gepubliceerd op 08 mei 2009
Besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap tot vaststelling van het administratief statuut en het geldelijk statuut van het personeel van « Wallonie-Bruxelles International »
5 DECEMBER 2008. - Besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap tot vaststelling van het administratief statuut en het geldelijk statuut van het personeel van « Wallonie-Bruxelles International »
De Regering van de Franse Gemeenschap, Gelet op het samenwerkingsakkoord tussen de Franse Gemeenschap, het Waals Gewest en de Franse Gemeenschapscommissie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest tot oprichting van een gemeenschappelijke entiteit voor de internationale betrekkingen « Wallonie-Bruxelles », gesloten op 20 maart 2008, inzonderheid op de artikelen 3 en 4;
Gelet op het decreet van 9 mei 2008 houdende instemming met het samenwerkingsakkoord tussen de Franse Gemeenschap, het Waals Gewest en de Franse Gemeenschapscommissie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest tot oprichting van een gemeenschappelijke entiteit voor de internationale betrekkingen « Wallonie-Bruxelles », gesloten op 20 maart 2008;
Gelet op de adviezen van de Inspectie van Financiën, gegeven op 24 april en 31 oktober 2007;
Gelet op het protocol nr. 362 van het onderhandelingscomité van sector XVII, gesloten op 17 januari 2008;
Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Ambtenarenzaken van 23 november 2007;
Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting van 23 november 2007;
Gelet op het advies nr. 44.790/2/V van de Raad van State, uitgebracht op 4 augustus 2008 met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van de Minister van Ambtenarenzaken en de minister bevoegd voor de internationale betrekkingen;
Gelet op de beraadslaging van de Regering van 5 december 2008, Besluit : BOEK I. - ADMINISTRATIEF EN GELDELIJK STATUUT VAN DE AMBTENAREN VAN « WALLONIE-BRUXELLES INTERNATIONAL » TITEL I. - Hoedanigheid van ambtenaar, rechten en plichten
Artikel 1.Ambtenaar van « Wallonie-Bruxelles International » is ieder statutair personeelslid dat in vast dienstverband tewerkgesteld is in « Wallonie-Bruxelles International », hierna « de instelling » genoemd.
Art. 2.§ 1. De ambtenaren oefenen hun ambt op loyale, zorgvuldige en integere wijze uit onder het gezag van hun hiërarchische meerderen.
Ze dienen de van kracht zijnde wetten en verordeningen alsmede de procedures en richtlijnen van de overheid waartoe zij behoren, na te leven.
Ze eerbiedigen de werkinstrumenten die hun ter beschikking worden gesteld, gebruiken die om professionele doeleinden en volgens regels die worden vastgesteld door de overheid waaronder ze ressorteren.
Bij hun dagelijks werk nemen ze de administratieve gedragscode in acht die als bijlage I bij dit besluit gaat. § 2. De ambtenaren behandelen de gebruikers van hun dienst welwillend en zonder enige discriminatie. Ze waarborgen de gebruikers een gelijke behandeling, zonder onderscheid inzonderheid op grond van nationaliteit, geslacht, sociale of etnische afkomst, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid. § 3. Buiten de uitoefening van hun ambt vermijden de ambtenaren elke handelwijze die het vertrouwen van het publiek in hun dienst kan aantasten. § 4. Zelfs buiten hun ambt doch ter oorzake ervan, mogen de rijksambtenaren rechtstreeks of bij tussenpersoon, geen giften, beloningen of enig voordeel vragen, eisen of aannemen. § 5. De ambtenaren behandelen hun dossiers en formuleren adviezen voor hun hiërarchische meerderen en het Waalse Gewest, de Regering van de Franse Gemeenschap Wallonië-Brussel en het College van de Franse Gemeenschapscommissie van het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest, hierna Regeringen of College genoemd, onafhankelijk van elke externe invloed, en behartigen geen persoonlijk belang. De ambtenaren nemen geen deel aan een besluitvorming in dossiers waarin ze persoonlijke belangen hebben. § 6. De ambtenaren houden zich permanent op de hoogte van de ontwikkeling van de technieken, regelingen en onderzoeken in de materies waarmee ze beroepshalve belast zijn.
Art. 3.§ 1. De ambtenaren hebben het recht op vrijheid van meningsuiting ten aanzien van de feiten waarvan zij kennis hebben uit hoofde van hun ambt. § 2. Het is hun enkel verboden die feiten bekend te maken die betrekking hebben op 's lands veiligheid, de bescherming van de openbare orde, de financiële belangen van de overheid, het voorkomen en het bestraffen van strafbare feiten, het medisch geheim, de rechten en de vrijheden van de burger, en in het bijzonder op het recht op eerbied voor het privé-leven; dit verbod geldt bovendien voor feiten die betrekking hebben op de voorbereiding van alle beslissingen zolang er nog geen eindbeslissing is genomen alsmede voor feiten die, wanneer zij bekend worden gemaakt, de belangen van de instelling, het Waalse Gewest, de Franse Gemeenschap Wallonië-Brussel of de Franse Gemeenschapscommissie van het Gewest Brussel-Hoofdstad, kunnen schaden.
De bepalingen van voorgaande leden gelden eveneens voor de ambtenaren die hun ambt hebben neergelegd. § 3. De ambtenaren hebben recht op informatie wat alle aspecten betreft die nuttig zijn voor hun taakvervulling. § 4. Iedere ambtenaar heeft het recht inzage te krijgen in zijn persoonlijk dossier en er een kosteloos afschrift van te bekomen. § 5. De deelneming van de ambtenaar aan een overlegde werkonderbreking kan voor die ambtenaar alleen het verlies van de wedde, voor de werkonderbrekingsperiode, tot gevolg hebben. § 6. De ambtenaren hebben recht op de opleiding die nuttig is voor hun werk. Er wordt in die opleiding voorzien overeenkomstig de titels 5 en 6 van dit besluit. § 7. De ambtenaren hebben het recht om met waardigheid te worden behandeld, zowel door hun hiërarchische meerderen als door hun ondergeschikten.
TITEL II. - Algemene bepalingen
Art. 4.De graad is de titel die de ambtenaar in de hiërarchie situeert en hem machtigt tot het bekleden van één van de betrekkingen in de personeelsformatie die met deze graad overeenstemmen.
De graden worden onderverdeeld in rangen en de rangen in niveaus.
Art. 5.De rang bepaalt de betrekkelijke plaats van een graad in zijn niveau.
De rangen worden in niveaus onderverdeeld als volgt : 1. in niveau 1, vijf rangen, aangeduid met letter A;2. in niveau 2+, drie rangen aangeduid met letter B;3. in niveau 2, drie rangen aangeduid met letter C;4. in niveau 3, drie rangen aangeduid met letter D.
Art. 6.De graden worden in rangen onderverdeeld als volgt : 1. in rang A2, de graad van administrateur-generaal;2. in rang A3, de graden van adjunct-administrateur-generaal en inspecteur-generaal;3. in rang A4, de graad van directeur;4. in rang A5, de graad van eerste attaché;5. in rang A6, de graad van attaché;6. in rang B1, de graad van eerste attaché;7. in rang B2, de graad van eerstaanwezend gegradueerde;8. in rang B3, de graad van gegradueerde;9. in rang C1, de graad van eerste assistent;10. in rang C2, de graad van eerstaanwezend assistent;11. in rang C3, de graad van assistent;12. in rang D1, de graad van eerste adjunct;13. in rang D2, de graad van eerstaanwezend adjunct;14. in rang D3, de graad van geschoold adjunct;15. in rang D4, de graad van adjunct.
Art. 7.De ambtenaren-generaal zijn de ambtenaren van de rangen A2 en A3.
De administrateur-generaal wordt bij mandaat in rang A2 aangesteld; de adjunct-administrateur-generaal wordt bij mandaat in rang A3 aangesteld.
Art. 8.De betrekkingen van attaché, gegradueerde, assistent, geschoold adjunct en adjunct kunnen bij werving worden toegekend.
Art. 9.§ 1. De administrateur-generaal coördineert de diensten van de instelling en zorgt voor het samenhangende beheer ervan. Voor de interne affectaties is de administrateur-generaal verantwoordelijk. § 2. De Regeringen stellen, voor elk van hun bevoegdheden, de bevoegdheidsdelegaties vast die ze aan de administrateur-generaal toekennen. Ze sommen de bevoegdheden op die de administrateur-generaal kan subdelegeren.
Art. 10.§ 1. De Regeringen stellen de organieke personeelsformatie van de instelling vast en bepalen de opschriften van de afdelingen en directies.
Elke afdeling staat onder leiding van een ambtenaar-generaal; elke directie staat onder leiding van een directeur.
De organieke personeelsformatie vermeldt de maximale personeelsbehoeften om de aan de instelling opgelegde opdrachten uit te oefenen.
Onder hiërarchische meerdere dient te worden verstaan, iedere ambtenaar-generaal, iedere ambtenaar van rang A4, of A5, of A6, belast met het beheer van een dienst. § 2. Omkaderingsbetrekkingen worden in de rangen A5, B1 en C1 gerangschikt.
Onder in rang A5 gerangschikte omkaderingsbetrekking dient een betrekking te worden verstaan die de verantwoordelijkheid voor de organisatie van een dienst en de evaluatie van het werk van het personeel inhoudt.
Onder in de rangen B1 en C1 gerangschikte omkaderingsbetrekking dient een betrekking te worden verstaan die de verantwoordelijkheid voor de werkorganisatie binnen een team en de controle op de uitvoering ervan inhoudt.
Art. 11.§ 1. Het directiecomité bedoeld in artikel 131 stelt een functionele personeelsformatie vast. § 2. De wijzigingen van de functionele personeelsformatie worden door de administrateur-generaal op het einde van elk semester meegedeeld aan de leden van de Regeringen en van het College bevoegd voor de ambtenarenzaken en de internationale betrekkingen.
Art. 12.Onder vaardigheid wordt een mentaal of lichamelijk vrij stabiele stand verstaan waarmee een individu gekenmerkt wordt.
Vaardigheid is een potentialiteit : ze is vereist om een bepaalde taak te verrichten, maar ze kan latent blijven zolang de uitvoering van sommige activiteiten haar niet te voorschijn laat komen.
Vaardigheden worden door middel van tests of gestandaardiseerde proeven van psychometrische aard gemeten.
Onder capaciteit wordt verstaan : het werkelijke, rechtstreeks waarneembare en meetbare gebruik van een vaardigheid. De capaciteit wordt verworven door middel van een aanvankelijk leerproces; ze wordt verrijkt door de praktijk of door formele processen inzake voortgezette opleiding.
Onder bekwaamheid wordt verstaan : het gebruik van een gestructureerd en hiërarchisch systeem inzake theoretische of procedurele kennis, praktische bedrevenheid en psychosociale gedragingen, met het oog op het produceren van een goed of het presteren van een dienst in een bepaalde context en met een bepaald kwaliteitsniveau. De uitoefening van een bekwaamheid wordt altijd in een concrete toestand vastgesteld en kan van de ene toestand naar de andere worden overgedragen.
Onder bekwaamheidsprofiel wordt verstaan : het geheel van de bijzondere vaardigheden en kennis, of vereiste ervaring in het profiel van het ambt.
Onder transversale bekwaamheden wordt verstaan : de gemeenschappelijke bekwaamheden die vereist zijn voor de uitoefening van verschillende activiteiten.
Art. 13.De procedure voor de toekenning van een betrekking kan één jaar vóór de datum waarop ze werkelijk vacant wordt, voor een bevorderingsambt, en twee jaar vóór de datum waarop ze werkelijk vacant wordt, voor een wervingsambt, beginnen.
Art. 14.§ 1. Er wordt voorzien in de toekenning van een betrekking van directeur, als die betrekking vacant is, opeenvolgend : 1° door mutatie op aanvraag van een ambtenaar van de instelling;2° door bevordering door verhoging in graad. § 2. Er wordt voorzien in de toekenning van een omkaderingsbetrekking van eerste attaché, eerste gegradueerde, eerstaanwezend gegradueerde, eerste assistent, eerstaanwezend assistent, eerste adjunct, eerstaanwezend adjunct en geschoold adjunct door bevordering door verhoging in graad van een ambtenaar van de instelling.
Art. 15.Er wordt voorzien in de toekenning van een wervingbetrekking, als die betrekking vacant is, opeenvolgend door : 1° bevordering door overgang naar het hogere niveau van een ambtenaar van de instelling;2° mobiliteit van ambtenaren van de diensten of instellingen van de Waalse Regering of van de Regering van de Franse Gemeenschap;3° werving.
Art. 16.Wat de mobiliteit van ambtenaren bedoeld in artikel 15, 2°, betreft, stelt het directiecomité een voorlopig voorstel vast, inzonderheid op grond van de beste overeenstemming tussen het bekwaamheidsprofiel van de ambtenaar en het ambtsprofiel.
Dat voorlopige voorstel tot rangschikking van de kandidaten die het als geschikt acht of tot niet rangschikking wordt met redenen omkleed en aan de kandidaten meegedeeld.
Het directiecomité doet een voorstel volgens één van de wijzen bedoeld in artikel 15 alleen als er geen kandidaatstelling is voor de toekenning van de betrekking volgens de vorige wijze of als de Regering beslist heeft de betrekking aan geen kandidaat toe te kennen.
Iedere kandidaat kan, binnen de veertien dagen na de kennisgeving, zijn aan- en opmerkingen laten kennen of een aanklacht indienen bij de voorzitter van het directiecomité. Het directiecomité beslist over de aanklacht, binnen de maand na de ontvangst ervan, na de aanklachtindiener te hebben gehoord, indien deze dit wenst. De aanklachtindiener kan zich door een persoon naar keuze laten vertegenwoordigen.
De met redenen omklede beslissing van het directiecomité over de aan- en opmerkingen of de aanklacht wordt meegedeeld aan de persoon die zijn aan- en opmerkingen heeft laten kennen of die een aanklacht heeft ingediend.
Bij wijziging van het voorlopige voorstel, wordt het met redenen omklede definitieve voorstel aan alle kandidaten meegedeeld.
Art. 17.Elk jaar, vóór 31 januari, publiceert de administrateur-generaal een jaarboek met de namen van de ambtenaren, waarin hun graad, hun diploma, hun geboortedatum, het bewijs dat ze geslaagd zijn voor de proef voor geldigverklaring van de verworven bekwaamheden, en een functioneel organogram met vermelding van alle personeelsleden, opgenomen zijn.
Art. 18.De administratieve standplaats van de ambtenaar wordt bepaald op de plaats waar zijn dienst gevestigd is of op elke andere plaats, voor zover deze overeenstemt met de plaats waar hij zijn gewone activiteiten uitoefent.
TITEL III. - Werving en loopbaan HOOFDSTUK I. - Werving
Art. 19.Niemand kan tot ambtenaar worden benoemd als hij niet aan de volgende toelatingsvoorwaarden voldoet : 1° een gedrag hebben dat beantwoordt aan de eisen van het ambt;2° de burgerlijke en politieke rechten genieten;3° voldoen aan de dienstplichtwetten;4° het bewijs leveren dat hij de lichamelijke geschiktheid heeft die vereist is voor het uit te oefenen ambt;5° houder zijn van een diploma of studiegetuigschrift in verband met het niveau van de toe te kennen graad volgens de tabel die als bijlage II gaat;6° de voorwaarden voor de toegang tot de betrekking, vastgesteld bij de vacantverklaring van de betrekking;7° geslaagd zijn voor een vergelijkend wervingsexamen dat door SELOR voor het Waalse Gewest, de Franse Gemeenschap of de instelling wordt georganiseerd;8° een stage met succes hebben gevolgd.
Art. 20.De benoeming heeft uitwerking met ingang van de dag van de toelating tot de stage.
Art. 21.De hoedanigheid van ambtenaar wordt bekrachtigd door de eed die wordt afgelegd in de bewoordingen vastgesteld bij artikel 2 van het decreet van 20 juli 1831. HOOFDSTUK II. - Stage
Art. 22.De stage duurt één jaar voor de kandidaat-ambtenaren van de niveaus 1 en 2+ en zes maanden voor de kandidaat-ambtenaren van de niveaus 2 en 3.
Voor de berekening van de duur van de stage, worden alle perioden gedurende welke de stagiair zich in de stand dienstactiviteit bevindt, in aanmerking genomen.
Met uitzondering van de jaarlijkse vakantieperioden, de syndicale verloven, de omstandigheidsverloven, de verloven wegens overmacht, de verloven voor de uitoefening van een ambt in een ministerieel kabinet van een lid van de Waalse Regering, de Regering van de Franse Gemeenschap Wallonië-Brussel of van het College van de Franse Gemeenschapscommissie van het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest, schorsen de verlofperioden waarop de stagiair van de niveaus 1 of 2+ recht hebben echter de duur van de stage, als hun totale duur meer dan veertig dagen bedraagt.
Voor de stagiair van de niveaus 2 of 3, bedraagt die totale duur twintig dagen.
Art. 23.De als stagiair te benoemen geslaagde wordt aangesteld overeenkomstig de artikelen 95 tot 98. Hij wordt als stagiair door de administrateur-generaal benoemd.
De benoeming als stagiair heeft een onmiddellijke uitwerking. Ze heeft evenwel uitwerking : 1° op het einde van elke ongeschiktheidsperiode van de stagiair, voor zover deze uit de uitvoering van wettelijke verplichtingen voortvloeit;2° op het einde van een periode van hoogstens drie maanden, aangevraagd door een geslaagde om een activiteit als zelfstandige in hoofdzaak af te handelen;3° op het einde van elke ongeschiktheidsperiode van de stagiair voortvloeiend uit een geval van overmacht, voor zover ze niet langer dan zes maanden duurt.
Art. 24.§ 1. De evaluatieverslagen van de stagiairs van de niveaus 1 en 2+ worden collegiaal opgesteld door de ambtenaar van ten minste rang A4 waaronder de stagiair ressorteert en door de directie vorming van de instelling. § 2. De evaluatieverslagen van de stagiairs van de niveaus 2 en 3 worden opgesteld door de ambtenaar van ten minste rang A4 waaronder de stagiair ressorteert.
De ambtenaar van ten minste rang A4 zendt de evaluatieverslagen aan de administrateur-generaal over. § 3. Als de stagiair zijn stage binnen een ministerieel kabinet van een Lid van de Regeringen of van het College verricht, stelt de betrokken minister of diens afgevaardigde de evaluatieverslagen bedoeld in de §§ 1 en 2 op. Ze worden aan de administrateur-generaal overgezonden.
Art. 25.§ 1. De criteria voor de evaluatie van de stagiair worden hem bij het begin van de stage meegedeeld. Die zijn criteria voor de beoordeling van de prestaties en criteria voor de beoordeling van de vaardigheden.
De criteria voor de beoordeling van de prestaties zijn de volgende : - kwaliteit van het werk (kwaliteit en stand van voltooiing van het werk - zonder rekening te houden met het kwantitatieve rendement), zorgvuldigheid, juistheid en nauwkeurigheid; - kwantiteit van het werk (hoeveelheid in een bepaalde tijdsspanne uitgevoerd buiten beschouwing van de kwaliteit van het werk - capaciteit van de beoordeelde ambtenaar om alle taken van zijn ambt uit te voeren); - veelzijdigheid (capaciteit om verschillende werkzaamheden uit te voeren en andere posities te bekleden als deze die aan de stagiair worden toevertrouwd); - beschikbaarheid (reactie van betrokkene op dwingende toestanden voortvloeiend uit bijzondere omstandigheden of uit een verandering van de werkomgeving); - creativiteit, initiatief (capaciteit van de stagiair nieuwe ideeën te vinden en aan te moedigen om te reageren op onverwachte gebeurtenissen); - teamgeest en sociabiliteit (capaciteit van de stagiair in groepsverband te werken met het oog op het verwezenlijken van een gemeenschappelijk doel en het bijdragen tot het behoud van een aangename omgeving); - zin voor solidariteit (bereidheid zijn collega's te helpen). § 2. De criteria voor de beoordeling van de vaardigheden zijn de volgende : - inschakeling in het arbeidsproces (kennis van het milieu, van de instellingen en besturen van het Gewest en de Gemeenschap, van de doelstellingen van de dienst); - leren van het ambt (beheersing van de reglementen en van de gegevens in verband met het ambt, kennis van de context, contacten); - gepastheid van het ambt; - geschiktheid om te evolueren. § 3. De evaluatieverslagen worden opgemaakt op een document waarvan het model in bijlage IV voorkomt.
De evaluatie wordt opgemaakt na een gesprek met de stagiair.
Art. 26.De stagiair volbrengt de stage met succes indien hij aan de meerderheid van de evaluatiecriteria voldoet.
Art. 27.Het eerste verslag wordt vóór het einde van de derde maand voorgelegd, voor de stagiairs van de niveaus 1 en 2+, en vóór het einde van de tweede maand, voor de stagiairs van de niveaus 2 en 3.
Het tweede verslag wordt vóór het einde van de negende maand voorgelegd, voor de stagiairs van de niveaus 1 en 2+, en vóór het einde van de vierde maand, voor de stagiairs van de niveaus 2 en 3.
Art. 28.Wanneer uit één van de verslagen blijkt dat de stagiair niet voldoet aan de stage, kan de administrateur-generaal, reeds vóór het einde van de stage, de zaak aan de stagecommissie voorleggen, om : - te beslissen over een verlenging van de stage voor een duur die niet langer kan zijn dan de helft van de oorspronkelijke duur van de stage; - te beslissen over een verandering van ambt binnen de instelling; - te beslissen over het ontslag van de stagiair.
Bij verlenging van de stage, wordt een verslag uiterlijk één maand vóór het einde van de stage voorgelegd.
De verandering van ambt brengt van rechtswege de verlenging van de stage met zich mede voor een duur die niet langer kan zijn dan de helft van de oorspronkelijke duur van de stage.
Art. 29.§ 1. De stagecommissie is samengesteld uit de ambtenaren-generaal van de instelling.
De commissie wordt door de administrateur-generaal voorgezeten. § 2. De zaak kan aan de commissie worden voorgelegd door de directeur van vorming van de instelling of door de stagiair zodra uit één van de twee verslagen blijkt dat de stagiair aan de stage niet voldoet. De zaak kan aan de commissie door de directeur van vorming van de instelling worden voorgelegd indien uit de twee verslagen of uit het verslag betreffende de verlenging van de stage blijkt dat de stagiair niet aan de stage voldoet.
Na de stagiair te hebben gehoord, kan de commissie de Regeringen voorstellen de stage te verlengen of de stagiair van ambt te laten veranderen.
De commissie kan het ontslag van de stagiair voorstellen. De voorzitter van de commissie geeft zonder verwijl kennis van het voorstel tot ontslag aan de stagiair.
Als een voorstel tot ontslag wordt ingediend, kan de stagiair beroep aantekenen vóór de raad van beroep bedoeld in artikel 156.
De Regeringen nemen hun beslissing binnen een termijn van 30 dagen vanaf de datum van ontvangst van het advies van de raad van beroep, dat binnen de in artikel 169 bedoelde termijn wordt uitgebracht.
Als er binnen die termijn geen beslissing wordt genomen, wordt de beslissing als gunstig voor de stagiair geacht.
Art. 30.De Regeringen voeren de benoeming in vast verband van de stagiair uit.
Art. 31.De stagiair die de Regeringen beslissen gedurende de stage of op het einde van de stage te ontslaan, omdat hij een onvoldoende stage heeft volbracht, krijgt, behalve bij overmacht, een opzegtermijn van drie maanden.
TITEL III. - Lichamelijke geschiktheid
Art. 32.De door de administrateur-generaal aangestelde geslaagde wordt onderworpen aan een gezondheidsbeoordeling, voorafgaand aan de stage, uitgevoerd met toepassing van de artikelen 26 tot 29 van het koninklijk besluit van 28 mei 2003 betreffende het gezondheidstoezicht op de werknemers.
Wanneer de geslaagde, na de voorafgaande gezondheidsbeoordeling, als ongeschikt voor een bepaalde periode wordt verklaard door de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer, wordt hij niet tot de stage toegelaten en wordt hij voor die periode afgekeurd.
Wanneer de geslaagde, na de voorafgaande gezondheidsbeoordeling, als definitief ongeschikt wordt verklaard door de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer, wordt hij niet tot de stage toegelaten en wordt hij uit de reserve gezet.
Art. 33.Wanneer de geslaagde geen gevolg heeft gegeven aan twee opeenvolgende oproepingen van de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer, waarbij de tweede bij een ter post aangetekend schrijven werd gericht, brengt deze daar zonder verwijl de administrateur-generaal op de hoogte van, die de gepaste maatregelen treft om de geslaagde uit de reserve te zetten, behoudens om een als toelaatbaar geachte reden. HOOFDSTUK IV. - Mandaten
Art. 34.De ambtenaren vermeld in artikel 3, § 3 van het samenwerkingsakkoord tussen de Franse Gemeenschap, het Waals Gewest en de Franse Gemeenschapscommissie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest tot oprichting van een gemeenschappelijke entiteit voor de internationale betrekkingen « Wallonie-Bruxelles » worden bij mandaat aangesteld overeenkomstig de door de Regeringen vast te stellen bepalingen, vermeld in Boek II van dit besluit. HOOFDSTUK V. - Loopbaan Afdeling I. - Algemene bepalingen
Art. 35.Er zijn twee soorten bevorderingen : 1. de bevordering door verhoging in graad;2. de bevordering door overgang naar het hogere niveau.
Art. 36.Bij het begin van elk jaar, stelt de administrateur-generaal de Regeringen het jaarlijks wervings- en bevorderingsplan dat in de begroting wordt opgenomen, voor, stelt hij de vacant te verklaren betrekkingen voor, samen met een profiel van het ambt en de te raadplegen wervingsreserves.
De keuze van de te raadplegen reserves wordt door het directiecomité bepaald en met redenen omkleed, waarbij het profiel van het ambt van de toe te kennen betrekkingen in aanmerking wordt genomen, met dien verstande dat identieke reserves voor gelijksoortige betrekkingen zullen worden gebruikt.
De Regeringen melden ontvangst van het jaarplan en beschikken, vanaf de dag van de ontvangst van het plan, over zestig dagen om hun beslissing aan de administrateur-generaal mee te delen.
Als de Regeringen geen toestemming of weigering binnen de gestelde termijn hebben gegeven, wordt het jaarplan als aanvaard geacht.
Art. 37.Het aantal bevorderingsbetrekkingen, buiten de omkaderingsbetrekkingen, wordt vastgesteld volgens de volgende normen : Voor rang A5, op ten minste 30 % van het totaal van de betrekkingen van de rangen A5 en A6;
Voor rang B1, op ten minste 16 % van het totaal van de betrekkingen van niveau 2+;
Voor rang B2, op ten minste 30 % van het totaal van de betrekkingen van niveau 2+;
Voor rang C1, op ten minste 16 % van het totaal van de betrekkingen van niveau 2;
Voor rang C2, op ten minste 30 % van het totaal van de betrekkingen van niveau 2;
Voor rang D1, op ten minste 20 % van het totaal van de betrekkingen van niveau 3;
Voor rang D2, op ten minste 30 % van het totaal van de betrekkingen van niveau 3;
Voor de rangen D3 en D4, op ten minste 50 % van het totaal van de betrekkingen van niveau 3.
De Regeringen benoemen de ambtenaren die worden bevorderd.
Art. 38.§ 1. De bevordering door verhoging in graad is de benoeming in de onmiddellijk hogere graad van hetzelfde niveau als dat waartoe de ambtenaar behoort. Ze is afhankelijk van een vacante betrekking. § 2. De bevordering door verhoging in graad heeft uitwerking met ingang van de eerste dag van de maand volgend op de benoeming. Wanneer de betrekking op de datum van de benoeming nog bezet is, heeft deze evenwel uitwerking met ingang van de eerste dag volgend op de datum waarop de betrekking ophoudt werkelijk bezet te zijn.
Art. 39.De bevordering door verhoging naar het hogere niveau is de benoeming in een wervingsniveau dat hoger is dan het niveau waartoe de ambtenaar behoort. Ze is afhankelijk van een vacante betrekking van die graad.
De bevordering door overgang naar het hogere niveau heeft uitwerking met ingang van de eerste dag van de maand volgend op de benoeming.
Wanneer de betrekking op de datum van de benoeming nog bezet is, heeft deze evenwel uitwerking met ingang van de eerste dag volgend op de datum waarop de betrekking ophoudt werkelijk bezet te zijn.
Art. 40.De procedure voor de oproep tot kandidaten voor de vacant verklaarde betrekkingen wordt overeenkomstig het tweede tot zevende lid vastgesteld.
De voorwaarden moeten vervuld zijn op de dag van de vacantverklaring van de betrekking en op de dag van de bevordering of de mutatie.
De oproep tot kandidaten voor de mutatie of de bevordering wordt gelijktijdig bij een ter post aangetekend schrijven overgezonden aan de ambtenaren die tot de personeelsformatie van de instelling behoren.
De oproep tot de kandidaten omvat het profiel van het ambt en de selectie- en rangschikkingscriteria.
Op straffe van nietigheid, is de termijn voor de indiening van de kandidaturen eenentwintig dagen te rekenen vanaf de tweede werkdag volgend op de dag waarop het aan de kandidaten gerichte bericht betreffende de vacature bij de post wordt ingediend. De procedure voor de oproep tot kandidaten kan niet tussen 15 juli en 31 augustus worden ingezet.
Op straffe van nietigheid vermeldt de persoon die zich voor verschillende betrekkingen kandidaat stelt de betrekkingen waarvoor hij een voorkeur heeft in dalende volgorde en in Arabische cijfers.
Op straffe van nietigheid, wordt de kandidatuur voor elke betrekking met redenen omkleed en samen met een curriculum vitae volgens het in bijlage V vermelde model ingediend.
De kandidaturen worden bij een ter post aangetekend schrijven ingediend, op straffe van nietigheid. Afdeling II. - Bevordering door verhoging in graad in de graad van
directeur
Art. 41.Door verhoging in graad in de graad van directeur kan worden bevorderd, de ambtenaar van niveau 1, rang A5 of A6, die voldoet aan de volgende voorwaarden : 1. een niveauanciënniteit van zes jaar tellen;2. het bewijs leveren van de positieve evaluatie;3. geen definitieve en niet doorgehaalde tuchtsanctie ondergaan;4. titularis zijn van het directiebrevet.
Art. 42.Het directiecomité stelt, onder meer op grond van het bekwaamheidsprofiel en van de visie op de uitoefening van de opdracht in verband met de toe te kennen betrekking, een voorlopig voorstel op tot rangschikking van kandidaten die het geschikt acht voor : 1. de mutatie;2. de bevordering door verhoging in graad. Het directiecomité doet een voorstel tot bevordering door verhoging in graad alleen als eer geen kandidatuur is voor de toekenning van de betrekking door mutatie of indien de Regering heeft beslist de betrekking aan geen van de kandidaten voor de mutatie toe te kennen.
Het voorlopige voorstel tot rangschikking of niet-rangschikking wordt met redenen omkleed en aan de kandidaten meegedeeld.
Iedere kandidaat kan, binnen de veertien dagen na de mededeling, zijn opmerkingen laten kennen of een bezwaar indienen bij de voorzitter van het directiecomité. Het directiecomité beslist over het bezwaar binnen de maand na de ontvangst ervan, na de bezwaarindiener te hebben gehoord, indien deze dit wenst. De bezwaarindiener kan zich door een persoon naar eigen keuze laten bijstaan.
De met redenen omklede beslissing van het directiecomité over de opmerkingen of het bezwaar wordt meegedeeld aan de persoon die zijn opmerkingen heeft laten kennen of die een bezwaar heeft ingediend.
Bij wijziging van het voorlopige voorstel, wordt het met redenen omklede definitieve voorstel meegedeeld aan alle kandidaten. Afdeling III. - Bevordering door verhoging in graad in de graden van
eerste attaché, eerste gegradueerde, eerste assistent, eerste adjunct
Art. 43.Door verhoging in graad kunnen worden bevorderd : 1. in de graad van eerste attaché, de attaché;2. in de graad van eerste gegradueerde, de eerstaanwezend gegradueerde;3. in de graad van eerste assistent, de eerstaanwezend assistent;4. in de graad van eerste adjunct, de eerstaanwezend adjunct. Voor de omkaderingsbetrekkingen in de rangen B1 en C1, kunnen eveneens door verhoging in graad worden bevorderd : 1. in de graad van eerste gegradueerde, de gegradueerde;2. in de graad van eerste assistent, de assistent.
Art. 44.Voor de omkaderingsbetrekkingen kan door verhoging in graad de ambtenaar worden bevorderd die voldoet aan de volgende voorwaarden : 1. het bewijs leveren van de positieve evaluatie;2. geen definitieve en niet doorgehaalde tuchtsanctie ondergaan;3. geslaagd zijn voor ten minste één proef ter bekrachtiging van bekwaamheid in het betrokken niveau;4. een niveauanciënniteit van zes jaar tellen;5. geslaagd zijn voor een examen van bekwaamheid tot omkadering, dat voor het betrokken niveau wordt georganiseerd, en dat verkregen werd binnen de vier jaar die voorafgaan aan de vacantverklaring van de betrekking;6. een test betreffende de beroepsselectie afleggen, om de overeenstemming tussen het profiel van de geslaagde en de toe te kennen post na te kijken. Het directiecomité doet een voorlopig voorstel tot rangschikking van de kandidaten voor de omkaderingsbetrekkingen in de rangen A5, B1 en C1 op grond van de test bedoeld in punt 6 en op grond van de rangschikking vastgesteld door het examen bedoeld in punt 5.
Het voorlopige voorstel tot rangschikking wordt met redenen omkleed en aan de kandidaten meegedeeld.
Iedere kandidaat kan, binnen de veertien dagen na de mededeling, zijn opmerkingen laten kennen of een bezwaar indienen bij de voorzitter van het directiecomité. Het directiecomité beslist over het bezwaar binnen de maand na de ontvangst ervan, na de bezwaarindiener te hebben gehoord, indien deze dit wenst. De bezwaarindiener kan zich door een persoon naar eigen keuze laten bijstaan.
De met redenen omklede beslissing van het directiecomité over de opmerkingen of het bezwaar wordt meegedeeld aan de persoon die zijn opmerkingen heeft laten kennen of die een bezwaar heeft ingediend.
Bij wijziging van het voorlopige voorstel, wordt het met redenen omklede definitieve voorstel meegedeeld aan alle kandidaten.
Bij gelijke rangschikking, wordt door verhoging in graad voor de omkaderingsbetrekking de ambtenaar bevorderd die de grootste anciënniteit van de hoogste graad telt onder de als geschikt geachte geslaagden.
Art. 45.Buiten de omkaderingsbetrekkingen, kan door verhoging in graad de ambtenaar worden bevorderd die voldoet aan de volgende voorwaarden : 1. het bewijs leveren van de positieve evaluatie;2. geen definitieve en niet doorgehaalde tuchtsanctie ondergaan;3. een niveauanciënniteit van zes jaar tellen;4. geslaagd zijn voor de proef ter bekrachtiging van bekwaamheid in het betrokken niveau. Het directiecomité stelt, voor de betrekkingen van elke graad, onder meer op grond van het bekwaamheidsprofiel en van de visie op de uitoefening van de opdracht in verband met de toe te kennen betrekking, een voorlopig voorstel op tot rangschikking van kandidaten. Het voorlopige voorstel tot rangschikking wordt met redenen omkleed en aan de kandidaten meegedeeld.
Iedere kandidaat kan, binnen de veertien dagen na de mededeling, zijn opmerkingen laten kennen of een bezwaar indienen bij de voorzitter van het directiecomité. Het directiecomité beslist over het bezwaar binnen de maand na de ontvangst ervan, na de bezwaarindiener te hebben gehoord, indien deze dit wenst. De bezwaarindiener kan zich door een persoon naar eigen keuze laten bijstaan.
De met redenen omklede beslissing van het directiecomité over de opmerkingen of het bezwaar wordt meegedeeld aan de persoon die zijn opmerkingen heeft laten kennen of die een bezwaar heeft ingediend.
Bij wijziging van het voorlopige voorstel, wordt het met redenen omklede definitieve voorstel meegedeeld aan alle kandidaten.
Art. 46.De administrateur-generaal deelt de Regeringen het definitieve rangschikkingsvoorstel mee. Afdeling IV. - Bevordering door verhoging in graad in de graad van
eerstaanwezend gegradueerde, eerstaanwezend assistent, eerstaanwezend adjunct en geschoold adjunct
Art. 47.Door verhoging in graad kunnen worden bevorderd : 1. in de graad van eerstaanwezend gegradueerde, de gegradueerde;2. in de graad van eerstaanwezend assistent, de assistent;3. in de graad van eerstaanwezend adjunct, de geschoolde adjunct;4. in de graad van geschoold adjunct, de adjunct.
Art. 48.Door verhoging in graad kan de ambtenaar worden bevorderd die voldoet aan de volgende voorwaarden : 1. het bewijs leveren van de positieve evaluatie;2. geen definitieve en niet doorgehaalde tuchtsanctie ondergaan;3. een niveauanciënniteit van zes jaar tellen;4. geslaagd zijn voor ten minste één proef ter bekrachtiging van bekwaamheid in het betrokken niveau. In afwijking van het eerste lid, wordt door verhoging in graad in de graad van geschoold adjunct de adjunct bevorderd die voldoet aan de voorwaarden bedoeld in het eerste lid, 1° en 2° na 8 jaar ranganciënniteit.
Art. 49.Het directiecomité stelt een voorlopig voorstel tot rangschikking van de kandidaten op voor de betrekkingen van elke graad op grond van de beste overeenstemming tussen het bekwaamheidsprofiel van de kandidaten en het ambtsprofiel. Het voorlopige rangschikkingsvoorstel wordt met redenen omkleed en aan de kandidaten meegedeeld.
Iedere kandidaat kan, binnen de veertien dagen na de mededeling, zijn opmerkingen laten kennen of een bezwaar indienen bij de voorzitter van het directiecomité. Het directiecomité beslist over het bezwaar binnen de maand na de ontvangst ervan, na de bezwaarindiener te hebben gehoord, indien deze dit wenst. De bezwaarindiener kan zich door een persoon naar eigen keuze laten bijstaan.
De met redenen omklede beslissing van het directiecomité over de opmerkingen of het bezwaar wordt meegedeeld aan de persoon die zijn opmerkingen heeft laten kennen of die een bezwaar heeft ingediend.
Bij wijziging van het voorlopige voorstel, wordt het met redenen omklede definitieve voorstel meegedeeld aan alle kandidaten.
