2.6.2.1, artikel 5.2.6.3.2, § 2, § 3 en § 4, artikel 5.2.6.6.1, § 1, en artikel 5.2.6.8, § 1, § 3 en § 4, zijn niet van toepassing op afvalvoorzieningen die voor 1 mei 2006 zijn gestopt met het aanvaarden van afval of die de sluitingsprocedures afronden in overeenstemming met de toepasselijke communautaire of nationale wetgeving of met door de Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij goedgekeurde programma's, en die uiterlijk op 31 december 2010 daadwerkelijk gesloten zijn. »

Art. 14.Aan artikel 5.18.1.2, § 1, van hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 maart 2008, worden een punt 7° en een punt 8° toegevoegd, die luiden als volgt : « 7° de beschrijving van de monsternames aan de hand waarvan wordt nagegaan of de teelaarde al dan niet verontreinigd is, als die teelaarde valt onder de definitie van winningsafval, vermeld in artikel 1.1.2. De precieze voorwaarden van de monsternames worden bepaald in overleg met de overheid die bevoegd is om het werkplan goed te keuren; 8° de analyseresultaten van de monsters, vermeld in 7°, getoetst aan de normen, vermeld in bijlage 4 bij het besluit van 14 december 2007 van de Vlaamse Regering houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de bodemsanering en de bodembescherming.» HOOFDSTUK IV. - Wijzigingen in de bijlagen bij titel II van het VLAREM

