Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 22 december 2004
gepubliceerd op 16 maart 2005

Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot instelling van een verhuis- en installatietoelage en van een bijdrage in het huurgeld

bron
ministerie van het brussels hoofdstedelijk gewest
numac
2005031076
pub.
16/03/2005
prom.
22/12/2004
ELI
eli/besluit/2004/12/22/2005031076/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

22 DECEMBER 2004. - Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot instelling van een verhuis- en installatietoelage en van een bijdrage in het huurgeld


De Brusselse Hoofdstedelijke Regering, Gelet op de artikelen 130, 131, 134 en 135 van de ordonnantie van 17 juli 2003 houdende de Brusselse Huisvestingscode, gewijzigd bij ordonnantie van 1 april 2004;

Gelet op het advies van de Adviesraad voor Huisvesting, gegeven op 21 april 2004;

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 16 februari 2004;

Gelet op het akkoord van de Minister van Begroting;

Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 12 mei 2004;

Op de voordracht van de Minister bevoegd voor Huisvesting;

Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Omschrijvingen

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° Minister : de Minister of Staatssecretaris bevoegd voor Huisvesting;2° Bestuur : de Directie Huisvesting van het Bestuur voor Ruimtelijke Ordening en Huisvesting van het Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk gewest;3° Woning : het gebouw of het deel van het gebouw dat bestemd is als hoofdverblijfplaats van de aanvrager;4° Ongeschikte woning : de in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest gelegen woning : a) die niet voldoet aan de normen die door de Regering worden opgelegd op grond van artikel 4 van de Brusselse Huisvestingscode;b) waarvoor de burgemeester een tijdelijk of definitief besluit van onbewoonbaarheid of overbevolking heeft genomen na het opmaken van de oorspronkelijke huurovereenkomst;c) waarop een onteigeningsbesluit of een sloopvergunning rust;d) waarvan na onderzoek geacht wordt dat ze niet voldoet aan de kwaliteitsnormen zoals die door de Minister op grond van dit besluit zijn vastgesteld : - door de beambten van het bestuur; - door de beambten van gemeenten of O.C.M.W.'s, op grond van een verslag waarvan het model door de Minister wordt vastgesteld; 5° Geschikte woning : de in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest gelegen woning die voldoet aan de kwaliteitsnormen bepaald door de Minister op grond van dit besluit;6° Huur : de prijs die maandelijks betaald wordt voor het gebruik van de woning, met uitsluiting van de bedragen verschuldigd krachtens enige bijkomende overeenkomst met betrekking tot garages, alsook van alle vergoedingen verschuldigd voor leveringen en diensten;7° Gezin : de persoon die alleen woont of de personen die dezelfde woning delen;8° Inkomen : de inkomsten zoals omschreven en vastgesteld bij besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 26 september 1996 houdende de regeling van de verhuur van woningen die beheerd worden door de Brusselse Gewestelijke Huisvestingsmaatschappij en door de openbare vastgoedmaatschappijen;9° Persoon ten laste : de persoon ten laste in de fiscale betekenis van het begrip;10° Kind ten laste : het kind dat als dusdanig wordt erkend bij besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 26 september 1996 houdende de regeling van de verhuur van woningen die beheerd worden door de Brusselse Gewestelijke Huisvestingsmaatschappij en door de openbare vastgoedmaatschappijen. Deze hoedanigheid wordt vastgesteld op grond van de toestand op het ogenblik waarop de aanvraag wordt ingediend en de toelage wordt herzien; 11° Bejaarde : een persoon die 60 jaar is of ouder op het ogenblik waarop de aanvraag wordt ingediend;12° Gehandicapte : de persoon die als dusdanig wordt erkend bij besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 26 september 1996 houdende de regeling van de verhuur van woningen die beheerd worden door de Brusselse Gewestelijke Huisvestingsmaatschappij en door de openbare vastgoedmaatschappijen. HOOFDSTUK II. - De toelagen

Art. 2.Binnen de perken van de kredieten die hiertoe in de uitgavenbegroting van het Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest zijn ingeschreven, kunnen een verhuis- en installatietoelage, een huurtoelage van beperkte duur en een huurtoelage van onbeperkte duur worden toegekend.

Art. 3.De verhuis- en installatietoelage dient om een deel van de kosten te dekken die de aanvrager draagt als hij een ongeschikte woning verlaat om een geschikte woning te betrekken.

De verhuis- en installatietoelage bedraagt forfaitair 650 euro, verhoogd met 10 % per persoon ten laste, en mag niet hoger zijn dan 845 euro .

