gepubliceerd op 10 juli 2009
Besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap houdende uitvoering van sommige bepalingen van het decreet van 26 maart 2009 tot vaststelling van de voorwaarden voor de erkenning en de subsidiëring van de jeugdorganisaties
14 MEI 2009. - Besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap houdende uitvoering van sommige bepalingen van het decreet van 26 maart 2009 tot vaststelling van de voorwaarden voor de erkenning en de subsidiëring van de jeugdorganisaties
De Regering van de Franse Gemeenschap, Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, inzonderheid op artikel 20;
Gelet op het decreet van 26 maart 2009 tot vaststelling van de voorwaarden voor de erkenning en de subsidiëring van de jeugdorganisaties, inzonderheid op de artikelen 11, 1°, 33, 34, 35, 62, 67, 68, 69, 80, 81, 82, 83, 84, 85;
Gelet op het advies van de adviescommissie voor de jeugdorganisaties, gegeven op 12 maart 2009;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 30 maart 2009;
Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting van 14 mei 2009;
Gelet op het advies 46.453/4 van de afdeling wetgeving van de Raad van State, gegeven op 15 april 2009, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Overwegende dat de dringende noodzakelijkheid wordt aangevoerd omdat de bepalingen van dit besluit de overgangsbepalingen van het voormelde decreet uitvoeren, die van dien aard zijn dat ze onmiddellijk, bij de inwerkingtreding van het decreet, moeten worden toegepast. Aangezien die overgangsbepalingen - en de uitvoering ervan door de Regering van de Franse Gemeenschap - de voorwaarden bieden voor het behoud van de subsidiëring van de verenigingen waarop ze betrekking hebben, moet dit besluit onverwijld worden goedgekeurd, des te meer daar het naderende einde van deze legislatuur het risico inhoudt dat, indien dit besluit niet daarvóór wordt goedgekeurd, de goedkeuring ervan zou worden vertraagd ten nadele van de betrokken verenigingen en, meer in het algemeen, van de personen voor wie die activiteiten worden georganiseerd;
Wat de artikelen 2, 3, 4, 5, 6, 9 en 10 betreft die niet door de Raad van State werden onderzocht ondanks de aanvraag om advies die aan hem werd gericht, gelet op artikel 3, § 1, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, en overwegende dat de dringende noodzakelijkheid wordt aangevoerd omdat de bepalingen die de afdeling wetgeving voor onderzoek werden voorgelegd, bepalingen van het decreet uitvoeren die van toepassing zijn te rekenen vanaf de inwerkingtreding van het decreet, en overwegende dat ze financieringsbronnen inhouden voor de jeugdorganisaties waarop ze betrekking hebben, zodat ze onverwijld moeten worden goedgekeurd, aangezien het naderende einde van de legislatuur het risico inhoudt, indien ze niet daarvóór worden goedgekeurd, de goedkeuring ervan te vertragen ten nadele van de betrokken verenigingen en, meer in het algemeen, van de personen voor wie die activiteiten worden georganiseerd;
Op de voordracht van de Minister van Jeugd en Onderwijs voor Sociale Promotie van de Franse Gemeenschap;
Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen
Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit, wordt verstaan onder : 1° « Decreet » : het decreet van 26 maart 2009 tot vaststelling van de voorwaarden voor de erkenning en de subsidiëring van de jeugdorganisaties; 2° « J.O. » : de jeugdorganisaties bedoeld in de bepalingen van het decreet waarvan dit besluit uitvoering houdt; 3° « Dienst voor de Jeugd » : de Dienst voor de Jeugd van de Algemene Directie Cultuur van het Ministerie van de Franse Gemeenschap; 4° « A.C.J.O. » : Adviescommissie voor de jeugdorganisaties, opgericht bij artikel 37 van het decreet; 5° « Minister » : het lid van de Regering bevoegd voor de Jeugd. HOOFDSTUK II. - Uitvoering van de maatregelen bedoeld in hoofdstuk V van het decreet
Art. 2.De Dienst voor de Jeugd betaalt de forfaitaire aanvullende subsidies bedoeld in de artikelen 33, 34 en 35 uit binnen de 60 dagen nadat de Minister zijn opdracht heeft gegeven. HOOFDSTUK III. - Uitvoering van de maatregelen inzake steun voor tewerkstelling in de jeugdorganisaties, bedoeld in hoofdstuk IX van het decreet
Art. 3.Het aantal betrekkingen bedoeld in artikel 67 van het decreet is 41.