Art. 50.De administrateur-generaal deelt de Regeringen het definitieve rangschikkingsvoorstel mee. Afdeling V. - Bevordering door overgang naar het hogere niveau
Art. 51.Kan door overgang naar het hogere niveau de ambtenaar van het lagere niveau of van de lagere niveaus worden bevorderd die voldoet aan de volgende voorwaarden : 1. het bewijs leveren van de positieve evaluatie;2. geen definitieve en niet doorgehaalde tuchtsanctie hebben ondergaan;3. geslaagd zijn voor een vergelijkend examen voor overgang naar het betrokken niveau. De ambtenaar kan aan voorbereidende opleidingen deelnemen en zich voor overgangsexamens ten vroegste vier jaar na zijn benoeming laten inschrijven : - in niveau 3 voor de overgang naar niveau 2; - in niveau 2 voor de overgang naar niveau 2+; - in niveau 2 of 2+ voor de overgang naar niveau 1.
Art. 52.Door overgang naar het hogere niveau kan worden bevorderd : - in de graad van attaché, de ambtenaar van de niveaus 2+ of 2; - in de graad van gegradueerde, de ambtenaar van niveau 2; - in de graad van assistent, de ambtenaar van niveau 3.
Art. 53.De administrateur-generaal deelt de Regeringen de rangschikking mee van de kandidaten die in aanmerking komen voor de bevordering door overgang naar het hogere niveau. HOOFDSTUK VI. - Hoger ambt
Art. 54.Een ambtenaar kan worden aangesteld om een hoger ambt uit te oefenen dat overeenstemt met ofwel een betrekking van de personeelsformatie waaruit de titularis sedert ten minste twee maanden of voor een voorspelbare periode van ten minste twee maanden afwezig is, ofwel met een vacant verklaarde betrekking van de personeelsformatie.
Art. 55.De aanstelling voor de uitoefening van een hoger ambt kan geschieden voor de betrekkingen van rang A3 van inspecteur-generaal buiten de mandaatregeling, A4, alsook voor de omkaderingsbetrekkingen van de rangen A5, B1 en C1.
Art. 56.§ 1. Om aangesteld te worden om een hoger ambt uit te oefenen, dienen de volgende voorwaarden vervuld te worden : 1. het bewijs leveren van de positieve evaluatie;2. geen definitieve en niet doorgehaalde tuchtsanctie hebben ondergaan;3. de voorwaarden vervullen voor de toegang tot rang A3, A4, A5, B1 en C1. § 2. Voor rang A4, bij gebrek aan een ambtenaar die alle voorwaarden vervult, kan een ambtenaar worden aangesteld die geen houder is van het directiebrevet.
Onder de ambtenaren die dezelfde voorwaarden vervullen, wordt het hoger ambt toegekend aan de ambtenaar die de grootste geschiktheid voor de uitoefening van het ambt vertoont.
Art. 57.Het hoger ambt neemt een eind, naar gelang van het geval : 1° op de datum waarop de titularis van de betrekking zijn ambt hervat;2° op de datum waarop de benoeming van de titularis van de vacant verklaarde betrekking uitwerking heeft en uiterlijk bij het verstrijken van een termijn van één jaar te rekenen vanaf de dag van de vacantverklaring van de betrekking, één keer hernieuwbaar voor dezelfde duur.
Art. 58.De ambtenaar die een hoger ambt uitoefent, oefent alle rechten en prerogatieven uit, vervult alle plichten en draagt alle lasten in verband met de betrekking waarvoor hij aangewezen is.
In afwijking van het vorige lid, oefent hij niet de prerogatieven uit betreffende de tuchtregeling en de evaluatie van ambtenaren bekleed met een graad die gelijk is aan of hoger is dan deze waarin hij benoemd is.
Art. 59.De aanwijzingen voor de uitoefening van een hoger ambt worden door de Regeringen uitgevoerd, op het met redenen omklede voorstel van het directiecomité.
Art. 60.Bij afwezigheid van een mandataris sedert meer dan twee maanden, bij voorspelbare afwezigheid van de mandataris voor een duur van ten minste twee maanden of in afwachting van de aanwijzing van een nieuwe mandataris bepaald in het geval van het voorbarige einde van een mandaat, kan een ambtenaar van de instelling worden aangewezen om een hoger ambt uit te oefenen voor een betrekking van rang A2 en A3, volgens de voorwaarden vastgesteld in artikel 266. HOOFDSTUK VII. - Integratie van een ambtenaar van een andere overheid of van een andere publiekrechtelijke rechtspersoon
Art. 61.Bij overdracht van een bevoegdheid of van een aangelegenheid aan het Waalse Gewest, de Franse Gemeenschap Wallonië-Brussel of aan de Franse Gemeenschapscommissie van het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest, waarbij nieuwe opdrachten voor de instelling ontstaan, kunnen de Regeringen, om die nieuwe opdrachten op het vlak van het aantal betrekkingen te kunnen integreren, na advies van de leidend ambtenaar, in de vooraf gewijzigde organieke personeelsformatie van de instelling, iedere ambtenaar integreren die behoort tot de diensten van een andere Regering of tot een publiekrechtelijke rechtspersoon die onder een andere overheid ressorteert.
De ambtenaar moet alle voorwaarden bedoeld bij dit Boek I vervullen om een betrekking bedoeld in het eerste lid te bekleden. Hij krijgt geen nieuwe benoeming. Hij wordt door de Regeringen op de datum van de integratie aangewezen.
TITEL IV. - Werving en loopbaan van de gehandicapte personen HOOFDSTUK I. - Verplichting gehandicapte personen tewerk te stellen
Art. 62.De instelling moet, gedurende een burgerlijk jaar, een aantal gehandicapte personen tewerkstellen dat vastgesteld is op twee en een half procent van de personeelssterkte die in de personeelsformatie vastgesteld is.
Voor een anderhalve eenheid worden meegeteld, de gehandicapte personen waarvan de graad van zelfredzaamheid vastgesteld is op ten minste 12 punten overeenkomstig de bepalingen van het ministerieel besluit van 30 juli 1987 tot vaststelling van de categorieën en van de handleiding voor de evaluatie van de graad van zelfredzaamheid met het oog op het onderzoek naar het recht op de integratietegemoetkoming.
Vijf procent van de wervingen worden voor gehandicapte personen voorbehouden zolang het in het eerste lid bezettingspercentage niet bereikt wordt. HOOFDSTUK II. - Werving en loopbaan van gehandicapte personen
Art. 63.Kunnen een betrekking van de quota voorbehouden aan de gehandicapte personen de kandidaten bekleden die, op het ogenblik van de werving, voldoen aan minstens één van de volgende voorwaarden : 1° geregistreerd zijn bij het « Agence wallonne pour l'intégration des personnes handicapées » (Waals agentschap voor de integratie van gehandicapte personen), hierna « het agentschap » genoemd, of bij de « Dienststelle der Deutschsprachigen Gemeinschaft für Personen mit Behinderung » (Dienst van de Duitstalige Gemeenschap voor de Personen met een Handicap), hierna « de Dienst » genoemd, of bij het Brussels Fonds voor gehandicapten, of bij het « Vlaams Fonds voor sociale integratie van personen met een handicap », hierna « het Fonds » genoemd, een tegemoetkoming van dit of deze hebben genoten, en het Agentschap, de Dienst of het Fonds elke door de federale overheid of de gemeenschapsoverheid genomen beslissing inzake hulpverlening of sociale integratie of inschakeling in het arbeidsproces hebben meegedeeld;2° het slachtoffer zijn geweest van een arbeidsongeval en een attest overleggen dat uitgereikt werd door het Fonds voor arbeidsongevallen of door de sociaal-medische rijksdienst, waarbij een ongeschiktheid van ten minste 30 % wordt bevestigd;3° aan een beroepsziekte hebben geleden en een attest overleggen dat uitgereikt werd door het Fonds voor de beroepsziekten of door de sociaal-medische rijksdienst, waarbij een ongeschiktheid van ten minste 30 % wordt bevestigd;4° het slachtoffer zijn geweest van een ongeval van gemeen recht en een afschrift van het vonnis overleggen, afgeleverd door de griffie, waarbij bevestigd wordt dat de handicap of de ongeschiktheid ten minste 30 % bedraagt;5° het slachtoffer zijn geweest van een huisongeval en een afschrift van de beslissing van de verzekeringsinstelling overleggen waarbij wordt bevestigd dat de blijvende ongeschiktheid ten minste 30 % bedraagt;6° een inkomensvervangende tegemoetkoming of een integratietegemoetkoming hebben genoten krachtens de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan personen met een handicap.
Art. 64.De vergelijkende wervingsexamens en de vergelijkende overgangsexamens worden aangepast aan de toestand van de ingeschreven kandidaten op grond van hun handicap.
De betrekkingen bestemd voor de gehandicapte personen worden bij voorrang toegekend aan de personen die voldoen aan ten minste één van de voorwaarden vastgesteld in artikel 63, 1° tot 6°, in de volgorde van hun rangschikking.
Art. 65.De proef voor het behalen van het directiebrevet, de proeven ter bekrachtiging van de bekwaamheden en de opleidingen ter voorbereiding van die proeven worden aangepast aan de toestand van de gehandicapten.
Art. 66.De administrateur-generaal organiseert, in samenwerking met het Agentschap, de Dienst of het Fonds, het onthaal, de opleiding en de inschakeling in het arbeidsproces van de gehandicapte personen.
In voorkomend geval, stelt het Agentschap, de Dienst of het Fonds maatregelen voor de aanpassing van de arbeidspost voor.
Art. 67.Voor uiterlijk 30 juni stelt de administrateur-generaal, in samenwerking met het Agentschap, de Dienst of het Fonds, een jaarverslag op betreffende de tewerkstelling van gehandicapten in de instelling.
Het verslag wordt meegedeeld aan de ministers bevoegd voor ambtenarenzaken van het Waalse Gewest, de Franse Gemeenschap, de Franse Gemeenschapscommissie van het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest, en voor de integratie van gehandicapten, die er de Regeringen op de hoogte van brengen.
Het verslag wordt voor advies voorgelegd aan de Waalse adviesraad voor gehandicapte personen, opgericht bij artikel 65 van het decreet betreffende de integratie van gehandicapte personen.
TITEL V. - Vorming HOOFDSTUK I. - Directie vorming van het ministerie van het Waalse Gewest
Art. 68.§ 1. De Regeringen nemen de finaliteiten van de voortgezette vorming van de instelling, met inachtneming van de gewest- en gemeenschapsbevoegdheden, aan. § 2. De directie vorming van het Ministerie van het Waalse Gewest is, ten opzichte van de instelling, uitsluitend bevoegd voor de uitoefening van de volgende opdrachten : 1. de opleidingen in de stageprogramma's opvatten en toepassen, in overleg met de verantwoordelijke voor de vorming van de instelling;2. een netwerk van vormingscorrespondenten en stageleiders instellen en coördineren, die binnen de instelling op de voordracht van de administrateur-generaal worden aangewezen.De stageleider zorgt voor de goede integratie en de begeleiding van de stagiair; 3. in het kader van de vooruitgang van de loopbaan van de ambtenaren, de vormingsacties opvatten en toepassen, de bekrachtiging van de bekwaamheden voorbereiden en verwezenlijken in overleg met de verantwoordelijke voor de vorming van de instelling. § 3. De instelling beschikt over een directie vorming om de andere opdrachten dan de opdrachten bepaald in § 2 uit te voeren.
Art. 69.De directie vorming bedoeld in artikel 68, § 3 neemt het administratieve beheer van de individuele dossiers van de stagiairs van de instelling waar. HOOFDSTUK II. - Directie Vorming van de instelling
Art. 70.Naast de bevoegdheden die haar bij dit besluit uitdrukkelijk toegekend zijn, heeft de directie vorming als opdracht de vormingsprogramma's toe te passen in overleg met de bevoegde diensten van de Franse Gemeenschap en van het Waalse Gewest, alsook de stagiairs te begeleiden. Voor de begeleiding van de stagiairs wordt ze door stageleiders bijgestaan. HOOFDSTUK III. - Vorming Afdeling I. - Algemene bepalingen
Art. 71.De instelling kan vormingsplannen voor haar personeel opmaken. Die plannen worden door de administrateur-generaal erkend op advies van de directie vorming van het ministerie van het Waalse Gewest. Ze vermelden de doelstellingen, de programma's, de duur en de wijze van evaluatie van de vormingen.
Art. 72.Onder loopbaanvorming wordt verstaan, elke vorming die tot doel heeft te voldoen aan de evaluatiecriteria alsook de vormingen ter voorbereiding van de proeven voor het behalen van het directiebrevet en/of het managementsbrevet, de vormingen ter voorbereiding van de proeven ter bekrachtiging van de verworven bekwaamheden en van de vergelijkende examens voor overgang naar het hogere niveau.
Art. 73.§ 1. Wanneer het initiatief voor de vorming door het Ministerie van het Waalse Gewest wordt genomen, neemt het de kosten voor de inschrijving voor de vormingen bedoeld bij dit hoofdstuk ten laste; in de andere gevallen, worden die kosten rechtsreeks door de instelling ten laste genomen. § 2. De ambtenaren die de gemeenschappelijke vervoermiddelen gebruiken om zich naar sessies van loopbaanvormingen te begeven, genieten een vergoeding, berekend overeenkomstig de bepalingen inzake gebruik van de gemeenschappelijke vervoermiddelen.
De ambtenaren die hun persoonlijk voertuig gebruiken om zich naar sessies van loopbaanvormingen te begeven, genieten de vergoeding berekend overeenkomstig de bepalingen inzake algemene vervoermiddelen.
De ambtenaren die zich naar andere vormingssessies begeven op hun initiatieven, genieten geen vergoeding wegens reiskosten. Afdeling II. - Opdracht van dienst voor verplichte vorming
Art. 74.De ambtenaar die een vorming volgt op initiatief van de instelling is ertoe gehouden eraan deel te nemen. Hij wordt geacht in dienstopdracht te zijn.
Art. 75.De in bijlage VIII bedoelde vormingen worden erkend.
Bovendien erkent de administrateur-generaal de vormingen die door de directie vorming van de instelling worden georganiseerd.
Art. 76.De dienstopdracht dekt de tijd die noodzakelijk is om de vorming te volgen, met inbegrip van de tijd die nodig is om zich daar naartoe te begeven en er terug van te komen. De ambtenaar kan op zijn diensturen de vormingsuren compenseren die zich buiten de normale diensturen situeren. Afdeling III. - Dienstvrijstelling voor vorming
Art. 77.De ambtenaar kan een dienstvrijstelling bekomen om op zijn initiatief een vorming te volgen die door een ministerie of een instelling wordt georganiseerd. Afdeling IV. - Vormingsverlof
Art. 78.De ambtenaar die op eigen initiatief een vorming volgt die door een ministerie of een instelling wordt erkend, kan een vormingsverlof bekomen. Dat verlof wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.
Art. 79.De vormingen bedoeld in bijlage VIII worden erkend. De administrateur-generaal erkent de andere vormingen op initiatief van de ambtenaar die door de directie vorming van het Ministerie van het Waalse Gewest, op advies van de verantwoordelijke voor deze directie, worden georganiseerd.
Art. 80.De vorming op initiatief van de ambtenaar moet in verband staan ofwel met zijn huidige ambt, ofwel met een ander ambt dat hij in de instelling zou kunnen uitoefenen.
Art. 81.In de zin van deze afdeling, wordt onder schooljaar of academiejaar verstaan, de periode die zich van 1 september tot 31 augustus uitstrekt.
Behalve voor de loopbaanvormingen, kan het verlof worden afgewezen als het onverenigbaar is met het belang van de dienst dat door de hiërarchische meerdere van ten minste rang A4 wordt gerechtvaardigd.
De administrateur-generaal, op advies van de directie vorming van het Ministerie van het Waalse Gewest, kent het vormingsverlof toe of wijst dit af en brengt er de ambtenaar en zijn hiërarchische meerdere op de hoogte van.
Art. 82.Het verlof kan niet meer dan één keer voor één zelfde vorming worden toegekend.
Voor één zelfde vorming kan het verlof niet worden gecumuleerd met de dienstopdracht bedoeld in artikel 74.
Art. 83.De duur van het verlof is gelijk aan het aantal vormingsuren, na aftrek van de uren waarvan de ambtenaar vrijgesteld is.
Voor een vorming waarvoor geen regelmatige aanwezigheid vereist is, is het aantal vormingsuren gelijk aan het aantal uren of lessen van het studieprogramma.
Art. 84.De som van de dienstvrijstellingen en verloven die aan de ambtenaar werden toegekend om vormingen te volgen kan, zonder de verplichte vormingen mee te tellen, niet hoger zijn dan honderd twintig uren per jaar voor werkelijke diensten met volledige prestaties.
Die honderd twintig uren worden verhoudingsgewijze verminderd voor de ambtenaren op wie een deeltijdsregeling wordt toegepast.
Art. 85.Geven aanleiding tot de verhoudingsgewijze vermindering van de 120 uren per jaar : 1. de duur van de stage;2. de perioden van non-activiteit en disponibiliteit;3. het verlof voor een stage of een proefperiode;4. het verlof wegens opdracht;5. het verlof wegens onderbreking van de beroepsloopbaan;6. het verlof voor kandidaatsstelling voor sommige vergaderingen, zoals bedoeld bij boek III van dit besluit.
Art. 86.De ambtenaar legt de directie vorming van de instelling een inschrijvingsattest over binnen de maand van het begin van een vorming die ze niet organiseert of binnen de maand na de verzending van het eerste werk dat in het kader van het afstandsonderwijs wordt georganiseerd.
De ambtenaar legt de directie vorming van de instelling een attest over waaruit blijkt dat hij de lessen heeft gevolgd binnen de maand van het einde van een vorming die ze niet organiseert of van het einde van het studieprogramma.
Art. 87.§ 1. Het verlof voor een vorming georganiseerd in een schooljaar wordt genomen tussen het begin van het schooljaar en het einde van de eerste of, eventueel, de tweede examenzittijd.
Het verlof voor een vorming die niet in een schooljaar wordt georganiseerd, wordt genomen tussen het begin en het einde van de vorming.
Het verlof voor een vorming die geen regelmatige aanwezigheid vereist, wordt genomen tussen het begin en het einde van de opgelegde werkzaamheden. Volgt op die vorming de deelneming aan een examen, dan wordt de periode tot het einde van de eerste en, eventueel, de tweede examenzittijd verlengd. § 2. Rekening houdend met de behoeften van de instelling, van het aantal uren of lessen van de vorming, kan een geplande indeling van het verlof door de administrateur-generaal op verzoek van een dienstchef worden opgelegd.
De indeling kan het recht van de ambtenaar de totale duur van zijn verlof te gebruiken niet aantasten, noch het recht het te gebruiken om zich naar de vormingssessie te begeven, om die bij te wonen, om zich te begeven naar zijn werkplek na de vorming en om aan de examens deel te nemen.
Art. 88.De ambtenaar deelt binnen de vijf dagen de directie vorming van de instelling schriftelijk mee dat hij de vorming niet meer volgt of dat hij de opgelegde werken definitief niet verzendt.
Als het gaat om afstandsonderwijs, deelt de ambtenaar de directie vorming van de instelling elke onderbreking van meer dan twee maanden bij de verzending van de opgelegde werken mee, ongeacht of die onderbreking al dan niet doorlopend is.
In beide gevallen legt de ambtenaar de directie vorming van de instelling het attest over waaruit blijkt dat hij de lessen heeft gevolgd.
De directie vorming van de instelling maakt een einde aan het verlof op de datum van de mededelingen bedoeld in het eerste en tweede lid.
Wanneer de ambtenaar de lessen niet meer volgt, de verzending van de opgelegde werken onderbreekt of de verzending ervan stopzet, moet hij dit rechtvaardigen, op straffe van de sanctie bedoeld in artikel 89.
Art. 89.Het recht op het verlof wordt geschorst als uit het attest van regelmatig lessenvolgen of uit andere informatiegegevens blijkt dat : 1. ofwel de ambtenaar zonder geldige reden afwezig was bij de lessen gedurende meer dan één derde van hun duur;2. ofwel de ambtenaar een onderbreking van meer dan twee maanden bij de verzending van de opgelegde werken niet heeft meegedeeld. De schorsing van het recht op het verlof wordt uitgesproken door de administrateur-generaal, op voorstel van de verantwoordelijke voor de vorming van de instelling. De schorsing wordt uitgestrekt tot het overblijvende deel van het lopende jaar alsook tot de twee volgende jaren.
TITEL VI. - Wervings- en loopbaanexamens HOOFDSTUK I. - Vergelijkende wervingsexamens en vergelijkende examens voor overgang naar het hogere niveau Afdeling I. - Algemene bepalingen
Art. 90.De vergelijkende wervingsexamens en vergelijkende overgangsexamens worden door SELOR georganiseerd, op aanvraag van de instelling en, in voorkomend geval, in samenwerking met de diensten van de Regeringen.
Art. 91.De programma's van de wervingsexamens en van de vergelijkende examens voor overgang naar het hogere niveau worden door de Regeringen op advies van SELOR vastgesteld. Die programma's moeten het mogelijk maken na te kijken of de vorming en het profiel van de kandidaten beantwoorden aan de vereisten van de toe te kennen betrekking.
Art. 92.Er wordt een Commissie voor de programma's ingesteld. Ze heeft als opdracht, voor de Regeringen, de ontwerpen van programma's van de vergelijkende wervingsexamens en de vergelijkende examens voor overgang naar het hogere niveau voor te bereiden, te zorgen voor de samenhang ervan, die te beoordelen, en elk voorstel tot verbetering ervan te formuleren.
De commissie voor de programma's is samengesteld uit de directeur van de vorming, ten minste één vertegenwoordiger van elke afdeling; ze wordt voorgezeten door de administrateur-generaal of diens afgevaardigde. Afdeling II. - Vergelijkende wervingsexamens
Art. 93.§ 1. De vergelijkende wervingsexamens bestaan uit één of meer basisexamens bestemd voor de beoordeling van de bekwaamheden bedoeld in bijlage II. § 2. De examens en examengedeelten kunnen schriftelijk en/of mondeling, theoretisch en/of praktisch zijn en de informatica- of multimediamiddelen gebruiken. De correctie kan op geautomatiseerde wijze worden uitgevoerd.
Art. 94.§ 1. De Regeringen bepalen, bij de oproep tot de kandidaten : 1. het aantal examens en examengedeelten alsook hun inhoud;2. het aantal punten toegekend aan het geheel van het vergelijkende examen, aan elk van de examens en examengedeelten;3. in voorkomend geval, het maximumaantal kandidaten die na het eerste examengedeelte in aanmerking komen.Als verschillende kandidaten een gelijk aantal punten hebben gekregen voor de toekenning van de laatste plaats, wordt het maximumaantal in aanmerking komende kandidaten tot hun voordeel verhoogd; 4. het of de diploma(s) of studiegetuigschrift(en) die vereist zijn uit de lijst van deze die in bijlage III voorkomen, alsook de vermelding « of ander gelijkwaardig diploma of studiegetuigschrift ». § 2. De kandidaten moeten ten minste vijftig procent van de punten hebben behaald voor elk examen en elk examengedeelte en zestig procent van de punten voor het geheel van de examens. § 3. Voor de examens en examengedeelten waarvan de correctie op geautomatiseerde wijze wordt uitgevoerd, kan de examencommissie, zonder geldige reden, het behaalde cijfer niet afronden. § 4. De kandidaten worden in de reserve gerangschikt op grond van het totaal van de punten die bij het geheel van de basisexamens werden behaald. Bij gelijk aantal punten wordt de oudste kandidaat als eerste gerangschikt.
Art. 95.§ 1. Een proces-verbaal wordt door SELOR opgemaakt na het (de) basisexamen(s); hij stelt de lijst vast van de geslaagden die de reserve uitmaakt.
In geval van aanvullend examen, behouden de geslaagden van deze hun oorspronkelijke rangschikking in de reserve. Alleen de geslaagden van het aanvullend examen kunnen worden toegelaten tot de betrekkingen in verband daarmee. § 2. Na het afsluiten van het proces-verbaal na het of de basisexamen(s), vergewist SELOR er zich van dat de geslaagden voldoen aan de algemene toelatingsvoorwaarde bedoeld bij artikel 19, 5° en dat ze de vereiste diploma's of studiegetuigschriften bezitten en verklaart dat de geslaagden die aan deze voorwaarden voldoen toegelaten zijn.
Wanneer voor het aanvullend examen het bezitten van diploma's of getuigschriften vereist is, wordt het proces-verbaal van het aanvullend examen afgesloten nadat SELOR gecontroleerd heeft of iedere geslaagde de vereiste diploma's en getuigschriften bezit. § 3. Voordat ze worden aangesteld, vergewist de instelling zich ervan dat de geslaagden voldoen aan de algemene toelatingsvoorwaarden bedoeld bij artikel 10, 1° tot 4° en 6°.
Als een aanvullend onderzoek noodzakelijk is in het kader van de verificatie van de voorwaarden bedoeld in artikel 19, 1° en 2°, wordt de geslaagde in de reserve geschorst.
De geslaagde voor wie, na het onderzoek, wordt vastgesteld dat hij aan de voorwaarden voldoet en door een minder goed gerangschikte kandidaat wordt ingehaald, neemt bij zijn latere aanwerving rang in op de datum van aanwerving van die minder goed gerangschikte geslaagde.
De geslaagde voor wie, na het onderzoek, wordt vastgesteld dat hij aan de voorwaarden niet voldoet, wordt in de reserve geschorst zolang hij niet het bewijs levert dat hij opgehouden heeft niet daaraan te voldoen; hij wordt eruit geschrapt als vaststaat dat hij eraan niet zal kunnen voldoen voor geen enkele betrekking waartoe de reserve toegang verleent.
De beslissing een aanvullend onderzoek te voeren en de beslissingen tot schorsing of schrapping uit de reserve worden door de instelling genomen en aan de geslaagde meegedeeld.
Art. 96.De geslaagden die, op het einde van de termijn vastgesteld bij artikel 97 om op de betrekkingsvoorstellen te antwoorden, aan alle toegangsvoorwaarden bedoeld in artikel 19, 6° voldoen voor de toe te kennen betrekking, worden tot de stage toegelaten in de volgorde van hun rangschikking.
Art. 97.§ 1. De geslaagden kunnen hun voorkeur laten kennen voor één of meer bepaalde betrekkingen. Hun wens wordt in aanmerking genomen voor zover dit mogelijk is en volgens hun rangschikking.
De geslaagden die niet binnen de vastgestelde termijn op de betrekkingsvoorstellen antwoorden alsook deze die alle betrekkingen gelijktijdig weigeren, verliezen het voordeel van hun rangschikking, tenzij ze binnen de maand na de kennisgeving van het voorstel, wensen opnieuw te worden geraadpleegd.
De geslaagden die hun voorkeur voor één of meer betrekkingen uitdrukken, verbinden er zich toe deze te aanvaarden die hun wordt toegekend. Aan de geslaagden die, na die aanvaarding, weigeren in dienst te treden, wordt kennis gegeven van hun schrapping uit de reserve.
De geslaagden delen elke verandering van adres mee aan de dienst belast met het beheer van de wervingsreserves. Elk voorstel wordt geldig aan hen gericht op het laatst vermelde adres.
Art. 98.Een wervingsreserve blijft geldig totdat de volgende reserve wordt aangelegd en ten minste vier jaar na het opmaken van het proces-verbaal tot vaststelling ervan. Afdeling III. - Vergelijkende examens voor overgang naar het hogere
niveau
Art. 99.Er worden vergelijkende examens ten minste om de vier jaar georganiseerd.
Art. 100.De vergelijkende overgangsexamens, bestemd om overgangsreserves aan te leggen, bestaan uit schiftende basisproeven, waarvan de inhoud als bijlage II gaat. Die basisproeven worden brevetten genoemd voor de vergelijkende examens voor overgang naar niveau 1.
Het resultaat van slagen voor elke proef blijft definitief behouden.
De proeven kunnen schriftelijk en/of mondeling, theoretisch en/of praktisch zijn, en informatica- of multimediamiddelen gebruiken. De correctie kan op geautomatiseerde wijze worden uitgevoerd.
De proeven kunnen in proefdelen worden onderverdeeld.
Art. 101.Als een vergelijkend examen uit één algemene proef en één of meer bijzondere proeven bestaat, worden de ambtenaren die voor de algemene proef geslaagd zijn, op hun aanvraag, van die proef vrijgesteld indien zij, in het vervolg, opnieuw aan één of meer vergelijkende examens van hetzelfde niveau of van een lager niveau deelnemen.
Art. 102.§ 1. Bij de oproep tot de kandidaten, bepalen de Regeringen : 1° het aantal proeven en proefdelen alsook hun inhoud;2° het aantal punten dat aan het geheel van het vergelijkend examen wordt toegekend, alsook aan elk van de proeven en proefdelen. § 2. De kandidaten moeten ten minste 50 % van de punten bij elke proef en proefdelen behalen, en 60 % van de punten voor het geheel van de proeven. § 3. Voor de proeven en proefdelen waarvan de correctie op geautomatiseerde wijze wordt uitgevoerd, mag de examencommissie niet zonder geldige reden het behaalde cijfer afronden. § 4. De kandidaten worden in de reserve gerangschikt op grond van het totaal aantal punten dat behaald werd bij het geheel van de basisproeven. Als het aantal punten gelijk is, wordt de rangschikking uitgevoerd op grond van de dienstanciënniteit, waarbij de kandidaat die de grootste dienstanciënniteit telt, als eerste wordt gerangschikt. Bij gelijke dienstanciënniteit wordt de oudste kandidaat als eerste gerangschikt.
Art. 103.De afgevaardigde bestuurder van SELOR maakt een proces-verbaal op na de basisproeven; hij stelt de lijst vast van de geslaagden die de reserve uitmaken. De geslaagden behouden het resultaat van de proeven zonder tijdsbeperking.
Art. 104.De geslaagden voor de toe te kennen betrekking worden in de volgorde van hun rangschikking bevorderd.
Indien de geslaagden voor verschillende vergelijkende examens naar dezelfde bevordering mededingen, worden ze gerangschikt volgens de volgorde van de datum van de processen-verbaal ter afsluiting van de vergelijkende wervingsexamens, te beginnen met de oudste datum en, voor elk vergelijkend examen, volgens de volgorde van hun rangschikking. HOOFDSTUK II. - Directiebrevet Afdeling I. - Vorming tot voorbereiding voor het directiebrevet
Art. 105.De voorbereiding voor het examen dat vereist is voor het behalen van het directiebrevet wordt door de instelling in de oneven jaren georganiseerd. Afdeling II. - Examen voor het behalen van het directiebrevet
Art. 106.Het examen voor het behalen van het directiebrevet heeft betrekking op de bekwaamheden die van de kandidaat vereist zijn om een betrekking van directeur uit te oefenen.
Het programma en het reglement van het examen worden door de Regeringen vastgesteld.
Art. 107.Het reglement van het examen wordt door middel van een dienstnota ter kennis van de kandidaten gebracht.
De kandidaten moeten ten minste vijftig procent van de punten bij elke proef en elk proefdeel behalen en zestig procent voor het geheel van de proeven.
Art. 108.Het examen voor het behalen van het directiebrevet wordt door de instelling in de even jaren georganiseerd.
Het brevet wordt uitgereikt door een examencommissie die paritair samengesteld is uit twee universiteitshoogleraren en twee door de Regeringen aangewezen ambtenaren-generaal van de instelling. Ze wordt voorgezeten door de administrateur-generaal of door de ambtenaar-generaal van de hoogste rang.
Art. 109.De geslaagden behouden het resultaat van het slagen voor het examen zonder tijdsbeperking. HOOFDSTUK III. - Examen ter bekrachtiging van de verworven bekwaamheden Afdeling I. - Vorming voorafgaand aan het examen ter bekrachtiging van
de verworven bekwaamheden
Art. 110.De voorbereiding voor de examens ter bekrachtiging van de verworven bekwaamheden wordt, voor de transversale bevoegdheden, door de instelling georganiseerd in samenwerking met het Waalse Gewest.
De voorbereiding voor het examen voorafgaande aan de eerste bevordering binnen een bepaald niveau vindt plaats in de even jaren tegelijk met het Waalse Gewest; de voorbereiding voor het examen voorafgaande aan de tweede bevordering binnen een niveau vindt plaats in de oneven jaren tegelijk met het Waalse Gewest. Afdeling II. - Organisatie van de examens ter bekrachtiging van de
verworven bekwaamheden
Art. 111.De examens ter bekrachtiging van de verworven bekwaamheden worden door de instelling georganiseerd, in samenwerking met het Waalse Gewest.
De examens voor de eerste bevorderingsgraad vinden plaats in de oneven jaren; de examens voor de tweede bevorderingsgraad vinden plaats in de even jaren.
De Regeringen stellen de bekwaamheden vast die vereist zijn voor de uitoefening van de ambten van elke rang bij voorrang uit de examens ter bekrachtiging van de bekwaamheden van het Waalse Gewest.
Art. 112.Op voorstel van de programmacommissie, stellen de Regeringen het programma en het reglement van de examens vast.
Art. 113.De administrateur-generaal of diens afgevaardigde kondigt door middel van een dienstnota de organisatie aan van elk examen waarvoor iedere ambtenaar zich kan laten inschrijven die voldoet aan de andere bevorderingsvoorwaarden dan het slagen voor het examen.
Art. 114.De examencommissie voor elk examen wordt door de administrateur-generaal aangesteld na overleg met de directeur van vorming van het ministerie van het Waalse Gewest. Ze stelt het huishoudelijk reglement betreffende de organisatie van het examen en zorgt voor de toepassing ervan; ze maakt het proces-verbaal tot vaststelling van de lijst van geslaagden op. De verantwoordelijke voor de vorming van de instelling deelt de resultaten aan de kandidaten mee.
Art. 115.De kandidaat die het bekrachtigingsexamen met succes heeft afgelegd, wordt als geslaagde verklaard. Die verklaring wordt vermeld in het in artikel 17 bedoelde jaarboek.
De geslaagden behouden het behaalde resultaat zonder tijdsbeperking.
TITEL VII. - Onverenigbaarheden
Art. 116.Ambtenaren kunnen beroepsactiviteiten niet cumuleren.
Onder beroepsactiviteit wordt verstaan, in de zin van dit besluit, elke bezigheid waarvan de opbrengst een beroepsinkomen is zoals bedoeld in artikel 23 van het Wetboek van Inkomstenbelastingen 1992.
In afwijking van het tweede lid, wordt een publiek mandaat van politieke aard niet beschouwd als een beroepsactiviteit.
Art. 117.§ 1. In afwijking van artikel 116, wordt de cumulatie van beroepsactiviteiten die inherent zijn aan de uitoefening van het ambt van rechtswege uitgeoefend.
Inherent aan de uitoefening van het ambt is elke opdracht : - die, krachtens een wets- of verordeningsbepaling, in verband staat met het door het personeelslid uitgeoefende ambt; - waarvoor de ambtenaar van ambtswege wordt aangesteld door de hiërarchische overheid waaronder hij ressorteert.
Voor de toepassing van deze paragraaf, worden de afwezigheidsuren die door een dienstvrijstelling worden gedekt als diensturen beschouwd. § 2. In afwijking van artikel 116, kunnen de Regeringen de cumulatie toelaten op schriftelijke en voorafgaande aanvraag van de ambtenaar en na het met redenen omkleed advies van het directiecomité bedoeld in artikel 131, onder de volgende voorwaarden : - de cumulatie is niet van dien aard dat het vervullen van de ambtsplichten in het gedrang wordt gebracht; - de cumulatie is niet in strijd met de waardigheid van het ambt; - de cumulatie is niet van dien aard dat de onafhankelijkheid van de ambtenaar in het gedrang wordt gebracht of dat een verwarring met zijn hoedanigheid van ambtenaar zou ontstaan. § 3. Uiterlijk binnen de twee maanden na de indiening van de aanvraag bij de administrateur-generaal, brengt het directiecomité een met redenen omkleed advies erover. Bij het verstrijken van die termijn, wordt het advies als gunstig geacht.
De Regeringen beslissen over de aanvraag van de ambtenaar binnen een termijn van zestig dagen te rekenen vanaf de datum van ontvangst van het met redenen omkleed advies van het directiecomité. Bij het verstrijken van die termijn, worden de Regeringen geacht, zich naar het advies van het directiecomité te schikken.
Als het dossier niet de nodige inlichtingen inhoudt, vraagt de overheid die dit vaststelt deze inlichtingen binnen een termijn van dertig dagen te rekenen vanaf de datum van ontvangst van het dossier.
De toelating kan worden ingetrokken als één van de voorwaarden bedoeld in § 2 niet meer vervuld is.
De beslissingen tot toelating, weigering en intrekking worden met redenen omkleed. § 4. Bij wijziging van de administratieve toestand van de ambtenaar of bij wijziging van de voorwaarden voor de uitoefening of de aard van de cumulatie, moet de ambtenaar een nieuwe aanvraag indienen.
TITEL VIII. - Evaluatie
Art. 118.§ 1. De evaluatie van de ambtenaar heeft als doel zijn bijdrage tot de goede werking van de instelling te beoordelen ten opzichte van de hem toevertrouwde taken.
Deze wordt aan de ambtenaar meegedeeld door middel van een evaluatiebulletin waarvan het model in bijlage IX vermeld wordt. § 2. De evaluatie van de ambtenaar heeft betrekking op : 1. alle gegevens betreffende de wijze waarop hij zijn dienst presteert : de betrekkingen met de andere ambtenaren, de andere diensten en de gebruikers, de nauwgezetheid, de zin voor organisatie, de werkmethoden en de inspanningen inzake vorming, de kwaliteit en de kwantiteit van het werk;2. de bijdrage van de ambtenaar tot het bereiken van de doelstellingen van de instelling en van zijn dienst, vastgesteld volgens de beheersmethoden die eigen zijn aan de instelling, na zijn rol en zijn betrokkenheid bij het bereiken van die doelstellingen te hebben vastgesteld;3. het bereiken van de doelstellingen die vooraf door de hiërarchische meerdere van ten minste rang A4 werden vastgesteld. Het directiecomité bepaalt de doelstellingen van de ambtenaren van rang A4. § 3. De doelstellingen bedoeld in § 2 worden bepaald naar aanleiding van een planningsonderhoud, op een specifieke en meetbare wijze; ze moeten op het resultaat gericht zijn en in en tijdschema passen.
Art. 119.De methodologie van de evaluatie wordt door de Regeringen, na advies van het directiecomité, aangenomen.
