gepubliceerd op 08 augustus 2019
Besluit van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie tot vaststelling van de voorwaarden waaronder kinderbijslag wordt verleend ten behoeve van kinderen die lessen volgen of een opleiding doorlopen
GEMEENSCHAPPELIJKE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE VAN BRUSSEL-HOOFDSTAD
9 JULI 2019. - Besluit van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie tot vaststelling van de voorwaarden waaronder kinderbijslag wordt verleend ten behoeve van kinderen die lessen volgen of een opleiding doorlopen
Het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, Gelet op de ordonnantie van 25 april 2019 tot regeling van de toekenning van gezinsbijslag, artikel 25, § 2, eerste lid, b), en tweede lid;
Gelet op het advies van de inspecteur van Financiën, gegeven op 29 maart 2019 ;
Gelet op het advies van de Beheerraad voor Gezinsbijslag, gegeven op 4 april 2019;
Gelet op het akkoord van de Leden van het Verenigd College, bevoegd voor Financiën en Begroting gegeven op 28 mei 2019;
Gelet op het advies 66.078/1 van de Raad van State, gegeven op 28 mei 2019, overeenkomstig artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Op voordracht van de Leden van het Verenigd College bevoegd voor het Gezinsbeleid;
Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK 1. - Onderwijs dat niet afhangt van het hoger onderwijs
Artikel 1.De kinderbijslag wordt toegekend aan het kind dat in één of verscheidene onderwijsinrichtingen lessen volgt, of dat in één of verscheidene opleidingscentra leergangen van de permanente opleiding van de middenstand volgt, in het stadium van de opleiding tot ondernemingshoofd.
De lessen moeten minstens zeventien uren per week beslaan. Een lestijd van 50 minuten wordt gelijkgesteld met een uur.
Art. 2.Worden met uren les gelijkgesteld: 1° de uren die verplicht onder het toezicht van leraren in de onderwijsinrichting aan praktische oefeningen moeten worden besteed;2° tot hoogstens vier uren per week, de studie-uren die verplicht onder toezicht in de onderwijsinrichting doorgebracht worden;3° de stages, als de uitvoering ervan een voorwaarde vormt voor het behalen van een wettelijk of reglementair erkend diploma, getuigschrift of brevet.
Art. 3.De kinderbijslag wordt ook toegekend voor het kind dat niet meer leerplichtig is en dat een van de types deeltijds gewoon of buitengewoon secundair onderwijs volgt, ingericht volgens de voorwaarden bepaald door de Gemeenschappen, of, onverminderd de toepassing van artikel 25, § 2, eerste lid, a), van de ordonnantie van 25 april 2019 tot regeling van de toekenning van gezinsbijslag, een erkende opleiding bedoeld in artikel 2 van de wet van 29 juni 1983Relevante gevonden documenten type wet prom. 29/06/1983 pub. 25/01/2011 numac 2011000012 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de leerplicht. - Duitse vertaling sluiten betreffende de leerplicht.
Art. 4.Beschouwd worden aan de voorwaarden van artikel 1 te voldoen: 1° het niet in artikel 3 beoogde onderwijs gevolgd in een instelling voor buitengewoon onderwijs;2° het buiten het Rijk gevolgd onderwijs waarvan het programma erkend is door de buitenlandse overheid of overeenstemt met een programma erkend door die overheid.
Art. 5.De lessen en de daarmee gelijkgestelde activiteiten, bedoeld in artikel 2, moeten regelmatig gevolgd worden.
Doet geen afbreuk aan het regelmatig volgen van deze lessen en activiteiten, de afwezigheid wegens: 1° een ernstige of besmettelijke ziekte in het gezin;2° een uitzonderlijke gebeurtenis in het gezin;3° een beletsel voortvloeiend uit toevallige verkeersmoeilijkheden;4° de verzorging van een gezinslid;in dat geval moet de aanwezigheid van het kind in het gezin onontbeerlijk zijn en worden in de loop van eenzelfde schooljaar hoogstens honderdtwintig halve dagen in aanmerking genomen; 5° een staking van leden van het onderwijzend personeel;6° onverminderd artikel 15, een andere reden dan die vermeld onder 1° tot 5° als die afwezigheid door de directie van de onderwijsinrichting als gerechtvaardigd wordt beschouwd. Bij ongerechtvaardigde afwezigheid is de kinderbijslag niet verschuldigd vanaf de eerste dag van ongerechtvaardigde afwezigheid tot en met de laatste dag van ongerechtvaardigde afwezigheid.
Art. 6.De kinderbijslag blijft behouden tijdens de kerst- en de paasvakantie als het kind de lessen regelmatig heeft gevolgd sinds het begin van de kalendermaand vóór die waarin de vakantie begint; de kinderbijslag blijft eveneens behouden tijdens de zomervakantie als het kind de lessen regelmatig gevolgd heeft sinds het einde van de paasvakantie.