Zodra de Minister het vorstel van de A.C.J.O. heeft gekregen, geeft hij de Dienst voor de Jeugd opdracht de forfaitaire aanvullende subsidies uit te betalen aan de jeugdorganisaties bedoeld in het voorstel van de A.C.J.O. in verhouding tot het aantal betrekkingen bedoeld in het eerste lid, voor zover de voormelde jeugdorganisaties, voor de betrokken betrekkingen, een steun genieten bepaald in artikel 1 van het decreet van 25 april 2002 betreffende de tegemoetkomingen ter bevordering van de indienstneming van niet-werkende werkzoekenden door de plaatselijke, gewestelijke en gemeenschapsoverheden, door bepaalde werkgevers in de niet-commerciële sector, het onderwijs en de commerciële sector.
De Dienst voor de Jeugd betaalt de subsidies bedoeld in vorig lid uit binnen de 60 dagen nadat de Minister zijn opdracht heeft gegeven.
Art. 4.§ 1. De Dienst voor de Jeugd is de Dienst die door de Regering wordt aangesteld voor de toepassing van artikel 68 van het decreet.
Hij betaalt binnen de 60 dagen nadat de Minister de opdracht heeft gegeven, het bedrag van de aanvullende subsidie bedoeld in artikel 68 van het decreet uit volgens de verdeling van de beschikbare begroting verricht door de Minister met inachtneming van de regels bedoeld in paragraaf 2. § 2. De aanvullende subsidie toegekend aan de jeugdorganisaties bedoeld in artikel 68, § 1, van het decreet bestaat uit : 1° een vast bedrag, voor elke werker boven 6, van 20 % van het bedrag van 2.708,50 euro, dit is 541,70 euro voor elke betrokken werker en; 2° een veranderlijk bedrag in verhouding tot het aantal werkers boven 6, berekend als volgt : - voor de schijf van 6 tot 15 werkers : 17 % van het bedrag van 2.708,50 euro per werker; - voor de schijf van 15 tot 30 werkers : 21 % van het bedrag van 2.708,50 euro per werker; - voor de schijf van 30 tot 45 werkers : 26 % van het bedrag van 2.708,50 euro per werker; - voor de schijf van 45 werkers en meer : 33 % van het bedrag van 2.708,50 euro per werker.
Art. 5.§ 1. Voor de toepassing van artikel 69 van het decreet, doet de A.C.J.O. een voorstel voor de Regering, waarbij rekening wordt gehouden met het feit dat de aanvullende subsidie bedoeld in artikel 69 van het decreet alleen aan de jeugdorganisaties die de in dit artikel vastgestelde voorwaarden vervullen, worden toegekend. § 2. Kunnen de aanvullende subsidie bedoeld in artikel 69 van het decreet alleen de jeugdorganisaties genieten die minder dan twee betrekkingen in het kader van het vroegere IBFW genieten in de zin van artikel 9, eerste lid, 2°, van het decreet van 24 oktober 2008 tot bepaling van de voorwaarden voor de subsidiëring van de tewerkstelling in de socioculturele sectoren van de Franse Gemeenschap. Onder de jeugdorganisaties die minder dan twee betrekkingen in het kader van het vroegere IBFW genieten, zoals bepaald in het vorige lid, kunnen de aanvullende subsidie bedoeld in artikel 69 van het decreet, en uitsluitend in de verhouding bepaald in de volgende leden, alleen de jeugdorganisaties genieten die een steun voor de werkgelegenheid krijgen voor niet werkende werkzoekenden met toepassing van het decreet van 25 april 2002 betreffende de tegemoetkomingen ter bevordering van de indienstneming van niet-werkende werkzoekenden door de plaatselijke, gewestelijke en gemeenschapsoverheden, door bepaalde werkgevers in de niet-commerciële sector, het onderwijs en de commerciële sector.