Art. 120.Het individueel dossier van de ambtenaar omvat elk bewijsstuk en een individuele fiche waarin de gunstige en ongunstige feiten of omstandigheden die voor de beoordeling kunnen dienen worden vermeld. Die feiten of vaststellingen kunnen alleen betrekking hebben op de uitoefening van het ambt en moeten worden geviseerd door de ambtenaar, die eventueel zijn opmerkingen toevoegt.
Elk feit dat of elke vaststelling die de ambtenaar acht als beoordelingsgegeven te kunnen dienen, wordt op zijn aanvraag op zijn individuele fiche opgetekend door de bevoegde hiërarchische meerdere, die zijn eventuele opmerkingen toevoegt.
Art. 121.De ambtenaar krijgt een evaluatie die één van de volgende vermeldingen heeft : gunstig, met voorbehoud of ongunstig.
Art. 122.De evaluatie wordt na een onderhoud toegekend, om de twee jaar tussen 15 september en 15 december, en twee jaar na het planningsonderhoud bedoeld in artikel 118. De eerste evaluatie wordt drie jaar na de benoeming toegekend.
Art. 123.§ 1. Om de twee jaar evalueert het directiecomité de ambtenaren van rang A4, evalueert de hiërarchische meerdere van rang A4 de ambtenaren van de rangen A5 en A6 en evalueert de hiërarchische meerdere van ten minste rang A5 of A6 de ambtenaren van de niveaus 2+, 2 en 3.
De ambtenaar-generaal of de evaluerende ambtenaar moet een gunstige evaluatie hebben. § 2. De ambtenaar die, om onverschillig welke reden, afwezig is of zijn ambt niet uitoefent en die zich in een administratieve stand bevindt waarin hij zijn recht op bevordering behoudt, behoudt zijn laatste evaluatie totdat hij zijn ambt opnieuw uitoefent.
Als dit door de duur van de afwezigheid wordt gerechtvaardigd, vindt een plannningsonderhoud plaats zodra hij zijn ambt opnieuw uitoefent.
Eén jaar nadat hij zijn ambt opnieuw uitoefent, kan hij vragen dat zijn evaluatie wordt herzien.
Art. 124.Binnen de veertien dagen na het onderhoud, geven de hiërarchische meerderen bedoeld in artikel 123 kennis van het voorstel tot evaluatie. Binnen de veertien dagen na de kennisgeving, ondertekent de ambtenaar dit voorstel en retourneert hij het, samen met zijn eventuele opmerkingen. Als hij dit niet doet, wordt hij geacht de evaluatie te aanvaarden, die definitief wordt.
Art. 125.De opmerkingen die door de ambtenaar worden uitgedrukt, worden onderzocht door de onmiddellijke hiërarchische meerdere bedoeld in artikel 123, die het voorstel tot evaluatie heeft ingediend, en diens hiërarchische meerdere. Ze geven de ambtenaar kennis van hun beslissing binnen de veertien dagen na de ontvangst van de opmerkingen.
Art. 126.De ambtenaar die een evaluatie « met voorbehoud » of « ongunstig » heeft gekregen, kan voor de raad van beroep daartegen in beroep gaan.
Bij de kennisgeving van de evaluatie wordt de ambtenaar ingelicht over de mogelijkheid van het beroep en over de wijze waarop dit wordt uitgeoefend.
Art. 127.De raad van beroep brengt een gunstig advies uit of neemt een beslissing tot vernietiging binnen de maand waarin het beroep wordt ingediend.
Het met redenen omkleed advies wordt aan de beslissing van het directiecomité onderworpen en de met redenen omklede beslissing die de toegekende evaluatie van rechtswege vernietigt, wordt overgezonden aan de personen bedoeld in artikel 125, opdat een nieuwe evaluatie zou worden uitgevoerd, na een periode van vier maanden, vanaf de datum van ontvangst ervan. Die personen worden bijgestaan door een vertegenwoordiger van de directie personeel en een waarnemer die door de geëvalueerde in voorkomend geval uit de leden van een vakvereniging wordt gekozen. Die tweede evaluatie kan niet door de raad van beroep worden vernietigd.
De administrateur-generaal geeft de ambtenaar kennis van de toegekende evaluatie.
Art. 128.Wanneer de toegekende evaluatie « ongunstig » of « met voorbehoud » is, vindt een tussentijdse evaluatie zes maanden na de toekenning ervan plaats.
Art. 129.Na twee opeenvolgende evaluaties « ongunstig » die definitief werden toegekend, geeft de administrateur-generaal kennis van het voorstel tot afdanking wegens beroepsongeschiktheid.
Binnen de veertien dagen na die kennisgeving, kan de ambtenaar een beroep indienen voor de raad van beroep bedoeld in titel XI van dit besluit.
De raad brengt gedurende een voltallige vergadering een advies uit binnen de maand na de indiening van het beroep en geeft kennis daarvan aan de Regeringen.
Na kennis te hebben genomen van het advies van de raad van beroep, kunnen de Regeringen beslissen de ambtenaar wegens beroepsongeschiktheid af te danken.
De administrateur-generaal geeft kennis van de afdanking wegens beroepsongeschiktheid bij een ter post aangetekend schrijven.
TITEL IX. - College van leidende ambtenaren-generaal en directiecomité HOOFDSTUK I. - College van leidende ambtenaren-generaal
Art. 130.De administrateur-generaal van WBI is lid van het college van leidende ambtenaren-generaal bedoeld in artikel 153 van de Waalse Ambtenarencode. HOOFDSTUK II. - Directiecomité
Art. 131.Er bestaat, binnen de instelling, een directiecomité dat samengesteld is uit de leidende ambtenaren die mandaathouder zijn en de ambtenaren-generaal van de rangen A2 en A3.
Art. 132.Naast de bij dit besluit toevertrouwde bevoegdheden, behandelt het directiecomité alle vraagstukken van algemeen nut betreffende de organisatie en de werking van de instelling, met inbegrip van het uitbrengen van adviezen over de voorontwerpen of ontwerpen van verordeningsteksten.
Art. 133.Het directiecomité wordt door de administrateur-generaal voorgezeten.
Art. 134.Het directiecomité stelt zijn huishoudelijk reglement vast, dat door de Regeringen wordt goedgekeurd.
Art. 135.De personen die een zitting van het directiecomité bijwonen, zijn tot geheimhouding gedwongen ten aanzien van de documenten en beraadslagingen die betrekking hebben op de nationale veiligheid, de bescherming van de openbare orde, de financiële belangen van de overheid, de preventie en de repressie van misdrijven, het medisch geheim, de rechten en vrijheden van de burger en de bescherming van het privé leven. Dit geldt ook voor de feiten die betrekking hebben op de voorbereiding van elke beslissing, zolang een eindbeslissing nog niet is genomen, alsook voor de feiten die, wanneer ze openbaar worden gemaakt, de concurrentiepositie van de instelling waarin de ambtenaar wordt tewerkgesteld, kunnen benadelen.
TITEL X. - Tuchtregeling
Art. 136.De ambtenaren die hun plichten niet nakomen, kunnen één van de volgende straffen ondergaan : 1. terechtwijzing;2. blaam;3. inhouding van wedde;4. overplaatsing bij tuchtmaatregel;5. terugzetting in graad;6. ontslag van ambtswege;7. afzetting.
Art. 137.Inhouding van wedde kan niet worden toegepast voor een periode die hoger kan zijn dan drie maanden. Ze heeft betrekking op ten minste de helft van het deel van de bezoldiging in specie bedoeld in artikel 23, tweede lid, van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers.
Art. 138.Terugzetting in graad is de benoeming in een graad die lager is met een aantal rangen op voldoende wijze zodat de wedde van de ambtenaar werkelijk lager is dan deze die hem was toegekend.
Art. 139.De ambtenaar die een tuchtprocedure ondergaat, kan zich in elk stadium van de procedure door een persoon naar keuze laten bijstaan.
Art. 140.De ambtenaar heeft het recht van inzage van zijn dossier en kan er gratis een afschrift van bekomen.
Art. 141.§ 1. Elke minister kan bevelen dat een tuchtvordering wordt ingesteld ten aanzien van een ambtenaar voor de feiten die hij aanwijst. In dat geval kan de administrateur-generaal een hiërarchische meerdere opdragen een voorstel tot tuchtsanctie voor te bereiden. § 2. De administrateur-generaal van de instelling kan een hiërarchische meerdere opdragen een tuchtvordering in te stellen voor de feiten die hij aanwijst en hem een voorstel tot tuchtsanctie voor te bereiden. § 3. De tuchtvordering kan alleen betrekking hebben op feiten die reeds werden vastgesteld of die aan de overheid werden meegedeeld binnen de zes maanden die voorafgaan aan de datum waarop de vordering wordt ingesteld.
In geval van strafvordering, als het openbaar ministerie de definitieve gerechtelijke beslissing aan de bevoegde overheid heeft meegedeeld om de tuchtsanctie op te leggen, moet de tuchtvordering worden ingesteld of voortgezet binnen de zes maanden die volgen op de datum van de mededeling.
Art. 142.Iedere hiërarchische meerdere kan een tuchtvordering instellen en een voorlopig voorstel tot terechtwijzing, blaam, inhouding van wedde, overplaatsing bij tuchtmaatregel, terugzetting in graad, ontslag van ambtswege of afzetting doen. Hij voegt bij het voorstel het proces-verbaal van het verhoor van de ambtenaar op wie de procedure wordt toegepast, behoorlijk ondertekend door deze, door de ambtenaar die de sanctie voorstelt en door deze die tijdens het verhoor als secretaris werkte.
De secretaris is houder van een graad die ten minste gelijk is aan die van de ambtenaar op wie de procedure van toepassing is.
Het voorlopige voorstel wordt overgezonden aan de voorzitter van het directiecomité langs de hiërarchische weg. Iedere ambtenaar die aan een verhoor deelneemt, is tot geheimhouding verplicht.
Art. 143.§ 1. Elk voorlopig voorstel tot terechtwijzing of blaam wordt opgesteld door de hiërarchische meerdere van de ambtenaar of door de ambtenaar-generaal die het definitief voorstel heeft uitgebracht. § 2. Elk definitief voorstel tot inhouding van wedde, overplaatsing bij tuchtmaatregel, terugzetting in graad, ontslag van ambtswege of afzetting wordt door het directiecomité opgesteld.
Art. 144.De auteur van een definitief voorstel tot terechtwijzing of blaam geeft daarvan kennis aan de ambtenaar. De administrateur-generaal geeft kennis aan de ambtenaar van elk definitief voorstel tot inhouding van wedde, overplaatsing bij tuchtmaatregel, terugzetting in graad, ontslag van ambtswege of ontzetting. De kennisgeving vermeldt de beroepsmogelijkheden en de termijn waarbinnen de beroepen moeten worden uitgeoefend.
Art. 145.De terechtwijzing en de blaam worden door de administrateur-generaal beslist. De inhouding van wedde, de overplaatsing bij tuchtmaatregel, de terugzetting in graad, het ontslag van ambtswege en de afzetting worden door de Regeringen beslist.
Art. 146.Wie een tuchtzaak heeft onderzocht of een voorlopig of definitief voorstel tot tuchtsanctie heeft gedaan, kan niet deelnemen aan de sanctie.
Art. 147.De opgelegde sanctie kan niet zwaarder zijn dan deze die definitief werd voorgesteld en alleen de feiten die de tuchtprocedure hebben verantwoord, komen in aanmerking.
Art. 148.De overheid legt de tuchtsanctie op binnen de twee maanden te rekenen ofwel vanaf het verstrijken van de termijn om bij de raad van beroep een beroep in te dienen, ofwel vanaf de kennisgeving van het advies van de raad van beroep of van het proces-verbaal dat vaststelt dat de ambtenaar niet verschenen is.
Art. 149.§ 1. Indien geen sanctie binnen de termijn bedoeld in artikel 148 wordt opgelegd, wordt de overheid geacht die op te geven. § 2. Van de sanctie wordt zonder verwijl aan de ambtenaar bij een ter post aangetekend schrijven met ontvangstbewijs kennis gegeven. De kennisgeving vermeldt de beroepsmogelijkheden en de termijn waarbinnen de beroepen moeten worden uitgeoefend.
Indien de raad van beroep een advies heeft uitgebracht, dan wordt hij ook van de sanctie in kennis gesteld.
Art. 150.Verschillende feiten die ten laste van de ambtenaar worden gelegd, kunnen alleen tot één enkele procedure en één enkele tuchtsanctie leiden.
Art. 151.Als een nieuw feit ten laste van de ambtenaar wordt gelegd gedurende het verloop van een tuchtprocedure, kan een nieuwe procedure worden ingesteld, zonder dat de aan de gang zijnde procedure wordt onderbroken.
Art. 152.De doorhaling van de tuchtsancties wordt van ambtswege uitgevoerd na een termijn die ingaat op de datum waarop de sanctie werd opgelegd, en die gelijk is aan : 1° drie maanden voor de terechtwijzing;2° zes maanden voor de blaam;3° negen maanden voor de inhouding van wedde, de overplaatsing bij tuchtmaatregel en de terugzetting in graad. Doorhaling heeft alleen tot gevolg dat elke vermelding van de tuchtsanctie of elke verwijzing naar de tuchtsanctie uit het dossier wordt ingetrokken.
Art. 153.Bij strafvervolging, kan de tuchtprocedure worden voortgezet na een met redenen omklede beslissing van de Regeringen.
De Regeringen bevestigen de tuchtsanctie, trekken ze in of passen die aan binnen de zes maanden te rekenen vanaf de dag waarop een rechterlijke beslissing in kracht van gewijsde is gegaan.
Art. 154.De ambtenaar die belast wordt met het opmaken van een voorstel tot tuchtsanctie of met het opleggen van een tuchtsanctie en het directiecomité worden geadviseerd door een rechtskundig ambtenaar die daartoe door de administrateur-generaal uitdrukkelijk wordt aangesteld.
De rechtskundig ambtenaar woont de verhoren bij, zorgt voor het goede verloop van de procedure en kan geen mening over de grond van de zaak uitspreken. Hij viseert alle stukken van de procedure.
De instelling kan, als zij dit heeft aangevraagd, de bijstand van de rechtskundig ambtenaar van het Ministerie van het Waalse Gewest krijgen.
TITEL XI. - Raad van beroep HOOFDSTUK I. - Bevoegdheid en samenstelling van de raad van beroep
Art. 155.De raad van beroep is bevoegd om : 1° een met redenen omkleed advies uit te brengen over : a) elk definitief voorstel tot tuchtsanctie;b) elke beslissing tot schorsing in het belang van de dienst, al dan niet met een inhouding van wedde;c) elk voorstel tot afdanking wegens beroepsongeschiktheid;d) elk voorstel tot afdanking van een stagiair;e) elke evaluatie die aan een ambtenaar wordt toegekend;2° een beslissing te nemen over elk beroep betreffende elke beslissing inzake verloven, disponibiliteit en afwezigheden;3° onverminderd 1° e), een beslissing te nemen tot vernietiging betreffende elk beroep tegen een toegekende evaluatie.
Art. 156.§ 1. Er wordt een raad van beroep ingesteld die bevoegd is voor de ambtenaren van de rangen A4 tot D3. Hij bestaat uit : 1° een voorzitter en een plaatsvervangend voorzitter;2° zes werkende en zes plaatsvervangende assessoren, ambtenaren of ambtenaren-generaal van de instelling. Hij wordt bijgestaan door een werkend griffier en een plaatsvervangend griffier. § 2. De voorzitter en de plaatsvervangend voorzitter worden door de Regeringen aangesteld uit de werkende magistraten of de eremagistraten.
Een aanvraag wordt bij voorrang gericht aan de werkende magistraten of de eremagistraten die gelijkaardige ambten uitoefenen binnen de raad van beroep van het Waalse Gewest of de Franse Gemeenschap.
Drie werkende assessoren en drie plaatsvervangende assessoren worden door de Regeringen uit de ambtenaren of ambtenaren-generaal van de instelling aangesteld.
Drie werkende assessoren en drie plaatsvervangende assessoren worden aangesteld door de vakorganisaties die representatief zijn in de zin van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel. De assessoren die door de vakorganisaties worden aangewezen, moeten door de Regeringen worden erkend. De weigering van de erkenning wordt aan het sectorcomité voorgelegd.
De werkende griffier en diens plaatsvervanger worden door de Regeringen aangesteld uit de ambtenaren van niveau 1 van de instelling.
Art. 157.In elke zaak wordt een ambtenaar door de administrateur-generaal aangewezen om het beslissingsvoorstel of de betwiste beslissing te verdedigen.
Die ambtenaar kan de beraadslaging niet bijwonen. Het advies vermeldt dat dit verbod in acht werd genomen.
De raad wordt door een beëdigd vertaler Duitse taal bijgestaan wanneer de ambtenaar tot de Duitse taalrol behoort.
Art. 158.De raad van beroep stelt zijn huishoudelijk reglement vast, dat door de Regeringen wordt goedgekeurd.
Het huishoudelijk reglement bepaalt de werkmethode.
Art. 159.De verzoeker heeft het recht, om gegronde redenen, de wraking van iedere assessor te vragen. Iedere magistraat die het voorzitterschap van de raad of van een afdeling bekleedt, wraakt de assessor wiens onpartijdigheid in twijfel zou kunnen worden gebracht.
Art. 160.De raad van beroep beraadslaagt pas geldig met het aantal van ten minste vijf leden, dit is de voorzitter of de plaatsvervangende voorzitter, twee assessoren die door de Regeringen worden aangesteld en twee assessoren die door de door de Regeringen erkende vakorganisaties worden aangesteld. HOOFDSTUK II. - Procedure voor de raad van beroep
Art. 161.De bepalingen van dit hoofdstuk zijn van toepassing op de beroepen tegen de beslissingsvoorstellen en de beslissingen bedoeld in artikel 155.
Art. 162.De ambtenaar dient zijn beroep voor de raad van beroep in binnen de veertien dagen na de kennisgeving van het beslissingsvoorstel of de beslissing waarmee hij het niet eens is.
Als het beroep niet binnen die termijn ingediend is, wordt het beslissingsvoorstel of de beslissing definitief.
De beroepen tegen een beslissing tot schorsing in het belang van de dienst en een eventuele inhouding van wedde, en de beroepen tegen een beslissing inzake verloven, disponibiliteit en afwezigheden zijn niet schorsend.
Art. 163.De griffier vraagt onmiddellijk het volledige dossier van de zaak aan de auteur van de beslissing of van het voorstel tot beslissing, die het aan de raad per kerende post overzendt. De aangevraagde aanvullende stukken en inlichtingen worden eveneens per kerende post overgezonden.
De voorzitter deelt één keer per jaar de administrateur-generaal een verzamelstaat mee van de termijnen waarbinnen de dossiers en de aanvullende stukken en inlichtingen werden overgezonden.
Art. 164.De raad van beroep kan niet beraadslagen en beslissen over een beroep indien de onderzoeken bedoeld in artikel 167 niet helemaal voltooid zijn en indien de verzoeker niet de mogelijkheid heeft gehad om zijn verdedigingsmiddelen te doen gelden.
Art. 165.§ 1. Ten minste veertien dagen voordat de ambtenaar voor de raad van beroep verschijnt, wordt hij bij een ter post aangetekend schrijven met ontvangstbewijs opgeroepen.
De oproepingsbrief vermeldt : 1° de feiten waarop het beslissingsvoorstel of de beslissing wordt gegrond;2° het volledige administratief dossier betreffende het voorstel tot beslissing of de beslissing;3° de plaats, de dag of het uur van de verschijning;4° het recht van de ambtenaar zich door een persoon naar eigen keuze te laten bijstaan, die echter in geen enkele hoedanigheid deel kan uitmaken van de raad;5° de plaats en de dagen en uren gedurende welke het dossier kan worden geraadpleegd;6° het recht het verhoor van getuigen aan te vragen. § 2. Vanaf de dag van de ontvangst van de oproeping tot verschijning tot de dag vóór de dag van de verschijning, kan de ambtenaar inzage hebben van het dossier en, als hij dit wenst, zijn verdedigingsmiddelen aan de raad van beroep schriftelijk meedelen.
Art. 166.§ 1. Behalve bij overmacht of instemming van de raad van beroep, verschijnt de ambtenaar persoonlijk en kan daarvan niet afzien. § 2. De ambtenaar die niet verschijnt, terwijl hij regelmatig werd opgeroepen, wordt geacht van het ingediende beroep af te zien, behalve bij overmacht of instemming van de raad van beroep. § 3. De ambtenaar die wegens overmacht of instemming van de raad van beroep niet persoonlijk heeft kunnen verschijnen, wordt onmiddellijk opnieuw opgeroepen.
Art. 167.§ 1. De raad van beroep kan beslissen getuigen te verhoren, van ambtswege of op aanvraag van de ambtenaar.
Het verhoor van de getuigen vindt plaats in aanwezigheid van de ambtenaar.
Ieder personeelslid dat als getuige wordt opgeroepen kan er zich niet tegen verzetten verhoord te worden. § 2. De raad van beroep kan beslissen aanvullende onderzoeken te voeren en er twee assessoren afvaardigen die aan de beraadslaging hebben deelgenomen. Die assessoren, buiten de gevallen waar geen assessor door de vakorganisaties daartoe wordt aangesteld, worden, de ene, uit de afvaardiging van de overheid, de andere, uit de afvaardiging van de vakorganisaties gekozen
Art. 168.§ 1. Het proces-verbaal van het verhoor wordt opgemaakt en aan de ambtenaar meegedeeld binnen de zeven dagen na de verschijning, waarbij hij verzocht wordt dit te ondertekenen en zijn eventuele opmerkingen te laten kennen.
De ambtenaar retourneert het proces-verbaal, samen met de eventuele opmerkingen, binnen de veertien dagen na de kennisgeving ervan; zo niet, dan wordt het proces-verbaal definitief. § 2. Wanneer de ambtenaar zich voor de verschijning niet heeft aangemeld, terwijl hij regelmatig werd opgeroepen, wordt er een proces-verbaal wegens niet-verschijning opgemaakt. § 3. Het proces-verbaal betreffende de verschijning of de niet-verschijning vermeldt dat aan elk van de vereiste procedurehandelingen is voldaan.
Art. 169.§ 1. De raad van beroep brengt zijn advies uit binnen de vier maanden nadat de zaak hem werd voorgelegd.
In geval van een beroep tegen het bij artikel 29 bedoelde voorstel tot afdanking van een stagiair, wordt het advies binnen de twee maanden uitgebracht.
In geval van een beroep tegen een beslissing inzake evaluatie, verloven, afwezigheden of disponibiliteit, wordt van de beslissing van de raad van beroep aan de verzoeker kennis gegeven binnen de twee maanden. § 2. Met uitzondering van een beroep tegen een voorstel tot afdanking van een bij artikel 29 bedoelde stagiair en van een beroep tegen een beslissing inzake verloven, kan de voorzitter, bij een met redenen omklede beslissing, de termijn voor het uitbrengen van een advies met en periode van drie maanden verlengen.
Als binnen de voorgeschreven termijnen geen advies wordt uitgebracht of geen beslissing wordt genomen, wordt de raad van beroep geacht een positief advies te hebben uitgebracht of een positieve beslissing te hebben genomen ten aanzien van de verzoeker.
Het advies wordt simultaan ter kennis gebracht van de verzoeker en van de overheid die bevoegd is om de beslissing te nemen. Het dossier van de zaak wordt gevoegd bij de kennisgeving van het advies aan de tot beslissen bevoegde overheid.
Als de bevoegde overheid geen beslissing heeft genomen binnen een termijn van twee maanden te rekenen vanaf de ontvangst van het advies van de raad van beroep, wordt de bevoegde overheid geacht van de maatregel af te zien.
TITEL XII. - Schorsing in het belang van de dienst
Art. 170.Wanneer dit in het belang van de dienst vereist is, kan de ambtenaar uit zijn ambt worden geschorst.
Art. 171.Wanneer de ambtenaar strafrechtelijk of tuchtrechtelijk wordt vervolgd wegens een dringende reden waarvoor er heterdaad of bewijsaanwijzingen zijn, kan de schorsing in het belang van de dienst gepaard gaan met een inhouding van wedde.
De inhouding van wedde kan niet hoger zijn dan het deel van de bezoldiging in specie bedoeld in artikel 23, tweede lid, van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers.
Art. 172.De ambtenaar heeft het recht door de administrateur-generaal of diens afgevaardigde te worden gehoord over feiten die hem worden verweten, voordat de beslissing tot schorsing in het belang van de dienst wordt genomen.
De ambtenaar kan inzage hebben van het dossier dat werd opgemaakt met het oog op het instellen van een vordering tot schorsing in het belang van de dienst.
Art. 173.De ambtenaar kan worden bijgestaan door een persoon naar eigen keuze in elke fase van de vordering tot schorsing in het belang van de dienst.
Art. 174.§ 1. De schorsing in het belang van de dienst wordt door de Regeringen voor een termijn van hoogstens zes maanden beslist. Bij strafrechtelijke vervolgingen, kunnen de Regeringen die termijn verlengen voor opeenvolgende perioden van hoogstens zes maanden, totdat een definitieve rechterlijke beslissing wordt meegedeeld.
De ambtenaar beschikt over een beroep voor de raad van beroep overeenkomstig artikel 155.
De Regeringen nemen een nieuwe beslissing binnen de twee maanden na de kennisgeving van een advies van de raad van beroep dat gunstig is voor de verzoeker; zo niet, dan wordt de volledige uitwerking van de schorsing in het belang van de dienst en van de eventuele inhouding van wedde opgeheven. Geen beroep kan tegen die nieuwe beslissing worden ingesteld, tenzij die nieuwe beslissing strenger is dan de beslissing waarover het advies werd uitgebracht. § 2. Als geen tuchtsanctie wordt opgelegd binnen de zes maanden te rekenen vanaf de mededeling van de definitieve rechterlijke beslissing, wordt de volledige uitwerking van de schorsing in het belang van de dienst en van de eventuele inhouding van wedde opgeheven.
Art. 175.Van de beslissing tot schorsing in het belang van de dienst en van de eventuele inhouding van wedde wordt binnen de veertien dagen na de beslissing, bij een ter post aangetekend schrijven met ontvangstbewijs, kennisgegeven aan de ambtenaar. Bij de kennisgeving wordt melding gemaakt van de mogelijke beroepen en van de termijn waarbinnen ze moeten worden uitgeoefend.
Art. 176.Behalve bij ontslag van ambtswege of van afzetting, wordt de wedde die gedurende de schorsing in het belang van de dienst werd ingehouden aan de ambtenaar terugbetaald zodra de schorsing in het belang van de dienst eindigt.
TITEL XIII. - Standen en administratieve anciënniteit HOOFDSTUK I. - Administratieve standen
Art. 177.De ambtenaar bevindt zich te allen tijde in een van de volgende standen : 1° dienstactiviteit;2° non-activiteit;3° disponibiliteit.
Art. 178.De ambtenaar wordt voor de vaststelling van zijn administratieve stand altijd geacht in actieve dienst te zijn, behoudens uitdrukkelijke bepaling die hem hetzij van rechtswege, hetzij bij beslissing van de bevoegde overheid in een andere administratieve stand plaatst.
Art. 179.De ambtenaar wordt geacht effectieve diensten te presteren zolang hij zich bevindt in een administratieve stand die hem recht geeft op zijn activiteitswedde of, zo niet, aan het behoud van zijn aanspraken op verhoging in wedde.
De dienstonderbreking kan alleen ten laste van de ambtenaar worden gelegd wanneer ze toe te schrijven is aan zijn niet verantwoorde initiatief of aan zijn fout. In die gevallen wordt de dienstonderbreking als vrijwillig beschouwd.
Art. 180.De maximale gemiddelde duur van de arbeidstijd bedraagt achtendertig uren per week voor voltijdse prestaties.
Art. 181.Tenzij anders wordt bepaald, heeft de ambtenaar die zich in de stand dienstactiviteit bevindt : 1° recht op zijn wedde;2° recht op verhoging in wedde;3° kan hij zijn aanspraken op bevordering doen gelden.
Art. 182.Tenzij anders wordt bepaald, heeft de ambtenaar die zich bevindt in de stand non-activiteit : 1° geen recht op wedde;2° geen recht op verhoging in wedde;3° kan hij zijn aanspraken op bevordering niet doen gelden.
Art. 183.De ambtenaar kan niet in non-activiteit gesteld of gehouden worden wanneer hij aan de vereisten voldoet om in ruste te worden gesteld.
Art. 184.De ambtenaar die zonder toelating afwezig is of zonder gegronde reden de termijn van zijn verlof overschrijdt, bevindt zich van rechtswege in de stand non-activiteit.
Art. 185.Onder de voorwaarden vastgesteld in de regeling betreffende de verloven en andere afwezigheden vermeld in boek III, kan de ambtenaar in disponibiliteit worden gesteld : 1° wegens ziekte of gebrekkigheid waaruit geen definitieve dienstongeschiktheid ontstaat, maar die aanleiding geeft tot langere afwezigheid dan voor verlof wegens ziekte of gebrekkigheid;2° wegens persoonlijke aangelegenheid;3° wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst.
Art. 186.De ambtenaar kan niet in disponibiliteit gesteld of gehouden worden wanneer hij aan de vereisten voldoet om in ruste te worden gesteld.
Art. 187.§ 1. Er worden wachtwedden, waarvan de cijfers in Boek III van dit besluit worden vastgesteld, uitgekeerd aan de ambtenaren die wegens ziekte of gebrekkigheid in disponibiliteit worden gesteld. § 2. De ambtenaar die wegens ziekte of gebrekkigheid in disponibiliteit wordt gesteld, behoudt zijn aanspraken op bevordering alsook zijn administratieve en geldelijke anciënniteit. § 3. De ambtenaar die wegens persoonlijke aangelegenheid in disponibiliteit wordt gesteld, ontvangt geen wachtwedde.
Hij kan zich niet beroepen op een ziekte of een gebrekkigheid waarvan hij gedurende zijn disponibiliteitsperiode het slachtoffer is geweest.
Hij behoudt zijn aanspraken op bevordering, mutatie en verhoging in wedde niet. HOOFDSTUK II. - Administratieve anciënniteit
Art. 188.Voor de toepassing van de verordeningsbepalingen die uitgaan van de administratieve anciënniteit, wordt onder de ambtenaren wier anciënniteit moet worden vergeleken de voorrang als volgt bepaald : 1° de ambtenaar met de grootste ranganciënniteit;2° bij gelijke ranganciënniteit, de ambtenaar met de grootste dienstanciënnitiet;3° bij gelijke dienstanciënniteit, de oudste ambtenaar.
Art. 189.§ 1. Voor het berekenen van de niveauanciënniteit komen in aanmerking de werkelijke diensten die de ambtenaar als statutair personeelslid en zonder vrijwillige onderbreking heeft verricht in één van de volgende instellingen : 1° elke instelling naar internationaal recht waarvan de Federale Staat, een Gewest of een Gemeenschap lid is;2° elke instelling, die al dan niet als een afzonderlijke rechtspersoon wordt opgericht, die ressorteert onder de wetgevende macht, de uitvoerende macht of de rechterlijke macht van de Federale Staat, een Gewest, een Gemeenschap of een Gemeenschapscommissie;3° elke instelling die ressorteert onder een provincie, een gemeente, een vereniging van gemeenten, een agglomeratie of een federatie van gemeenten, alsook elke instelling die ressorteert onder een instelling die aan een provincie of een gemeente ondergeschikt is;4° elke instelling naar internationaal recht waarvan een andere Staat van de Europese Economische Ruimte of Zwitserland of een deel van die Staten dat analoog is aan een Gewest of een Gemeenschap lid is;5° elke instelling van een andere Staat van de Europese Economische Ruimte of van Zwitserland die analoog is aan de in 2° en 3° bedoelde instellingen. Voor het berekenen van de niveauanciënniteit komen eveneens in aanmerking de werkelijke diensten die de ambtenaar als in vast verband benoemd personeelslid en zonder vrijwillige onderbreking heeft verricht in elke onderwijsinstelling of -inrichting, dienst voor school- en beroepsoriëntatie of psycho-medisch-sociaal centrum, ressorterend onder een gemeenschap, de Staat of een gesubsidieerde inrichtende macht, alsook in elke instelling of inrichting, dienst of elk analoog centrum van een andere Staat van de Europese Economische Ruimte of van Zwitserland. § 2. Voor het berekenen van de ranganciënniteit komen in aanmerking de werkelijke diensten die de ambtenaar als statutair personeelslid en zonder vrijwillige onderbreking heeft verricht in een rang die ten minste gelijkwaardig is met de rang die hij bekleedde bij zijn aanwerving in de in § 1 bedoelde instellingen. § 3. Voor het berekenen van de dienstanciënniteit komen in aanmerking de werkelijke diensten die de ambtenaar als statutair personeelslid of contractueel personeelslid en zonder vrijwillige onderbreking heeft verricht in de in § 1 bedoelde instellingen.
Art. 190.Voor het berekenen van de rang-, niveau- en dienstanciënniteit, tot beloop van hoogstens tien jaar, komen in aanmerking de diensten die de ambtenaar als statutair of contractueel personeelslid heeft verricht in de overheidssector van een andere Staat dan deze die in artikel 189, § 1 bedoeld zijn, in de privé-sector alsook als zelfstandige, als het gaat om diensten die overeenstemmen met een beroepservaring die bij de werving geëist wordt.
Art. 191.Voor het berekenen van de rang- en niveauanciënniteit komen rechtsreeks in aanmerking de werkelijke diensten die de ambtenaar zonder vrijwillige onderbreking heeft verricht als titularis van een ambt met volledige prestaties.
Voor de rang- of niveauanciënniteit, worden de in aanmerking komende diensten berekend vanaf de datum waarop de ambtenaar benoemd is in een graad van de betrokken rang of het betrokken niveau of waarop hij werd gerangschikt voor de bevordering door een uitdrukkelijke terugwerkende kracht van zijn benoeming in een dergelijke graad.
Voor de berekening van de dienstanciënniteit, worden rechtsreeks in aanmerking genomen, de diensten die de ambtenaar in welke hoedanigheid dan ook werkelijk heeft gepresteerd als titularis van een ambt dat volledige prestaties bevat.
Art. 192.§ 1. De in aanmerking komende diensten die volledige maanden dekken, worden rechtstreeks meegerekend voor de rang-, niveau- en dienstanciënniteit. § 2. De in aanmerking komende diensten die delen van maanden dekken, worden op het einde van het jaar opgeteld. De delen van maanden die perioden van dertig dagen tellen, worden meegerekend voor de rang-, niveau- en dienstanciënniteit, in verhouding tot één maand per periode van dertig dagen.
De in het eerste lid bedoelde in aanmerking komende diensten hebben slechts uitwerking met ingang van 1 januari van het volgende jaar.
De delen van maanden die op het einde van het jaar korter zijn dan een periode van dertig dagen worden overgedragen naar het volgende jaar, waar, op het einde van het dienstjaar, de bepalingen bedoeld in het eerste en tweede lid, opnieuw op ze worden toegepast.
Art. 193.De duur van de diensten die in aanmerking komen voor de berekening van de rang-, niveau- en dienstanciënniteit kan nooit de werkelijke duur overschrijden van de perioden die de werkelijke diensten dekken.
Art. 194.De diensten die in aanmerking komen voor de berekening van de rang-, niveau- en dienstanciënniteit worden door de administrateur-generaal vastgesteld op verzoek van de ambtenaar, die zijn aanvraag uiterlijk binnen de drie maanden na zijn benoeming in vast verband moet indienen. De ambtenaar voegt bij zijn aanvraag alle nuttige bewijselementen. De diensten worden in aanmerking genomen te rekenen vanaf de eerste dag van de maand die op de aanvraag volgt.
TITEL XIV. - Verlies van de hoedanigheid van ambtenaar en ambtsneerlegging
Art. 195.Niemand kan de hoedanigheid van ambtenaar verliezen vóór de normale leeftijd van het rustpensioen, behalve in de gevallen bepaald door de rustpensioenregeling en door dit besluit.
Art. 196.De hoedanigheid van ambtenaar wordt van ambtswege en zonder opzeggingstermijn verloren door : 1° de ambtenaar wiens benoeming niet regelmatig is, op voorwaarde dat die onregelmatigheid, behoudens arglist of bedrog, werd vastgesteld door de overheid die hem heeft benoemd binnen de termijn die vastgesteld is om een beroep tot vernietiging vóór de Raad van State in te dienen of, indien een dergelijk beroep werd ingediend, gedurende de procedure;2° de ambtenaar die niet meer voldoet aan de nationaliteitsvoorwaarde, de ambtenaar die zijn burgerlijke en politieke rechten niet meer geniet, die niet meer voldoet aan de dienstplichtwetten of wiens lichamelijke ongeschiktheid behoorlijk werd vastgesteld;3° de ambtenaar die, zonder geldige reden, zijn post verlaat en gedurende meer dan tien dagen afwezig blijft;4° de ambtenaar die zich in een geval bevindt waarin de toepassing van de burgerrechtelijke en strafrechtelijke wetten de ambtsneerlegging tot gevolg heeft;5° de ambtenaar die om tuchtredenen wordt ontslagen of die wordt afgezet.
Art. 197.Hebben ook de ambtsneerlegging tot gevolg : 1° het vrijwillige ontslag.In dat geval kan de ambtenaar zijn dienst uiterlijk acht dagen nadat hij van zijn vrijwillige ontslag aan de administrateur-generaal kennis heeft gegeven, verlaten; 2° de inrustestelling;3° de afdanking wegens definitief vastgestelde beroepsongeschiktheid. TITEL XV. - Geldelijk statuut HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied en definities
Art. 198.De bezoldiging van de ambtenaar omvat : 1° de wedde;2° de haard- of standplaatstoelage.
Art. 199.De wedden van de ambtenaren worden in schalen vastgelegd.
Die weddeschalen bestaan uit : 1° een minimumbedrag;2° tussentijdse wedden die overeenstemmen met trappen van geldelijke anciënniteit en die voortvloeien uit jaarlijkse, tweejaarlijkse en zesjaarlijkse tussentijdse verhogingen;3° een maximumwedde. Elke weddeschaal bestaat uit een reeks wedden die worden uitgedrukt in een aantal munteenheden dat met hun niet geïndexeerd jaarbedrag aan 100 % overeenstemt.
Art. 200.De geldelijke anciënniteit wordt berekend door de diensten op te tellen die voor de vaststelling van de wedde in aanmerking komen. HOOFDSTUK II. - Wedden Afdeling I. - Vaststelling van de weddeschalen
Art. 201.De weddeschalen zijn deze die in bijlage X worden vastgesteld.