Als zomervakantie wordt beschouwd: de periode tussen het einde van het schooljaar in de onderwijsinrichting die het kind vóór de vakantie bezocht en het begin van het schooljaar in de onderwijsinrichting waar het kind het volgende jaar les volgt of het begin van het volgende academiejaar. Die periode mag evenwel niet meer dan honderdtwintig kalenderdagen beslaan.
Art. 7.Als het kind niet werkelijk de lessen hervat, wordt de kinderbijslag toegekend tijdens de zomervakantie van de onderwijsinrichting die het kind verlaten heeft. Die vakantie wordt geacht te eindigen uiterlijk op 31 augustus. HOOFDSTUK 2. - Hoger onderwijs
Art. 8.§ 1. Is rechtgevend op kinderbijslag het kind dat ingeschreven is in één of meer inrichting(en) voor hoger onderwijs binnen of buiten het Rijk om er één of meer opleiding(en) te doorlopen met een totaal van minstens 27 studiepunten per academiejaar.
De studiepunten toegekend voor de redactie van een doctoraatsverhandeling worden niet in aanmerking genomen om de in het eerste lid vermelde norm te bereiken.
Als het kind ingeschreven is in een inrichting voor hoger onderwijs binnen het Rijk en een opleiding volgt in een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte of in een andere staat die deelneemt aan een communautair actieprogramma op onderwijsgebied, moet die opleiding integraal deel uitmaken van het studieprogramma van die inrichting voor hoger onderwijs binnen het Rijk en volledig erkend worden door die inrichting.
De opleiding gevolgd buiten het Rijk ingevolge een inschrijving in een onderwijsinstelling voor hoger onderwijs gevestigd buiten het Rijk en waarvan het programma is erkend door de buitenlandse overheid of overeenstemt met een programma erkend door deze overheid, wordt geacht te voldoen aan de in het eerste lid gestelde voorwaarden. § 2. Er is recht op kinderbijslag voor het volledige academiejaar indien een totaal van minstens 27 studiepunten is bereikt als gevolg van : - een inschrijving die ten laatste op 30 november van het betrokken academiejaar gebeurde; - verscheidene inschrijvingen waarvan de eerste uiterlijk op 30 november van het betrokken academiejaar gebeurde.
Als het totaal van 27 studiepunten bereikt is als gevolg van een of meer inschrijvingen die na 30 november van het betrokken academiejaar gebeurde(n), is er recht op kinderbijslag vanaf de datum van de eerste inschrijving.
Art. 9.De kinderbijslag is niet langer verschuldigd wanneer het kind, in de loop van het academiejaar, zijn inschrijving(en) terugbrengt onder de norm van 27 studiepunten of de vorming(en) in de loop van het academiejaar beëindigt waarvoor het ingeschreven was.
Art. 10.De kinderbijslag blijft behouden tijdens de periode tussen twee opeenvolgende academiejaren.
De periode tussen twee opeenvolgende academiejaren mag niet langer zijn dan honderdtwintig kalenderdagen.
Art. 11.Als het kind geen nieuwe vorming begint door inschrijving in een inrichting voor hoger onderwijs, wordt de kinderbijslag verleend tijdens de zomervakantie van de inrichting voor hoger onderwijs die het kind verlaten heeft. Die vakantie wordt geacht te eindigen uiterlijk op 30 september. HOOFDSTUK 3. - Gemeenschappelijke bepalingen
Art. 12.§ 1. De winstgevende activiteit van het kind leidt tot de schorsing van de toekenning van de kinderbijslag: a) voor elke maand van het eerste, tweede en vierde kalenderkwartaal, als zij in dat kwartaal meer bedraagt dan 240 uur;b) voor elke maand van het derde kwartaal, tijdens de vakantieperiodes bedoeld in artikel 7 en 11, als zij in dat kwartaal meer bedraagt dan 240 uur. Een winstgevende activiteit wordt geacht te worden uitgeoefend gedurende meer dan 240 uur per kwartaal als ze een onderwerping aan het sociaal statuut van de zelfstandigen in hoofdberoep met zich meebrengt.
De activiteit uitgeoefend in het kader van een stage die een voorwaarde vormt voor de toekenning van een diploma en deze die wordt gepresteerd in het raam van het deeltijds onderwijs worden niet beschouwd als winstgevende activiteiten. § 2. De toekenning van een sociale uitkering op grond van een Belgische of buitenlandse regeling voor ziekte, invaliditeit, arbeidsongevallen, beroepsziekten, werkloosheid of van een loopbaanonderbrekingsuitkering bedoeld in hoofdstuk IV, afdeling 5, van de herstel wet van 22 januari 1985Relevante gevonden documenten type wet prom. 22/01/1985 pub. 12/08/2013 numac 2013000511 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Herstelwet houdende sociale bepalingen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten houdende sociale bepalingen, leidt tot de schorsing van de toekenning van de kinderbijslag indien deze uitkering voortvloeit uit een winstgevende activiteit die de schorsing van het recht op kinderbijslag voor de volledige desbetreffende maand tot gevolg heeft.