Deze toelage mag slechts één keer worden toegekend voor alle personen die op het moment van de oorspronkelijke aanvraag deel uitmaken van het gezin, met uitzondering van de kinderen ten laste.

Art. 4.§ 1. De huurtoelage dient om gedeeltelijk of helemaal het huurverschil te dekken voor personen die een ongeschikte woning verlaten om een geschikte woning te betrekken en ze wordt toegekend voor zover het huurverschil minstens 12 euro bedraagt.

Deze toelage mag gecumuleerd worden met de verhuis- en installatietoelage bedoeld in artikel 3. § 2. De huurtoelage bedraagt het verschil tussen enerzijds de huur van de ongeschikte woning en anderzijds deze van de geschikte woning, met een maximum van 125 euro, verhoogd met 10 % per persoon ten laste, maar deze verhoging mag ten hoogste 62,50 euro bedragen. § 3. De huur van de woning die in aanmerking wordt genomen voor de berekening van de huurtoelage mag niet meer dan 200 % bedragen van de bedragen vastgesteld in artikel 14, § 4, Kolom 2 van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 4 juli 2002 tot wijziging van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 19 november 1998 tot organisatie van de sociale verhuurkantoren. § 4. In geval van een volgende verhuizing van de geschikte woning naar een andere geschikte woning wordt de huurtoelage herberekend in functie van de nieuwe huur, rekening houdend met de minimum- en maximumbedragen vermeld in § 2 van dit artikel en voor zover aan alle toekenningsvoorwaarden voldaan is.

Art. 5.§ 1. Het recht op de huurtoelage van beperkte duur geldt voor een periode van 5 jaar, eenmalig hernieuwbaar voor dezelfde duur, ingaand op het ogenblik waarop de huurovereenkomst die het voorwerp vormt van de oorspronkelijke aanvraag wordt opgemaakt, behoudens de toepassing van artikel 9, § 4, van dit besluit.

Voor de berekening van deze periode wordt rekening gehouden met de toelagen die worden toegekend op grond van het koninklijk besluit van 13 maart 1989 betreffende het verlenen voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest van een verhuis- en installatietoelage en van huurtoelagen ten voordele van personen die een ongezonde woning of een woning waarvoor een onteigeningsbesluit is genomen of een sloopvergunning is afgegeven, ontruimd hebben en het koninklijk besluit van 13 maart 1989 betreffende het verlenen voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, van een verhuis en installatietoelage en van huurtoelagen ten voordele van bejaarden en gehandicapten.

Na een eerste periode van 5 jaar na de oorspronkelijke aanvraag wordt het bedrag van deze toelage beperkt tot 50 % van de laatste uitkering van die eerste periode van vijf jaar.

Als één van de leden van het gezin dat van de huurtoelage van beperkte duur geniet definitief als mindervalide wordt erkend, dan wordt deze toelage toegekend voor onbeperkte duur na afloop van de lopende periode van vijf jaar, onder voorbehoud van de bepalingen van artikel 9, § 3, van dit besluit. § 2. Het recht op de huurtoelage van onbeperkte duur geldt als de aanvrager of één van diens gezinsleden bejaard of gehandicapt is op de dag waarop de aanvraag wordt ingediend.

Deze toelage wordt toegekend per hernieuwbare periode van vijf jaar, voor zover nog steeds aan alle toekenningsvoorwaarden voldaan is. HOOFDSTUK III. - Toekenningsvoorwaarden

Art. 6.De aanvrager moet minstens 18 jaar oud of ontvoogd zijn op de dag waarop de aanvraag wordt ingediend.

Met uitzondering van de kinderen ten laste kan een persoon slechts deel uitmaken van één enkel gezin dat de toelagen aanvraagt of geniet die op grond van dit besluit worden toegekend.

Art. 7.Het inkomen mag ten hoogste 15.456 euro bedragen (netto belastbaar inkomen voor het voorlaatste jaar dat aan dat van de aanvraag voorafgaat), verhoogd met 1.035 euro per persoon ten laste, 4.485 euro voor elke persoon naast de aanvrager zelf, diens echtgeno(o)t(e) of kinderen ten laste, 1.035 euro voor elk mindervalide gezinslid.

Art. 8.De aanvrager of diens gezinsleden mogen geen onroerend goed met een woonbestemming of bestemd voor beroepsdoeleinden volledig in eigendom, in erfpacht of in vruchtgebruik hebben.

Art. 9.Voorwaarden betreffende de woning. § 1. Om van de verhuis- en installatietoelage te genieten, moet de nieuwe woning die de aanvrager betrekt in aanmerking genomen worden als geschikt. § 2. Om van de huurtoelage van beperkte duur te genieten, moet de aanvrager een geschikte woning betrekken en een metgeschikte woning verlaten die hij betrokken heeft gedurende een ononderbroken periode van minstens 12 maanden.