Een jeugdorganisatie die geen betrekking in het kader van het vroegere IBFW geniet, zoals bepaald in het eerste lid, kan tot twee bijkomende punten toegekend krijgen, tegen de waarde die aan die punten toegekend wordt bij artikel 14 van het voormelde decreet van 24 oktober 2008.
Een jeugdorganisatie die een halve betrekking in het kader van het vroegere IBFW geniet, zoals bepaald in het eerste lid, kan alleen hoogstens 1,5 punt bijkomend toegekend krijgen, tegen de waarde die aan die punten wordt toegekend bij artikel 14 van het voormelde decreet van 24 oktober 2008.
Een jeugdorganisatie die één betrekking in het kader van het vroegere IBFW geniet zoals bepaald in het eerste lid, kan alleen hoogstens één punt bijkomend toegekend krijgen, tegen de waarde die aan die punten wordt toegekend bij artikel 14 van het voormelde decreet van 24 oktober 2008.
Een jeugdorganisatie die 1,5 betrekking in het kader van het vroegere IBFW geniet zoals bepaald in het eerste lid, kan hoogstens een halve punt toegekend krijgen, tegen de waarde die aan die punten wordt toegekend bij artikel 14 van het voormelde decreet van 24 oktober 2008. § 3. Zodra de Regering het voorstel van de A.C.J.O. heeft ontvangen, binnen de perken van de beschikbare kredieten, geeft de Minister de Dienst voor de Jeugd onverwijld opdracht de aanvullende subsidies uit te betalen aan de jeugdorganisaties bedoeld in het voorstel van de A.C.J.O. De Dienst voor de Jeugd betaalt 85 procent van de in het vorige lid bedoelde subsidies uit binnen de 30 dagen nadat de Minister zijn opdracht heeft gegeven. Het saldo wordt onverwijld uitbetaald zodra de verantwoordingsstukken betreffende het geheel van de subsidie worden ontvangen, uiterlijk binnen de termijn gesteld in artikel 70 van het decreet.
Art. 6.Voor de toepassing van artikel 68, § 2, van het decreet, deelt elke jeugdorganisatie de Dienst voor de Jeugd de toestand van haar werkers tot 31 maart 2009 mee, binnen de 45 dagen volgend op de bekendmaking van het decreet. Ze deelt die informatie mee door de bij dit besluit gevoegde bijlage in te vullen, die de Dienst voor de Jeugd haar kosteloos ter beschikking stelt, ofwel in computerformaat, ofwel, bij ontstentenis daarvan, in drie exemplaren.
Door dit formulier, ingevuld en meegedeeld met inachtneming van het vorige lid, kan de Dienst voor de Jeugd nakijken of de aanvullende subsidies, uitbetaald met toepassing van de artikelen 4 en 5 van dit besluit, verantwoord zijn. HOOFDSTUK IV. - Uitvoering van de overgangsmaatregelen bedoeld in hoofdstuk XII van het decreet
Art. 7.Onverminderd de toepassing van artikel 83 van het decreet, gedurende een maximumperiode van vier jaar, te rekenen vanaf de datum van inwerkingtreding van het decreet, worden de gewaarborgde subsidies bedoeld in artikel 81 van het decreet uitbetaald met inachtneming van de volgende regels en beginselen : 1° voor zover de algemene uitgavenbegroting aangenomen is, betaalt de Dienst voor de Jeugd, uiterlijk op 31 maart, de gewaarborgde subsidie bedoeld in artikel 81, eerste lid, van het decreet uit volgens één van de twee formules bedoeld in de voormelde bepaling;2° uiterlijk op 15 juni 2009, kijkt de Dienst voor de Jeugd na welke gewaarborgde subsidie bedoeld in artikel 81, eerste lid, van het decreet het voordeligst is voor de betrokken verenigingen;3° in voorkomend geval, na de verificatie bedoeld in 2°, verricht de Dienst voor de Jeugd de vereiste regularisaties uiterlijk op 30 juni 2009;4° het resultaat van de verificatie bedoeld in 2° wordt aan de Regering meegedeeld met het oog op de toepassing van artikel 85 van het decreet;5° wat de jeugdorganisaties bedoeld in artikel 83, eerste lid, van het decreet betreft, kijkt de Dienst voor de Jeugd, uiterlijk op 31 januari van de jaren 2010, 2011 en 2012 na of de geïndexeerde subsidies bedoeld in artikel 59 van het decreet hoger zijn dan het bedrag van de voordeligste gewaarborgde subsidie bepaald met toepassing van 2°;6° voor zover de algemene uitgavenbegroting aangenomen is, uiterlijk op 31 maart van de jaren 2009, 2010, 2011 en 2012, betaalt de Dienst voor de Jeugd de subsidie bedoeld in artikel 83, tweede lid, van het decreet uit.Dit geldt ook, in voorkomend geval, voor de subsidies bedoeld in artikel 83, eerste lid, van het decreet.