Art. 15.In de bijlagen van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne, worden tussen bijlage 5.2.4.1 en bijlage 5.3.1 nieuwe bijlagen ingevoegd, die luiden als volgt : « Bijlage 5.2.6.1. Karakterisering van afval van winningsindustrieën Het winningsafval wordt zodanig gekarakteriseerd dat de fysische en chemische stabiliteit van de structuur op lange termijn wordt gegarandeerd en zware ongevallen kunnen worden voorkomen. De afvalkarakterisering omvat, als dat passend is en in overeenstemming is met de classificatie van de afvalvoorziening, de volgende aspecten : 1° een beschrijving van de verwachte fysische en chemische kenmerken van het afval dat op korte en lange termijn zal worden gestort, waarbij met name de stabiliteit ervan onder de aan het oppervlak heersende atmosferische/meteorologische wordt vermeld, rekening houdend met de soort van een of meer gewonnen mineralen en de aard van eventuele overbelasting eof ganggesteentemineralen, die tijdens de winningswerkzaamheden worden verplaatst; 2° een classificatie van het afval volgens de toepasselijke indeling, vermeld in bijlage 1.2.1.B van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 december 2003 tot vaststelling van het Vlaamse reglement inzake afvalvoorkoming en -beheer, met bijzondere aandacht voor de gevaarlijke kenmerken van het afval in kwestie; 3° een beschrijving van de chemische stoffen die worden gebruikt tijdens de behandeling van het mineraal, en de stabiliteit van die stoffen;4° een beschrijving van de stortmethode;5° het toe te passen afvalvervoersysteem. Bijlage 5.2.6.2. Beleid ter voorkoming van zware ongevallen en informatie die aan het betrokken publiek moet worden verstrekt 1. Beleid ter voorkoming van zware ongevallen Het beleid ter voorkoming van zware ongevallen en het veiligheidsbeheersysteem van de exploitant moeten in verhouding staan tot de gevaren voor zware ongevallen die de afvalvoorziening oplevert. Bij de uitvoering daarvan zal met de volgende elementen rekening worden gehouden : 1° het preventiebeleid voor zware ongevallen moet de algemene doelen en handelingsbeginselen van de exploitant bevatten met betrekking tot de beheersing van de gevaren voor zware ongevallen;2° het veiligheidsbeheersysteem moet het deel van het algemene beheersysteem omvatten dat betrekking heeft op de organisatiestructuur, de verantwoordelijkheden, de praktijken, de procedures, de processen en de middelen voor de vaststelling en de uitvoering van het beleid ter voorkoming van zware ongevallen;3° het veiligheidsbeheersysteem moet ingaan op de volgende zaken : a) organisatie en personeel - de taken en verantwoordelijkheden van het personeel dat betrokken is bij het beheer van grote gevaren, op alle niveaus van de organisatie;de opleidingsbehoeften van het personeel bepalen en het aanbieden van de noodzakelijke opleidingen, en zorgen voor betrokkenheid van werknemers en, als dat van toepassing is, toeleveringsbedrijven; b) in kaart brengen en evalueren van grote gevaren - de goedkeuring en uitvoering van procedures voor het systematisch in kaart brengen van grote gevaren die voortkomen uit normale of bijzondere werkzaamheden, en beoordeling van de waarschijnlijkheid en ernst ervan;c) operationele controle - de goedkeuring en uitvoering van procedures en instructies voor een veilige exploitatie, met inbegrip van het onderhoud, van de inrichting, processen, apparatuur en tijdelijke stilleggingen;d) management van verandering - de goedkeuring en toepassing van procedures voor de planning van aanpassingen aan of het ontwerp van nieuwe afvalvoorzieningen;e) planning voor noodsituaties - de goedkeuring en toepassing van procedures voor het in kaart brengen van voorzienbare noodsituaties door middel van systematische analyse, en voor het opstellen, testen en beoordelen van noodplannen om op dergelijke noodsituaties te reageren;f) monitoring van de prestaties - de goedkeuring en toepassing van procedures voor de doorlopende beoordeling van de overeenstemming met de doelstellingen van het preventiebeleid voor zware ongevallen en het veiligheidsbeheersysteem van de exploitant, en de mechanismen voor het onderzoeken en het treffen van corrigerende maatregelen in gevallen van niet-naleving.De procedures moeten het systeem van de exploitant voor de rapportage van zware ongevallen of bijna-ongevallen bestrijken, in het bijzonder de voorvallen die te maken hebben met het falen van beschermende maatregelen, alsook het onderzoek daarnaar en de follow-up op basis van de verworven kennis; g) audit en toetsing - de goedkeuring en toepassing van procedures voor de periodieke systematische toetsing van het preventiebeleid voor zware ongevallen en de effectiviteit en geschiktheid van het veiligheidsbeheersysteem;de gedocumenteerde toetsing van de prestaties van het beleid en het veiligheidsbeheersysteem en de bijstelling daarvan door het hoger kader. » 2. Informatie die aan de door de federale overheid aangewezen instantie bevoegd voor civiele veiligheid moet worden bezorgd met oog op de kosteloze en automatische verstrekking van deze informatie aan het betrokken publiek.1. De naam van de exploitant en het adres van de afvalvoorziening;2. De identiteit, met vermelding van de beklede functie, van de persoon die de informatie verstrekt; 3. Een bevestiging dat de afvalvoorziening is onderworpen aan de afdeling 5.2.6 en bijlagen 5.2.6.1 tot 5.2.6.3 van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne en, indien van toepassing, dat de informatie met betrekking tot de in artikel 5.2.6.3.2. bedoelde elementen bij de bevoegde autoriteit is ingediend; 4. Een uitleg in duidelijke en begrijpelijke woorden van de werkzaamheid of werkzaamheden die op het terrein worden verricht;5. De gangbare namen of de generieke namen of de algemene gevarenclassificatie van de stoffen en preparaten die bij de afvalvoorziening zijn betrokken, alsook van het afval dat tot een zwaar ongeval zou kunnen leiden, met een indicatie van hun belangrijkste gevaarskenmerken;6. Algemene informatie over de aard van de gevaren voor zware ongevallen, met inbegrip van de potentiële effecten daarvan op de omwonende bevolking en het omliggende milieu;7. In zoverre beschikbaar, adequate informatie over de maatregelen die de betrokken bevolking moet nemen en over de manier waarop ze zich moeten gedragen in het geval van een zwaar ongeval;8. Een bevestiging dat de exploitant, in samenwerking met de nooddiensten, verplicht is adequate regelingen te treffen op het terrein om zware ongevallen aan te pakken en de effecten ervan tot een minimum te beperken;9. Gegevens van de plaats waar verdere relevante informatie kan worden verkregen, behoudens de geheimhoudingsverplichtingen die overeenkomstig de wettelijke openbaarheidregels kunnen ingeroepen worden. Bijlage 5.2.6.3. Criteria voor het bepalen van de indeling van afvalvoorzieningen Een afvalvoorziening wordt ingedeeld in categorie A als een van de volgende criteria is vervuld : 1° falen of incorrecte werking, zoals de instorting van een berg of de breuk van een dam, zou kunnen leiden tot een zwaar ongeval, op basis van een risicobeoordeling waarbij rekening wordt gehouden met factoren zoals de huidige of toekomstige omvang, de ligging en de gevolgen voor het milieu van de afvalvoorziening;2° de afvalvoorziening bevat afval dat, overeenkomstig afdeling 4 van hoofdstuk II van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 december 2003 tot vaststelling van het Vlaams reglement inzake afvalvoorkoming en -beheer als gevaarlijk wordt aangemerkt;3° de afvalvoorziening bevat stoffen of preparaten, die volgens deel II van bijlage 7 bij titel I van het VLAREM, boven een bepaalde drempel als gevaarlijk worden aangemerkt.» HOOFDSTUK V. - Slotbepalingen

Art. 16.Dit besluit treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad.

Art. 17.De Vlaamse minister, bevoegd voor het Leefmilieu en het Waterbeleid, is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 6 juni 2008.

De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Openbare Werken, Energie, Leefmilieu en Natuur, H. CREVITS

^