Van deze minimale bewoningsduur wordt evenwel afgeweken als de ongeschikte woning niet voldeed aan de normen vastgesteld door de Regering op grond van artikel 4 van de Brusselse Huisvestingscode of waarop een besluit van de burgemeester rust dat genomen werd op grond van artikel 135 van de nieuwe gemeentewet. § 3. Om van de huurtoelage van onbeperkte duur te genieten, moet de in artikel 5, § 2, van dit besluit bedoelde aanvrager een ongeschikte woning verlaten om een geschikte woning te betrekken die is aangepast aan de vereisten verbonden aan de leeftijd of de handicap van de aanvrager of van de desbetreffende persoon van zijn gezin, inzonderheid wat de toegangs-, bewegings- en uitrustingsfaciliteiten betreft. § 4. De afgevaardigde van het bestuur kan een termijn van drie maand toestaan voor het uitvoeren van bepaalde werken om de woning geschikt te maken.

Deze termijn kan door de Minister verlengd worden voor een tweede periode van drie maanden. Na het verstrijken van die termijn wordt de aanvraag als ongeldig beschouwd. HOOFDSTUK IV. - Indiening en behandeling van de aanvragen

Art. 10.Op straffe van ongeldigheid worden de aanvragen ingediend bij ter post aangetekend schrijven of door afgifte met ontvangstbewijs aan het loket van het bestuur en dit binnen zes maanden na het opmaken van de oorspronkelijke huurovereenkomst van de geschikte woning aan de hand van het door de Minister vast te stellen formulier.

Art. 11.Het formulier moet vergezeld gaan van het origineel of een afschrift van de volgende documenten : 1° het inkomensbewijs in de zin van het ministerieel besluit van 7 december 2001 tot vaststelling van de bewijsstukken voor de inkomsten bij de indiening van een aanvraag voor een sociale woning. De verklaring op eer bepaald in artikel 14 van dit besluit wordt slechts toegestaan wanneer het Bestuur na onderzoek oordeelt dat het voor de aanvrager feitelijk onmogelijk is één van de andere documenten voor te leggen die bepaald zijn in het ministerieel besluit van 7 december 2001; 2° een afschrift van de huurovereenkomst of de betalingsbewijzen van de huur voor de ongeschikte en de geschikte woning; Bij gebrek aan stukken met bewijskracht kan de afgevaardigde van het bestuur een raming maken van het theoretisch huurbedrag voor de ongeschikte of voor de geschikte woning op grond van huurprijzen die gelden voor goederen met een vergelijkbare ligging, grootte en uitrusting; 3° een verklaring op eer dat aan artikel 8 is voldaan;4° een gezinssamenstelling die ten vroegste één maand vóór de indiening van de aanvraag is afgeleverd door het gemeentebestuur van de woonplaats op het ogenblik van de indiening van de aanvraag;5° een verklaring op eer dat de woning die wordt verlaten ongeschikt was, voor aanvragen die enkel betrekking hebben op de verhuis- en installatietoelage;6° een attest dat getuigt van een handicap zoals bepaald in artikel 4 van het ministerieel besluit van 7 december 2001 houdende de lijst van documenten die doorgestuurd moeten worden bij de indiening van een aanvraag voor een sociale woning, voor de personen bedoeld in artikel 1, 12°, van dit besluit;7° een attest op naam van de uitbetalingsinstelling voor kinderbijslag en dit voor alle kinderen ten laste.

Art. 12.Binnen 45 dagen na de indiening van de aanvraag wordt de aanvrager schriftelijk op de hoogte gebracht of zij ontvankelijk is of niet.

In voorkomend geval maakt dit schrijven melding van de bijkomende documenten die aan het bestuur moeten worden toegestuurd.

Kunnen de gevraagde documenten niet worden voorgelegd binnen een termijn van 45 dagen nadat het schrijven is verstuurd, dan wordt de aanvraag aanzien als ongeldig.

Art. 13.§ 1. De geschikte woning, en in voorkomend geval ook de ongeschikte woning, worden geïnspecteerd binnen 90 dagen nadat het schrijven werd verstuurd waarin de aanvraag ontvankelijk werd verklaard. § 2. De aanvrager wordt minstens 7 dagen vooraf schriftelijk op de hoogte gebracht van de datum waarop de inspectie van de geschikte woning gepland is.

Is de aanvrager op dat moment afwezig, dan wordt per aangetekend schrijven een nieuwe inspectiedatum vastgelegd.