De Dienst voor de Jeugd betaalt de bedoelde subsidies uit overeenkomstig artikel 70 van het decreet van 24 maart 2009. Hij betaalt 85 % van de tegemoetkomingen in de bezoldigingen van de permanente werkers bedoeld in de artikelen 59 tot 62, 68 en 69 uit, waarbij het saldo van deze wordt uitbetaald in één enkele schijf uiterlijk binnen de drie maanden volgend op het neerleggen bij de administratie van de stukken bedoeld in artikel 71 van dat decreet.
De Regering trekt bij de uitbetaling van die schijven de subsidiedelen af betreffende de vroegere burgerlijke jaren waarvan de jeugdorganisaties de aanwending niet hebben verantwoord.
Art. 8.Om van ambtswege als jeugdbeweging op 1 januari 2009 te worden erkend, dient een jeugdorganisatie die als thematische beweging van ambtswege erkend is met toepassing van artikel 82, § 1, 1° van het decreet, een aanvraag bij de Dienst voor de Jeugd daartoe in, in een computerformaat of, bij ontstentenis daarvan, in drie exemplaren, uiterlijk op 15 april 2009.
De aanvraag wordt ingediend door middel van het formuliermodel gevoegd bij dit besluit en houdt ten minste de volgende informatiegegevens in : 1° de klasse die wordt aangevraagd op grond van de berekening van de gewaarborgde dotatie zoals bedoeld in artikel 82, § 4 van het decreet;2° het aantal leden;3° het aantal lokale groepen;4° het pedagogisch project van de jeugdorganisatie;5° de nadere regels voor de steun aan de lokale groepen;6° het bewijs van de eventuele erkenning als organisator van vakantiekampen. Om het dossier samen te stellen dat bij de aanvraag gevoegd is, gebruikt de vereniging het bij dit besluit gevoegde modelformulier, dat door de Dienst voor de Jeugd kosteloos ter beschikking wordt gesteld, ofwel in computerformaat ofwel, bij ontstentenis daarvan, in drie exemplaren.
Zodra de Dienst voor de Jeugd de aanvraag, waarvan hij de ontvangst uitdrukkelijk bevestigt, heeft ontvangen, legt hij die onverwijld voor advies aan de A.C.J.O. voor, die zich eveneens uitspreekt over de toelating tot het bijzonder stelsel bedoeld in artikel 10.
Als de A.C.J.O. geen advies binnen de maand na de ontvangst van de aanvraag heeft ingediend, wordt het als gunstig geacht, ook als het gaat om de toelating tot het bijzonder stelsel bedoeld in artikel 10.
De Minister beslist over de aanvraag bedoeld in het eerste lid binnen de zes weken na de ontvangst ervan of, indien de A.C.J.O. haar advies uitdrukkelijk uitbrengt binnen de in vorig lid bedoelde termijn, binnen de twee weken hiervan, op een met redenen omkleed voorstel van de Dienst voor de Jeugd, opgesteld in de vorm van een besluit, waarbij, in voorkomend geval, het door de A.C.J.O. uitgebrachte advies wordt gevoegd.