De toekenning van inschakelingsuitkeringen bedoeld in artikel 36 van het koninklijk besluit van 25 november 1991Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 25/11/1991 pub. 06/11/2020 numac 2020015855 bron federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg Koninklijk besluit houdende de werkloosheidsreglementering. - Officieuze coördinatie in het Duits van de federale versie. - Deel V type koninklijk besluit prom. 25/11/1991 pub. 05/11/2018 numac 2018014576 bron federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg Koninklijk besluit houdende de werkloosheidsreglementering. - Officieuze coördinatie in het Duits van de federale versie - Deel I type koninklijk besluit prom. 25/11/1991 pub. 14/12/2020 numac 2020043849 bron federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg Koninklijk besluit houdende de werkloosheidsreglementering. - Officieuze coördinatie in het Duits van de federale versie. - Deel VI type koninklijk besluit prom. 25/11/1991 pub. 24/05/2019 numac 2019012364 bron federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg Koninklijk besluit houdende de werkloosheidsreglementering. - Officieuze coördinatie in het Duits van de federale versie - Deel II type koninklijk besluit prom. 25/11/1991 pub. 01/10/2021 numac 2021033177 bron federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg Koninklijk besluit houdende de werkloosheids-reglementering. - Officieuze coördinatie in het Duits van de federale versie - Deel VII type koninklijk besluit prom. 25/11/1991 pub. 24/05/2019 numac 2019012365 bron federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg Koninklijk besluit houdende de werkloosheids-reglementering. - Officieuze coördinatie in het Duits van de federale versie - Deel III type koninklijk besluit prom. 25/11/1991 pub. 24/05/2019 numac 2019012363 bron federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg Koninklijk besluit houdende de werkloosheids-reglementering. - Officieuze coördinatie in het Duits van de federale versie - Deel IV sluiten houdende de werkloosheidsreglementering brengt echter de schorsing van de toekenning van de kinderbijslag voor de volledige desbetreffende maand met zich mee.
Art. 13.Het kind dat de lessen onderbreekt die het regelmatig gevolgd heeft in het buitenland gedurende de volledige periode vanaf het einde van de vakantie in het buitenland tot en met juni, blijft recht geven op kinderbijslag tijdens de periodes bedoeld in artikel 6, tweede lid, en artikel 10, op voorwaarde dat het de lessen herneemt of zich inschrijft voor een opleiding in België of in een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte de dag waarop die lessen werkelijk aanvangen of de dag waarop de inschrijvingen voor die opleiding starten en uiterlijk op 30 november van hetzelfde kalenderjaar.
Het recht op kinderbijslag op grond van dit artikel begint ten vroegste op 1 juli of op de daaropvolgende datum waarop de lessen in het buitenland onderbroken worden en eindigt ten laatste op 30 november van hetzelfde kalenderjaar.
Het kind dat de lessen of de opleiding onderbreekt die het regelmatig gevolgd heeft in België of in een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte gedurende de volledige periode vanaf 1 december tot het begin van de vakantie in het buitenland, blijft recht geven op kinderbijslag tijdens de vakantieperiode in het buitenland, op voorwaarde dat het de lessen in het buitenland hervat op de dag dat die lessen werkelijk aanvangen.
Beschouwd wordt als vakantieperiode in het buitenland, de periode die overeenstemt met de werkelijke vakantie in het buitenland, waarvan het bewijs geleverd moet worden. Die periode mag evenwel niet meer dan honderdtwintig dagen beslaan.
Art. 14.Een kind ingeschreven voor een of meerdere opleiding(en) van het hoger onderwijs, waarvan het aantal studiepunten minder bedraagt dan 27, dat daarnaast een opleiding volgt in het niet-hoger onderwijs, heeft recht op kinderbijslag indien aan de voorwaarde bepaald in artikel 1, tweede lid, is voldaan. Voor de toepassing van deze bepaling worden de studiepunten toegekend in het kader van het hoger onderwijs omgezet in lesuren.
Art. 15.Behoudens toepassing van artikel 26 van de ordonnantie van 25 april 2019 tot regeling van de toekenning van gezinsbijslag blijft de kinderbijslag verschuldigd voor een maximale duur van één jaar wanneer de opleiding en de lessen worden onderbroken omdat zich bij het kind een ziekte of een ongeval voordoet. De krachtens het voornoemde artikel 26 bevoegde diensten bevestigen dat de lessen of de opleiding onmogelijk kunnen worden voortgezet, vanaf de 180ste dag volgend op de dag waarop de ziekte of het geval zich voordeed.
Voor de toepassing van het eerste lid wordt de periode van maximaal een jaar geschorst door een hervatting van de lessen of de opleiding indien deze hervatting minder dan 30 opeenvolgende dagen duurt. Indien dat wel het geval is, blijft de kinderbijslag verschuldigd voor een hernieuwde maximale duur van een jaar bedoeld in het eerste lid die aanvangt na de hervatting.
Art. 16.Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2020.
Art. 17.De Leden van het Verenigd College bevoegd voor het Gezinsbeleid, zijn belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 9 juli 2019.
Voor het Verenigd College : De Leden van het Verenigd College bevoegd voor het Gezinsbeleid, P. SMET