Art. 202.Er wordt een weddeschaal toegekend aan de titularis van een graad, volgens de volgende overeenstemming : - de weddeschaal A2 voor de graad van administrateur-generaal; - de weddeschaal A3 voor de graden van adjunct-administrateur-generaal en inspecteur-generaal; - de weddeschaal A4S voor de graad van directeur, houder van een diploma van doctor in de wetenschappen, landbouwingenieur en burgerlijk ingenieur, arts, apotheker en dierenarts of van master op het gebied van informatica, en die een ambt uitoefent in rechtstreeks en concreet verband met het diploma waarvan hij houder is; - de weddeschaal A4 voor de graad van directeur; - de weddeschaal A5S voor de graad van eerste attaché, houder van een diploma van doctor in de wetenschappen, landbouwingenieur en burgerlijk ingenieur, arts, apotheker en dierenarts of van master op het gebied van informatica, en die een ambt uitoefent in rechtstreeks en concreet verband met het diploma waarvan hij houder is; - de weddeschaal A5 voor de graad van eerste attaché; - de weddeschaal A6S voor de graad van attaché, houder van een diploma van doctor in de wetenschappen, landbouwingenieur en burgerlijk ingenieur, arts, apotheker en dierenarts of van master op het gebied van informatica, en die een ambt uitoefent in rechtstreeks en concreet verband met het diploma waarvan hij houder is; - de weddeschaal A6 voor de graad van attaché; - de weddeschaal B1 voor de graad van eerste gegradueerde; - de weddeschaal B2 voor de graad van eerstaanwezend gegradueerde; - de weddeschaal B3 voor de graad van gegradueerde; - de weddeschaal C1 voor de graad van eerste assistent; - de weddeschaal C2 voor de graad van eerstaanwezend assistent; - de weddeschaal C3 voor de graad van assistent; - de weddeschaal D1 voor de graad van eerste adjunct; - de weddeschaal D2 voor de graad van eerstaanwezend adjunct; - de weddeschaal D3 voor de graad van adjunct.
De ambtenaar aan wie een weddeschaal A6S of A5S wordt toegekend, die vraagt om een ander ambt uit te oefenen waarvoor de weddeschalen A6 of A5 worden bepaald, verliest het genot van de weddeschalen A6S of A5S, zodra hij dat andere ambt uitoefent.
Art. 203.De wedde van iedere ambtenaar wordt in de schaal van zijn graad vastgesteld.
Art. 204.Bij elke wijziging van het geldelijk statuut van een graad, wordt de wedde in verband met die graad opnieuw vastgesteld alsof het nieuwe geldelijk statuut altijd had bestaan.
In één zelfde graad, wanneer de aldus vastgestelde nieuwe wedde lager is dan deze die de ambtenaar geniet op het ogenblik van de inwerkingtreding van een nieuwe geldelijke loopbaan, wordt het voordeel van de vroegere geldelijke loopbaan behouden totdat een ten minste gelijke wedde in de nieuwe geldelijke loopbaan wordt toegekend.
Art. 205.In de schaal verbonden aan de graad waarin hij werd bevorderd, ontvangt de ambtenaar nooit een wedde die lager is dan deze die hij genoot of zou hebben genoten in zijn vroegere graad. Afdeling II. - In aanmerking komende diensten
Art. 206.§ 1. Voor de berekening van de geldelijke anciënniteit komen de werkelijke diensten in aanmerking die de ambtenaar als statutair of als contractueel personeelslid zonder vrijwillige onderbreking heeft gepresteerd in de volgende instellingen : 1° elke instelling naar internationaal recht waarvan de Federale Staat, een Gewest of een Gemeenschap lid is;2° elke instelling, al dan niet als afzonderlijke rechtspersoon opgericht, die ressorteert onder de wetgevende macht, de uitvoerende macht of de rechterlijke macht van de Federale Staat, een Gewest, een Gemeenschap of een Gemeenschapscommissie;3° elke instelling die ressorteert onder een provincie, een gemeente, een vereniging van gemeenten, een agglomeratie of een federatie van gemeenten, alsook elke instelling die ressorteert onder een inrichting die aan een provincie of een gemeente ondergeschikt is;4° elke andere instelling naar Belgisch recht die beantwoordt aan collectieve behoeften van algemeen of lokaal belang en in de directie waarvan de overheid de belangrijkste plaats inneemt;5° elke instelling naar internationaal recht waarvan een andere Staat van de Europese Economische Ruimte of Zwitserland of een bestanddeel van één van die Staten dat gelijksoortig is met een Gewest of een Gemeenschap lid is;6° elke instelling van een andere Staat van de Europese Economische Ruimte of van Zwitserland die gelijksoortig is met de instellingen bedoeld in 2° tot 4°;7° elke onderwijsinstelling of -inrichting, dienst voor school- en beroepsoriëntatie of gesubsidieerd psycho-medisch-sociaal centrum, alsook elke instelling of inrichting, dienst of gelijksoortig centrum van een andere Staat van de Europee Economische Ruimte of van Zwitserland. § 2. Voor de berekening van de geldelijke anciënniteit komen eveneens, voor een maximumduur van zes jaar, de diensten in aanmerking die werden gepresteerd als tewerkgestelde werkloze in de Belgische overheidssector en in een hoedanigheid die gelijksoortig is met die van tewerkgestelde werkloze in de overheidssector van een andere Staat van de Europese Economische Ruimte of Zwitserland. § 3. Voor de berekening van de geldelijke anciënniteit komen eveneens, voor een maximumduur van zes jaar, de diensten in aanmerking die werden gepresteerd als statutair of contractueel personeelslid in de overheidssector van een andere Staat dan deze die bedoeld zijn in § 1, in de privé-sector, alsook als zelfstandige. Die beperking wordt op tien jaar vastgesteld als het gaat om diensten die overeenstemmen met een beroepservaring die bij de werving wordt vereist.
Art. 207.De werkelijke diensten die de ambtenaar vroeger onvolledig heeft gepresteerd in een ambt bedoeld in artikel 206 komen in aanmerking tot beloop van de evenredige duur van een voltijdse opdracht die deze diensten uitmaken op het ogenblik waarop ze worden gepresteerd.
Art. 208.§ 1. De in aanmerking komende diensten die betrekking hebben op volledige maanden worden rechtstreeks meegeteld in de geldelijke anciënniteit. § 2. De in aanmerking komende diensten die delen van maanden dekken, worden op het einde van het jaar opgeteld. De delen van maanden die perioden van dertig dagen uitmaken, worden meegeteld in de geldelijke anciënniteit, in verhouding tot één maand voor een periode van dertig dagen.
De in aanmerking komende diensten bedoeld in het eerste lid hebben, in de geldelijke anciënniteit, pas op 1 januari van het daarop volgende jaar uitwerking. Die diensten hebben uitwerking op de dag van de werving als ambtenaar of stagiair of op de eerste dag van de maand volgend op de werving in die hoedanigheid als de dag van de werving niet met het begin van de maand overeenstemt.
De delen van maanden die op het einde van een jaar korter zijn dan een periode van dertig dagen worden overgedragen naar het volgende jaar, op het einde waarvan de bepalingen bedoeld in het eerste en tweede lid opnieuw op ze van toepassing zijn.
Art. 209.De duur van de diensten die voor de berekening van de geldelijke anciënniteit in aanmerking komen, kan nooit de werkelijke duur overschrijden van de perioden die de werkelijke diensten dekken.
De duur van de in aanmerking komende diensten die de ambtenaar in het onderwijs in interim - of tijdelijk verband heeft gepresteerd, wordt bepaald op grond van het attest dat door de bevoegde overheid wordt uitgereikt.
De op dat attest vermelde volledige prestaties, waarvoor de uitbetaling in tienden werd verricht en die geen volledig jaar werkelijke diensten per schooljaar uitmaken, worden dag per dag opgeteld. Het totaal aantal aldus gepresteerd dienstdagen die volledige prestaties dekken, wordt met 1,2 vermenigvuldigd. Het totaal van die wiskundige bewerking wordt vervolgens door 30 gedeeld. Het bekomen resultaat geeft het aantal in aanmerking te nemen maanden; de rest wordt in aanmerking genomen op de wijze bedoeld in artikel 208, § 2.
De op hetzelfde attest vermelde volledige prestaties, die het bewijs leveren dat de ambtenaar gedurende een volledig schooljaar werd tewerkgesteld, gelden voor een totaal van 300 dagen en tellen voor één jaar in aanmerking komende diensten.
Art. 210.Voor elke periode gedurende welke de ambtenaar zijn aanspraak op de verhoging in wedde in een graad heeft behouden of verloren, worden de diensten die hij in een andere hoedanigheid zou hebben gepresteerd niet in aanmerking genomen voor de vaststelling van zijn wedde in die graad alsook in elke latere graad in verband daarmee.
Art. 211.De diensten die in aanmerking komen voor de berekening van de geldelijke anciënniteit bedoeld in artikel 206 worden door de administrateur-generaal op aanvraag van de ambtenaar vastgesteld. De ambtenaar voegt bij zijn aanvraag alle nuttige bewijselementen. De in aanmerking genomen diensten worden berekend vanaf de eerste dag van de maand volgend op de aanvraag. Afdeling III. - Berekening en uitbetaling van de wedde
Art. 212.§ 1. De maandwedde is gelijk aan 1/12e van de wedde.
De wedde van de maand waarin de ambtenaar in ruste wordt gesteld of overlijdt, is volledig verschuldigd. § 2. De uurwedde is gelijk aan 1/(52 * w) van de wedde; in die breuk vertegenwoordigt « w », in de arbeidsregeling waaraan de ambtenaar onderworpen is, de wekelijkse arbeidsduur voor voltijdse prestaties.
Art. 213.De maandwedde wordt na verstreken termijn uitbetaald, uiterlijk de laatste werkdag van de maand.
Art. 214.§ 1. De maandwedde die niet volledig verschuldigd is, wordt in dertigsten onderverdeeld.
Wanneer het werkelijke aantal dagen die voor betaling in aanmerking komen gelijk is aan of lager is dan vijftien, is het aantal verschuldigde dertigsten gelijk aan het werkelijke aantal dagen die voor betaling in aanmerking komen.
Wanneer het werkelijke aantal dagen die voor betaling in aanmerking komen hoger is dan vijftien, is het aantal verschuldigde dertigsten gelijk aan het verschil tussen dertig en het werkelijke aantal dagen die niet voor betaling in aanmerking komen. § 2. Wanneer de maand bestaat uit twee perioden die worden onderscheiden door het bedrag van de wedde of de budgettaire aanrekening ervan : 1° wordt het aantal dertigsten die voor de eerste periode verschuldigd zijn, overeenkomstig § 1 bepaald;2° wordt het totaal aantal dertigsten die voor de maand verschuldigd zijn, bepaald overeenkomstig § 1, waarbij dat totaal aantal altijd gelijk is aan dertig, indien de maand volledig voor betaling in aanmerking komt;3° is het aantal dertigsten die voor de tweede periode verschuldigd zijn, gelijk aan het verschil tussen het totaal aantal dertigsten die voor de maand verschuldigd zijn en het aantal dertigsten die voor de eerste periode verschuldigd zijn.
Art. 215.De maand- en uurwedden zijn gekoppeld aan de schommelingen van het indexcijfer van de consumptieprijzen, overeenkomstig de regels die voorgeschreven zijn bij de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld.
De wedde wordt gekoppeld aan het spilindexcijfer 138,01 van 1 januari 1990. Afdeling IV. - Wedde bij verloven wegens verminderde prestaties
gewettigd door sociale of familiale redenen of bij afwezigheden wegens persoonlijke aangelegenheid
Art. 216.Betreffende de verminderde prestaties gewettigd door sociale of familiale redenen of wegens persoonlijke aangelegenheid en in afwijking van artikel 214, wordt de verschuldigde wedde berekend door de maandwedde te vermenigvuldigen met de breuk die met de verhouding van die prestaties overeenstemt.
Art. 217.De stand non activiteit schorst de toekenning van de tussentijdse en zesjaarlijkse verhogingen bedoeld in artikel 199, 2°. HOOFDSTUK III. - Gewaarborgde bezoldiging
Art. 218.De ambtenaar heeft recht op een gewaarborgde bezoldiging.
Art. 219.De jaarlijkse bezoldiging van de ambtenaar die de leeftijd van 21 jaar heeft bereikt, is nooit lager, voor volledige prestaties, dan 13.234,20 EUR.
Art. 220.Het verschil tussen de jaarlijkse bezoldiging bedoeld in artikel 219 en de bezoldiging die normaal aan de ambtenaar zou worden toegekend, wordt hem toegekend in de vorm van een bijkomende wedde en in zijn wedde opgenomen.
Art. 221.Bij de bepaling van de bezoldiging komen alle andere vergoedingen en toelagen dan de haard- of standplaatstoelage niet in aanmerking.
Art. 222.Als de ambtenaar onvolledige prestaties verricht, wordt de wedde die overeenkomstig artikel 220 wordt vastgesteld, hem alleen in verhouding tot die prestaties toegekend.
Art. 223.De regeling inzake koppeling van de wedden aan het indexcijfer van de consumptieprijzen is van toepassing op de jaarlijkse vergoeding bedoeld in artikel 219. HOOFDSTUK IV. - Haard- en standplaatstoelage
Art. 224.§ 1. Een haardtoelage wordt toegekend : 1° aan de gehuwde, niet van tafel en bed gescheiden ambtenaren, behalve wanneer de toelage aan hun echtgenoot of echtgenote wordt toegekend;2° aan de ambtenaren die samenwonen, tenzij ze aan het andere lid van het gezin wordt toegekend;3° aan de andere ambtenaren van beide geslachten die de fiscale last hebben van één of meer kinderen voor wie gezinsbijslagen worden toegekend, behalve wanneer ze samenwonen met een ambtenaar die een haardtoelage geniet. § 2. Als de twee echtgenoten of samenwonenden aan dit statuut onderworpen zijn, wordt de haardtoelage toegekend aan deze van beiden die de laagste wedde geniet.
De bepaling van de laagste wedde wordt gebaseerd op een vergelijking van de wedden die uitgedrukt worden op een niet geïndexeerde bruto-jaarbasis, die de respectieve geldelijke anciënniteit meerekent en met volledige prestaties overeenstemt.
Als één van de echtgenoten of beide echtgenoten of samenwonenden de gewaarborgde bezoldiging genieten, zonder de haard- of standplaatstoelage die eventueel toe te kennen is in aanmerking te nemen, dan wordt de haardtoelage toegekend aan deze die de hoogste wedde geniet als deze erop recht heeft overeenkomstig de bepalingen van artikel 225 van dit besluit.
Bij gelijke jaarbedragen, kunnen de echtgenoten of samenwonenden, in onderlinge overeenstemming, die van beiden aanwijzen die de haardtoelage zal genieten.
De uitbetaling van de haardtoelage wordt afhankelijk gemaakt van een verklaring op erewoord die door de ambtenaar wordt opgemaakt volgens het model dat in bijlage XV bij dit besluit vermeld wordt en dat in drievoud wordt overgezonden aan de dienst belast met het beheer van het personeel.
De bepalingen van deze paragraaf zijn eveneens van toepassing op de samenwonende ambtenaren die voldoen aan de voorwaarden bedoeld in § 1, 3°. § 3. Een standplaatstoelage wordt toegekend aan de ambtenaren die geen haardtoelage bekomen. § 4. De in disponibiliteit gestelde ambtenaren genieten noch de haardtoelage noch de standplaatstoelage.
Art. 225.Het jaarbedrag van de haard- of standplaatstoelage wordt vastgesteld als volgt : 1° wedden die niet hoger zijn dan 16.099,83 EUR : a) haardtoelage : 719,89, EUR b) standplaatstoelage : 359,95 EUR, 2° wedden die hoger zijn dan 16.099,83 EUR doch 18.329,27 EUR niet te boven gaan; a) haardtoelage : 359,95 EUR, b) standplaatstoelage : 179,98 EUR. De bezoldiging van de ambtenaar wiens wedde hoger is dan 16.099,83 EUR mag niet lager zijn dan deze die hij zou bekomen als zijn wedde aan dit bedrag gelijk zou zijn. In voorkomend geval, wordt het verschil hem toegekend in de vorm van een gedeeltelijke haardtoelage of van een gedeeltelijke standplaatstoelage.
De bezoldiging van de ambtenaar wiens wedde hoger is dan 18.329,27 EUR mag niet lager zijn dan deze die hij zou bekomen als zijn wedde aan dit bedrag gelijk zou zijn. In voorkomend geval, wordt het verschil hem toegekend in de vorm van een gedeeltelijke haardtoelage of van een gedeeltelijke standplaatstoelage.
Onder bezoldiging moet worden verstaan de wedde verhoogd met de volledige of gedeeltelijke haardtoelage of de volledige of gedeeltelijke standplaatstoelage, verminderd met de inhouding voor de samenstelling van het overlevingspensioen.
Art. 226.De regeling inzake mobiliteit die op de wedden van toepassing is, is eveneens toepasselijk op de haardtoelage, de standplaatstoelage en op de grenswedde die voor de toekenning ervan worden bepaald.
Ze worden gekoppeld aan het spilindexcijfer 138,01 op 1 januari 1990.
Art. 227.De haardtoelage of de standplaatstoelage wordt toegekend aan de ambtenaren met onvolledige dienstverstrekkingen, naar rata van die verstrekkingen.
Ze wordt niet toegekend wegens nevenbetrekkingen.
Art. 228.De haardtoelage of de standplaatstoelage wordt betaald terzelfder tijd als de wedde van de maand waarop zij betrekking heeft.
Zij wordt betaald in dezelfde mate en volgens dezelfde modaliteiten als de wedde wanneer deze voor geen volle maand verschuldigd is.
Wanneer zich in de loop van een maand een feit voordoet dat het recht op de haard- of standplaatstoelage wijzigt, zoals het bepaald is bij artikel 224 van dit besluit, wordt het voordeligste stelsel voor de volle maand toegepast. HOOFDSTUK V. - Vakantiegeld
Art. 229.De ambtenaren ontvangen elk jaar een vakantiegeld.
Art. 230.Voor de toepassing van dit hoofdstuk moet worden verstaan onder : « volledige prestaties », de prestaties waarvan de uurregeling een normale beroepsactiviteit volkomen in beslag neemt; « referentiejaar », het kalenderjaar dat aan het jaar voorafgaat tijdens welk de vakantie moet worden toegestaan; « jaarwedde », de wedde, het loon of de in de plaats daarvan gestelde vergoeding of toelage, met hierin begrepen de eventuele haardtoelage of de standplaatstoelage.
Voor de ambtenaar die de gewaarborgde bezoldiging geniet bij toepassing van hoofdstuk III van deze titel is de "jaarwedde" gelijk aan genoemde gewaarborgde bezoldiging.
Art. 231.Voor volledige prestaties die gedurende het hele jaar worden verricht, is het bedrag van het vakantiegeld gelijk aan 92 % van één twaalfde van de jaarwedde(en), gekoppeld aan het indexcijfer van de consumptieprijzen, die de wedde(n) bepaalt(alen) voor de maand maart van het vakantiejaar.
Art. 232.§ 1. Voor de berekening van het bedrag van het vakantiegeld worden in aanmerking genomen, de perioden gedurende welke de ambtenaar tijdens het referentiejaar : 1° de jaarwedde geheel of gedeeltelijk heeft genoten;2° niet in dienst is kunnen treden of zijn ambtsverrichtingen heeft geschorst wegens verplichtingen die op hem rusten krachtens de dienstplichtwetten, gecoördineerd op 30 april 1962, of krachtens de wetten houdende het statuut van de gewetensbezwaarden, gecoördineerd op 20 februari 1980, met uitsluiting in beide gevallen van de wederoproeping om tuchtredenen;3° met ouderschapsverlof was;4° afwezig is geweest als gevolg van een verlof toegekend met het oog op de moederschapsbescherming door de artikelen 39, 42 en 43bis van de arbeidswet van 16 maart 1971.5° van arbeid vrijgesteld is bij toepassing van artikel 18, tweede lid, van de wet van 14 december 2000 tot vaststelling van sommige aspecten van de organisatie van de arbeidstijd in de openbare sector. § 2. Voor de berekening van het vakantiegeld wordt eveneens in aanmerking genomen de periode gaande van 1 januari van het referentiejaar tot de dag welke aan de datum voorafgaat waarop het personeelslid die hoedanigheid heeft verkregen, op voorwaarde : 1° minder dan 25 jaar oud te zijn op het einde van het referentiejaar;2° uiterlijk in dienst te zijn getreden op de laatste werkdag van de vier maanden volgend op : a) hetzij de datum waarop de ambtenaar de inrichting heeft verlaten waarin hij zijn studiën heeft gedaan onder de voorwaarden bepaald in artikel 62 van de gecoördineerde wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders;b) hetzij de datum waarop de leerovereenkomst een einde heeft genomen. De ambtenaar moet het bewijs leveren dat hij aan de gestelde voorwaarden voldoet. Bedoeld bewijs kan door alle rechtsmiddelen worden geleverd, getuigen inbegrepen.
Art. 233.In afwijking van artikel 232, worden niet in aanmerking genomen voor de berekening van het vakantiegeld, de perioden waarin de ambtenaar een dienstvrijstelling heeft bekomen voor de uitoefening van een opdracht bedoeld in Boek III besteed aan de verloven en andere afwezigheden van de ambtenaren, met uitzondering van de opdrachten die worden uitgeoefend in het kader van Boek II (regeling betreffende de ambtenaren-generaal).
Art. 234.§ 1. Onverminderd artikel 232, § 1, 2° en 3°, en § 2, wanneer de volledige prestaties niet werden verricht gedurende het hele referentiejaar, wordt het vakantiegeld vastgesteld als volgt : a) een twaalfde van het jaarbedrag voor elke prestatieperiode die een ganse maand beslaat;b) een dertigste van het maandbedrag per kalenderdag wanneer de prestaties niet een ganse maand beslaan. § 2. De toekenning van een gedeeltelijke wedde wegens het uitoefenen van verminderde prestaties heeft een overeenkomstige vermindering van het vakantiegeld voor gevolg.
Art. 235.In geval van onvolledige prestaties wordt het vakantiegeld toegekend naar rato van de prestaties verricht op basis van de uurdeler(s) die in de bezoldigingsregeling van toepassing is (zijn); in voorkomend geval is dezelfde verhouding van toepassing op de perioden bedoeld in artikel 232, § 1, 2°, en § 2°.
Art. 236.Twee of meer vakantiegelden met inbegrip van deze verkregen in toepassing van de gecoördineerde wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van werknemers, kunnen niet gecumuleerd worden boven een bedrag overeenkomend met het hoogste vakantiegeld dat bekomen wordt wanneer de vakantiegelden van al de uitgeoefende ambten of activiteiten berekend worden op basis van volledige prestaties.
Hiervoor wordt het vakantiegeld van één of meerdere ambten verminderd of ingehouden, met uitzondering van het vakantiegeld in uitvoering van de gecoördineerde wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van werknemers.
Indien de inhoudingen of verminderingen moeten of kunnen gebeuren op verscheidene vakantiegelden, wordt eerst het kleinste vakantiegeld ingehouden of verminderd.
Voor de toepassing van de voorgaande leden moet onder het vakantiegeld in uitvoering van de gecoördineerde wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van werknemers worden verstaan, het gedeelte van het vakantiegeld dat niet overeenstemt met het loon voor de vakantiedagen.
Art. 237.Voor de toepassing van artikel 236 is de ambtenaar die vakantiegelden cumuleert, gehouden het bedrag ervan, alsook eventueel het bedrag berekend voor volledige prestaties, mee te delen aan elke personeelsdienst waarvan hij afhangt.
Iedere inbreuk op het voorgaande lid kan aanleiding geven tot tuchtstraffen.
Art. 238.De bedragen welke de ambtenaar als vakantiegeld zou hebben ontvangen voor andere prestaties welke gedurende het referentiejaar werden verricht, worden afgetrokken van het bedrag van het vakantiegeld dat toegekend wordt met toepassing van artikel 232.
Art. 239.§ 1. Het vakantiegeld wordt in de maand mei uitbetaald overeenkomstig de artikelen 230 en 231. § 2. In afwijking van de in de vorige paragraaf omschreven regel, wordt het vakantiegeld uitbetaald tijdens de maand volgend op de datum waarop de belanghebbende in ruste wordt gesteld, overlijdt, ontslag neemt, wordt afgedankt of afgezet.
Voor de toepassing van het vorige lid wordt het vakantiegeld berekend rekening houdend met het forfaitaire bedrag, het percentage en de eventuele inhouding welke op de beschouwde datum gelden; het percentage wordt toegepast op de jaarwedde die als basis dient voor de berekening van de wedde welke de ambtenaar op die datum geniet.
Wanneer hij op die datum geen wedde of verminderde wedde geniet, wordt het percentage berekend op de wedde(n) die hem dan verschuldigd zouden geweest zijn. HOOFDSTUK VI. - Eindejaarstoelage
Art. 240.De ambtenaar heeft recht op een eindejaarstoelage.
Art. 241.Voor de toepassing van dit hoofdstuk, wordt verstaan onder : 1° "beloning", iedere wedde, loon of in de plaats daarvan gestelde vergoeding, waarbij rekening wordt gehouden met de vermeerderingen of verminderingen ten gevolge van de schommelingen van het indexcijfer der consumptieprijzen;2° "bezoldiging", de beloning zoals deze bedoeld is in 1°, eventueel vermeerderd met de haardtoelage of met de standplaatstoelage;3° "brutobezoldiging", de bezoldiging zoals deze bedoeld is in 2°, rekening houdend met de vermeerderingen of de verminderingen ten gevolge van de schommelingen van het indexcijfer van de consumptieprijzen;4° "volledige prestaties", de prestaties waarvan de uurregeling een normale beroepsactiviteit volkomen in beslag neemt;5° "verwijzingsperiode", de periode die zich uitstrekt van 1 januari tot 30 september van het in aanmerking genomen jaar.
Art. 242.§ 1. De belanghebbende bekomt het volledig genot van het bedrag van de toelage, indien hij als titularis van een ambt met volledige prestaties het volledig voordeel van zijn beloning heeft genoten tijdens de hele duur van de verwijzingsperiode. § 2. Wanneer de betrokkene niet het volledig voordeel der in § 1 bedoelde beloning heeft genoten, als titularis van een ambt met volledige of onvolledige prestaties, wordt het bedrag van de toelage verminderd naar rata van de beloning die hij werkelijk heeft ontvangen. § 3. Wanneer de belanghebbende, als titularis van een ambt met volledige of onvolledige prestaties, tijdens de verwijzingsperiode met ouderschapsverlof was of niet in dienst is kunnen treden of zijn ambtsverrichtingen heeft geschorst wegens de verplichtingen hem opgelegd door de militiewetten, gecoördineerd op 30 april 1962, of de wetten houdende het statuut van de gewetensbezwaarden, gecoördineerd op 20 februari 1980, met uitsluiting in beide gevallen van de wederoproeping om tuchtredenen, worden deze periodes gelijkgesteld met periodes tijdens welke hij het volledig voordeel van zijn beloning heeft genoten.
Art. 243.§ 1. Wanneer de personeelsleden twee of meer ambten in de openbare sector cumuleren die volledige of onvolledige prestaties behelzen, mag het bedrag van de eindejaarstoelagen dat hun in hoofde daarvan wordt toegekend niet hoger liggen dan het bedrag dat overeenstemt met de hoogste toelage die verkregen wordt wanneer de toelagen van alle ambten berekend worden op basis van volledige prestaties. § 2. Wanneer het in § 1 bedoelde bedrag wordt overschreden, wordt het gedeelte dat een teveel aanwijst afgetrokken van de eindejaarstoelage(n) die, berekend op basis van volledige prestaties, de minst hoge is (zijn), te beginnen met de laagste. § 3. Het personeelslid dat eindejaarstoelagen cumuleert is gehouden, aan de personeelsdiensten waarvan het afhangt een verklaring op erewoord over te leggen met de vermelding van de ambten die het cumuleert.
Iedere inbreuk op het voorgaande lid kan aanleiding geven tot tuchtstraffen.
Art. 244.§ 1. Het bedrag van de eindejaarstoelage bestaat uit een forfaitair gedeelte en een veranderlijk gedeelte. § 2. Het bedrag van de eindejaarstoelage wordt als volgt berekend : 1° voor het forfaitair gedeelte : het bedrag dat voor de maand oktober van het betrokken jaar overeenstemt met het bedrag van 357,9 EUR wordt verbonden aan het spilindexcijfer 138,01 van 1 januari 1990 en gekoppeld aan de schommelingen van de consumptieprijzen volgens de in artikel 215 nader bepaalde regels;2° voor het veranderlijk gedeelte : het veranderlijk gedeelte bedraagt 2,5 pct.van de jaarlijkse brutobezoldiging die tot grondslag diende voor de berekening van de bezoldiging aan de gerechtigde verschuldigd voor de maand oktober van het in aanmerking genomen jaar.
In afwijking van § 2, 1°, bedraagt het forfaitair gedeelte voor het jaar 2008 : 500 EUR. § 3. Wanneer de betrokkene het voordeel van zijn bezoldiging niet heeft genoten voor de maand oktober van het in aanmerking genomen jaar, komt voor de berekening van het veranderlijk deel van de toelage die jaarlijkse brutobezoldiging in aanmerking welke voor de berekening van zijn bezoldiging voor deze maand tot grondslag zou hebben gediend, indien deze laatste bezoldiging verschuldigd was geweest.
Art. 245.Voor het personeelslid dat een gewaarborgde bezoldiging geniet, zal het bedrag van de gewaarborgde bezoldiging in aanmerking moeten genomen worden voor de berekening van het veranderlijk deel van de eindejaarstoelage.
Art. 246.Op de eindejaarstoelage worden de inhoudingen verricht welke zijn vastgesteld krachtens de bepalingen van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders behalve voor de gerechtigden die uitsluitend onderworpen zijn aan de regeling van verplichte verzekering tegen ziekte en invaliditeit, sector geneeskundige verzorging.
Art. 247.De eindejaarstoelage wordt in eenmaal uitbetaald tussen 1 december en 15 december van het in aanmerking genomen jaar.
Art. 248.Voor de vereffening en de betaling van de eindejaarstoelage moet de dienst instaan die belast was of belast geweest zou zijn met het vereffenen en het betalen van de beloning aan de gerechtigde, hetzij voor de laatste maand van de verwijzingsperiode, hetzij voor het eerste deel van die maand indien deze twee of meer voor de begrotingsaanrekening van die beloning onderscheiden periodes omvat.
Art. 249.De gevallen waarvoor de interpretatie van de artikelen 242, § 2, 243 en 244 moeilijk is, worden door de Regeringen geregeld, op de voordracht van de functionele ministers. HOOFDSTUK VII. - Toelage voor een hoger ambt
Art. 250.Er wordt een toelage toegekend aan de ambtenaar die een hoger ambt uitoefent.
Art. 251.De toelage wordt alleen toegekend voor de kalendermaanden gedurende welke de uitoefening van het ambt ononderbroken en volledig verloopt.
De toelage wordt echter ononderbroken toegekend aan de ambtenaar die deze heeft verloren als gevolg van de benoeming van een titularis op de betrokken betrekking en die opnieuw wordt aangewezen voor de uitoefening van een hoger ambt op dezelfde betrekking, omdat de benoeming van die titularis geen uitwerking heeft.
Art. 252.De toelage voor een hoger ambt is gelijk aan het verschil tussen de bezoldiging die de ambtenaar zou genieten in de weddeschaal van de graad die overeenstemt met het ambt en de bezoldiging die hij geniet.
De in aanmerking te nemen bezoldiging is de bezoldiging die in artikel 198 bepaald wordt. De berekening en de uitbetaling van de toelage zijn onderworpen aan de bepalingen van de artikelen 198 en 212 tot 215. HOOFDSTUK VIII. - Uittredingstoelage
Art. 253.Behoudens in geval van ontslag om een dringende reden, wordt een uittredingstoelage aan de wegens beroepsongeschiktheid ontslagen ambtenaar toegekend.
Die toelage is gelijk aan : 1° de laatste jaarlijkse activiteitswedde, als de ambtenaar ten minste twintig jaar dienst telt;2° twee derde van de laatste jaarlijkse activiteitswedde, als de ambtenaar ten minste tien jaar en minder dan twintig jaar dienst telt;3° de helft van de laatste jaarlijkse activiteitswedde, als de ambtenaar minder dan tien jaar dienst telt. TITEL XVI. - Andere bepalingen die op de stagiairs toepasselijk zijn
Art. 254.Artikel 74 is van toepassing op de vorming die deel uitmaakt van het stageprogramma van de stagiair.
Art. 255.De volgende bepalingen van Boek I zijn toepasselijk op de stagiairs : 1° van Titel I, Rechten en plichten van ambtenaren;2° van Titel V, hoofdstuk III, afdeling III, Afdeling III. Dienstvrijstelling voor vorming; 3° van Titel VII, Onverenigbaarheden;4° van Titel X, Tuchtregeling;5° van Titel XI, Raad van beroep;6° van Titel XII, Schorsing in het belang van de dienst;7° van de artikelen 177 tot 181, 1° en 2° van Titel XIII, hoofdstuk I, Administratieve standen;8° van Titel XIV, Verlies van de hoedanigheid van ambtenaar en ambtsneerlegging;9° van Titel XV, Geldelijk statuut TITEL XVII.- Diverse en overgangsbepalingen
Art. 256.De dag van de daad of het evenement die/dat het begin van de termijn uitmaakt, wordt erin niet begrepen. De dag van het einde van de termijn wordt erin meegeteld. Als die dag echter met een zaterdag, een zondag, een wettelijke feestdag, 27 september, 2 november, 15 november of 26 december samenvalt, wordt de dag van het einde van de termijn overgedragen naar de eerstvolgende werkdag. Elke kennisgeving door de instelling wordt bij een ter post aangetekend schrijven verricht.
Art. 257.Zolang de eerste opleidingen voor de verwerving van de bevoegdheden niet werden verstrekt en de organisatie van het examen voor de bekrachtiging van de bevoegdheden niet afgesloten is, worden de voorwaarden bedoeld in de artikelen 44, 3°; 45, 4° en 48, 4°, vervangen door een anciënniteitsvoorwaarde van vier jaar.
De voorwaarde bedoeld in artikel 41, 4° is niet vereist, zolang het eerste directiebrevet bedoeld in artikel 105 niet is uitgereikt.
De voorwaarde bedoeld in artikel 44, 5° is niet vereist, zolang het examen voor de bekrachtiging van de bekwaamheid tot het waarnemen van een begeleiding niet wordt georganiseerd.
De voorwaarde bedoeld in artikel 44, 6° is niet vereist, zolang de test voor de beroepsselectie niet wordt georganiseerd.
Art. 258.De overgedragen personeelsleden die, op de datum van inwerkingtreding van dit besluit, een hogere wedde genoten dan die waarop ze aanspraak zouden kunnen maken met toepassing van de bezoldigingsregeling van WBI, behouden het voordeel van de weddeschaal die ze genoten in de vroegere bezoldigingsregeling zolang ze in die schaal een hogere wedde ontvangen.
De overgedragen personeelsleden die, op de datum van inwerkingtreding van dit besluit, een hoger ambt van attaché genoot, zullen aanspraak kunnen maken op het behoud van het hoger ambt in graad A6 tot de datum van afsluiting van het examen voor overgang naar het hogere niveau (BFC07001/A2100000), dat door de Franse Gemeenschap wordt georganiseerd voor de ambtenaren van het Commissariaat-Generaal voor Internationale Betrekkingen, voor zover de titularis van het hoger ambt voor dat examen ingeschreven is.
Art. 259.De omzetting van de graden van de overgedragen ambtenaren wordt door de Regeringen vastgesteld.
Art. 260.§ 1. De overgedragen ambtenaren behouden het voordeel van het slagen voor een wervingsexamen dat door SELOR wordt georganiseerd op aanvraag van de Franse Gemeenschap of van het Waalse Gewest totdat de geldigheidsduur ervan verstreken is. § 2. De overgedragen ambtenaren behouden het voordeel van het slagen voor een overgangsexamen of vergelijkend overgangsexamen dat wordt georganiseerd door het Waalse Gewest of door SELOR op aanvraag van de Franse Gemeenschap of het Waalse Gewest. § 3. De overgedragen personen behouden de laatste evaluatievermelding die hun werd toegekend. De evaluatievermelding blijft geldig tot de toekenning van een nieuwe vermelding. Indien de ambtenaar, op de datum van zijn overdracht krachtens dit besluit, een beroep tegen zijn evaluatie heeft ingediend, dan wordt de procedure in « Wallonie Bruxelles International » voortgezet. § 4. De overgedragen ambtenaren die geslaagd zijn of geacht worden definitief geslaagd te zijn voor een test voor de bekrachtiging van de bevoegdheden worden geacht definitief geslaagd te zijn voor de overeenstemmende test tot bekrachtiging van de bevoegdheden bedoeld bij dit besluit.
De overgedragen ambtenaren die een vorming met het oog op de verwerving van een bevoegdheid hebben gevolgd of geacht worden te hebben gevolgd, worden geacht definitief geslaagd te zijn voor de test tot bekrachtiging van de bevoegdheid voor de betrokken rang van niveau 3.
Art. 261.Tot de datum van inwerkingtreding van beide leidende ambtenaren-mandaathouders bedoeld in artikel 8, § 2 van het samenwerkingsakkoord tussen de Franse Gemeenschap, het Waals Gewest en de Franse Gemeenschapscommissie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest tot oprichting van een gemeenschappelijke entiteit voor de internationale betrekkingen "Wallonie-Bruxelles", zijn de adjunct-directeuren-generaal van het Commissariaat-Generaal voor Internationale Betrekkingen waaraan de Regering van de Franse Gemeenschap op 26 oktober 2007 een nieuw opdrachtenblad heeft toegekend, lid van het Directiecomité van « Wallonie-Bruxelles International », zoals bedoeld in artikel 131 van dit besluit, uitgebreid tot de mandaathouders bedoeld in artikel 8, § 4 van het samenwerkingsakkoord.
BOEK II. - REGELING VAN DE AMBTENAREN-GENERAAL TITEL I. - Bepalingen die op alle ambtenaren-generaal van toepassing zijn
Art. 262.De bepalingen van de Boeken I, III en IV zijn toepasselijk op de ambtenaren-generaal van de instelling, onverminderd de bepalingen van dit Boek.
Art. 263.De ambtenaar-generaal moet een opleiding volgen binnen de twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop de betrekking hem wordt toegekend.
Het algemene opleidingsaanbod wordt opgemaakt door de ministers van ambtenarenzaken op advies van de commissie voor de programma's bedoeld in artikel 92.
