gepubliceerd op 14 mei 2004
Besluit van de Vlaamse regering tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap zonder rechtspersoonlijkheid Agentschap voor Landbouw en Visserij
2 APRIL 2004. - Besluit van de Vlaamse regering tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap zonder rechtspersoonlijkheid Agentschap voor Landbouw en Visserij
De Vlaamse regering, Gelet op artikel 87, § 1, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen;
Gelet op het kaderdecreet Bestuurlijk Beleid van 18 juli 2003, in het bijzonder artikel 6, § 2;
Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de Begroting, gegeven op 22 januari 2004;
Gelet op het verzoek aan de Raad van State om advies te geven binnen een termijn van dertig dagen;
Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 9 maart 2004, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Overwegende dat het wenselijk is voor een efficiënte vervulling van sommige taken van beleidsuitvoering inzake landbouw en visserij, binnen het Vlaams Ministerie van Landbouw en Visserij, een intern verzelfstandigd agentschap zonder rechtspersoonlijkheid op te richten;
Op voorstel van de Vlaamse minister van Leefmilieu, Landbouw en Ontwikkelingssamenwerking;
Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Benaming, doel en taakstelling van het agentschap
Artikel 1.Binnen het Vlaams Ministerie van Landbouw en Visserij wordt een intern verzelfstandigd agentschap zonder rechtspersoonlijkheid opgericht onder de benaming Agentschap voor Landbouw en Visserij, hierna het agentschap te noemen.
Het agentschap wordt opgericht voor de uitvoering van het beleid inzake landbouw en visserij.
Het agentschap behoort tot het beleidsdomein Landbouw en Visserij.
Art. 2.Het agentschap heeft als missie het tijdig, correct en efficiënt uitvoeren van maatregelen die op Europees en Vlaams niveau voor de landbouw en de visserij worden genomen op het vlak van het markt- en inkomensbeleid, het structuurbeleid, het agrarische plattelandsbeleid en het productkwaliteitsbeleid met het oog op het stimuleren van een duurzame landbouw en visserij.
Art. 3.§ 1. Het agentschap heeft tot taak : 1° het beheren van maatregelen die op Europees en Vlaams vlak voor de landbouw en de visserij worden genomen inzake het markt- en inkomensbeleid;2° het beheren van maatregelen die op Europees en Vlaams vlak voor de landbouw en de visserij worden genomen inzake het structuurbeleid, het agrarische plattelandsbeleid en het landbouwpromotiebeleid;3° het beheren van maatregelen die op Europees en Vlaams vlak voor de landbouw en de visserij worden genomen inzake het productkwaliteitsbeleid, de controle en de supervisie op kwaliteitsnormen;4° het functioneren als erkend betaalorgaan voor het beheer en de correcte uitbetaling en inning van alle subsidies en heffingen van het Europees Oriëntatie en Garantiefonds, Afdeling Garantie, genoemd in artikel 1 van het besluit van de Vlaamse regering van 28 maart 2003 tot oprichting van een Vlaams betaalorgaan voor het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw, afdeling Garantie;5° het uitvoeren van opdrachten voor en het verlenen van diensten aan andere overheden en derden voorzover het past in de missie;6° het uitbetalen van alle wettelijke vergoedingen en het innen van retributies en financiële middelen die verbonden zijn aan de hiervoor vermelde taken en opdrachten. § 2. De Vlaamse minister, bevoegd voor het beleidsdomein Landbouw en Visserij, hierna de minister te noemen, kan het agentschap belasten met bijzondere opdrachten, voorzover die passen in de missie en taakstelling.
Art. 4.De concretisering van de wijze waarop het agentschap zijn taken moet vervullen, met strategische en operationele doelstellingen, wordt geregeld in de in artikel 7 bedoelde beheersovereenkomst.
Overeenkomstig artikel 9, § 1, 1°, van het kaderdecreet Bestuurlijk Beleid van 18 juli 2003, regelt de beheersovereenkomst de concretisering van de wijze waarop het agentschap zijn taken moet vervullen, met strategische en operationele doelstellingen, beschreven aan de hand van meetbare criteria.
Art. 5.Bij het uitoefenen van zijn missie en taken treedt het agentschap op namens de rechtspersonen Vlaamse Gemeenschap en Vlaams Gewest. HOOFDSTUK II. - Aansturing en leiding van het agentschap
Art. 6.Het agentschap ressorteert onder het hiërarchische gezag van de minister.
Art. 7.De minister stuurt het agentschap aan, inzonderheid via de beheersovereenkomst.