Art. 9.§ 1. Voor de toepassing van artikel 62, tweede lid, van het decreet, wordt het maximumaantal jeugdorganisaties die tot de bijzondere stelsels wordt toegelaten, buiten het bijzonder stelsel bedoeld in hoofdstuk IV van het decreet, door de Minister vastgesteld tot beloop van de beschikbare kredieten.
Voor het jaar 2009 is dat maximumaantal vastgesteld op 18. § 2. De verenigingen die van rechtswege erkend worden met toepassing van artikel 82 van het decreet, behalve deze die bedoeld zijn in artikel 82, § 4, worden tot de bijzondere stelsels toegelaten vanaf de inwerkingtreding van de bepalingen van het decreet die ze erkennen, en tot het einde van de eerste periode van vier jaar volgend op de inwerkingtreding van het decreet, indien en alleen indien : 1° het maximumaantal bedoeld in deze bepaling niet wordt overschreden; 2° gelet op dat maximumaantal, behoudens wat de bijzondere stelsels bedoeld in afdeling I van hoofdstuk IV van het decreet betreft, de A.C.J.O. de Minister een eensluidend advies uitbrengt luidens hetwelk ze hem voorstelt sommige verenigingen bedoeld in het eerste lid toe te laten tot de bijzondere stelsels die ze aanwijst. § 3. Zodra de Minister het advies van de A.C.J.O. heeft ontvangen, geeft hij de Dienst voor de Jeugd onverwijld opdracht de aanvullende subsidies die verschuldigd zijn met toepassing van artikel 62, eerste lid, van het decreet uit te betalen aan de jeugdorganisaties bedoeld in het eensluidend advies van de A.C.J.O. De Dienst voor de Jeugd betaalt de subsidies die bedoeld zijn in vorig lid uit binnen de 60 dagen nadat de Minister zijn opdracht heeft gegeven.
Art. 10.§ 1. De jeugdorganisaties die als jeugdbewegingen erkend zijn met toepassing van artikel 82, § 4, van het decreet, en van artikel 8 van dit besluit, worden toegelaten tot het bijzonder stelsel bedoeld in afdeling I van hoofdstuk IV van het decreet te rekenen vanaf de inwerkingtreding van deze afdeling voor de periode van het eerste vierjarenplan.
Volgens de procedure vastgesteld in artikel 8 van dit besluit, brengt de A.C.J.O. een eensluidend advies voor de Minister uit. Dat advies wordt inzonderheid gebaseerd op de inlichtingen die door die jeugdorganisaties worden meegedeeld krachtens de voormelde bepaling, luidens hetwelk ze hem voorstelt die jeugdorganisaties tot het voormelde bijzonder stelsel toe te laten. Als de A.C.O.J. binnen de maand na de ontvangst van de aanvraag geen advies heeft uitgebracht, wordt dit advies als gunstig geacht, ook als het gaat om de toelating tot het bijzonder stelsel bedoeld in dit artikel. § 2. Zodra de Minister het advies van de A.C.J.O. heeft ontvangen, geeft hij de Dienst voor de Jeugd onverwijld opdracht de met toepassing van artikel 61 van het decreet verschuldigde subsidie uit te betalen aan de jeugdorganisaties bedoeld in het eensluidend advies van de A.C.J.O. De Dienst voor de Jeugd betaalt de in vorig lid bedoelde subsidie uit binnen de 60 dagen nadat de Minister zijn opdracht heeft gegeven.
Art. 11.In afwijking van artikel 82, § 1, 1°, van het decreet, wordt de « UNECOF » (Bond van Studenten van de Franse Gemeenschap) van rechtswege erkend als thematische beweging op 1 januari 2009. HOOFDSTUK V. - Slotbepalingen
Art. 12.Het lid van de Regering bevoegd voor de Jeugd wordt belast met de uitvoering van dit besluit.
Art. 13.Dit besluit treedt in werking op dezelfde datum als de bepalingen van het decreet.
Brussel, 14 mei 2009.
Voor de Regering van de Franse Gemeenschap : De Minister van Jeugd en Onderwijs voor Sociale Promotie, M. TARABELLA