Er wordt een opleidingsgetuigschrift uitgereikt aan de ambtenaar-generaal die de opleiding met succes heeft gevolgd, tenzij een opleidingsgetuigschrift hem vroeger werd uitgereikt.
De ministers van ambtenarenzaken kunnen, op advies van de hiërarchische meerderen en de functionele ministers, een aanvullende opleiding opleggen aan de ambtenaar-generaal die houder is van het opleidingsgetuigschrift.
Art. 264.§ 1. De ambtenaren-generaal worden geëvalueerd door een college, samengesteld uit : 1° de ministers van ambtenarenzaken of hun afgevaardigden, die het voorzitterschap ervan waarnemen;2° de betrokken functionele ministers of hun afgevaardigden;3° in voorkomend geval, de hiërarchische meerdere van de ambtenaar-generaal. § 2. Het college wordt bijgestaan door een secretaris en een plaatsvervangend secretaris, die door de Regeringen worden aangesteld uit de ambtenaren van niveau 1 van de instelling. Ze kunnen zich niet bevinden in de voorwaarden om kandidaat voor een betrekking van ambtenaar-generaal te zijn. § 3. Reeds vanaf het begin van de procedure, vraagt de voorzitter dat een met redenen omkleed verslag hem binnen één maand wordt toegezonden door : 1° de te evalueren ambtenaar-generaal;2° in voorkomend geval, de onmiddellijk hiërarchische meerdere;3° de functionele ministers onder welke de te evalueren mandaathouder ressorteert. Binnen de maand volgend op het einde van de termijn die voor de indiening van bovenvermelde verslagen wordt vastgesteld, hoort het evaluatiecollege iedere persoon die het nuttig acht te horen, mits voorlegging van de redenen daartoe. Het college geeft kennis van zijn evaluatievoorstel bij een ter post aangetekend schrijven, aan de ambtenaar-generaal binnen de veertien dagen na de goedkeuring ervan.
Als het evaluatievoorstel niet gunstig is, wordt de ambtenaar-generaal gehoord. Hij kan zich laten bijstaan door een persoon naar keuze. § 4. Binnen de veertien dagen na de kennisgeving van een niet gunstig voorstel tot evaluatie door de voorzitter van het college, kan de ambtenaar-generaal een beroep indienen bij de raad van beroep van de ambtenaren-generaal en kan vragen te worden gehoord.
Als er geen beroep binnen de vastgestelde termijn wordt ingediend, wordt het evaluatievoorstel definitief.
De voorzitter geeft kennis van het advies van de raad van beroep aan de Regeringen en aan de ambtenaar-generaal. De evaluatie wordt door de Regeringen goedgekeurd binnen de maand na de ontvangst van het advies.
Art. 265.§ 1. De raad van beroep die bevoegd is voor het geheel van de diensten van de Waalse Regering en van de Waalse instellingen bedoeld in artikel 335 van de Waalse Ambtenarencode is bevoegd voor de ambtenaren-generaal van de instelling. Hij brengt een met redenen omkleed advies uit over elk beroep betreffende : 1° elk voorstel tot tuchtsanctie;2° elke schorsing in het belang van de dienst met of zonder inhouding van wedde;3° elk niet gunstig voorstel tot evaluatie;4° elk voorstel tot afdanking wegens beroepsongeschiktheid;5° elke beslissing inzake verloven, disponibiliteit en afwezigheden. § 2. De artikelen 162 tot 169 zijn toepasselijk op de raad van beroep van de ambtenaren-generaal.
In afwijking van artikel 169, brengt de raad van beroep van de ambtenaren-generaal zijn advies in tuchtzaken uit binnen de zestig dagen nadat de zaak hem werd voorgelegd.
Art. 266.§ 1. De tuchtvordering ten aanzien van een ambtenaar-generaal van de instelling wordt ingezet en gevoerd door de minister(s) van ambtenarenzaken, de functionele minister(s) of door een hiërarchische meerdere. § 2. De in § 1 bedoelde overheid stelt een sanctie voor. Ze geeft kennis van haar voorstel aan de betrokken ambtenaar-generaal en brengt daar de leden van de Regeringen op de hoogte van. De sanctie wordt door de Regeringen aangenomen.
Art. 267.De ambtenaren van de rangen A2 en A3 die niet voor een betrekking van de personeelsformatie aangewezen zijn, worden door de Regeringen belast met een opdracht in verband met hun graad, hun kwalificaties en hun ervaring. Ze staan onder het gezag van de Regeringen of van een minister of een ambtenaar-generaal die door de Regeringen wordt aangesteld.
Art. 268.De Regeringen kunnen in het belang van de dienst een ambtenaar van rang A2 of A3 die geen mandaathouder is, overplaatsen uit de instelling naar een andere instelling of naar een dienst van de Regeringen. In voorkomend geval, is het eensluidend advies van de minister of van het betrokken beheersorgaan vereist.
TITEL II. - Mandaatregeling HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied en toegangsvoorwaarden
Art. 269.Worden bij mandaat overeenkomstig de bepalingen van deze titel toegekend : 1° de betrekking van leidend ambtenaar-generaal van rang A2;2° de betrekking van leidend adjunct-ambtenaar-generaal van rang A3.
Art. 270.§ 1. De kandidaat voor een mandaat moet, op de datum van vakantverklaring van de betrekking, houder zijn van een diploma dat toegang geeft tot niveau 1 of geslaagd zijn voor een vergelijkend examen voor overgang naar niveau 1 of naar een gelijkwaardig niveau of ambtenaar van niveau 1 zijn in de diensten van de Regeringen of van een instelling die ressorteert onder de Franse Gemeenschap of het Waalse Gewest.
Hij moet op die datum het bewijs leveren van een beroepservaring van acht jaar in niveau 1 of in een gelijkwaardig niveau, waaronder twee jaar in rang A4 of in een gelijkwaardige rang. § 2. Een beroepservaring in de zin van § 1 maken de diensten uit die als statutair personeelslid of contractueel personeelslid werden gepresteerd in één van de volgende instellingen : 1° elke instelling, al dan niet als een afzonderlijke rechtspersoon opgericht, die ressorteert onder de uitvoerende macht van de Federale Staat, een Gewest, een Gemeenschap of een Gemeenschapscommissie;2° elke instelling die ressorteert onder een provincie, een gemeente, een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, een agglomeratie of federatie van gemeenten, alsook elke instelling die ressorteert onder een inrichting die aan een provincie of een gemeente ondergeschikt is;3° elke andere instelling naar Belgisch recht die beantwoordt aan collectieve behoeften van algemeen of lokaal nut en in de leiding waarvan het overwicht van één of meer van de instellingen bedoeld in 1° en 2° wordt vastgesteld;4° elke instelling, gelijksoortig met de instellingen bedoeld in 1° tot 3° : a) van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte;b) Zwitserland.
Art. 271.In afwijking van artikel 19, kan niemand voor een mandaat worden aangesteld, als hij niet voldoet aan de volgende voorwaarden : 1° een gedrag hebben dat aan de vereisten van het ambt beantwoordt;2° de burgerlijke en politieke rechten genieten;3° aan de dienstplichtwetten voldoen;4° het bewijs leveren van het bezit van de medische geschiktheid voor het uit te oefenen ambt;5° geen titularis zijn van een politiek mandaat dat, voor een ambtenaar, een politiek verlof van ambtswege van meer dan vier dagen per maand tot gevolg heeft;6° zich ertoe verbinden, met toepassing van de artikelen 409 en 410, geen dienstvrijstellingen of facultatieve politieke verloven aan te vragen die, indien ze met het politiek verlof van ambtswege zouden worden gecumuleerd, een totaal van vier werkdagen afwezigheid per maand zouden overschrijden. HOOFDSTUK II. - Selectie en aanstelling Afdeling I. - Vacantverklaringen en opdrachtenblad
Art. 272.§ 1. Elke betrekking die bij mandaat moet worden toegewezen, wordt door de Regeringen vacant verklaard.
Het mandaat van de mandaathouder die bij de laatste evaluatie op het einde van zijn mandaat de vermelding « gunstig » krijgt, kan door de Regeringen worden verlengd, zonder dat dit ambt vacant wordt verklaard, met de instemming van de mandaathouder. § 2. Voor elke betrekking die bij mandaat toe te kennen is, maken de Regeringen een opdrachtenblad op, op de gezamenlijke voordracht van de functionele minister(s), na advies van de ministers van ambtenarenzaken en van de ministers van begroting. § 3. Het opdrachtenblad omvat de volgende gegevens : 1° de ambtsbeschrijving en het bekwaamheidsprofiel van het toe te kennen ambt;2° de politieke doelstellingen die voor de verschillende opdrachten toe te kennen zijn, inzonderheid op grond van de beleidsverklaringen in de Gemeenschap en het Gewest;3° de toegekende begrotingsmiddelen en menselijke middelen;4° de bevoegdheidsdelegaties.
Art. 273.SELOR lanceert een oproep tot kandidaten, opgemaakt door de ministers van ambtenarenzaken op advies van de functionele ministers en op eensluidend advies van SELOR. Die oproep wordt bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad en in ten minste twee Franstalige dagbladen.
De oproep tot kandidaten bepaalt of het gaat om een betrekking die voor Belgen wordt voorbehouden en vermeldt ten minste een synthese van het opdrachtenblad in verband met elke betrekking en duidt de dienst aan waarbij een volledige versie kan worden verkregen.
De termijn voor de indiening van de kandidaturen is dertig dagen te rekenen vanaf de dag van de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad.
De kandidaturen worden bij aangetekend schrijven bij SELOR ingediend.
Ze omvatten : 1° een curriculum vitae met de bekwaamheidsbewijzen en verdiensten, samen met de attesten betreffende de vereiste beroepservaring en, in voorkomend geval, een afschrift van het (de) diploma(s);2° een motivatiebrief voor elke betrekking waarnaar wordt gesolliciteerd, houdende inzonderheid de uiteenzetting van de wijze waarop de kandidaat het mandaat wil uitoefenen. Afdeling II. - Selectie en aanstelling
Art. 274.§ 1. De selectie van de kandidaten wordt door SELOR uitgevoerd. § 2. Er is een selectiecommissie, samengesteld uit : 1° de afgevaardigd bestuurder van SELOR of diens afgevaardigde, lid van rechtswege en voorzitter.2° a) een ambtenaar van ten minste rang A2 of van een gelijkwaardige rang, die behoort tot een andere instelling bedoeld in artikel 270, § 2, 1° dan het Gewest en de Gemeenschap, als de betrekking van leidend ambtenaar-generaal met de hoogste graad in de instelling moet worden toegekend;b) de leidend ambtenaar-generaal van de instelling, om de bij mandaat toe te kennen betrekking van rang A3 toe te kennen;3° een ambtenaar van ten minste rang A2 of van een gelijkwaardige rang, die behoort tot een andere instelling bedoeld in artikel 270, § 2, 1° dan het Gewest en de Gemeenschap of hun instellingen;4° twee deskundigen, waaronder wordt verstaan : personen die op grond van hun bekwaamheidsbewijzen of hun ervaring een bekwaamheid bezitten op één van de volgende gebieden : ambtenarenzaken, bevoegdheidsbeheer, menswetenschappen. De ambtenaren bedoeld in § 2, 2° a) en 3°, en de deskundigen bedoeld in § 2, 4°, worden voor een hernieuwbare periode van vier jaar aangesteld.
Voor elk van de ambtenaren en deskundigen bedoeld in § 2, 2°, 3° en 4°, wordt een plaatsvervangend lid volgens dezelfde nadere regels aangesteld. § 3. SELOR stelt de ambtenaren en deskundigen aan die lid van de selectiecommissie zijn en deelt er de lijst van aan de ministers van ambtenarenzakken mee. Deze brengen daar de andere leden van de Regeringen op de hoogte van, die beschikken over een termijn van zeven werkdagen om hem of hun eventuele bezwaren te laten kennen. Als er bezwaren zijn, leggen de ministers van ambtenarenzaken de lijst ervan aan de Regeringen voor beslissing voor.
SELOR geeft een antwoord op die bezwaren door middel van een met redenen omkleed voorstel tot behoud of vervanging van het lid waarop een bezwaar betrekking heeft. § 4. De hoedanigheid van lid van de selectiecommissie is onverenigbaar met die van lid van een regering, lid van een parlementsvergadering, lid van een orgaan bedoeld in de artikelen 418 en 419 of parlementsattaché.
Het verlies van de hoedanigheid krachtens welke een lid van de commissie aangesteld werd, brengt het verlies van de hoedanigheid van lid van de commissie met zich mede.
Geen lid van de commissie kan zitting houden als het zich bevindt in een toestand die zijn onpartijdigheid in het gedrang kan brengen. § 5. SELOR stelt het huishoudelijk reglement van de selectiecommissie vast, dat inzonderheid bepaalt dat : 1° de commissie bij geheime stemming beraadslaagt en beslist;2° de stem van de voorzitter van de commissie beslissend is bij staking van stemmen;3° SELOR een secretaris en een plaatsvervangend secretaris van de commissie aanstelt, waarbij noch de ene noch de andere stemgerechtigd is of een raadgevende stem heeft. Het huishoudelijk reglement van de commissie wordt door de Regeringen goedgekeurd.
Art. 275.§ 1. De kandidaturen die door SELOR krachtens de artikelen 270, 271 en 272, § 2 ontvankelijk worden verklaard, worden aan de selectiecommissie overgezonden. § 2. De kandidaten die ontvankelijk worden verklaard, leggen vóór de selectiecommissie een mondelinge proef af, uitgaande van een praktijkgeval in verband met de toe te kennen betrekking. Die proef heeft als doel zowel de bevoegdheden die specifiek zijn voor de betrekking als de vaardigheden die vereist zijn voor de uitoefening van een managementambt te beoordelen.
Aan de mondelinge proef gaan geïnformatiseerde tests vooraf die door SELOR worden georganiseerd en die tot doel hebben de beheers- en organisatievaardigheden van de kandidaten te beoordelen, alsook hun persoonlijkheid. Op het einde van de mondelinge proef, worden de resultaten die bij de tests worden behaald, meegedeeld aan de commissie, die er de resultaten van alleen beoordeelt en evalueert. § 3. Op het einde van de tests en van de proef bedoeld in § 2 alsook van een vergelijking van de bekwaamheidsbewijzen en verdiensten van de kandidaten, neemt de selectiecommissie ten hoogste vijf kandidaten in aanmerking.
SELOR geeft iedere kandidaat bij een ter post aangetekend schrijven kennis van het met redenen omkleed advies dat op hem betrekking heeft, alsook van de lijst van de in aanmerking genomen kandidaat(aten).
SELOR legt de ministers van ambtenarenzaken de lijst van de in aanmerking genomen kandidaten en het met redenen omkleed advies over iedere kandidaat voor. § 4. De mandaathouders worden door de Regeringen aangesteld uit de kandidaten die in aanmerking komen na een aanvullend onderhoud over hun specifieke bevoegdheden, hun relationele vaardigheid en hun bevoegdheid tot leiden.
Er wordt een verslag van elk onderhoud opgemaakt en aan de kandidaat ter kennis gebracht, waarbij deze een eventuele opmerking binnen 14 dagen na de kennisgeving kan meedelen.
De aanstelling heeft uitwerking met ingang van de eerste dag van de maand die volgt op deze gedurende welke ze plaatsvindt.
Art. 276.Binnen de drie maanden te rekenen vanaf de toekenning van het mandaat, legt de mandaathouder de Regeringen een ontwerp van operationeel plan ter goedkeuring voor, die de beschrijving inhoudt van de volgende gegevens : 1° de verrichting, binnen de 27 maanden, van concrete prestaties voortvloeiend uit de strategische en operationele doelstellingen bepaald in het opdrachtenblad, waarbij rekening wordt gehouden met de toegewezen begrotingsmiddelen en human resources;2° de verdeling van de begrotingsmiddelen en de human resources die noodzakelijk zijn voor de verrichting van de prestaties bedoeld in 1°;3° de inhoud van de opleiding bedoeld in artikel 263. Alvorens de Regeringen ter goedkeuring te worden voorgelegd, wordt het plan via een onderhandeling met de mandaathouders en de functionele ministers, en, voor de ambtenaren van rang A3, in overleg met de leidende ambtenaar-generaal, vastgesteld.
Als, enerzijds, de Regeringen, en, anderzijds, de mandaathouder, het niet eens zijn over de inhoud van het ontwerp van operationeel plan, wordt onmiddellijk een einde gemaakt aan het mandaat.
Art. 277.Wanneer de gegevens van het opdrachtenblad bedoeld in artikel 272, § 3, 2°, 3° en 4°, worden gewijzigd, wordt het operationeel plan herzien overeenkomstig de procedure bedoeld in artikel 275.
Wanneer de evaluatie van de mandaathouder wordt uitgevoerd overeenkomstig artikel 286, kan het operationeel plan worden herzien op aanvraag van de Regeringen, overeenkomstig de procedure bedoeld in artikel 276.
De mandaathouder kan vragen het operationeel plan te herzien wanneer de toegekende begrotingsmiddelen en human resources of andere belangrijke bestanddelen van het opdrachtenblad worden gewijzigd. Die herziening van het plan geschiedt overeenkomstig de procedure bedoeld in artikel 276. HOOFDSTUK III. - Duur van het mandaat
Art. 278.De mandaten worden voor een termijn van vijf jaar toegekend.
De mandaathouder zet de uitoefening van zijn ambt voort totdat zijn opvolger wordt aangesteld.
Art. 279.§ 1. Het mandaat eindigt vroegtijdig in de volgende gevallen : 1° vrijwillig ontslag van de mandaathouder;2° in één van de gevallen bedoeld in artikel 23 van het KBAP, dat voor een ambtenaar het verlies van de hoedanigheid van ambtenaar tot gevolg heeft;3° een definitieve tuchtsanctie ontslag van ambtswege of afzetting;4° ongunstige evaluatie tijdens het mandaat zoals goedgekeurd door de Regeringen;5° inrustestelling;6° het genot van een politiek verlof van ambtswege van meer dan vier dagen per maand;7° het genot van dienstvrijstellingen of van facultatieve politieke verloven, waarbij de optelling ervan met het politiek verlof van ambtswege tot gevolg heeft dat ze meer bedragen dan vier werkdagen afwezigheid per maand, met toepassing van de regeling inzake politiek verlof;8° de toepassing van artikel 276, derde lid. De Regeringen kunnen overigens een einde maken aan het mandaat wegens ziekte met een gecumuleerde duur van ten minste zes maanden gedurende het lopende mandaat.
Elke ontslagverlening moet gepaard gaan met een opzeggingstermijn van drie maanden, behalve als een kortere duur in onderlinge overeenstemming wordt vastgesteld. § 2. De aanstelling van een nieuwe mandaathouder wordt uitgevoerd door de aanstelling van een andere in aanmerking genomen kandidaat, ofwel naar aanleiding van de vroegere oproep tot kandidaten voor dat mandaat, mits de nieuwe verificatie van de toelaatbaarheidsvoorwaarden, ofwel naar aanleiding van een nieuwe oproep tot kandidaten.
Art. 280.§ 1. Op de gezamenlijke voordracht van de ministers van ambtenarenzaken en de functionele ministers, kunnen de Regeringen een ambtenaar van de instelling aanwijzen om een hoger ambt uit te oefenen voor een hernieuwbare maximumperiode van twaalf maanden in de volgende gevallen : 1° afwezigheid van de mandaathouder sedert meer dan twee maanden;2° voorzienbare afwezigheid van de mandaathouder voor een voorzienbare duur van ten minste twee maanden;3° einde van het mandaat, in afwachting van de aanstelling van een nieuwe mandaathouder. Iedere ambtenaar die wordt aangesteld om een hoger ambt uit te oefenen, moet de voorwaarden bedoeld in de artikelen 270 en 271 vervullen. § 2. Als een mandaathouder wordt aangesteld om een hoger ambt uit te oefenen, wordt het mandaat geschorst voor de hele duur van het hoger ambt.
De mandaathouder die wordt aangesteld om een hoger ambt uit te oefenen, behoudt zijn bezoldiging als mandaathouder. HOOFDSTUK IV. - Administratieve en geldelijke toestand Afdeling I. - Uitoefening van het mandaat
Art. 281.Het mandaat wordt in het kader van een tijdelijk statutair verband uitgeoefend. Het geeft geen recht op een benoeming in vast verband in het ambt dat het toekent.
De mandaathouder oefent zijn mandaat voltijds uit.
Art. 282.Gedurende het mandaat kan de mandaathouder : 1° geen verlof wegens onderbreking van de beroepsloopbaan krijgen, met uitzondering van het ouderschapsverlof, van de loopbaanonderbreking wegens palliatieve verzorging en van het verlof wegens bijstand of zorgverlening aan een lid van het gezin of de familie tot de tweede graad dat aan een ernstige ziekte lijdt;2° geen verlof krijgen om een ambt uit te oefenen in een orgaan bedoeld in de artikelen 418 en 419;3° geen toelating krijgen om zijn ambt met verminderde prestaties wegens persoonlijke aangelegenheden en om sociale en familiale redenen uit te oefenen;4° geen verlof krijgen om een activiteit uit te oefenen bij een erkende politieke groep;5° een ander verlof wegens opdracht te krijgen dan hetgeen dat hem wordt toegekend om een mandaat in de zin van dit besluit uit te oefenen;6° geen vervroegde halftijdse inrustestelling krijgen;7° geen verlof krijgen om een stage te verrichten;8° geen vrijwillige vierdaagse week krijgen;9° geen verlof krijgen om ter beschikking van de Koning of de Prinsen en Prinsessen van België te worden gesteld;10° niet in disponibiliteit worden gesteld wegens persoonlijke aangelegenheden.
Art. 283.De ambtenaar die, op het ogenblik van zijn tijdelijke aanstelling tot een mandaat, in vast verband benoemd is in de instelling, wordt, voor de duur van zijn mandaat, van ambtswege met verlof gesteld wegens opdracht van algemeen nut in zijn oorspronkelijke betrekking.
Art. 284.De kosten voor de opleidingen die aan de mandaathouder worden opgelegd, zijn te zijnen laste. Als hij slaagt, worden die hem terugbetaald. Afdeling II. - Bezoldiging
Art. 285.Iedere mandaathouder geniet de weddeschaal die overeenstemt met de graad van het ambt dat hij uitoefent, vermeerderd met een bedrag van 8.510 euro, gekoppeld aan de spilindex 138,01 van 1 januari 1990 en geïndexeerd overeenkomstig de regels vastgesteld in artikel 215.
De mandaathouder die de uitoefening van zijn ambt voortzet totdat zijn opvolger wordt aangesteld, geniet de weddeschaal die overeenstemt met de graad van het ambt dat hij uitoefent, vermeerderd met een bedrag van 4.255 euro, gekoppeld aan de spilindex 138,01 van 1 januari 1990 en geïndexeerd overeenkomstig de regels vastgesteld in artikel 215. HOOFDSTUK V. - Evaluatie
Art. 286.De evaluatie van de mandaathouders door de Regeringen geschiedt na een halve mandaatduur en op het einde van het mandaat.
Ze worden geëvalueerd ten aanzien van het niveau van de bereikte doelstellingen, over de concrete prestaties die voortvloeien uit de strategische en operationele doelstellingen die beantwoorden aan het opdrachtenblad en het operationeel plan.
Indien bijzondere redenen die eigen zijn aan het gedrag van de mandaathouder dit rechtvaardigen, kunnen de Regeringen beslissen dat een aanvullende evaluatie voor een mandaathouder moet worden uitgevoerd.
Art. 287.De evaluatieprocedure begint de eerste dag van de zevenentwintigste maand en van de vijfenvijftigste maand te rekenen vanaf het begin van het mandaat of, in geval van bijzondere omstandigheid bedoeld in artikel 286, derde lid, de dag van de aanvraag gericht aan de voorzitter van het evaluatiecollege.
Art. 288.De evaluatie geeft aanleiding tot één van de volgende vermeldingen : 1° « gunstig » : wanneer de strategische en operationele doelstellingen vervat in het operationeel plan volledig en binnen de gestelde termijn kwantitatief en kwalitatief bereikt werden, of wanneer ze niet volledig of binnen de gestelde termijn kwantitatief of kwalitatief bereikt werden, indien de mandaathouder kan aantonen dat die toestand toe te schrijven is aan onvoorspelbare omstandigheden of aan omstandigheden die niet van hem afhangen;2° « met voorbehoud » : wanneer de strategische en operationele doelstellingen vervat in het operationeel plan kwantitatief en kwalitatief slechts gedeeltelijk bereikt werden;4° « ongunstig » : wanneer de in het operationeel plan vervatte strategische en operationele doelstellingen kwantitatief en kwalitatief niet volledig werden bereikt zodat de uitvoering van het plan in het gedrang komt.
Art. 289.De mandaathouder aan wie een gunstige evaluatie gedurende het mandaat wordt toegekend, zet de uitoefening van zijn mandaat voort.
Als een vermelding « met voorbehoud » gedurende het mandaat wordt toegekend : 1° wordt een nieuwe evaluatie uitgevoerd, binnen de negen tot twaalf maanden die erop volgen, leidend tot de toekenning van een vermelding « gunstig » of « ongunstig »;2° de Regeringen kunnen het operationeel plan aanpassen.
Art. 290.§ 1. De vroegere mandaathouder die een gunstige evaluatie heeft gekregen en die niet voor een nieuw mandaat wordt aangesteld, geniet een bezoldigd ambt van drie weken, waarbij de bezoldiging deze is die gedurende de uitoefening van het mandaat werd ontvangen.
De gunstige evaluatie op het einde van het mandaat geldt als een nieuwe evaluatie in de graad waarin de ambtenaar in vast verband benoemd wordt.
De Regeringen stellen de vroegere mandaathouder van de instelling die geen ambtenaar van de diensten van de Regeringen en geen ambtenaar van een instelling die onder het Waalse Gewest en de Franse Gemeenschap ressorteert en die geen verlof geniet waardoor hij zijn vroegere betrekking opnieuw zou kunnen bezetten, die een gunstige evaluatie heeft gekregen en die niet voor een nieuw mandaat wordt aangesteld, een deskundigencontract voor, dat met de instelling te sluiten is. Het contract bepaalt de opdracht die aan de vroegere mandaathouder werd toevertrouwd in verband met zijn kwalificaties en zijn ervaring. Hij wordt door de Regeringen onder het gezag van een ambtenaar van ten minste rang A3 geplaatst. § 2. In afwijking van de artikelen 270 en 271, wordt het mandaat van de vroegere mandaathouder wiens laatste evaluatie op het einde van zijn mandaat de vermelding « met voorbehoud » draagt, opnieuw in mededinging gesteld, en kan die vroegere mandaathouder niet in aanmerking komen om zich kandidaat te stellen voor hetzelfde mandaat of voor een mandaat van een hogere rang voor een periode van vijf jaar te rekenen vanaf het einde van zijn mandaat.
Hij wordt geëvalueerd na zes maanden in de graad waarin hij in vast verband wordt benoemd. § 3. De vroegere mandaathouder die een ongunstige evaluatie heeft gekregen, komt niet in aanmerking om zich kandidaat te stellen voor een duur van vijf jaar te rekenen vanaf het einde van zijn mandaat.
Hij wordt geëvalueerd na zes maanden in de graad waarin hij in vast verband wordt benoemd. § 4. De ambtenaar van de instelling van rang A4, A5 of A6, vroegere mandaathouder wiens mandaat niet wordt hernieuwd en die zijn betrekking niet opnieuw kan bezetten, wordt, zolang hij kan worden aangewezen voor een andere betrekking van zijn graad, door de Regeringen belast met een opdracht in verband met zijn graad, zijn kwalificaties en zijn ervaring en wordt geplaatst onder het gezag van een ambtenaar van rang A2 of A3.
TITEL III. - Bepalingen die toepasselijk zijn op de inspecteurs-generaal
Art. 291.Door verhoging in graad in een graad van rang A3 kan worden bevorderd, de ambtenaar van niveau 1 die voldoet aan de volgende voorwaarden : 1° een niveauanciënniteit van acht jaar tellen;2° het bewijs leveren van een gunstige evaluatie;3° geen definitieve en niet doorgehaalde tuchtsanctie ondergaan.
Art. 292.Er wordt voorzien in een vacante betrekking van een graad van rang A3 die niet voor een mandaat in aanmerking komt, opeenvolgend door : 1° mutatie op aanvraag van een ambtenaar van de instelling;2° bevordering door verhoging in graad van een ambtenaar van de instelling;3° oproep tot de mobiliteit van ambtenaren van rang A3 of gelijkwaardig van de diensten of instellingen van de Regeringen van het Waalse Gewest of van de Franse Gemeenschap.
Art. 293.§ 1. De procedure voor de oproep tot kandidaten wordt overeenkomstig het tweede tot zevende lid vastgesteld.
De voorwaarden moeten vervuld zijn vanaf de dag van de vacantverklaring van de betrekking tot de dag van de toekenning ervan.
De oproep tot kandidaten wordt in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt, samen met de ambtsbeschrijving en de selectie- en rangschikkingscriteria, opgemaakt door de directieraad van de instelling.
Op straffe van nietigheid : 1° vermeldt de kandidaten voor verschillende betrekkingen zijn voorkeur in dalende volgorde en in Arabische cijfers;2° wordt elke kandidatuur met redenen omkleed en houdt een uiteenzetting in van de manier waarop de kandidaat de betrekking wil uitoefenen;3° wordt (worden) de kandidatuur(uren), samen met een curriculum vitae dat conform het in bijlage VI vermelde model is, bij een ter post aangetekend schrijven binnen de éénentwintig dagen te rekenen vanaf de dag van de bekendmaking van de oproep tot kandidaten ingediend. § 2. De selectiecommissie wordt voorgezeten door de ministers van ambtenarenzaken of hun afgevaardigden en bestaat overigens uit de functionele ministers of hun afgevaardigden en uit de ambtenaren-generaal van de instelling waaronder de toe te kennen betrekking ressorteert. § 3. De selectiecommissie maakt een voorlopig voorstel tot enige rangschikking van de kandidaten voor de betrekking op. Het voorstel wordt met redenen omkleed en de kandidaten ter kennis gesteld.
Iedere kandidaat kan, binnen de veertien dagen na de kennisgeving, zijn opmerkingen laten kennen of een bezwaar indienen bij de voorzitter van de selectiecommissie. De selectiecommissie beslist over het bezwaar binnen de twee maanden na de ontvangst ervan, na de bezwaarindiener te hebben gehoord, indien deze dit wenst. De bezwaarindiener kan zich laten bijstaan door een persoon naar keuze.
De met redenen omklede beslissing van de selectiecommissie over de opmerkingen of het bezwaar wordt ter kennis gebracht van de kandidaat die een bezwaar heeft ingediend of die zijn opmerkingen heeft laten kennen.
Bij wijziging van de eerste voorlopige enige rangschikking, wordt van een met redenen omkleed definitief voorstel tot enige rangschikking aan alle kandidaten kennis gegeven. § 4. De toekenning van de betrekkingen van rang A3 waarvoor geen mandaat wordt toegekend, wordt door de Regeringen beslist. Alvorens af te wijken van het voorstel van de selectiecommissie, stellen de Regeringen aan de best gerangschikte kandidaten, bij een ter post aangetekend schrijven, voor door de ministers van ambtenarenzaken en de functionele ministers te worden gehoord. De bezwaarindiener kan zich door een persoon naar keuze laten bijstaan.
Art. 294.Binnen de drie maanden na de toekenning van de betrekking, wordt een doelstelligencontract tussen de ambtenaar-generaal van rang A3 en de administrateur-generaal opgemaakt.
De doelstellingen van het contract passen in het kader van het operationeel plan van de administrateur-generaal, van de beleidsverklaringen van het Waalse Gewest en de Franse Gemeenschap.
Het doelstellingencontract wordt opnieuw onderzocht en, in voorkomend geval, aangepast binnen de drie maanden na elke wijziging van het operationeel plan.
De doelstellingencontracten en de wijziging ervan worden door de functionele ministers goedgekeurd.
Art. 295.De toekenning van de betrekking wordt gevolgd door een proefperiode op het einde waarvan de bevorderde ambtenaar, bij een ongunstige evaluatie, in zijn vroegere graad wordt teruggezet en de ambtenaar die de mutatie heeft gekregen opnieuw zijn vroegere betrekking bezet.
De proefperiode bedraagt twee jaar. Ze bedraagt echter één jaar voor de ambtenaar die de mutatie heeft gekregen. Artikel 265, § 2, is toepasselijk op de evaluatie van de proefperiode.
De betrekking die vroeger bezet werd door de ambtenaar van rang A3 die een mutatie of een bevordering heeft gekregen, kan niet als vacant worden verklaard voordat de evaluatie van de proefperiode definitief wordt.
Art. 296.§ 1. De evaluatie van de ambtenaar-generaal van rang A3 heeft betrekking op : 1° de verwezenlijking van de doelstellingen van het contract bedoeld in artikel 294;2° het slagen voor de opleidingen die hem worden opgelegd;3° de bestanddelen vermeld in artikel 118, § 2.
Art. 297.Twee opeenvolgende ongunstige evaluaties hebben een terugzetting in graad wegens beroepsongeschiktheid in de graad waarvan de ambtenaar titularis was vóór zij bevordering, tot gevolg. De terugzetting in graad wordt door de Regeringen vastgesteld.
De ambtenaar die wegens beroepsongeschiktheid in graad wordt teruggezet, kan geen kandidaat zijn voor een betrekking van ambtenaar-generaal voor een periode van vijf jaar te rekenen vanaf de dag van de terugzetting in graad.
TITEL IV. - Overgangsbepalingen
Art. 298.De ambtenaar die in vast verband wordt benoemd in een betrekking waarvoor een mandaat wordt toegekend, bezet die betrekking totdat een persoon aangesteld wordt om een mandaat uit te oefenen in de betrekking die hij bezet.
Art. 299.De doelstellingencontracten van de fungerende ambtenaren-generaal waarvoor geen mandaat van rang A3 wordt toegekend, worden opgemaakt en goedgekeurd binnen de vier maanden na de inwerkintreding van dit besluit. Die ambtenaren-generaal worden niet onderworpen aan de opleidingsverplichting bedoeld in artikel 263.
Art. 300.Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2009.
Art. 301.De Ministers bevoegd voor de internationale betrekkingen en de ambtenarenzaken worden, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
BOEK III. - VERLOVEN EN ANDERE AFWEZIGHEDEN VAN DE AMBTENAREN HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen
Art. 302.§ 1. Dit boek is van toepassing op de ambtenaren van de instelling § 2. Dit boek is eveneens van toepassing op de stagiairs, met uitzondering van de bepalingen betreffende : 1° het verlof om een stage of proefperiode in een andere betrekking van een overheidsdienst of in het gesubsidieerd onderwijs te verrichten;2° het verlof voor verminderde prestaties wegens ziekte;3° de disponibiliteit wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst;4° de disponibiliteit wegens persoonlijke aangelegenheden;5° de afwezigheid van lange duur wegens persoonlijke aangelegenheden;6° het verlof voor loopbaanonderbreking, behalve het ouderschapsverlof bedoeld in hoofdstuk 7 van boek III en het in artikel 381 bedoelde verlof om zorg te verlenen aan personen die aan ernstige ziekten lijden;7° de verminderde prestaties wegens persoonlijke aangelegenheid;8° de vrijwillige vierdagenweek;9° de vervroegde halftijdse inrustestelling. Dit boek is eveneens van toepassing op de contractuele personeelsleden, met uitzondering van de bepalingen betreffende : 1° het verlof om een stage of proefperiode in een andere betrekking van een overheidsdienst of in het gesubsidieerd onderwijs te verrichten;2° het verlof om lessen bij het Korps Civiele Bescherming te volgen als vrijwillige dienstnemer bij dit korps of als leerling die niet tot dat Korps behoort;3° het verlof om in vredestijd prestaties te verrichten bij het Korps Civiele Bescherming als vrijwillige dienstnemer bij dit korps;4° het moederschapsverlof, met uitzondering van de artikelen 325 tot 328;5° het vervangend vaderschapsverlof;6° de verloven om dwingende redenen van familiaal belang;7° het ziekteverlof, met uitzondering van de bepalingen betreffende de dienstvrijstelling voor een onderzoek inzake preventieve geneeskunde;8° disponibiliteit;9° het verlof wegens opdracht, behalve in het kader van opdrachten die als nationaal deskundige worden uitgeoefend krachtens de beslissing van 7 januari 1998 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen, alsook de opdrachten uitgeoefend in het kader van het Europese programma "Institution Building" ingesteld bij Verordening nr.622/98 van de Raad van de Europese Gemeenschappen de betreffende de hulp aan de kandidaat-lidstaten; 10° de verloven wegens verminderde prestaties verantwoord door maatschappelijke of familiale redenen;11° de afwezigheden wegens persoonlijke aangelegenheden;12° de halftijdse vervroegde uittreding;13° verlof om een activiteit uit te oefenen bij een erkende politieke groep van een wetgevende vergadering van de Federale Staat, een Gemeenschap of een Gewest, of bij de voorzitter van één van die groepen. In afwijking van het eerste lid, 1°, kan het verlof wegens stage toegekend worden aan een contractueel personeelslid dat in dienst is genomen om bijkomende opdrachten te vervullen. § 4. De arbeidsprestaties van het contractuele personeelslid worden gelijkgesteld met periodes van dienstactiviteit. De periodes waarin de arbeidsovereenkomst geschorst is en waarvoor de werknemer recht heeft op zijn bezoldiging, worden eveneens gelijkgesteld met periodes van dienstactiviteit, alsook de volgende periodes waarvoor hij geen recht heeft op zijn bezoldiging : 1° de periodes van schorsing wegens ziekte of gebrekkigheid, alsook wegens arbeidsongeval of -ziekte;2° de verlof- of arbeidsonderbrekingsperiodes bedoeld in de artikelen 39 en 42 tot en met 43bis van de arbeidswet van 16 maart 1971;3° de verlofdagen toegekend overeenkomstig artikel 312;4° de periodes van afwezigheid wegens deelname aan een georganiseerde werkonderbreking;5° de periodes van schorsing toegekend voor het uitoefenen van een ambt in een ministerieel kabinet;6° de periodes van schorsing wegens loopbaanonderbreking;7° de periodes van schorsing wegens politiek verlof bedoeld in artikel 414;8° de periodes van schorsing indien het contractuele personeelslid voor de vrijwillige vierdagenweek gekozen heeft;9° de periodes van schorsing wegens verlof om zich kandidaat te stellen voor verkiezingen van bepaalde vergaderingen;10° de periodes van schorsing wegens verlof voor terbeschikkingstelling van de Koning of van een Prins of Prinses van België. Naast de volledige of gedeeltelijke onderbrekingen van de beroepsloopbaan, de vrijwillige vierdagenweek en de uitoefening van een mandaat, kan de som van de schorsingsperiodes die overeengekomen zijn tussen de partijen bij de arbeidsverhouding in geen geval hoger zijn dan vier jaar.