Art. 8.Overeenkomstig artikel 6, § 3, van het kaderdecreet Bestuurlijk Beleid van 18 juli 2003 is het hoofd van het agentschap belast met de algemene leiding, de werking en de vertegenwoordiging van het agentschap, onverminderd de mogelijkheid tot delegatie en subdelegatie van die bevoegdheid. Een algemeen directeur kan het hoofd van het agentschap bijstaan. HOOFDSTUK III. - Delegatie van beslissingsbevoegdheden
Art. 9.§ 1. Het hoofd van het agentschap heeft beslissingsbevoegdheid voor alle aangelegenheden, bedoeld in het besluit van de Vlaamse regering van 10 oktober 2003 tot regeling van de delegatie van beslissingsbevoegdheden aan de hoofden van de intern verzelfstandigde agentschappen van de Vlaamse overheid. § 2. Naast de delegaties betreffende de aangelegenheden in § 1, worden aan het hoofd van het agentschap volgende specifieke delegaties verleend : 1° de beslissingen inzake het beheer van referentiehoeveelheden en maxima in de vorm van premierechten, quota of andere, die gerelateerd zijn aan steunregelingen en maatregelen tot beheersing van de productie in het kader van het markt- en inkomensbeleid van het gemeenschappelijk landbouwbeleid;2° de beslissingen inzake het beheer van het Vlaamse gedeelte van de nationale reserves van de hiervoor vermelde hoeveelheden en maxima;3° de beslissingen inzake het beheer en de uitbetaling van de toegekende gewestwaarborg op investerings- en vestigingskredieten aan landbouwers, reders en coöperaties. § 3. Bij het gebruik van de in dit artikel bedoelde delegaties gelden de algemene regelingen, voorwaarden en beperkingen, zoals vervat in het in § 1, vermeld besluit, met inbegrip van de bepalingen inzake subdelegatie, de regeling bij vervanging en de verantwoording. HOOFDSTUK IV. - Controle en toezicht
Art. 10.Onverminderd de artikelen 9, 33 en 34 van het kaderdecreet Bestuurlijk Beleid van 18 juli 2003 met betrekking tot informatieverstrekking, rapportering, interne controle en interne audit, is de minister verantwoordelijk voor de opvolging van en het toezicht op het agentschap.
Art. 11.Overeenkomstig artikel 34 van het kaderdecreet Bestuurlijk Beleid van 18 juli 2003 evalueert de entiteit Interne Audit van de Vlaamse Gemeenschap de interne controlesystemen van het agentschap en kan eventueel administratieve onderzoeken instellen.
In het kader van de erkenning als EU-betaalorgaan, in de zin van de verordening (EG) nr. 1663/95, vervult de entiteit Interne Audit van de Vlaamse Gemeenschap de interne auditfunctie in het agentschap met betrekking tot de bedrijfsprocessen die gerelateerd zijn aan het beheer van de steunmaatregelen in het kader van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw, afdeling Garantie.
Art. 12.De daartoe aangewezen diensten van het Vlaamse ministerie dat verantwoordelijk is voor de financiële en budgettaire aangelegenheden, zijn bevoegd voor de financiële controle en de certificering van de rekeningen.
Voor de door de Europese Unie gefinancierde uitgaven van het betaalorgaan uit hoofde van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw, afdeling Garantie, worden de hierop betrekking hebbende rekeningen gecertificeerd door een onafhankelijke instantie die daartoe over de technische bekwaamheden beschikt en te werk gaat volgens internationaal aanvaarde normen voor accountantsonderzoek.
Art. 13.De minister kan, in het kader van de opvolging en de uitoefening van het toezicht, op ieder ogenblik aan het hoofd van het agentschap informatie, rapportering en verantwoording vragen over bepaalde aangelegenheden, zowel op geaggregeerd niveau als op het niveau van individuele onderwerpen en dossiers. HOOFDSTUK V. - Raadgevend comité
Art. 14.§ 1. Bij het agentschap wordt een raadgevend comité opgericht, hierna het comité te noemen. § 2. Het comité heeft alleen een adviserende bevoegdheid en geen beslissingsbevoegdheid. § 3. Het comité heeft als doel de kwaliteit van de geleverde diensten aan de klanten van het agentschap te optimaliseren door het agentschap te adviseren in verband met de toepassings- en uitvoeringsvoorwaarden in de domeinen die tot de bevoegdheid van het agentschap behoren. Het doet dat met het oog op de objectiviteit en het evenwicht van de te nemen maatregelen in de sectoren en deelsectoren.
Art. 15.Het raadgevend comité is samengesteld uit vertegenwoordigers van de volgende maatschappelijke geledingen : 1° de verenigingen van producenten die actief zijn in de land- en tuinbouwsector;2° de verenigingen van vissers en reders;3° de verenigingen van bedrijven die productiemiddelen toeleveren aan de land- en tuinbouwsector of aan de visserijsector;4° de verenigingen van bedrijven die land- en tuinbouwproducten of producten van de visserijsector verhandelen en verwerken;5° de verenigingen van dienstverlenende bedrijven en instellingen die actief zijn in de land- en tuinbouwsector of de visserijsector.
Art. 16.De minister stelt het aantal leden vast dat in het raadgevend comité zitting heeft. De minister bepaalt welke organisaties, behorend tot de maatschappelijke geledingen, bedoeld in artikel 20, een vertegenwoordiging in het raadgevend comité kunnen afvaardigen, en, voor elke betrokken organisatie, het aantal vertegenwoordigers in het raadgevend comité. Minimaal de helft van de leden van het raadgevend comité moet gekozen worden uit de verenigingen, bedoeld in artikel 20, 1°.
De minister wijst de personen aan die in het raadgevend comité zitting hebben, op voordracht van de organisaties, bedoeld in het eerste lid.
De minister stelt de vergoedingen van de leden van het raadgevend comité vast.
De minister kan nadere regels vaststellen betreffende de werking van het raadgevend comité. HOOFDSTUK VI. - Slotbepalingen
Art. 17.De Vlaamse regering stelt de datum vast waarop dit besluit in werking treedt.
Art. 18.De Vlaamse minister, bevoegd voor het Landbouwbeleid, en de Vlaamse minister, bevoegd voor de Landbouwscholing, zijn, ieder wat hem of haar betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 2 april 2004.
De minister-president van de Vlaamse regering, B. SOMERS De Vlaamse minister van Leefmilieu, Landbouw en Ontwikkelingssamenwerking, J. TAVERNIER