Art. 303.Voor de toepassing van dit besluit dienen onder werkdagen te worden verstaan, de dagen waarop de ambtenaar ertoe verplicht is krachtens een hem opgelegde arbeidsregeling te werken.
Daarnaast zijn de verloven bedoeld in dit besluit bezoldigd behalve andersluidende bepalingen.
Art. 304.De ambtenaar mag niet uit zijn dienst afwezig blijven indien hij vooraf geen verlof of dienstvrijstelling gekregen heeft.
Onder dienstvrijstelling dient de toelating te worden verstaan die de ambtenaar gegeven wordt om tijdens de diensturen voor een bepaalde duur afwezig te blijven met behoud van al zijn rechten. HOOFDSTUK II. - Jaarlijks vakantieverlof en feestdagen
Art. 305.§ 1. De ambtenaar heeft recht op een jaarlijks vakantieverlof waarvan de duur als volgt is vastgesteld naar de leeftijd : 1° minder dan vijfenveertig jaar : zevenentwintig verlofdagen;2° van vijfenveertig tot en met negenenveertig jaar : achtentwintig verlofdagen;3° van vijftig tot vijfenvijftig jaar : negenentwintig verlofdagen;4° van vijfenvijftig tot negenenvijftig jaar : dertig verlofdagen. § 2. De ambtenaar krijgt een bijkomend vakantieverlof waarvan de duur als volgt is vastgesteld naar de leeftijd : 1° op zestigjarige leeftijd : één werkdag;2° op éénenzestigjarige leeftijd : twee werkdagen;3° op tweeënzestigjarige leeftijd : drie werkdagen;4° op drieënzestigjarige leeftijd : vier werkdagen;5° op vierenzestigjarige leeftijd : vijf werkdagen.
Art. 306.Het jaarlijks vakantieverlof wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. Het wordt naar keuze door de ambtenaar opgenomen volgens de behoeften van de dienst.
Als het verlof gespreid opgenomen wordt, houdt dat verlof een ononderbroken periode van minstens twee weken in.
De jaarlijkse vakantiedagen van één jaar kunnen niet meer opgenomen worden na 18 maanden na het jaar waarop de toekenning van die dagen betrekking heeft.
Art. 307.§ 1. Elke periode van dienstactiviteit geeft recht op jaarlijks vakantieverlof.
Het vakantieverlof wordt evenwel in evenredige mate verminderd wanneer een ambtenaar in de loop van het jaar in dienst treedt, zijn ambt definitief neerlegt, in dienst is genomen om onvolledige prestaties te verrichten, of tijdens het jaar één van de hierna genoemde verloven of afwezigheden heeft verkregen : 1° de verloven bedoeld in de artikelen 310 en 416;2° de halftijdse vervroegde uittreding;3° de vrijwillige vierdagenweek;4° het verlof voor opdracht bedoeld in de artikelen 368 en volgende;5° het verlof voor onderbreking van de beroepsloopbaan;6° de afwezigheden waarbij de ambtenaar in de administratieve stand non-activiteit of disponibiliteit is geplaatst, met uitzondering van het ziekteverlof;7° de verloven voor verminderde prestaties, met uitzondering van de verloven voor verminderde prestaties wegens ziekte. Als het aldus berekende aantal verlofdagen geen geheel getal vormt, wordt het afgerond naar de onmiddellijk hogere eenheid.
Voor de berekening van de duur van het jaarlijks vakantieverlof dat wordt toegekend aan het vrouwelijk personeel dat bij overeenkomst wordt aangeworven, worden de periodes van afwezigheid wegens verloven die met het oog op de bescherming van het moederschap zijn toegekend bij de artikelen 39, 41, 41bis, 42 en 43 van de arbeidswet van 16 maart 1971, beschouwd als periodes van dienstactiviteit in de zin van het eerste lid. § 2. Indien de ambtenaar door de behoeften van de dienst zijn volledig jaarlijks vakantieverlof of een deel ervan niet heeft opgenomen vóór hij zijn ambt definitief neerlegt, dan heeft hij recht op een compensatietoelage waarvan het bedrag gelijk is aan de laatste activiteitswedde die overeenstemt met het aantal niet opgenomen verlofdagen.
Voor de toepassing van deze paragraaf is de wedde die in aanmerking dient te worden genomen deze voor volledige prestaties, eventueel aangevuld met de haard- en standplaatstoelage en de toelage voor een hoger ambt. § 3. Het jaarlijks vakantieverlof wordt opgeschort zodra de ambtenaar een verlof wegens ziekte bekomt of in disponibiliteit wegens ziekte wordt geplaatst. § 4. Paragraaf 1, tweede lid, geldt niet voor het bijkomend vakantieverlof bedoeld in artikel 305, § 2.
Art. 308.§ 1. De ambtenaar is met verlof op de dagen die zijn opgesomd in artikel 1 van het koninklijk besluit van 18 april 1974 tot bepaling van de algemene wijze van uitvoering van de wet van 4 januari 1974 betreffende de feestdagen, alsook op 27 september, 2 november, 15 november en 26 december. § 2. De ambtenaar die krachtens de op hem toepasselijke arbeidsregeling of wegens de dienstvereisten verplicht is te werken op één van de dagen bedoeld in § 1, krijgt een recuperatieverlofdag die opgenomen kan worden onder dezelfde voorwaarden als het jaarlijkse vakantieverlof. § 3. Indien één van de dagen bedoeld in § 1 samenvalt met een dag waarop de ambtenaar niet werkt krachtens de op hem toepasselijke arbeidsregeling, krijgt de ambtenaar een compenserende verlofdag die onder dezelfde voorwaarden opgenomen kan worden als het jaarlijkse vakantieverlof; § 4. Indien één van de dagen bedoeld in § 1 samenvalt met een zaterdag of een zondag, krijgt de ambtenaar een compenserende verlofdag die onder dezelfde voorwaarden opgenomen kan worden als het jaarlijkse vakantieverlof.
De ambtenaar die op die dag moet werken, krijgt een compenserende verlofdag die onder dezelfde voorwaarden opgenomen kan worden als het jaarlijkse vakantieverlof. § 5. De verloven bedoeld in de § 1 tot 4 worden gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.
Als de ambtenaar evenwel op één van de dagen bedoeld in § 1 wegens een andere reden met verlof is of als hij in non-activiteit of in disponibiliteit is, blijft zijn administratieve stand bepaald overeenkomstig de op hem toepasselijke verordeningsbepalingen. HOOFDSTUK III. - Omstandigheidsverloven en uitzonderlijke verloven. Afdeling I. - Omstandigheidsverloven.
Art. 309.Voor de toepassing van dit artikel wordt de persoon van het één of andere geslacht die met de ambtenaar samenleeft met de echtgenoot/-genote gelijkgesteld.
Er worden omstandigheidsverloven toegekend binnen de hierna volgende perken : 1° het huwelijk van de ambtenaar : vier werkdagen;2° het huwelijk van een kind van de ambtenaar : twee werkdagen;3° het huwelijk : a) van een kind van de echtgenoot/-genote van de ambtenaar;b) van een broer of een zuster;c) van een schoonbroer of een schoonzuster;d) van de vader of van de moeder;e) van de schoonvader of de schoonmoeder;f) van de echtgenoot van de moeder of van de vrouw van de vader;g) van een kleinzoon of een kleindochter; h ) van een grootvader of een grootmoeder van de ambtenaar : één werkdag; 4° het overlijden : a) van de echtgenoot/-genote van de ambtenaar;b) van een bloed- of aanverwant in de eerste graad van de ambtenaar;c) van een bloed- of aanverwant in de eerste graad van de persoon van het één of ander geslacht die met de ambtenaar samenleeft : vier werkdagen;5° het overlijden van een bloed- of aanverwant van de ambtenaar verder dan de eerste graad, onder hetzelfde dak wonend als de ambtenaar : twee werkdagen;6° het overlijden van de schoonbroer of de schoonzuster van de echtgenoot/-genote van de ambtenaar, onder hetzelfde dak wonend als de ambtenaar : twee werkdagen;7° het overlijden van een bloed- of aanverwant van de ambtenaar, in de tweede of derde graad, niet onder hetzelfde dak wonend als de ambtenaar : één werkdag;8° het overlijden van de schoonbroer of de schoonzuster van de echtgenoot/-genote van de ambtenaar, niet onder hetzelfde dak wonend als de ambtenaar : één werkdag;9° de verandering van standplaats opgelegd in het belang van de dienst, wanneer de mutatie een bijdrage van het Gewest in de verhuiskosten meebrengt : twee werkdagen;10° de plechtige communie of elke andere gelijkaardige gebeurtenis van een erkende eredienst van een kind van de ambtenaar of diens echtgenoot/-genote : één werkdag;11° de deelname van een kind van de ambtenaar of diens echtgenoot/-genote aan het feest van de vrijzinnige jeugd : één werkdag;12° priesterwijding of intreden in het klooster of elke andere gelijkaardige gebeurtenis van een andere erkende eredienst van een kind van de ambtenaar of diens echtgenoot/-genote, van een broer, een zuster, een schoonbroer, een schoonzuster van de ambtenaar : één werkdag;13° de deelname aan een assisenjury, de oproeping als getuige voor een rechtbank of de door een rechtbank bevolen persoonlijke verschijning : de nodige duur;14° de uitoefening van het ambt van voorzitter, bijzitter of secretaris of getuige van een stem-, tel- of hoofdbureau : de nodige tijd met een maximum van vijf werkdagen. Als de uitoefening van de ambten bedoeld in het tweede lid samenvalt met één of meerdere dagen waarop de ambtenaar niet tot werken verplicht is, krijgt hij een dienstvrijstelling voor de dag of de dagen die volgen op het einde van de uitoefening van de ambten.
De verloven bedoeld in dit artikel worden gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. Afdeling II. - Uitzonderlijke verloven
Art. 310.De ambtenaar krijgt verlof om een stage of een proefperiode te doorlopen in een andere overheidsbetrekking of in het gesubsidieerd onderwijs.
Dat verlof wordt toegekend voor een periode die overeenstemt met de duurtijd van de stage of de proefperiode.
Dat verlof wordt niet bezoldigd en wordt voor het overige gelijkgesteld met een periode van dienstanciënniteit.
Dat verlof kan worden geweigerd aan de ambtenaren van rang A4 of aan elke andere ambtenaar die een kaderfunctie bekleedt in de rang A5, B1 of C1 indien dat tegen het belang van de dienst indruist.
Het verlof dat de bepaalde grenzen overschrijdt, wordt van rechtswege in disponibiliteit wegens persoonlijke aangelegenheden omgezet.
Art. 311.De ambtenaar krijgt verlof : 1° om de cursussen te volgen van de school voor civiele bescherming, als vrijwillige dienstnemer bij dit korps of als cursusdeelnemer die er geen deel van uitmaakt;2° om in vredestijd prestaties te verrichten bij het korps civiele bescherming of bij een brandweerkorps als vrijwillige dienstnemer bij dit korps. Dat verlof wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.
Dat verlof kan worden geweigerd aan de ambtenaren-generaal, aan de ambtenaren van niveau 1 of aan elke andere ambtenaar die een kaderfunctie bekleedt in de rang B1 of C1 indien dat tegen het belang van de dienst indruist.
Art. 312.§ 1. De ambtenaar krijgt uitzonderlijk verlof wegens overmacht : 1° in geval van ziekte, ongeval of ziekenhuisopname van één van de volgende personen onder hetzelfde dak wonend als hijzelf : de echtgenoot/-genote, de persoon van het één of andere geslacht met wie hij samenleeft, het kind, een bloed- of aanverwant van de persoon met wie hij samenwoont, een bloedverwant, een aanverwant, een met het oog op diens adoptie of de uitoefening van de pleegvoogdij opgevangen persoon.Een medisch attest bevestigt dat de ambtenaar aanwezig moet zijn; 2° bij ziekte, ongeval of ziekenhuisopname van één van de volgende personen die niet onder hetzelfde dak als hij wonen : een bloed- of aanverwant in de eerste graad.Een medisch attest bevestigt dat de ambtenaar aanwezig moet zijn; 3° bij ernstige materiële schade aan zijn goeden, zoals de schade veroorzaakt aan de woning door brand of een natuurramp;4° bij andere gebeurtenissen die na onderlinge overeenstemming tussen de ambtenaar en de hiërarchische meerdere van minstens rang A4 bepaald worden en als dwingende redenen beschouwd dienen te worden. § 2. De duur van de verloven bedoeld in § 1 mag de tien werkdagen per jaar niet overschrijden, waarvan de eerste vier bezoldigd zijn. Voor het overige worden de verloven gelijkgesteld met periodes van dienstactiviteit. Afdeling III. - Verloven met een filantropisch doel
Art. 313.De ambtenaar krijgt verlof om gehandicapten en zieken te begeleiden en bij te staan bij reizen en vakantieverblijven die in België of in het buitenland worden georganiseerd door een vereniging, een openbare of privé-instelling waarvan de opdracht erin bestaat gehandicapten en zieken te begeleiden en die daartoe overheidssubsidies krijgt.
De verlofaanvraag dient te worden gestaafd door een attest waarmee de vereniging of instelling verzekert dat de reis of het vakantieverblijf onder zijn verantwoordelijkheid staat.
De duur van die verloven mag de vijf werkdagen per jaar niet overschrijden; zij worden gelijkgesteld met periodes van dienstactiviteit.
Dat verlof kan worden geweigerd aan de ambtenaren-generaal van rang A1, A2, of A3 of aan de ambtenaren van rang A4 of aan elke andere ambtenaar die een kaderfunctie bekleedt in de rang A5, B1 of C1 indien dat tegen het belang van de dienst indruist.
Art. 314.De ambtenaar krijgt ten hoogste vier werkdagen verlof voor het afstaan van beenmerg. Dat verlof neemt een aanvang op de dag waarop de beenmergafstand in de verzorgingsinstelling plaatsvindt; het wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.
Art. 315.De ambtenaar krijgt verlof voor het afstaan van organen of weefsels. Dit verlof wordt toegestaan voor een periode die overeenkomt met de duur van de ziekenhuisopname en van de eventueel vereiste herstelperiode alsook met de duur van de voorafgaande geneeskundige onderzoeken. Dat verlof wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.
Art. 316.§ 1. De ambtenaar krijgt verlof voor het geven van bloed-, bloedplaatjes- of bloedplasma.
Het verlof heeft een duur van één dag voor het geven van bloed en een halve dag voor het geven van bloedplaatjes- of bloedplasma. § 2. Voor het geven van bloed wordt het verlof voor de dag zelf waarop dit gebeurt, toegekend.
Voor het geven van bloedplaatjes of bloedplasma wordt de dienstvrijstelling verleend op de dag zelf waarop dit gebeurt, bij aanvang of op het einde van de dag.
Het verlof wordt evenwel toegekend voor de dag volgend op de dag waarop bloed- of bloedplaatjes worden gegeven indien aan de twee volgende voorwaarden wordt voldaan : 1° het bloed of de bloedplaatjes worden gegeven na de normale diensturen;2° de dag daarop is voor de ambtenaar een werkdag. Afdeling IV. - Borstvoedingspauzes
Art. 317.De ambtenaar die vier uur of meer per werkdag presteert, heeft het recht op een dienstvrijstelling om buiten de werkplek haar kind of kinderen met moedermelk te voeden of haar melk af te kolven tot zeven maanden na de geboorte.
Die periode kan worden verlengd met maximum twee maanden indien verantwoord door medische omstandigheden.
Art. 318.De borstvoedingspauze mag maximum een half uur duren. Indien de ambtenaar voltijds werkt, heeft zij recht op twee pauzes die zij dezelfde dag moet nemen. Die twee pauzes kunnen samen genomen worden in één enkele pauze van één uur.
Het tijdstip van de pauze dient overeengekomen te worden tussen de ambtenaar en haar onmiddellijke hiërarchische meerdere.
Art. 319.De ambtenaar licht de overheid waaronder zij valt twee maanden op voorhand in vóór zij van haar recht gebruik maakt. De overheid kan die termijn inkorten.
De ambtenaar dient het bewijs te leveren dat ze borstvoeding geeft, door een attest van een consultatiebureau voor zuigelingen of een medisch getuigschrift voor te leggen. Dat bewijs dient maandelijks te worden geleverd. HOOFDSTUK IV. - Moederschapsbescherming
Art. 320.Het bevallingsverlof bedoeld in artikel 39 van de arbeidswet van 16 maart 1971 wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.
Art. 321.De bezoldiging over de periode gedurende welke de vrouwelijke ambtenaar bevallingsverlof geniet, mag niet meer dan vijftien weken bestrijken of zeventien weken in geval van meervoudige geboorte
Art. 322.De periodes van afwezigheid wegens ziekte die te wijten zijn aan de zwangerschap gedurende de zes weken die vallen vóór de zevende dag welke aan de werkelijke bevallingsdatum voorafgaat, worden voor het bepalen van de administratieve stand van de vrouwelijke ambtenaar veranderd in bevallingsverlof.
Dit artikel is eveneens van toepassing op de periodes van afwezigheden wegens ziekte die te wijten zijn aan de zwangerschap gedurende de acht weken die, ingeval van geboorte van een meerling, vallen vóór de zevende dag welke aan de werkelijke bevallingsdatum voorafgaat.
Art. 323.Wanneer de vrouwelijke ambtenaar het prenataal verlof heeft opgebruikt en de bevalling na de voorziene datum gebeurt, wordt het prenataal verlof verlengd tot de werkelijke datum van de bevalling.
Tijdens deze periode bevindt de vrouwelijke ambtenaar zich in bevallingsverlof.
In afwijking van artikel 321 is de bezoldiging verschuldigd.
Art. 324.Op verzoek van de vrouwelijke ambtenaar wordt het bevallingsverlof overeenkomstig artikel 39 van de wet van 16 maart 1971 na de achtste week verlengd met een periode waarvan de duur gelijk is aan de duur van de periode waarin zij is blijven werken vanaf de zevende week vóór de werkelijke bevallingsdatum of vanaf de negende week indien er een meervoudige geboorte wordt verwacht. Bij vroegtijdige geboorte wordt die periode teruggebracht tot het aantal dagen waarin hij gewerkt heeft tijdens de periode van zeven dagen die aan de bevalling voorafgaat.
Gelijkgesteld met werkdagen die tot na het postnatale verlof overgedragen kunnen worden, zijn : 1° het jaarlijks vakantieverlof;2° de dagen bedoeld in artikel 308;3° de verloven bedoeld in de artikelen 309 en 312;4° het verlof om dwingende reden van familiaal belang;5° de afwezigheden wegens ziekte, de afwezigheden wegens ziekte bedoeld in artikel 322 uitgezonderd.
Art. 325.Zwangere of borstgevende ambtenaren mogen geen overuren verrichten. Als overuren dienen, voor de toepassing van dit artikel, te worden beschouwd, alle werk bovenop 38 uren per week.
Art. 326.De vrouwelijke ambtenaar die in dienstactiviteit is, bekomt op haar verzoek het nodig verlof om haar in staat te stellen naar prenatale medische onderzoeken, die niet buiten de diensturen kunnen plaatsvinden, te gaan en die te ondergaan. De aanvraag van de ambtenaar moet worden gestaafd met elk nuttig bewijs.
Het verlof is met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld.
Art. 327.De ambtenaar die, met toepassing van de artikelen 42 en 43 van de arbeidswet van 16 maart 1971 en van artikel 18 van de wet van 14 december 2000 tot vaststelling van sommige aspecten van de organisatie van de arbeidstijd in de openbare sector van arbeid wordt vrijgesteld, wordt in verlof gesteld voor de nodige periode. Dit verlof wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.
Art. 328.De artikelen 320 tot 322 zijn niet van toepassing in geval van miskraam. HOOFDSTUK V. - Vaderschapsverlof
Art. 329.§ 1. Indien de moeder van het kind in het ziekenhuis opgenomen wordt of overlijdt, krijgt de vader van het kind op eigen aanvraag een vervangend vaderschapsverlof om het kind op te vangen. § 2. Wordt de moeder van het kind in het ziekenhuis opgenomen, kan de ambtenaar die de vader van het kind is een vervangend vaderschapsverlof krijgen onder de volgende voorwaarden : 1° het pasgeboren kind moet het ziekenhuis verlaten hebben;2° de ziekenhuisopname van de moeder moet langer dan zeven dagen duren. Het vervangend vaderschapsverlof kan niet vóór de zevende dag volgend op de dag van de geboorte van het kind aanvangen en eindigt op het tijdstip waarop het verblijf van de moeder in het ziekenhuis eindigt en uiterlijk op het einde van het deel van het bevallingsverlof dat de moeder nog niet opgebruikt had.
De ambtenaar die de vader van het kind is en die in aanmerking wenst te komen voor het vervangend vaderschapsverlof licht er de overheid waaronder hij valt over in. In zijn schriftelijke mededeling vermeldt hij de datum waarop het verlof aanvangt en de vermoedelijke duur ervan. De verlofaanvraag wordt gestaafd door een attest waarmee de duur van het verblijf van de moeder in het ziekenhuis langer dan zeven dagen die volgen op de datum van de bevalling, en de datum waarop het pasgeboren kind het ziekenhuis verlaten heeft, aangetoond worden. § 3. Bij overlijden van de moeder is de duur van het vervangend vaderschapsverlof gelijk aan de duur van het bevallingsverlof dat de moeder niet opgebruikt had.
De ambtenaar die de vader van het kind is en die in aanmerking wenst te komen voor het vervangend vaderschapsverlof licht er de overheid waaronder hij valt schriftelijk over in binnen de veertien dagen na het overlijden van de moeder.
In zijn schriftelijke mededeling worden de datum van aanvang van het vervangend vaderschapsverlof en de vermoedelijke duur ervan vermeld.
Zo spoedig mogelijk wordt een uittreksel van de overlijdensakte van de moeder voorgelegd. § 4. Het vervangend vaderschapsverlof wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. § 5. Als het pasgeboren kind echter in de ziekenhuisinstelling gedurende ten minste acht weken te rekenen vanaf de datum van zijn geboorte moet verblijven, kan de vrouwelijke ambtenaar de verlenging van het postnataal verlof waarop ze krachtens artikel 324 recht heeft, uitstellen totdat het pasgeboren kind in het gezin komt. Daartoe legt de vrouwelijke ambtenaar de overheid waaronder ze ressorteert, de volgende documenten voor : 1° op het ogenblik dat ze opnieuw gaat werken, een attest van de ziekenhuisinstelling dat bevestigt dat het pasgeboren kind sedert ten minste acht weken in de ziekenhuisinstelling opgenomen is;2° op het ogenblik dat ze de verlenging van het postnataal verlof aanvraagt, een attest van de ziekenhuisinstelling dat de datum van ontslag van het pasgeboren kind bevestigt. De vrouwelijke ambtenaar behoudt haar recht op uitstel van de verlenging van het postnataal verlof bij overlijden van haar kind op de dag van haar geboorte.
Art. 330.§ 1. Onverminderd artikel 329 krijgt de ambtenaar op eigen aanvraag een vaderschapsverlof met een duur van vijftien werkdagen bij bevalling van de echtgenote of van de persoon met wie hij op het tijdstip van de gebeurtenis samenwoont. Dat verlof dient binnen de maand van de geboorte te worden opgenomen of, in voorkomend geval, bij het verstrijken van het vervangend vaderschapsverlof.
Dat verlof wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. § 2. De ambtenaar krijgt op eigen verzoek een vaderschapsverlof met een duur van vijftien werkdagen om een kind op te vangen in het kader van adoptie. Dat verlof dient opgenomen te worden binnen de dertig dagen volgend op de inschrijving van het kind in het bevolkingsregister of in het vreemdelingenregister van de gemeente waar het verblijft als deel uitmakend van het gezin. HOOFDSTUK VI. - Verlof voor de opvang met het oog op adoptie
Art. 331.De ambtenaar krijgt verlof voor de opvang van een kind van minder dan tien jaar in zijn gezin met het oog op adoptie.
De opvang wordt bewezen door een inschrijving in de bevolkingsregisters.
Het verlof bedraagt maximum zes weken voor een kind van minder drie jaar dat wordt opgevangen en maximum vier weken in de andere gevallen.
Voor de toepassing van dit artikel worden de situatie voortvloeiend uit een gerechtelijke beslissing tot plaatsing van een minderjarige in een opvanggezin en de pleegvoogdij met adoptie gelijkgesteld.
De maximumduur van het verlof voor de opvang wordt verdubbeld indien het kind gehandicapt is en de voorwaarden vervult om in aanmerking te komen voor de kinderbijslag overeenkomstig artikel 47 van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders of artikel 26 van het koninklijk besluit van 8 april 1976 houdende regeling van de gezinsbijslag ten voordele van de zelfstandigen.
Art. 332.Het verlof voor de opvang wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.
Dat verlof mag niet gecumuleerd worden met het verlof bepaald bij artikel 330, § 2. HOOFDSTUK VII. - Ouderschapsverlof
Art. 333.§ 1. Aan de ambtenaar in dienstactiviteit wordt, bij de geboorte of de adoptie van een kind maximum drie maanden ouderschapsverlof toegestaan, in het kader van de volledige loopbaanonderbreking bedoeld in artikel 100 van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen of met een duur van zes maanden in het kader van de halftijdse loopbaanonderbreking bedoeld in artikel 102 van voormelde herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen.
Wanneer het verlof genomen wordt naar aanleiding van de geboorte van een kind, moet het genomen worden vooraleer het kind de leeftijd van vier jaar bereikt heeft.
Wanneer het verlof genomen wordt naar aanleiding van de adoptie van een kind moet het genomen worden vooraleer het kind de leeftijd van acht jaar bereikt heeft en binnen een periode van vier jaar die aanvangt op de datum van inschrijving van het kind als lid van het gezin in het bevolkingsregister of in het vreemdelingenregister van de gemeente waar de ambtenaar zijn verblijfplaats heeft.
Wanneer het kind is aangetast door een lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid van minstens 66 % in de zin van de reglementering op de kinderbijslag, wordt het in deze paragraaf vermelde ouderschapsverlof toegekend tot het kind de leeftijd van acht jaar bereikt heeft. § 2. Het in dit artikel beoogde ouderschapsverlof wordt niet bezoldigd; voor het overige wordt het gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. § 3. Onder voorbehoud van de bepalingen van dit artikel valt het ouderschapsverlof voor het overige onder de bepalingen van hoofdstuk XIII van dit boek III. HOOFDSTUK VIII. - Verlof om dwingende redenen van familiaal belang
Art. 334.De ambtenaar heeft recht op een verlof om dwingende redenen van familiaal belang voor een periode van maximaal vijftien werkdagen per jaar; het verlof wordt genomen per dag of per halve dag.
Bovenop het verlof voorzien in het eerste lid heeft de ambtenaar recht op een verlof om dwingende redenen van familiaal belang voor een periode van maximaal dertig werkdagen per jaar wegens : 1° ziekenhuisopname van een persoon die met de ambtenaar onder hetzelfde dak woont of van een bloed- of aanverwant in de eerste graad of van een bloed- of aanverwant van het één of andere geslacht met wie de ambtenaar samenwoont en die niet met de ambtenaar onder hetzelfde dak woont;2° opvang tijdens de periodes van schoolvakantie van de kinderen die de leeftijd van 15 jaar niet hebben bereikt.
Art. 335.Het verlof om dwingende redenen van familiaal belang wordt niet vergoed. Het wordt voor het overige met periodes van dienstactiviteit gelijkgesteld.
Art. 336.De maximumduur van het verlof om dwingende redenen van familiaal belang wordt in evenredige mate verminderd overeenkomstig artikel 307, § 1.
Art. 337.Voor het geheel van de loopbaan van de ambtenaar mogen die verloven de vijfhonderdveertig dagen niet overschrijden. HOOFDSTUK IX. - Verlof wegens ziekte Afdeling I. - Algemene bepalingen
Art. 338.Voor de ganse duur van zijn loopbaan kan de ambtenaar, die wegens ziekte of gebrekkigheid verhinderd is zijn ambt normaal uit te oefenen, ziekteverlof krijgen tot maximum eenentwintig werkdagen per twaalf maanden dienstanciënniteit. Als hij nog geen 36 maanden in dienst is wordt zijn wedde hem niettemin gedurende 63 werkdagen gewaarborgd.
Voor de ambtenaar die oorlogsinvalide is, wordt het aantal in het eerste lid vastgestelde dagen respectievelijk op 32 en 96 gebracht.
Het verlof wegens ziekte is met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld.
Art. 339.§ 1. De eenentwintig en tweeëndertig dagen waarvan sprake in artikel 338 worden verminderd in evenredigheid met de tijdens de beschouwde periode van twaalf maanden niet verrichte prestaties, wanneer de ambtenaar in de loop van die periode : 1° een of meer verloven heeft verkregen die in artikel 307, § 1, 1° tot 5°, opgesomd zijn;2° afwezig is geweest wegens ziekte, het verlof bedoeld in artikel 343 uitgezonderd;3° op non-activiteit is geplaatst met toepassing van artikel 184 van dit besluit. § 2. Indien het aldus berekende aantal dagen ziekteverlof geen geheel getal vormt, wordt het afgerond naar de onmiddellijk hogere eenheid. § 3. Enkel de werkdagen begrepen in de periode van afwezigheid wegens ziekte worden aangerekend.
Art. 340.§ 1. Het verlof wegens ziekte maakt geen einde aan de stelsels van loopbaanonderbreking zoals bedoeld in hoofdstuk XIII, noch aan het verlof voor deeltijdse prestaties, zoals bedoeld in hoofdstuk XIV van dit Boek.
De ambtenaar blijft de voor zijn verminderde prestaties verschuldigde wedde ontvangen. § 2. Wanneer de ambtenaar deeltijdse prestaties verricht, worden de afwezigheden wegens ziekte aangerekend op het aantal dagen verlof waarop hij krachtens artikel 338 recht heeft, naar rata van de te verrichten prestaties.
Als het totale aantal aldus verrekende dagen per twaalf maanden dienstanciënniteit geen geheel aantal is, wordt de dagbreuk verwaarloosd.
Voor de ambtenaar die deeltijdse prestaties verricht, worden als dagen ziekteverlof de dagen afwezigheid aangerekend tijdens welke de ambtenaar prestaties diende te verrichten.
Art. 341.Het verlof wegens ziekte schort het verlof om dwingende redenen van familiaal belang op.
Art. 342.Voor de toepassing van artikel 338 worden eveneens de werkelijke prestaties in aanmerking genomen die de ambtenaar in welke hoedanigheid ook en zonder vrijwillige onderbreking verricht heeft, als titularis van ambten met volledige prestaties in een andere overheidsdienst of een door de Staat of een Gemeenschap opgerichte, erkende of gesubsidieerde onderwijsinrichting, een psycho-medisch sociaal centrum, een dienst voor beroepsoriëntatie of medisch pedagogisch instituut.
Art. 343.§ 1. Onder voorbehoud van artikel 345 en in afwijking van artikel 338, wordt het verlof wegens ziekte zonder tijdsbeperking toegestaan : 1° naar aanleiding van een ziekte veroorzaakt door een arbeidsongeval, een ongeval op de weg van en naar het werk of een beroepsziekte;2° indien de ambtenaar van zijn arbeidsplaats is verwijderd ten gevolge van een uitvoerbare beslissing van de arbeidsgeneesheer die vaststelt dat de ambtenaar ongeschikt is om een plaats bedoeld in artikel 146ter, § 1, van de Codex over het Welzijn op het Werk te bekleden en hem geen enkel vervangend werk toegewezen kan worden. Daarnaast worden de dagen verlof die worden toegekend ten gevolge van een arbeidsongeval, een ongeval op de weg van en naar het werk of een beroepsziekte, zelfs na de datum van consolidering, niet in aanmerking genomen om het aantal verlofdagen te berekenen die de ambtenaar nog kan krijgen krachtens artikel 338. § 2. De ambtenaar die bedreigd wordt door een beroepsziekte of door een ernstige, besmettelijke ziekte en die volgens de door de Regering vastgestelde nadere regels tijdelijk ophoudt zijn ambt uit te oefenen, wordt van ambtswege voor de noodzakelijke duur in verlof gesteld. Het verlof wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.
Art. 344.De verlofdagen wegens ziekte ingevolge een ongeval veroorzaakt door de fout van een derde dat geen ongeval is als bedoeld in artikel 343, worden niet in aanmerking genomen om het aantal verlofdagen te bepalen dat de ambtenaar nog krachtens artikel 338 kan krijgen ten belope van het percentage aansprakelijkheid dat aan de derde is toegewezen en dat als grondslag dient voor de wettelijke indeplaatsstelling van de Staat.
Art. 345.Voor de toepassing van artikel 23, eerste lid, 2° van het koninklijk besluit van het koninklijk besluit tot vaststelling van de algemene principes, kan de ambtenaar niet voorgoed ongeschikt worden verklaard wegens ziekte of gebrekkigheid alvorens hij de gezamenlijke verloven heeft uitgedaan waarop artikel 338 van dit besluit hem recht geeft.
Het eerste lid is niet toepasselijk op de ambtenaar die, nadat hij een opdracht heeft vervuld bij een buitenlandse regering, een buitenlands openbaar bestuur of een internationale instelling, uit dien hoofde in ruste werd gesteld wegens invaliditeit en een pensioen ontvangt.
Art. 346.De wegens ziekte of gebrekkigheid afwezige ambtenaar staat onder het geneeskundig toezicht van de door de Regeringen aangewezen dienst. Afdeling II. - Verminderde prestaties wegens ziekte
Art. 347.De afwezigheden van een ambtenaar tijdens een periode van verminderde prestaties, welke hij verricht met toepassing van de artikelen 348 tot 351 van dit besluit, worden als verlof beschouwd.
Dit verlof wordt met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld.
De uurregeling wordt door de werknemer gekozen in overeenstemming met de behandelend geneesheer.
Art. 348.De wegens ziekte afwezige ambtenaar kan de dienst bedoeld in artikel 349 erom verzoeken onderzocht te worden om zijn ambt opnieuw op te nemen tegen 50 pct., 60 pct. of 80 pct. van zijn normale prestaties op grond van een door zijn geneesheer verstrekt attest.
Art. 349.De dienst bedoeld in artikel 346 kan op eigen initiatief de wegens ziekte afwezige ambtenaar onderzoeken om zijn geschiktheid tot de wederopname van zijn ambt tegen 50 pct., 60 pct. of 80 pct. van zijn normale prestaties te controleren.
Art. 350.§ 1. In de veronderstellingen vastgesteld in de artikelen 348 en 349 spreekt de geneesheer die door de dienst bedoeld in artikel 349 aangewezen wordt om de ambtenaar te onderzoeken, zich over diens lichamelijke geschiktheid uit om zijn ambt opnieuw op te nemen tegen 50 pct., 60 pct. of 80 pct. van zijn normale prestaties. § 2. De ambtenaar kan tegen de beslissing bepaald in § 1 een beroep indienen, op de door de Regering bepaalde wijze.
Art. 351.De ambtenaar kan zijn ambt opnieuw opnemen tegen 50 pct., 60 pct. of 80 pct. van zijn normale prestaties voor een periode van maximaal dertig kalenderdagen. Verlengingen kunnen evenwel worden toegekend voor een periode van maximaal dertig kalenderdagen indien de door de Regering aangewezen dienst naar aanleiding van een nieuw onderzoek oordeelt dat dat wegens de gezondheidstoestand van de ambtenaar verantwoord is. Bij elk onderzoek beslist de door de Regering aangewezen dienst over welke arbeidsregeling het best geschikt is. Afdeling III. - Dienstvrijstelling wegens preventief geneeskundig
onderzoek
Art. 352.De ambtenaar in dienstactiviteit krijgt op eigen aanvraag een dienstvrijstelling om een onderzoek te ondergaan voor het opsporen van kanker, glaucoom, diabetes, aids en hart- en vaataandoeningen.
De vrijstelling wordt voor de duur van het onderzoek toegekend, met inbegrip van de tijd die nodig is om de heen- en terugweg naar en van het onderzoek af te leggen, met een maximum van een halve dag per onderzoek en per kalenderjaar.
De ambtenaar houdt elk nuttig bewijs dat het onderzoek daadwerkelijk plaatsgevonden heeft, bij. HOOFDSTUK X. - Disponibiliteit Afdeling I. - Algemene bepalingen
Art. 353.Het wachtgeld bedoeld in artikel 187 van Boek I wordt vastgesteld op grond van de laatste activiteitswedde, in voorkomend geval herzien bij toepassing van artikel 362.
In geval van cumulatie van betrekkingen wordt het wachtgeld slechts toegekend op grond van het hoofdambt.
Art. 354.De in disponibiliteit gestelde ambtenaar is ertoe verplicht een adres binnen het Rijk, waar de hem betreffende beslissingen hem kunnen betekend worden, aan de instelling bekend te maken.
Art. 355.De Regering kan de betrekking waarvan de ambtenaar in disponibiliteit titularis is, vacant verklaren op voorwaarde dat de afwezigheid minstens één jaar bedraagt en dat de betrekking van rang A4 is of beantwoordt aan een kaderfunctie in de rang A5, B1 of C1.
Art. 356.De in disponibiliteit gestelde ambtenaar blijft ter beschikking van de Regering en kan, wanneer hij de vereiste beroeps- en lichamelijke geschiktheid bezit, in actieve dienst worden teruggeroepen onder de voorwaarden bepaald in dit hoofdstuk.
Hij is ertoe verplicht, binnen de door de Regering gestelde termijn, het ambt te bekleden dat hem wordt aangewezen. Voor zover een betrekking van hetzelfde niveau of van dezelfde rang onbekleed is in dezelfde administratieve standplaats, wordt hij daar gereaffecteerd.
Zo niet, dan wordt hij opnieuw aangewezen in een onbeklede betrekking van hetzelfde niveau of van dezelfde rang in de meest nabije administratieve standplaats.
Indien hij zonder geldige reden weigert dat ambt te bekleden wordt hij, na een afwezigheid van tien dagen, geacht ontslag te nemen.
Art. 357.De in disponibiliteit gestelde ambtenaar die in zijn betrekking niet is vervangen, bekleedt die betrekking wanneer hij zijn dienst hervat. Afdeling II. - Disponibiliteit wegens ambtsontheffing in het belang
van de dienst
Art. 358.Aan de disponibiliteit wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst moet een voorstel voorafgaan, gedaan door de administrateur-generaal. Van dat voorstel wordt kennis gegeven aan de ambtenaar die daartegen een beroep kan indienen voor de bevoegde raad van beroep.
Art. 359.De ambtenaar die in disponibiliteit is gesteld wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst geniet een wachtgeld dat gelijk is aan zijn laatste activiteitswedde.
Art. 360.De duur van de disponibiliteit wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst met uitkering van wachtgeld mag in één of meerdere malen de duur van de voor de berekening van het rustpensioen van de betreffende ambtenaar in aanmerking komende diensten niet overschrijden.
De militaire diensten noch de diensten als gewetensbezwaarde die de ambtenaar heeft volbracht vóór de indiensttreding in de Rijksbesturen, noch de tijd die de ambtenaar in disponibiliteit heeft doorgebracht worden in aanmerking genomen.
De militaire diensten of de diensten als gewetensbezwaarde volbracht voor de indiensttreding komen evenwel niet in aanmerking en de in aanmerking komende militaire diensten worden slechts aangerekend voor hun enkele duur. Afdeling III. - Disponibiliteit wegens ziekte
Art. 361.§ 1. Onverminderd artikel 343 is de ambtenaar die wegens ziekte afwezig is na het maximum aantal verlofdagen hem toegekend bij artikel 338 te hebben bereikt van rechtswege in disponibiliteit wegens ziekte. Hij behoudt zijn aanspraken op bevordering, alsook zijn administratieve en geldelijke anciënniteit. § 2. Artikel 346 geldt voor de wegens ziekte in disponibiliteit gestelde ambtenaar.
Art. 362.De ambtenaar die in disponibiliteit wegens ziekte is, ontvangt een wachtgeld dat gelijk is aan 60 % van zijn laatste activiteitswedde.
Het bedrag van dit wachtgeld mag echter in geen geval lager liggen dan : 1° de vergoedingen die de betrokkene in dezelfde toestand zou ontvangen indien de sociale-zekerheidsregeling op hem toepasselijk was geweest sinds het begin van zijn afwezigheid;2° het pensioen dat hij gekregen zou hebben indien hij, op de datum van zijn indisponibiliteitstelling, tot de vervroegde oppensioenstelling wegens lichamelijke ongeschiktheid was toegelaten.
Art. 363.De wegens ziekte in disponibiliteit gestelde ambtenaar die een wachtgeld geniet, wordt jaarlijks voor de controledienst opgeroepen in de loop van de maand die overeenstemt met de maand waarin hij in disponibiliteit is gesteld.
Indien de ambtenaar zonder wettige reden niet voor de controledienst verschijnt op het in het eerste lid vastgestelde tijdstip, wordt de betaling van zijn wachtgeld opgeschort vanaf dat tijdstip tot aan diens verschijning.
Art. 364.De ambtenaar heeft recht op een maandelijks wachtgeld dat gelijk is aan het bedrag van zijn laatste activiteitswedde indien de aandoening waaraan hij lijdt door de medische controledienst als een ernstige en langdurige ziekte wordt erkend. Dit recht heeft slechts uitwerking nadat de ambtenaar in disponibiliteit werd gesteld voor een ononderbroken periode van ten minste drie maanden.
Dit recht heeft een herziening van de toestand van de ambtenaar tot gevolg met geldelijke uitwerking op de dag waarop zijn disponibiliteit een aanvang heeft genomen.
Art. 365.De disponibiliteit wegens ziekte maakt geen einde aan de stelsels van loopbaanonderbreking bedoeld in hoofdstuk XIII, noch aan de deeltijdse arbeidsregelingen bedoeld in hoofdstuk XIV van Boek III. Voor de toepassing van artikel 347, is de laatste activiteitswedde deze, welke vóór de verminderde prestaties verschuldigd was. Afdeling IV. - Disponibiliteit wegens persoonlijke aangelegenheden
Art. 366.De disponibiliteit wegens persoonlijke aangelegenheden wordt toegekend voor een periode van maximum zes maanden.
Die periode kan verlengd worden met periodes van maximum zes maanden zonder een ononderbroken duur van vierentwintig maanden te mogen overschrijden.
Elke verlenging wordt afhankelijk gemaakt van een aanvraag die de ambtenaar minstens één maand vóór het verstrijken van de lopende disponibiliteitsperiode moet indienen.
Elke ambtenaar wiens afwezigheid de periode overschrijdt waarvoor de disponibiliteit toegekend is, wordt geacht ontslag te nemen.
De ambtenaar die in disponibiliteit is gesteld wegens persoonlijke aangelegenheden krijgt geen enkel wachtgeld.
Hij wordt in non-actieve dienst geplaatst. Hij behoudt zijn rechten op bevordering noch het voordeel van zijn administratieve en geldelijke anciënniteit.
Art. 367.De disponibiliteit wegens persoonlijke aangelegenheden kan geweigerd worden aan de ambtenaren van niveau 1 of aan elke andere ambtenaar die een kaderfunctie van rang B1 en C1 bekleedt indien het belang van de dienst dat vereist. HOOFDSTUK XI. - Verlof wegens opdracht
Art. 368.§ 1. De Regering kan met instemming van de ambtenaar laatstgenoemde belasten met de uitoefening van een opdracht. § 2. Een ambtenaar kan, eveneens met instemming van de Regering, de uitoefening van een opdracht aanvaarden : 1° bij een ministerie, bij een openbare instelling, bij een publiekrechtelijke rechtspersoon die afhangt of onder het toezicht staat van het Waalse Gewest, de Franse Gemeenschap Wallonie-Brussel of de Franse Gemeenschapscommissie van het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest;2° bij een ministerie, bij een instelling van openbaar nut of bij een publiekrechtelijke rechtspersoon die afhangt of onder het toezicht staat van de federale overheid, van een ander Gewest, een Gemeenschap, van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie;3° bij een buitenlandse Regering, bij een buitenlands overheidsbestuur, bij een Europese instelling of bij een internationale instelling. § 3. De ambtenaar die aangewezen wordt om een mandaat uit te oefenen bij een Belgische overheidsdienst wordt ambtshalve in opdracht geplaatst voor de duur van het mandaat.
Art. 369.Indien de opdracht waarmede de ambtenaar belast is, hem in feite of in rechte verhindert het hem toevertrouwde ambt uit te oefenen, verkrijgt hij de verloven die voor het vervullen van een dergelijke opdracht vereist zijn.
Die verloven worden door de Regering toegekend voor een duur van ten minste twee jaar. Zij kunnen hernieuwd worden voor periodes van ten minste twee jaar.
Art. 370.Het verlof wegens opdracht is onbezoldigd. Het wordt voor het overige gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.
Het wordt echter wel bezoldigd indien de ambtenaar wordt aangewezen als nationale deskundige krachtens de beslissing van 7 januari 1998 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen, van de beslissing van de Raad van 22 december 2000 in het kader van een uitwisselinsgregeling tussen ambtenaren van het Secretariaat-generaal van de Raad van de Europese Unie en ambtenaren van nationale besturen of internationale organisaties in het kader van het Europese programma "Institution Building" ingesteld bij Verordening nr. 622/98 van de Raad van de Europese Gemeenschappen betreffende de hulp aan de kandidaat-lidstaten.
Art. 371.§ 1. Het karakter van algemeen belang wordt van rechtswege erkend voor de in artikel 368 bedoelde opdrachten. § 2. In afwijking van § 1 verliest elke opdracht bij een buitenlandse Regering, bij een Europese instelling of bij een internationale instelling van rechtswege zijn karakter van algemeen belang vanaf de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de ambtenaar een voldoende dienstanciënniteit heeft bereikt om aanspraak te kunnen maken op een onmiddellijk of uitgesteld pensioen ten laste van de buitenlandse Regering of de Europese dan wel internationale instelling waarvoor hij zijn opdracht heeft vervuld.
Art. 372.De ambtenaar belast met de uitvoering van een opdracht dat als van algemeen belang wordt erkend krijgt de weddeverhogingen en de bevorderingen waarop hij aanspraak kan maken op het ogenblik waarop hij ze zou verkrijgen of verkregen zou hebben indien hij daadwerkelijk in dienst gebleven was.
Art. 373.§ 1. De ambtenaar met verlof wegens een internationale opdracht kan in aanmerking komen voor een vergoeding tegen de voorwaarden en bedragen die door de Regering worden bepaald.
Het bedrag van die vergoeding mag niet hoger liggen dan de wedde die de ambtenaar zou hebben genoten was hij in dienst gebleven.
De vergoeding wordt bepaald rekening houdend enerzijds, met de bezoldiging aan de ambtenaar toegekend ter uitvoering van zijn opdracht en, anderzijds met de kosten voor levensonderhoud in het land waar de ambtenaar zijn opdracht uitvoert, met de sociale rang die met deze opdracht overeenstemt alsmede met de ten gevolge van zijn verwijdering uit de woonplaats verhoogde gezinslasten. § 2. De in dit artikel bedoelde vergoeding mag niet worden toegekend aan de met een opdracht belaste ambtenaar die ofwel krachtens andere wets- of verordeningsbepalingen, ofwel wegens de vervulling van zijn opdracht, voordelen geniet welke ten minste gelijkwaardig zijn aan de wedde die hij gekregen zou hebben was hij in dienst gebleven.
Art. 374.De Regeringen kunnen de betrekking waarvan de met een opdracht belaste ambtenaar titularis was, vacant verklaren op voorwaarde dat de afwezigheid minstens één jaar bedraagt en dat de betrekking van rang A4 is of aan een kaderfunctie in de rang A5, B1 of C1 beantwoordt.
Art. 375.Middels een opzeggingstermijn van minstens drie en maximum zes maanden kunnen de Regeringen en de ambtenaar te allen tijde de opdracht in de loop ervan beëindigen.
Art. 376.De ambtenaar wiens opdracht verstrijkt of onderbroken wordt op beslissing van de Regeringen, op beslissing van de instelling waarvoor de opdracht wordt uitgevoerd of op eigen beslissing stelt zich opnieuw ter beschikking van de Regering.
Indien hij zonder geldige reden weigert of verwaarloost dit te doen, wordt hij na tien dagen afwezigheid als ontslagnemend beschouwd.
Art. 377.Zodra zijn opdracht verstreken is, bekleedt de ambtenaar die in zijn betrekking niet vervangen is, die betrekking bij wederopname van zijn activiteit.
Indien de ambtenaar vervangen is, wordt hij door de administrateur-generaal gereaffecteerd. Voor zover een betrekking van hetzelfde niveau of van dezelfde rang onbekleed blijft in dezelfde administratieve standplaats, wordt hij daar gereaffecteerd. Zo niet, dan wordt hij gereaffecteerd in een onbeklede betrekking van hetzelfde niveau of van dezelfde rang in de meest nabije administratieve standplaats. HOOFDSTUK XII. - Terbeschikkingstelling
Art. 378.§ 1. De Regeringen kunnen een ambtenaar tijdelijk ter beschikking stellen van één van zijn ministers of van een andere instelling van openbaar nut.
Mits naleving van artikel 51 van de bijzondere wet tot hervorming der instellingen van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten en in afwijking van het eerste lid, kan een ambtenaar ter beschikking worden gesteld van de Inspectie van Financiën.
Een ambtenaar kan ter beschikking worden gesteld van de sociale dienst waartoe de instelling toetreedt. § 2. De bezoldiging van de ter beschikking gestelde ambtenaar blijft ten laste van de begroting van diens oorspronkelijke dienst. Onder bezoldiging worden verstaan, de werkgeversbijdragen, de wedde, het vakantiegeld, de haardtoelage of de standplaatstoelage, de eindejaarstoelage en de gezinsbijslagen.
Elke andere toelage of vergoeding wordt overgenomen door de dienst waarvan de ambtenaar ter beschikking wordt gesteld. § 3. De ter beschikking gestelde ambtenaar behoudt de betrekking die hij in zijn oorspronkelijke dienst bekleedde, alsook zijn administratieve standplaats. Daar kan hij zijn aanspraak op bevordering en mutatie doen gelden. HOOFDSTUK XIII. - Verlof voor loopbaanonderbreking
Art. 379.§ 1. De ambtenaar bekomt verlof om zijn loopbaan volledig of ten belope van de helft van de duur van de prestaties die hem normaal worden opgelegd te onderbreken met al dan niet opeenvolgende periodes van ten minste drie maanden en ten hoogste twaalf maanden.
De periodes waarin de ambtenaar zijn loopbaan volledig onderbreekt, mogen in totaal niet meer bedragen dan tweeënzeventig maanden tijdens de hele loopbaan. Dit geldt ook voor de periodes van deeltijdse loopbaanonderbreking. De periodes van volledige loopbaanonderbreking en de periodes van deeltijdse loopbaanonderbreking kunnen worden gecumuleerd.
Voor de berekening van de periodes van 72 maanden wordt geen rekening gehouden met de periodes van loopbaanonderbreking om palliatieve zorg te verstrekken om een gezins- of familielid dat ernstig ziek is bij te staan of te verzorgen, noch met de periodes van loopbaanonderbreking wegens ouderschapsverlof.
In geval van deeltijdse loopbaanonderbreking worden de prestaties hetzij elke dag verricht hetzij volgens een andere verdeling over de week. § 2. De ambtenaar die zijn beroepsloopbaan wenst te onderbreken bij toepassing van § 1, deelt aan de overheid onder welke hij ressorteert de datum mede waarop de onderbreking van zijn loopbaan zal aanvangen en de duur ervan.
Die mededeling gebeurt schriftelijk minstens drie maanden vóór de aanvang van de onderbreking, tenzij de overheid op verzoek van de betrokkene een kortere termijn aanvaardt. § 3. De loopbaanonderbreking op grond van dit artikel kan de ambtenaren van niveau 1 of elke andere ambtenaar die kaderfuncties van rang B1 of C1 uitoefent, worden geweigerd indien vereist door het belang van de dienst.
Art. 380.In afwijking van artikel 379 kan de ambtenaar die de leeftijd van vijftig jaar heeft bereikt, verlof krijgen om zijn loopbaan te onderbreken ten belope van de helft van de duur van de prestaties die hem normaal tot en met de oppensioenstelling opgelegd worden voor zover hij zich er volgens de voorwaarden en modaliteiten vastgesteld door de Regeringen ertoe verbindt zijn loopbaan tot aan zijn oppensioenstelling gedeeltelijk te onderbreken.
De loopbaanonderbreking op grond van dit artikel kan de ambtenaren van niveau 1 of elke andere ambtenaar die kaderfuncties van rang B1 of C1 uitoefent, worden geweigerd indien vereist door het belang van de dienst.
Art. 381.§ 1. In afwijking van artikel 379, kan de ambtenaar zijn loopbaan onderbreken voor een periode van één maand, eventueel verlengbaar met één maand, teneinde palliatieve zorg te verstrekken aan een persoon krachtens de bepalingen van de artikelen 100bis en 102bis van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen.
Onder palliatieve zorg wordt verstaan elke vorm van bijstand en inzonderheid medische, sociale, administratieve en psychologische bijstand en verzorging van personen die lijden aan een ongeneeslijke ziekte en die zich in een terminale fase bevinden.
De ambtenaar die om deze reden zijn loopbaan wil onderbreken, brengt er de overheid waaronder hij ressorteert op de hoogte van, voegt bij die mededeling het aanvraagformulier waarvan het model en de inhoud bepaald worden door het Beheerscomité van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening alsmede een attest afgeleverd door de behandelende geneesheer van de persoon die palliatieve zorg behoeft en waaruit blijkt dat het personeelslid zich bereid heeft verklaard deze palliatieve zorg te verlenen, zonder dat hierbij de identiteit van de patiënt wordt vermeld.
De onderbreking neemt een aanvang de eerste dag van de week volgend op die gedurende welke de voormelde mededeling is gebeurd. § 2. In afwijking van artikel 379 kan de ambtenaar zijn loopbaan krachtens de artikelen 100 en 102 van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen onderbreken voor het bijstaan van of voor het verstrekken van verzorging aan een lid van zijn gezin of aan een familielid tot in de tweede graad, dat lijdt aan een ernstige ziekte, met al dan niet opeenvolgende periodes van ten minste een maand of ten hoogste drie maanden.
De periodes gedurende welke de ambtenaar zijn loopbaan volledig onderbreekt, mogen samen niet meer bedragen dan twaalf maanden per patiënt tijdens de loopbaan. De periodes gedurende welke de ambtenaar zijn loopbaan gedeeltelijk onderbreekt, mogen samen niet meer bedragen dan vierentwintig maanden per patiënt tijdens de loopbaan.
Voor de toepassing van deze paragraaf wordt als lid van het gezin beschouwd, elke persoon die met de ambtenaar samenwoont en als familielid, zowel de bloed- als de aanverwanten.
Onder ernstige ziekte dient te worden verstaan, elke ziekte of medische ingreep die door de behandelende geneesheer als dusdanig wordt beschouwd en waarvoor deze van mening is dat enige vorm van sociale, familiale of geestelijke hulp noodzakelijk is voor het herstel.
De ambtenaar die zijn loopbaan wil onderbreken om een lid van zijn gezin of een familielid dat ernstig ziek is bij te staan of het verzorging te verstrekken, brengt er de overheid waaronder hij ressorteert op de hoogte van, voegt bij die mededeling een attest afgeleverd door de behandelende geneesheer van het ernstig zieke lid van het gezin of familielid en waarbij vastgesteld wordt dat de ambtenaar zich bereid verklaard heeft de ernstige zieke persoon bij te staan of hem verzorging te verstrekken.
De onderbreking neemt een aanvang de eerste dag van de week volgend op die gedurende welke de voormelde mededeling is gebeurd.
Art. 382.Indien de ambtenaar geen recht heeft op onderbrekingsuitkeringen als gevolg van een beslissing van de directeur van het werkloosheidsbureau of afziet van deze uitkeringen, wordt de loopbaanonderbreking omgezet in non-activiteit.
Het eerste lid is niet van toepassing op de personeelsleden die afzien van de uitkeringen omdat de uitkeringen overeenkomstig de koninklijke besluiten nrs. 415, 416 en 418 van 16 juli 1986 niet verenigbaar zijn met het genot van een pensioen. Het is evenmin van toepassing op de personeelsleden die het recht op uitkeringen verloren hebben omdat zij de termijn van 12 maanden zelfstandige activiteit voorzien in artikel 122, § 2, tweede lid overschreden hebben.
Art. 383.Het verlof voor loopbaanonderbreking wordt niet bezoldigd.
Het wordt voor het overige nochtans gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. De ambtenaar kan zijn aanspraak op bevordering doen gelden.
Art. 384.Tijdens een periode van deeltijdse loopbaanonderbreking mag de ambtenaar geen verlof om dwingende redenen van familiaal belang krijgen en geen verminderde prestaties voor persoonlijke aangelegenheid verrichten.
Art. 385.Op zijn verzoek kan de ambtenaar zijn ambt opnieuw opnemen vooraleer de periode van loopbaanonderbreking verlopen is behoudens een opzeggingstermijn van twee maanden meegedeeld bij een ter post aangetekend schrijven, tenzij de overheid waarvan hij afhangt een kortere periode aanvaardt.
Art. 386.De Regeringen beslissen of de ambtenaar die een verlof wegens loopbaanonderbreking geniet, al dan niet vervangen wordt.
In het geval van een loopbaanonderbreking als bedoeld in artikel 380 is de vervanging van de ambtenaar verplicht. HOOFDSTUK XIV. - Deeltijdse arbeidsregelingen Afdeling I. - Verlof wegens verminderde prestaties verantwoord door
sociale of familiale redenen
Art. 387.§ 1. Voor de toepassing van dit artikel wordt de persoon van het één of andere geslacht met wie de ambtenaar als een koppel samenleeft met de echtgenoot/-genote gelijkgesteld.
De Regeringen laten de ambtenaar toe om op eigen aanvraag zijn ambt met verminderde prestaties verantwoord door sociale of familiale redenen uit te oefenen.
De aanvraag van de ambtenaar dient gemotiveerd te zijn en gestaafd te worden met elk nuttig bewijs.
Op die aanvraag kan pas worden ingegaan indien daarmee een toestand hersteld kan worden voortvloeiende uit moeilijkheden waarmee te kampen hebben ofwel : 1° de ambtenaar zelf;2° diens echtgenoot/-genote;3° diens kinderen of die van zijn echtgenote/haar echtgenoot;4° het kind dat door de ambtenaar of diens echtgenoot/-genote geadopteerd is;5° het kind van wie de ambtenaar of diens echtgenoot/-genote de pleegvoogd is;6° de bloed- en aanverwanten, ongeacht in welke graad, onder hetzelfde dak wonend als de ambtenaar of te zijnen laste zijnd;7° de bloedverwanten in opgaande lijn in de eerste graad van de ambtenaar of diens echtgenoot/-genote, alsook de broers en zusters van de ambtenaar;8° het kind dat in een gezin opgevangen wordt met het oog op diens adoptie of de uitoefening van een pleegvoogdij;9° het kind voor wie de ambtenaar of diens echtgenoot/-genote als voogd is aangesteld;10° het kind op wie het toezicht aan de ambtenaar of diens echtgenoot/-genote, aangesteld als toeziend voogd, is toevertrouwd;11° de onbekwaamverklaarde op wie het toezicht aan de ambtenaar of diens echtgenoot/-genote, aangesteld als voogd, is toevertrouwd. § 2. De Regeringen beoordelen de door de ambtenaar ingeroepen redenen.
De Regeringen geven kennis van hun beslissing aan de ambtenaar binnen de maand van ontvangst van het verzoek en van de verantwoordingen ervan.
Dat verlof kan worden geweigerd aan de ambtenaren van niveau 1 of aan elke andere ambtenaar die kaderfuncties in de rang B1 of C1 uitoefent indien vereist door het belang van de dienst. § 3. De ambtenaar die de toelating bedoeld in § 1 krijgt, is ertoe verplicht ofwel de helft ofwel zes tiende, ofwel twee derde, ofwel zeven tiende, ofwel drie vierde, ofwel vier vijfde, ofwel negen tiende van de duur van de prestaties die hem normaal opgelegd zijn, te volbrengen. Die prestaties worden ofwel dagelijks ofwel volgens een andere week- of maandindeling verricht. § 4. Tijdens zijn verlof mag de ambtenaar geen enkele winstgevende bezigheid uitoefenen.
De toelating om verminderde prestaties te verrichten wordt toegekend voor een periode van minstens drie maanden en maximum vierentwintig maanden.
Verlengingen van minstens drie maanden en maximum vierentwintig maanden kunnen evenwel toegekend worden indien er gelijkaardige redenen blijven bestaan.
Elke verlenging wordt afhankelijk gemaakt van een aanvraag van de ambtenaar die ingediend moet worden vóór het verstrijken van het lopend verlof.
Voor het geheel van diens loopbaan mag de totale duur van de verlofperiodes wegens verminderde prestaties die aan de ambtenaar worden toegekend, de vijf jaar niet overschrijden.
Als verlof worden beschouwd de periodes van afwezigheid verantwoord door de vermindering van de prestaties overeenkomstig deze afdeling.
Het verlof is niet bezoldigd. Het wordt voor het overige gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.
Art. 388.Het verlof wegens verminderde prestaties verantwoord door sociale of familiale redenen wordt geschorst zodra één van de volgende verloven aan de ambtenaar wordt toegekend : 1° verlof om een stage of een proefperiode te doorlopen bedoeld in artikel 310;2° verlof om de cursussen te volgen van de school voor civiele bescherming of om in vredestijd prestaties te verrichten bij het korps civiele bescherming, bedoeld in artikel 311;3° bevallingsverlof bedoeld in artikel 320;4° vervangend vaderschapsverlof bedoeld in artikel 329;5° vaderschapsverlof bedoeld in artikel 330;6° opvangverlof bedoeld in artikel 331;7° ouderschapsverlof bedoeld in artikel 333;8° verlof om dwingende redenen van familiaal belang bedoeld in 334;9° verlof wegens opdracht bedoeld bij de artikelen 368 tot 377;10° verlof om zich kandidaat te stellen bij verkiezingen bedoeld in artikel 416;11° verlof voor de uitoefening van een ambt in een orgaan bedoeld in de artikelen 418 tot 423;12° verlof om een activiteit uit te oefenen bij een erkende politieke groep van een wetgevende vergadering van de Federale Staat, een Gemeenschap of een Gewest, of bij de voorzitter van één van die groepen, bedoeld in de artikelen 424 tot 429;13° verlof wegens terbeschikkingstelling van de Koning of een Prins of Prinses van België, bedoeld in de artikelen 430 tot 432;14° verlof zoals bedoeld in artikel 77, § 1, van het koninklijk besluit van 28 september 1984 tot uitvoering van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel;15° voor het verrichten van sommige militaire prestaties in vredestijd en van diensten bij de Civiele Bescherming of van taken van openbaar nut op grond van de wet van 20 februari 1980 houdende coördinatie van de wetten betreffende het statuut van de gewetensbezwaarden. Mits een opzeggingstermijn van één maand kan de ambtenaar verzoeken dat zijn lopend verlof vóór het verstrijken ervan beëindigd wordt.
Art. 389.§ 1. Onverminderd de mogelijkheid om zich op de artikelen 387 tot 388 te beroepen, kunnen de ambtenaar die de leeftijd van vijftig jaar heeft bereikt en de ambtenaar die ten minste twee kinderen ten laste heeft die de volle leeftijd van vijftien jaar nog niet hebben bereikt, hun ambt uitoefenen volgens de regeling voor verminderde prestaties om sociale en familiale redenen tegen de voorwaarden vastgesteld bij dit artikel.
Dat verlof kan worden geweigerd aan de ambtenaren van rang A1, A2 of A3 of aan de ambtenaren van rang A4 of aan elke andere ambtenaar die kaderfuncties in de rang A5, B1 of C1 uitoefent indien vereist door het belang van de dienst. § 2. De ambtenaren bedoeld in § 1 zijn ertoe verplicht ofwel de helft ofwel zes tiende, ofwel twee derde, ofwel zeven tiende, ofwel drie vierde, ofwel vier vijfde, ofwel negen tiende van de duur van de prestaties die hem normaal opgelegd zijn, te volbrengen.
Die prestaties worden ofwel dagelijks ofwel volgens een andere week- of maandindeling verricht.
De verlofperiodes wegens verminderde prestaties gaan ten vroegste in één maand na de datum van de aanvraag van de ambtenaar, behalve indien de Regering beslist om het verlof in een korter bestek toe te kennen.
Op initiatief van de ambtenaar en mits een opzeggingstermijn van één maand kan een lopend verlof vóór het verstrijken ervan worden beëindigd behalve indien de overheid op verzoek van de ambtenaar een kortere opzeggingstermijn aanvaardt. § 3. De ambtenaren bedoeld in § 1 kunnen hun ambt met verminderde prestaties uitoefenen voor een periode van minstens drie maanden en maximum vierentwintig maanden.
Verlengingen van minstens drie maanden en hoogstens vierentwintig maanden kunnen toegekend worden.
Elke verlenging wordt afhankelijk gemaakt van een aanvraag van de ambtenaar die ten minste één maand vóór het verstrijken van het lopend verlof moet worden ingediend. § 4. Artikel 387, § 2, tweede lid, en § 4, vijfde, zesde en zevende lid, en artikel 388 zijn toepasselijk op de ambtenaren bedoeld in § 1. Afdeling II. - Afwezigheden wegens persoonlijke aangelegenheden
Art. 390.§ 1. De ambtenaar die de leeftijd van vijftig jaar bereikt, kan zijn ambt met verminderde prestaties wegens persoonlijke aangelegenheden uitoefenen.
Dat verlof kan worden geweigerd aan de ambtenaren van rang A1, A2 of A3 of aan de ambtenaren van rang A4 of aan elke andere ambtenaar die kaderfuncties in de rang A5, B1 of C1 uitoefent indien vereist door het belang van de dienst. § 2. De ambtenaar is ertoe verplicht ofwel de helft ofwel zes tiende, ofwel twee derde, ofwel zeven tiende, ofwel drie vierde, ofwel vier vijfde, ofwel negen tiende van de duur van de prestaties die hem normaal opgelegd zijn, te volbrengen. § 3. Die prestaties worden ofwel dagelijks ofwel volgens een andere week- of maandindeling verricht. § 4. De bevordering beëindigt de uitoefening van het ambt met verminderde prestaties niet.
Art. 391.Artikel 387, § 4, tweede tot en met vierde lid, geldt voor de toekenning van de toelating bedoeld in artikel 390.
Art. 392.Op eigen initiatief en mits een opzeggingstermijn van één maand neemt de ambtenaar zijn ambt opnieuw voltijds op vóór het verstrijken van de periode waarvoor hij verzocht heeft zijn ambt met verminderde prestaties uit te oefenen.
Art. 393.Het verlof wordt geschorst in de gevallen en onder de voorwaarden bedoeld in artikel 388.
Art. 394.Het verlof wordt niet bezoldigd, en voor het overige wordt het gelijkgesteld met dienstactiviteit.
De ambtenaar geniet de wedde die verschuldigd is wegens de verminderde prestaties.
Die wedde wordt met één vijfde van de wedde vermeerderd die verschuldigd zou zijn geweest voor de prestaties die niet geleverd zijn. Afdeling III. - Vrijwillige vierdagenweek
Art. 395.De ambtenaar kan voor een ononderbroken periode van minstens één jaar de arbeidsregeling van de vierdagenweek kiezen waarin hij over vier werkdagen per week vier vijfde van de prestaties die hem normaal zijn opgelegd, levert.
Art. 396.De vierdagenweekregeling kan evenwel : - aan de ambtenaren van rang A1, A2 of A3 of aan de ambtenaar van rang A4 of aan elke andere ambtenaar die kaderfuncties in de rang B1 of C1 uitoefent, weigeren, indien vereist door het belang van de dienst; - niet toegekend worden aan het contractuele personeelslid dat in dienst is genomen in het kader van een vervangingssovereenkomst; - niet toegekend worden aan het contractuele personeelslid dat in dienst is genomen om aan uitzonderlijke en tijdelijke personeelsbehoeften te voldoen.
Art. 397.De vierdagenweekregeling vangt altijd de eerste dag van een maand aan en eindigt altijd op het einde van een maand.
Art. 398.De ambtenaar die de vierdagenweekregeling wenst te kiezen, dient een aanvraag in bij de administrateur-generaal.
De aanvraag wordt minstens twee maanden ingediend vóór de aanvang van de periode waarin de ambtenaar zijn prestaties in het kader van de vierdagenweekregeling wenst te leveren. In de aanvraag wordt op straffe van nietigheid de voorgestelde arbeidstijdsindeling vermeld.
Bij ontstentenis van kennisgeving van een weigering bij ter post aangetekend schrijven met bericht van ontvangst binnen de veertien dagen na de ontvangst van de aanvraag wordt die laatste als ingewilligd beschouwd.
Art. 399.§ 1. De administrateur-generaal spreekt zich uit over de verenigbaarheid van de in de aanvraag voorgestelde arbeidstijdsindeling met de vereisten voor de goede werking van de dienst, rekening houdend met de aanvragen om deeltijds werk ingediend door de andere personeelsleden van de dienst. § 2. De administrateur-generaal geeft binnen de veertien dagen na de ontvangst van het verzoek bij ter post aangetekend schrijven met bericht van ontvangst kennis van de weigering van de voorgestelde arbeidstijdsindeling, alsmede van de indelingen die door het bestuur aanvaard kunnen worden, gerangschikt in dalende volgorde.
Bij ontstentenis van kennisgeving binnen de termijn vastgesteld in het eerste lid wordt de door de ambtenaar voorgestelde arbeidstijdsindeling als aanvaard beschouwd. § 3. De ambtenaar beschikt over veertien dagen te rekenen vanaf de kennisgeving bedoeld in § 2 om het bestuur mee te delen ofwel dat hij kiest voor één van de door het bestuur voorgestelde arbeidstijdsindeling ofwel dat hij van zijn aanvraag afziet.
Bij gebreke van kennisgeving binnen de termijn vastgesteld in het eerste lid wordt de ambtenaar geacht te hebben gekozen voor de arbeidstijdsindeling die als eerste door de instelling werd voorgedragen. § 4. De administrateur-generaal kan te allen tijde de ambtenaar die gekozen heeft voor de vierdagenweekregeling om zijn arbeidstijdsindeling te wijzigen, waarbij hij hem kennis geeft van de indelingen die door het bestuur aanvaard kunnen worden, gerangschikt in dalende volgorde van voorkeur.
Onverminderd de §§ 1 tot en met 3 kan de arbeidstijdsindeling van de ambtenaar enkel met diens instemming worden gewijzigd.
Art. 400.In de vierdagenweekregeling mag de ambtenaar geen enkele beroepsactiviteit uitoefenen gedurende de periode waarin hij geen prestaties dient te leveren.
Onder beroepsactiviteit wordt verstaan, elke bezigheid waarvan de opbrengst een beroepsinkomen is als bedoeld in artikel 23 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.
De uitoefening van een politiek verlof bedoeld in hoofdstuk XV, afdeling I, van Boek III wordt niet als beroepsactiviteit beschouwd.
Art. 401.§ 1. In de vierdagenweekregeling kan de ambtenaar niet de toelating krijgen om verminderde prestaties te verrichten om ongeacht welke reden, behalve om gezondheidsredenen. Hij kan zich ook niet beroepen op een regeling van halftijdse loopbaanonderbreking. § 2. De vierdagenweekregeling wordt geschorst wanneer de ambtenaar in aanmerking komt voor één van de volgende verloven : 1° bevallingsverlof;2° ouderschapsverlof;3° verlof om dwingende redenen van familiaal belang;4° verlof om zich kandidaat te stellen voor verkiezingen van de federale wetgevende kamers, gewest- en gemeenschapsraden of provincieraden;5° verlof voor de opvang met het oog op adoptie;6° verlof wegens loopbaanonderbreking om palliatieve zorg te verstrekken. De ambtenaar die afwezig is wegens een verlof bedoeld in het eerste lid is tijdens dat verlof niet langer onderworpen aan de bepalingen van de vierdagenweekregeling maar aan de bepalingen waaronder het verlof dat hij geniet, valt. In dat geval wordt het weddecomplement vermenigvuldigd met een breukgetal waarvan de teller het aantal tijdens die periode gepresteerde dagen vertegenwoordigt, en de noemer het aantal dagen die gepresteerd zouden zijn indien het verlof niet was toegekend. Afdeling IV. - Vervroegde halftijdse uittreding
Art. 402.De ambtenaren hebben het recht om halftijds te werken tijdens een ononderbroken periode van maximum vijf jaar vóór de datum waarop ze al dan niet vroegtijdig in ruste worden gesteld.
De toekenning van dat recht wordt afhankelijk gemaakt van de indiening door de ambtenaar van een aanvraag waarin hij de datum vaststelt waarop hij in ruste gesteld wenst te worden.
Na indiening van die aanvraag kan hij niet meer de op de datum van inrustestelling terugkomen, behalve indien die datum om ongeacht welke reden vooruitgeschoven wordt.
Art. 403.De ambtenaar is ertoe verplicht in de loop van één maand de helft van de prestaties samenhangend met een voltijdse arbeid te verrichten.
De halftijdse arbeid wordt na onderlinge overeenstemming tussen de ambtenaar die voor de halftijdse vervroegde uittreding kiest en de hiërarchische meerdere van minstens rang A2 ofwel dagelijks, ofwel volgens een andere week- of maandindeling verricht. De arbeidsindeling gebeurt over volle of halve dagen.
Tijdens zijn verlof mag de ambtenaar geen enkele winstgevende arbeid verrichten.
Art. 404.De halftijdse vervroegde uittreding kan worden geweigerd aan de ambtenaren van niveau 1 of aan elke andere ambtenaar die kaderfuncties in de rang B1 of C1 uitoefent indien vereist door het belang van de dienst.
Als de hiërarchische meerdere bedoeld in artikel 403, tweede lid, oordeelt dat de ambtenaar wegens zijn specifieke kennis, bekwaamheden of vaardigheden of wegens het belang van de hem opgelegde opdracht volgens de voltijdse arbeidsregeling moet blijven werken, kan hij de opening van het recht op de vervroegde uittreding uitstellen tot een latere datum dan die, welke de ambtenaar gekozen heeft, zonder dat de periode die tussen de door laatstgenoemde gekozen datum en de datum die de hiërarchische meerdere beter past, meer mag bedragen dan zes maanden.
Art. 405.De ambtenaar die gebruik wenst te maken van het recht op vervroegde uittreding dient zijn verzoek via de hiërarchische weg in.
De aanvraag wordt minstens drie maanden vóór de aanvang van de verlofperiode wegens halftijdse vervroegde uittreding ingediend.
De verlofperiode wegens halftijdse vervroegde uittreding vangt de eerste dag van een maand aan.
De ambtenaar krijgt een bericht van ontvangst van zijn aanvraag.
De hiërarchische meerdere bedoeld in artikel 403, tweede lid, beschikt, om artikel 404, tweede lid, in te roepen, over een termijn van veertien dagen te rekenen vanaf de dag volgend op de indiening van het verzoek.
Art. 406.De ambtenaar die afwezig is wegens halftijdse vervroegde uittreding blijft in dienstactiviteit. Hij kan zijn aanspraak op bevordering evenwel niet laten gelden.
De ambtenaar kan ook geen verlof wegens dwingende redenen van familiaal belang krijgen noch de toelating krijgen om verminderde prestaties te verrichten om ongeacht welke redenen behalve om gezondheidsredenen, noch een halftijdse loopbaanonderbreking krijgen. HOOFDSTUK XV. - Burgerschapsverloven Afdeling I. - Politiek verlof
Art. 407.De ambtenaar heeft in de gevallen en volgens de hierna vastgestelde nadere regels recht op een politiek verlof voor de uitoefening van een politiek mandaat of een daarmee gelijk te stellen ambt.
Art. 408.Onder politiek verlof voor het uitoefenen van een politiek mandaat of een daarmee gelijk te stellen ambt dient te worden verstaan : 1° ofwel een vrijstelling van dienst die geen weerslag heeft op de administratieve en geldelijke toestand van de ambtenaar;2° ofwel een facultatief politiek verlof dat op aanvraag van de ambtenaar wordt toegekend;3° ofwel een politiek verlof van ambtswege waaraan de ambtenaar zich niet kan onttrekken.
Art. 409.Op de aanvraag van de ambtenaren wordt binnen de hierna bepaalde perken vrijstelling van dienst toegekend voor de uitoefening van de volgende politieke mandaten : 1° gemeenteraadslid wanneer de ambtenaar noch burgemeester noch schepen is : twee dagen per maand;2° lid van een raad voor maatschappelijk welzijn ander dan voorzitter : twee dagen per maand;3° lid van de Duitstalige Gemeenschapsraad ander dan voorzitter : twee dagen per maand;4° provincieraadslid wanneer de ambtenaar geen lid is van de bestendige deputatie van de provincieraad : twee dagen per maand;5° lid van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, van de Vlaamse Gemeenschapscommissie ander dan voorzitter : een halve dag per maand. De vrijstelling van dienst wordt naar keuze van de ambtenaar opgenomen. Ze kan niet naar een andere maand worden overgedragen behalve indien ze wordt toegekend voor de uitoefening van een mandaat van provincieraadslid.
Art. 410.Op aanvraag van de ambtenaren wordt binnen de hierna bepaalde perken een facultatief politiek verlof toegekend voor de uitoefening van de volgende politieke mandaten : 1° gemeenteraadslid, behalve indien de ambtenaar noch burgemeester noch schepen is van een gemeente met : a) tot 80 000 inwoners : twee dagen per maand;b) meer dan 80 000 inwoners : vier dagen per maand;2° lid van een raad voor maatschappelijk welzijn, wanneer de ambtenaar noch voorzitter noch lid van een vast bureau is, van een gemeente met : a) tot 80 000 inwoners : twee dagen per maand;b) meer dan 80 000 inwoners : vier dagen per maand;3° schepen of voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn van een gemeente met : a) tot 30 000 inwoners : vier dagen per week;b) van 30 001 tot 50 000 inwoners : één vierde van een voltijds ambt;c) van 50 001 tot 80 000 inwoners : de helft van een voltijds ambt;4° burgemeester van een gemeente met : a) tot 30 000 inwoners : één vierde van een voltijds ambt;b) van 30 001 tot 50 000 inwoners : de helft van een voltijds ambt;5° lid van een vast bureau van een raad voor maatschappelijk welzijn van een gemeente met : a) tot 10 000 inwoners : twee dagen per maand;b) van 10 001 tot 20 000 inwoners : drie dagen per maand;c) meer dan 20 000 inwoners : vijf dagen per maand;6° provincieraadslid indien de ambtenaar geen lid is van de bestendige deputatie van de provincieraad : vier dagen per maand;7° lid van de Duitstalige Gemeenschapsraad ander dan voorzitter : twee dagen per maand.
Art. 411.De ambtenaren worden met politiek verlof van ambtswege gesteld voor de uitoefening van de volgende politieke mandaten : 1° burgemeester van een gemeente met : a) tot 20 000 inwoners : drie dagen per maand;b) van 20 001 tot 30 000 inwoners : één vierde van een voltijds ambt;c) van 30 001 tot 50 000 inwoners : de helft van een voltijds ambt;d) meer dan 50 000 inwoners : voltijds;2° schepen van een gemeente met : a) tot 20 000 inwoners : twee dagen per maand;b) van 20 001 tot 30 000 inwoners : vier dagen per maand;c) van 30 001 tot 50 000 inwoners : één vierde van een voltijds ambt;d) van 50 001 tot 80 000 inwoners : de helft van een voltijds ambt;e) meer dan 80 000 inwoners : voltijds;3° voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn in een gemeente met : a) tot 20 000 inwoners : twee dagen per maand;b) van 20 001 tot 30 000 inwoners : vier dagen per maand;c) van 30 001 tot 50 000 inwoners : één vierde van een voltijds ambt;d) van 50 001 tot 80 000 inwoners : de helft van een voltijds ambt;e) meer dan 80 000 inwoners : voltijds;4° lid van de bestendige deputatie van een provincieraad : voltijds;5° voorzitter van de Duitstalige Gemeenschapsraad : voltijds;6° voorzitter van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, van de Franse Gemeenschapscommissie, van de Vlaamse Gemeenschapscommissie : voltijds;7° lid van één van de wetgevende Kamers, van het Europees Parlement, van een Gemeenschapsraad ander dan de Duitstalige Gemeenschapsraad : voltijds;8° federaal minister of Staatssecretaris, of minister van een Gemeenschap of een Gewest of lid van de Commissie van de Europese Gemeenschappen : voltijds;9° lid van de Raad van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest : voltijds;10° lid van de Regering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest of staatssecretaris van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest : voltijds. Het politiek verlof van ambtswege vangt aan op de datum van de eedaflegging volgend op de verkiezing of de aanwijzing voor bedoeld politiek mandaat.
Art. 412.De ambtenaren die over politieke verloven van ambtswege in het kader van dit besluit beschikken, stellen aan het begin van de maand de kalender van hun dagen van politieke verloven waarvan sprake vast.
Wat de dienstvrijstellingen en de facultatieve politieke verloven betreft, zij kunnen worden opgenomen na er het diensthoofd over te hebben ingelicht, met een minimum van één uur, zonder dat het totaal ervan het maandtotaal van de toegelaten dienstvrijstellingen en facultatieve politieke verloven mag overschrijden.
De ambtenaren die geen voltijds ambt uitoefenen, worden evenwel ook in voltijds politiek verlof van ambtswege gesteld voor de uitoefening van een politiek mandaat als bedoeld in artikel 411 voor zover een politiek verlof van ambtswege van minstens de helft van een voltijds ambt daarmee overeenstemt.
Art. 413.Voor de toepassing van de artikelen 410 en 411, wordt het aantal inwoners bepaald overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 5 en 29 van de nieuwe gemeentewet.
Art. 414.De periodes gedekt door een facultatief politiek verlof of een politiek verlof van ambtswege worden niet bezoldigd. Zij worden voor het overige gelijkgesteld met periodes van dienstactiviteit.
Voor de contractuele personeelsleden wordt de uitvoering van de overeenkomst geschorst tijdens de periodes gedekt door een facultatief politiek verlof of een politiek verlof van ambtswege. Zij worden evenwel in aanmerking genomen als diensten die voor de weddeverhoging in aanmerking komen.
Art. 415.§ 1. Het politiek verlof verstrijkt uiterlijk de laatste dag van de maand volgend op de maand van het einde van het mandaat.
Op dat ogenblik treedt de ambtenaar opnieuw in zijn statutaire of contractuele rechten. Indien de ambtenaar vervangen is, wordt hij gereaffecteerd. Voor zover een betrekking van hetzelfde niveau en van dezelfde rang in dezelfde administratieve standplaats onbekleed is, wordt hij daar gereaffecteerd. Indien er geen betrekking in dezelfde administratieve standplaats onbekleed is, wordt hij gereaffecteerd in een onbeklede betrekking van hetzelfde niveau en van dezelfde rang in de meest nabij gelegen administratieve standplaats. § 2. Na hun wederopname mogen de ambtenaren hun wedde niet cumuleren met voordelen verbonden aan de uitoefening van een politiek mandaat als bedoeld in de artikelen 409 tot 411, die een als heraanpassingsvergoeding gelden. § 3. De Regeringen kunnen de betrekking waarvan de ambtenaar met verlof titularis is vacant verklaren op voorwaarde dat de afwezigheid minstens één jaar bedraagt en de betrekking van rang A4 is of beantwoordt aan een kaderfunctie in de rang A5, B1 of C1. Afdeling II. - Verlof om zich kandidaat te stellen voor verkiezingen
van bepaalde vergaderingen
Art. 416.De ambtenaar krijgt verlof om zich kandidaat te kunnen stellen voor verkiezingen van het Europees Parlement, van de federale wetgevende kamers, van de Gewest- en Gemeenschapsraden, van provincie- en gemeenteraden.
Art. 417.Het verlof wordt toegekend voor een periode die overeenstemt met de duur van de verkiezingscampagne waaraan betrokkene als kandidaat deelneemt.
Dat verlof wordt niet bezoldigd. Het wordt voor het overige gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.
Behalve voor de stagiairs wordt het verlof dat de vastgestelde perken overschrijdt, van rechtswege omgezet in disponibiliteit wegens persoonlijke aangelegenheden. Afdeling III. - Verlof om een functie uit te oefenen binnen een
ministerieel kabinet, een secretariaat, de cel algemene coördinatie van het algemeen beleid, een cel algemeen beleid van de leden van de Federale Regering
Art. 418.De ambtenaar krijgt verlof om een ambt uit te oefenen in het kabinet van een lid van de Waalse Regering. Het verlof wordt door de dienst van oorsprong bezoldigd. Behalve indien de Regeringen een andersluidende beslissing treffen, wordt de totale begrotingslast van de in verlof zijnde ambtenaar niet terugbetaald.
Het verlof wordt gelijkgesteld met dienstactiviteit.
Art. 419.De ambtenaar kan verlof krijgen op voorwaarde dat de overheid waar hij werkzaam is, zich ertoe verbindt de totale begrotingslast terug te betalen om een ambt uit te oefenen : 1° in het kabinet van een president of lid van een Regering van een ander Gewest of een andere Gemeenschap, van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie of van het College van de Franse Gemeenschapscommissie;2° in het kabinet van een federaal minister of staatssecretaris;3° in een secretariaat, in de algemene beleidscoördinatiecel of in een algemene beleidscel van een lid van de federale Regering. Het verlof wordt bezoldigd. De instelling van oorsprong eist bij de instelling waar de ambtenaar met verlof is, de terugbetaling van de totale begrotingslast op.
In de totale begrotingslast zijn inbegrepen, de werkgeversbijdragen, de wedde, het vakantiegeld, de haard- en standplaatstoelage, de eindejaarstoelage alsook elke andere toelage of vergoeding die door de instelling van oorsprong wordt uitbetaald.
Het verlof wordt gelijkgesteld met dienstactiviteit.
Art. 420.Op het einde van zijn aanstelling en behalve indien hij in een ander kabinet of secretariaat, in de algemene beleidscoördinatiecel of in een andere algemene beleidscel van een lid van de federale Regering gedetacheerd wordt, krijgt de ambtenaar een dag verlof per maand activiteit in het kabinet, met een minimum van drie werkdagen en een maximum van vijftien werkdagen.
Art. 421.De Regeringen kunnen de betrekking waarvan de ambtenaar in disponibiliteit titularis is vacant verklaren op voorwaarde dat de afwezigheid minstens vijf jaar bedraagt en dat de betrekking van rang A4 is of beantwoordt aan een kaderfunctie in de rang A5, B1 of C1.
Art. 422.De ambtenaar wiens opdracht verstrijkt, stelt zich opnieuw ter beschikking van de Regering.
Indien hij zonder geldige reden weigert of verwaarloost dit te doen, wordt hij na tien dagen afwezigheid als ontslagnemend beschouwd.
Art. 423.Zodra zijn verlof eindigt, bekleedt de ambtenaar die in zijn betrekking niet vervangen is, die betrekking bij wederopname van zijn activiteit. Indien hij is vervangen, wordt de ambtenaar gereaffecteerd. Voor zover een betrekking van hetzelfde beroep of van dezelfde rang onbekleed blijft in dezelfde administratieve standplaats, wordt hij daar gereaffecteerd. Indien er geen betrekking in dezelfde administratieve standplaats onbekleed is, wordt hij opnieuw aangewezen in een onbeklede betrekking van hetzelfde niveau en van dezelfde rang in de meest nabij gelegen administratieve standplaats. Afdeling IV. - Verlof om een activiteit uit te oefenen
bij een erkende politieke groep van een wetgevende vergadering van de Federale Staat, een Gemeenschap of een Gewest, of bij de voorzitter van één van die groepen
Art. 424.In de zin van deze afdeling dient onder politieke groep te worden verstaan elke overeenkomstig het reglement van een federale wetgevende vergadering of van een wetgevende vergadering van een Gemeenschap of een Gewest erkende politieke groep.
Art. 425.Op verzoek van de voorzitter van een politieke groep en met instemming van betrokkene krijgt de ambtenaar verlof voor een periode van maximum twee jaar om op regelmatig en ononderbroken wijze prestaties te verrichten voor die groep of diens voorzitter.
Dat verlof is hernieuwbaar per periodes van twee jaar of meer.
Het wordt bezoldigd. De instelling van oorsprong eist bij de instelling waar de ambtenaar met verlof is, de terugbetaling van de totale begrotingslast op.
In de totale begrotingslast zijn inbegrepen, de werkgeversbijdragen, de wedde, het vakantiegeld, de haard- en standplaatstoelage, de eindejaarstoelage alsook elke andere toelage of vergoeding die door de instelling van oorsprong wordt uitbetaald.
Het verlof wordt gelijkgesteld met dienstactiviteit.
Art. 426.Het besluit tot toekenning van dat verlof vermeldt de naam, de voornamen, de graad van de ambtenaar, de duur van het verlof en de politieke groep of de voorzitter ervan tot wiens beschikking hij gesteld wordt.
Art. 427.De Regeringen kunnen de betrekking waarvan de ambtenaar in disponibiliteit titularis is vacant verklaren op voorwaarde dat de afwezigheid minstens één jaar bedraagt en dat de betrekking van rang A4 is of beantwoordt aan een kaderfunctie in de rang A5, B1 of C1.
Art. 428.De ambtenaar wiens opdracht verstrijkt, stelt zich opnieuw ter beschikking van de Regering.
Indien hij zonder geldige reden weigert of verwaarloost dit te doen, wordt hij na tien dagen afwezigheid als ontslagnemend beschouwd.
Art. 429.Zodra zijn verlof eindigt, bekleedt de ambtenaar die in zijn betrekking niet vervangen is, die betrekking bij wederopname van zijn activiteit. Indien hij is vervangen, wordt de ambtenaar door de Regering gereaffecteerd. Voor zover een betrekking van hetzelfde niveau en van dezelfde rang onbekleed blijft in dezelfde administratieve standplaats, wordt hij daar gereaffecteerd. Indien er geen betrekking in dezelfde administratieve standplaats onbekleed is, wordt hij opnieuw aangewezen in een onbeklede betrekking van hetzelfde niveau of van dezelfde rang in de meest nabij gelegen administratieve standplaats. Afdeling V. - Verlof wegens terbeschikkingstelling van de Koning of
een Prins of een Prinses van België
Art. 430.De ambtenaar wordt op Zijn verzoek ter beschikking gesteld van de Koning, een Prins of een Prinses van België door de Minister van Ambtenarenzaken.
Art. 431.Voor de duur van de terbeschikkingstelling krijgt de ambtenaar verlof. Dat verlof wordt bezoldigd. Behalve indien de Regeringen een andersluidende beslissing treffen, wordt de totale begrotingslast van de in verlof zijnde ambtenaar niet terugbetaald.
Het verlof wordt voor het overige gelijkgesteld met dienstactiviteit.
Art. 432.De Regeringen kunnen de betrekking waarvan de ambtenaar in disponibiliteit titularis is vacant verklaren op voorwaarde dat de afwezigheid minstens vijf jaar bedraagt en dat de betrekking van rang A4 is of beantwoordt aan een kaderfunctie in de rang A5, B1 of C1.
De ambtenaar die niet definitief is vervangen, neemt op het einde van diens terbeschikkingstelling de betrekking die hij bekleedde weer op.
Indien de ambtenaar vervangen is, wordt hij door de Regering gereaffecteerd. Voor zover een betrekking van hetzelfde niveau en van dezelfde rang onbekleed blijft in dezelfde administratieve standplaats als die waar hij zijn vorige betrekking bekleedde, wordt hij daar opnieuw aangewezen. Indien er geen betrekking in dezelfde administratieve standplaats onbekleed is, wordt hij opnieuw aangewezen in een onbeklede betrekking van hetzelfde niveau of van dezelfde rang in de meest nabij gelegen administratieve standplaats. HOOFDSTUK XVI. - Opheffings- en overgangsbepalingen
Art. 433.Vanaf de datum van oprichting van de instelling en tot de datum van inwerkingtreding van dit besluit, behouden de ambtenaren die naar de instelling van ambtswege worden overgedragen, het voordeel van de regeling inzake verloven en andere afwezigheden van de ambtenaren die ze genoten op het ogenblik van hun overdracht van ambtswege.
Art. 434.De ambtenaren die, op de datum van inwerkingtreding van dit besluit, verminderde prestaties om sociale of familiale redenen of voor persoonlijke aangelegenheden uitoefenen, blijven onderworpen aan de bepalingen die op hen van toepassing waren, totdat de lopende afwezigheidsperiode verstreken is.
Art. 435.Voor de ambtenaren die, vóór de datum van inwerkingtreding van dit besluit, hun beroepsloopbaan volledig hebben onderbroken, worden de afwezigheidsperioden aangerekend op de tweeënzeventig maanden bedoeld in artikel 379.
Art. 436.De Ministers bevoegd voor de internationale betrekkingen en de ambtenarenzaken worden, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
BOEK IV. - TOEKENNING VAN VERGOEDINGEN EN TOELAGEN AAN HET PERSONEEL VAN « WALLONIE-BRUXELLES INTERNATIONAL » TITEL I. - Algemene regeling van de vergoedingen en toelagen
Art. 437.Voor de toepassing van dit boek, worden als begunstigden beschouwd, de ambtenaren van « Wallonie-Bruxelles International ».
Art. 438.Er kan een vergoeding toegekend worden aan elke begunstigde bedoeld in artikel 437 die zakelijke lasten moet dragen die niet beschouwd kunnen worden als normaal en inherent aan het ambt.
Art. 439.Als de toestand die aanleiding geeft tot de toekenning van een vergoeding zich opnieuw kan voordoen, kan het bedrag van de vergoeding op forfaitaire basis vastgelegd worden.
Art. 440.De onderbreking van de uitoefening van het ambt waarvoor een forfaitaire vergoeding toegekend wordt, houdt voor de begunstigde in dat de betaling van de vergoeding opgeschort wordt doordat de lasten niet meer gedragen worden.
Art. 441.De verstrekking van diensten die niet als normaal beschouwd kunnen worden, kan aanleiding geven tot de toekenning van een vergoeding.
Art. 442.Behoudens bijzondere bepalingen in geval van onderbreking van de uitoefening van het ambt, is de toelage slechts verschuldigd als de onderbreking niet langer duurt dan veertig dagen en als ze de begunstigde het genot van zijn wedde niet ontneemt.
Art. 443.De personeelsleden die deel uitmaken van jury's, comités, raden of commissies die zitting hebben binnen de administraties van het Waalse Gewest en de Franse Gemeenschap komen niet aanmerking voor een specifieke toelage.
De besluiten van de Waalse Regering tot toekenning van toelagen voorzien in uitzonderingen op de regel geformuleerd in het eerste lid als bedoelde deelname geregeld tijdrovende lasten inhoudt, met als gevolg rechtstreekse bijkomende dienstverstrekkingen buiten de normale werkingssfeer van de begunstigde.
Art. 444.Bij de betaling van de verschuldigde vergoedings- en toelagebedragen wordt geen rekening gehouden met fracties van een cent.
Art. 445.Behoudens andersluidende bepaling worden de in dit boek vermelde bedragen gekoppeld aan de schommelingen van het indexcijfer van de consumptieprijzen, overeenkomstig de regels voorgeschreven bij de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld. Ze worden aan de spilindex 138,01 van 1 januari 1990 gekoppeld.
Art. 446.§ 1. De Ministers bevoegd voor ambtenarenzaken regelen de gevallen waarvoor een aangepaste oplossing verantwoord is. § 2. Voor de toepassing van dit boek op « Wallonie-Bruxelles International », wordt onder Ministers van ambtenarenzaken verstaan, de functioneel bevoegde minister(s).
Art. 447.Deze titel treedt in werking op 1 januari 2009.
Art. 448.De Minister van ambtenarenzaken wordt belast met de uitvoering van deze titel.
TITEL II. - Vergoedingen voor reis-, verblijf- en verplaatsingskosten op de weg van en naar het werk HOOFDSTUK I. - Reiskosten Afdeling I. - Recht op een tegemoetkoming
Art. 449.De reiskosten in verband met verplaatsingen uitgevoerd voor de behoeften van de dienst geven recht op een tegemoetkoming in de vorm en onder de voorwaarden die in dit hoofdstuk vastliggen.
Art. 450.Elke verplaatsing behoeft de voorafgaande toestemming van het diensthoofd.
De toestemming kan algemeen zijn, meer bepaald in de gevallen waarin de betrokkenen zich regelmatig moeten verplaatsen.
De Administrateur-generaal weigert de terugbetaling van reiskosten voor niet gerechtvaardigde verplaatsingen; hij vermindert ze als ze overdreven zijn of voorkomen hadden kunnen worden.
Art. 451.Elke verplaatsing voor de behoeften van de dienst wordt uitgevoerd met het meest geschikte vervoermiddel naar gelang van de vervoerprijs en van de verplaatsingsduur. Van dat principe mag slechts afgeweken worden als het belang van de dienst het vereist.
Art. 452.In het belang van de dienst kunnen sommige begunstigden in de zin van artikel 437 de toelating krijgen om een eigen vervoermiddel te gebruiken onder de voorwaarden vermeld in afdeling IV van dit hoofdstuk. Afdeling II. - Gebruik van gemeenschappelijke vervoermiddelen
Art. 453.Ongeacht het gebruikte vervoermiddel worden de reële uitgaven terugbetaald op basis van de officiële tarieven of, al naar gelang het geval, op grond van een oprecht verklaarde aangifte getekend door de administrateur-generaal.
Hetzelfde geldt in uitzonderlijke gevallen waarin belanghebbende geen gebruik heeft kunnen maken van gemeenschappelijke vervoermiddelen en een beroep heeft moeten doen op elk ander middel waarvan het gebruik gerechtvaardigd wordt door de aard en de hoogdringendheid van de opdracht.
Art. 454.Als de gemeenschappelijke vervoermiddelen over verschillende klassen beschikken, wordt gehandeld als volgt : 1° 1e klasse : de begunstigden die houder zijn van een graad van de niveaus 1 en 2+ of van een graad van de rangen C1, C2 en D1;2° 2e klasse : alle andere begunstigden. De Minister die voor Ambtenarenzaken bevoegd is, bepaalt de gelijkstelling voor personen die niet tot de administratie behoren, en voor de afgevaardigden van de vakorganisaties.
Personen met hogere functies dan die van hun graad reizen in de klasse voorzien voor de graad waarvan ze de functies uitoefenen.
Art. 455.Als een persoon zich vaak binnen zijn administratieve standplaats moet verplaatsen, kan hij de terugbetaling van de kosten voor gemeenschappelijk vervoer verkrijgen voor dienstverplaatsingen.
Er wordt geen rekening gehouden met de kosten voor verplaatsingen tussen de woonplaats van de belanghebbende en een station van het gemeenschappelijk vervoernet. Afdeling III. - Gebruik van de vervoermiddelen van de administratie
Art. 456.Verplaatsingen met een voertuig worden niet vergoed; alle kosten in verband met het gebruik en het onderhoud van de voertuigen worden door de werkgever gedragen.
Art. 457.Voor elk motorvoertuig van het Gewest wordt een reiswijzer bijgehouden waarvan het model door de Minister van Ambtenarenzaken bepaald wordt. Afdeling IV. - Gebruik van een eigen voertuig
Art. 458.De toelatingen om voor de behoeften van de dienst gebruik te maken van een eigen motorvoertuig zijn het voorwerp van een besluit dat door de Minister van Ambtenarenzaken genomen wordt na gunstig advies van de Inspecteur van Financiën. De toelatingen zijn slechts geldig tot 31 december van elk jaar; ze zijn onderworpen aan het bijhouden van een reiswijzer zoals die bedoeld in artikel 457. De personeelsleden en de ambtenaren-generaal die houder zijn van een graad in de rangen A3, A2 en A1 hoeven die wijzer evenwel niet bij te houden.
Het ministerieel besluit bepaalt het maximumaantal kilometers dat jaarlijks per persoon toegelaten wordt en, eventueel, de plaats bedoeld in artikel 461, tweede lid.
Art. 459.De personen die voor hun dienstverplaatsingen gebruik maken van hun eigen motorvoertuig, hebben recht op een vergoeding van 0,2841 euro per kilometer om alle desbetreffende kosten te dekken.
De kilometervergoeding dekt alle kosten, behalve de parkeerkosten in verband met dienstverplaatsingen en de allriskverzekeringskosten ter dekking van de risico's voor de personeelsleden die gebruik maken van hun eigen motorvoertuig voor de behoeften van de dienst.
Art. 460.De instelling sluit een allriskverzekering ter dekking van de risico's voor de personeelsleden die gebruik maken van hun eigen motorvoertuig voor de behoeften van de dienst.
Art. 461.De kilometervergoedingen worden op basis van de meest geschikte reële kilometerafstand berekend naar gelang van de vervoerprijs en van de verplaatsingsduur.
Voor personen die niet woonachtig zijn in hun administratieve standplaats en van wie de gebruikelijke verblijfplaats het vertrek- of aankomstpunt is, mag de vergoeding niet hoger zijn dan die waarop ze recht zouden hebben als het vertrek- of aankomstpunt hun administratieve standplaats zou zijn; in alle gevallen waarin de effectieve woonplaats van de belanghebbende gelegen is buiten de geografische sector waar hij zijn administratieve activiteit uitoefent, zal de toelating om gebruik te maken van een eigen motorvoertuig voor de behoeften van de dienst binnen de geografische sector een plaats bepalen die als vertrekpunt zal dienen voor de trajecten afgelegd voor de behoeften van de dienst.
Art. 462.De vergoedingen bedoeld in de artikelen 459 en 461 worden betaald op vertoon van een aangifte van schuldvordering op erewoord overeenkomstig bijlage XI bij deze Code, gestaafd door een uitvoerige lijst van het aantal kilometers afgelegd voor de dienst.
De parkeerkosten in verband met de dienstverplaatsingen worden betaald op basis van de kwijtingen afgegeven hetzij bij de betaling van de kilometervergoedingen waarop ze betrekking hebben voor de begunstigden die de toelating hebben om gebruik te maken van hun eigen motorvoertuig zoals bedoeld in artikel 458, hetzij op grond van een maandelijkse aangifte van schuldvordering voor de begunstigden die gebruik maken van een vervoermiddel van de administratie.
Art. 463.De bepalingen van de artikelen 458, 459 en 460 zijn niet van toepassing op : 1° de personen die niet tot de administratie behoren en die deel uitmaken van een raad van beroep, een commissie of een jury als ze zich begeven naar de zetel van de raad van beroep, de commissie of de jury waarvan ze deel uitmaken;2° de begunstigden die niet beschikken over een vervoermiddel van de administratie of over een toelating om gebruik te maken van hun eigen motorvoertuig, zoals bedoeld in artikel 458, en die gebruik maken van hun eigen voertuig voor occasionele dienstverplaatsingen; In die gevallen genieten de belanghebbenden een vergoeding waarvan het bedrag gelijk is aan het bedrag dat het Gewest uitgegeven zou hebben voor het gebruik van gemeenschappelijk vervoer zoals bepaald bij de artikelen 453 tot 455, betaald door de instelling. Afdeling V. - Gebruik van de fiets voor dienstopdrachten
Art. 464.De begunstigden die zich voor dienstbehoeften verplaatsen, kunnen via hun diensthoofd bij de administrateur-generaal een toelating aanvragen om gebruik te maken van hun fiets. Daartoe gebruiken ze het formulier waarvan het model in bijlage XII bij dit besluit opgenomen is.
Een rolstoel of een ander licht vervoermiddel zonder motor staat gelijk met een fiets.
Ze krijgen dan een vergoeding van 0,15 EUR per afgelegde kilometer, waarbij het aantal kilometers per traject naar de hogere eenheid afgerond wordt.
De vergoeding wordt toegekend op basis van een uitvoerige beschrijving van het traject door de begunstigde. Het traject moet niet het kortste maar wel het meest geschikte voor wielrijders zijn, waarbij een bijzondere aandacht aan de veiligheid geschonken wordt.
Art. 465.De begunstigden maken overeenkomstig het model in bijlage XIII bij dit besluit een maandelijkse staat op waarin ze voor de afgelopen maand nauwkeurig de dagen vermelden waarop ze zich met de fiets verplaatst hebben, alsook het totaalaantal afgelegde kilometers en de vergoeding waar ze recht op hebben.
Na onderzoek door de personeelsdienst wordt de dienst "betalingen" belast met de betaling van de vergoeding, die hoe dan ook maandelijks betaald moet worden.
Art. 466.De fietsvergoeding toegekend overeenkomstig de bepalingen van dit besluit mag niet gecumuleerd worden met andere soortgelijke vergoedingen die aan de begunstigden toegekend zouden worden. HOOFDSTUK II. - Verblijfkosten
Art. 467.De begunstigden die zich voor de uitoefening van hun functies moeten verplaatsen, hebben recht op de terugbetaling van hun verblijfkosten. Er wordt hun derhalve een dagelijkse forfaitaire vergoeding toegekend.
Art. 468.Verplaatsingen van een onderbroken duur van meer dan drie uur die het dertiende en veertiende uur van de dag volledig omvatten, geven recht op een vergoeding van 8,11 EURO.
Art. 469.Als een gemeenschappelijk vervoermiddel gebruikt wordt, wordt de verplaatsingsduur berekend vanaf het vertrek van het voertuig op de heenreis tot het reële aankomstuur bij de terugkomst.
Art. 470.De vergoeding bedoeld in artikel 468 wordt niet toegekend voor verplaatsingen binnen zowel de administratieve als de effectieve standplaats van de begunstigden.
De vergoeding wordt niet toegekend als de overeenkomstig artikel 461 berekende verplaatsing plaatsvindt binnen een straal van minder dan 25 kilometer.
Art. 471.Verplaatsingen uitgevoerd door begunstigden die afgevaardigd worden om deel te nemen aan werkzaamheden van internationale conferenties binnen het Koninkrijk, geven aanleiding tot de terugbetaling van de effectieve uitgave van de belanghebbenden, mits overlegging van bewijsstukken (memorie met verantwoording).
Art. 472.Dit hoofdstuk is van toepassing op de begunstigden die zich in die hoedanigheid verplaatsen om als getuige te worden gehoord bij het gerecht.
De begunstigden hebben in geen geval recht op de reisvergoeding waarin het algemeen reglement op de gerechtskosten in strafzaken voorziet.
Art. 473.De administrateur-generaal mag de verblijfsvergoeding weigeren als de begunstigden misbruik maken van de rechten die hun krachtens dit hoofdstuk toegekend worden. HOOFDSTUK III. - Reiskosten op de weg van en naar het werk Afdeling I. - Recht op de tegemoetkoming
Art. 474.Er wordt een tegemoetkoming verleend in de door de begunstigden gedragen kosten als ze gebruik maken van een openbaar gemeenschappelijk vervoermiddel voor hun dagelijkse verplaatsingen van hun gebruikelijke woonplaats naar het werk en terug. Afdeling II. - Gebruik van het openbaar gemeenschappelijk vervoer op
de weg van en naar het werk
Art. 475.Voor het vervoer georganiseerd door de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen bedraagt de tegemoetkoming in de prijs van de met een sociaal abonnement gelijkgestelde treinkaart de prijs van een treinkaart tweede klasse, overeenkomstig het koninklijk besluit van 28 juli 1962 tot uitvoering van de wet van 27 juli 1962 tot vaststelling van een werkgeversbijdrage in het verlies geleden door de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen ten gevolge van de uitgifte van abonnementen voor werklieden en bedienden.
Art. 476.Voor het stads- en streekvervoer georganiseerd door de gewestelijke maatschappijen voor openbaar vervoer wordt de tegemoetkoming in de prijs van het abonnement vastgelegd op die prijs.
Art. 477.Als de begunstigde verschillende openbare gemeenschappelijke vervoermiddelen gebruikt om zich heen en terug van zijn gebruikelijke verblijfplaats naar de plaats van zijn werk te begeven waarbij één enkel vervoerbewijs voor de totale afstand afgeleverd wordt, bedraagt de tegemoetkoming het gecombineerde bedrag.
Art. 478.De tegemoetkoming in de door de begunstigden gedragen vervoerskosten wordt uitbetaald bij het verstrijken van de geldigheidsduur van het vervoerbewijs afgeleverd door de maatschappijen die het gemeenschappelijk openbaar vervoer organiseren, tegen afgifte van dat bewijs.
Art. 479.Het Gewest kan evenwel met de openbare vervoersmaatschappijen overeenkomsten sluiten waarbij het rechtstreeks het bedrag van zijn bijdrage in de vervoerskosten van de ambtenaar betaalt. Afdeling III. - Gebruik van persoonlijke vervoermiddelen in bijzondere
omstandigheden op de weg van en naar het werk
Art. 480.Voor zover er door de overheid geen specifiek aangepast vervoersaanbod wordt georganiseerd, kan aan de begunstigden die helemaal geen gebruik kunnen maken van de openbare gemeenschappelijke vervoermiddelen toegestaan worden dat ze hun eigen wagen zouden mogen gebruiken over een vooraf bepaalde afstand, op voorwaarde dat ze zich in één van de volgende situaties bevinden : 1° een lichamelijke verhindering laat tijdelijk of permanent niet toe het openbaar vervoer te gebruiken;2° het onregelmatige uurrooster of prestaties in continudienst of per beurt sluiten het gebruik van het openbaar vervoer uit over een afstand van minstens drie kilometer;3° het gebruik van het openbaar gemeenschappelijk vervoer is niet mogelijk wegens oproeping van de begunstigde voor onverwacht en dringend werk buiten zijn normale uurrooster;4° het gebruik van het openbaar gemeenschappelijk vervoer vereist een wacht- en reistijd gelijk aan minstens 50 % van de voltijdse arbeidsduur.
Art. 481.De noodzaak tot het gebruik van een eigen voertuig, zoals omschreven in artikel 480, wordt bewezen : 1° wat artikel 480, 1° betreft, aan de hand van een medisch attest dat in geval van twijfel ter controle aan de administratieve gezondheidsdienst wordt voorgelegd;in bepaalde gevallen wordt aanvaard dat het voertuig door een derde bestuurd wordt; 2° wat artikel 480, 2° betreft, aan de hand van attesten van de maatschappijen voor openbaar gemeenschappelijk vervoer die de bedoelde streken bedienen, waarin uitdrukkelijk verklaard wordt dat er geen openbaar vervoer aangeboden wordt, zeker niet op de nodige tijdstippen;3° wat artikel 480, 3° betreft, aan de hand van een attest van de oproepende overheid, waarin uitdrukkelijk vermeld wordt dat elk uitstel of tijdverlies ernstige nadelige gevolgen zou teweegbrengen;4° wat artikel 480, 4° betreft, aan de hand van een vergelijking gemaakt op basis van de uurregelingen van de maatschappijen voor openbaar gemeenschappelijk vervoer en met redenen omkleed door de begunstigde.
Art. 482.De tegemoetkoming voor het gebruik van een eigen vervoermiddel wordt berekend op basis van de tegemoetkoming in de prijs van een treinkaart tweede klasse die één maand geldig is over de aangenomen afstand.
Als de verplaatsing niet dagelijks gedaan wordt, wordt het bedrag van de tegemoetkoming vermenigvuldigd met een breuk waarvan de teller gelijk staat met het aantal dagen waarop gewerkt en gereisd wordt en de noemer met het totaalaantal werkdagen in de loop van die maand.
De tegemoetkoming mag nooit gecumuleerd worden met een gelijkaardige tegemoetkoming in woonwerkverkeer, behalve als de houder van een abonnement op het openbaar gemeenschappelijk vervoer opgeroepen wordt voor onvoorzien en dringend werk buiten zijn normaal uurrooster.
Art. 483.De betaling wordt verricht op basis van een maandelijks ingediende kostenstaat, na het verstrijken van de kalendermaand waarin het woonwerkverkeer heeft plaatsgevonden.
Als verschillende begunstigden, van wie minstens één voldoet aan een voorwaarde bedoeld in artikel 480, samen reizen in een persoonlijk voertuig, wordt de tegemoetkoming aan de eigenaar verleend. Afdeling IV. - Gebruik van de fiets op de weg van en naar het werk
Art. 484.De begunstigden die hun fiets gebruiken voor verplaatsingen van hun woonplaats naar het werk en omgekeerd hebben recht op een vergoeding van 0,15 EUR per afgelegde kilometer als ze minstens één kilometer afleggen, waarbij het aantal kilometers per traject naar de hogere eenheid afgerond wordt. Een rolstoel of een ander niet gemotoriseerd licht vervoermiddel wordt gelijkgesteld met een fiets.
Het gebruik van de fiets mag voorafgaan aan of volgen op het aanvullende gebruik van openbaar gemeenschappelijk vervoer. De vergoeding mag echter nooit gecumuleerd worden met een tegemoetkoming in de kosten voor openbaar vervoer over hetzelfde traject en in de loop van dezelfde periode.
Art. 485.De belanghebbende begunstigden vragen de fietsvergoeding bij de administrateur-generaal aan via hun diensthoofd, overeenkomstig het model opgenomen in bijlage XIV. Ze vermelden eveneens de uitvoerige berekening van het aantal kilometers afgelegd per traject, heen en terug.
Het gevolgde traject moet niet het kortste zijn maar wel het meest geschikte voor de fietsers, waarbij de veiligheid een bijzondere aandacht krijgt.
Art. 486.De bepalingen van de artikelen 465 en 466 zijn toepasselijk op deze afdeling op voorwaarde dat een andere maandelijkse staat dan die vereist voor het gebruik van de fiets voor dienstopdrachten opgemaakt wordt overeenkomstig het model opgenomen in bijlage XIV bij dit besluit.
Art. 487.Elke verklaring afgelegd bij een aanvraag tot verkrijging of behoud van een vergoeding of toelage die geheel of gedeeltelijk gedragen wordt door het Gewest, de Staat, een andere publiekrechtelijke rechtspersoon, de Europese Gemeenschap of een andere internationale organisatie, of die geheel of gedeeltelijk met staatsgelden betaald wordt, moet oprecht en volledig zijn.
Elke persoon die weet of had moeten weten dat hij geen recht meer heeft of had op een volledige vergoeding of een volledige toelage bedoeld in het eerste lid moet daarvan aangifte doen.
OPHEFFINGS- EN SLOTBEPALINGEN
Art. 488.Het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 9 mei 1997 tot vaststelling van het administratief en geldelijk statuut van het personeel van het "Commissariat général aux Relations internationales" (Commissariaat-Generaal voor Internationale Betrekkingen van de Franse Gemeenschap van België) wordt opgeheven.
Art. 489.Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2009.
Art. 490.De Ministers die respectievelijk bevoegd zijn voor de internationale betrekkingen en de ambtenarenzaken worden, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 5 december 2008.
Vanwege de Regering van de Franse Gemeenschap : De Minister-President, R. DEMOTTE De Minister bevoegd voor de Internationale Betrekkingen, Mevr. M.-D. SIMONET De Minister van Begroting en Ambtenarenzaken, M. DAERDEN Voor de raadpleging van de voetnoot, zie beeld
begin
Publicatie : 2009-05-08 Numac : 2009029244