Is hij ook dan afwezig, dan wordt de aanvraag aanzien als ongeldig. § 3. Is het onmogelijk om binnen de in § 1 bedoelde termijn de ongeschikte woning te inspecteren of om over een verslag te beschikken opgesteld door een van de beambten bedoeld in het artikel 1, 4° d), dan wordt de aanvrager hiervan schriftelijk op de hoogte gesteld.

Als deze onmogelijkheid 180 dagen na de waarschuwing die aan de aanvrager werd toegestuurd nog steeds bestaat, dan wordt de aanvraag aanzien als ongeldig.

Art. 14.Binnen 30 dagen na de inspectie van de geschikte woning en in voorkomend geval van de ongeschikte woning wordt de aanvrager schriftelijk op de hoogte gebracht of zijn aanvraag is aanvaard of verworpen. HOOFDSTUK V. - Betaling van de toelagen

Art. 15.De huurtoelage is verschuldigd vanaf het sluiten van de oorspronkelijke huurovereenkomst voor de geschikte of aangepaste woning of na de voltooiing van werken die werden uitgevoerd op grond van het artikel 9, § 4.

De maandelijkse bijdragen worden vooruitbetaald volgens een frequentie die door de Minister wordt bepaald en die niet langer mag zijn dan drie maanden.

De betaling gebeurt op naam van de begunstigde en wordt op diens bankrekening gestort.

Beschikt de begunstigde niet over een rekening, dan gebeurt de betaling per circulaire cheque.

Overdracht van schuldvordering is enkel mogelijk ten gunste van instellingen die op de door de Minister vast te stellen lijst staan. HOOFDSTUK VI. - Verbintenissen en sancties

Art. 16.De aanvrager en zijn echtgeno(o)t(e) of de persoon met wie hij samenleeft, gaan de volgende verbintenissen aan : 1° zij stemmen in met de inspectie van de woning door de afgevaardigden van het bestuur;2° zij onderverhuren het goed niet, noch ten dele, noch in zijn geheel;3° met uitzondering van kinderen geboren of geadopteerd na de indiening van aanvraag of van de personen bedoeld in artikel 10, 4°, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen staan zij enkel toe dat bijkomende samenwonenden de woning betrekken als aan de bewoningsnormen voldaan is;4° bij het verstrijken van elke toekenningsperiode verstrekken zij aan het bestuur de documenten die vereist zijn om alle toekenningsvoorwaarden na te gaan;5° zij brengen het bestuur ten laatste drie maanden na elke nieuwe verhuizing hiervan op de hoogte.

Art. 17.Als de voorwaarden bepaald in de artikelen 6 tot 10 en de verbintenissen die zijn aangegaan overeenkomstig artikel 16 niet worden nageleefd, dan wordt de betaling van de huurtoelage opgeschort naar evenredigheid van de periode waarin niet aan de voorwaarden of verbintenissen was voldaan.

Deze opschorting van betaling verlengt de lopende periode van vijf jaar niet.

De Minister kan echter, voor zover de aanvrager kan bewijzen dat hij de voornoemde voorwaarden vervult, afwijken van deze bepaling.

Art. 18.Als de verklaring voor het verkrijgen of behouden van de huurtoelage onjuist of onvolledig is, dan wordt het recht op de huurtoelage opgeheven.

De Minister kan echter, voor zover de aanvrager kan bewijzen dat hij de in de artikelen 6 tot 10 bedoelde voorwaarden vervult, afwijken van deze bepaling.

Art. 19.Onverminderd de bepalingen van het Strafwetboek of van rechtsvervolgingen in toepassing van het koninklijk besluit van 31 mei 1933, de bepalingen van de artikelen 55 tot 58 van de wetten op de rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juli 1991, of andere, strengere bepalingen is de begunstigde verplicht de toelagen die hem werden uitgekeerd en de wettelijke interesten die er betrekking op hebben, aan het Gewest terug te betalen indien hij een onjuiste of onvolledige verklaring heeft afgelegd om de voordelen te verkrijgen die bij dit besluit worden toegekend of indien hij de aangegane verbintenissen niet heeft nageleefd.

De Minister mag afwijken van de volledige of gedeeltelijke terugbetaling als het niet naleven van de aangegane verbintenissen het gevolg is van overmacht. HOOFDSTUK VII. - Diverse bepalingen

Art. 20.De bedragen vermeld in de artikelen 3, 4 en 7 worden jaarlijks op 1 januari geïndexeerd met toepassing van de volgende indexeringsformule : het nieuwe bedrag is gelijk aan het basisbedrag, vermenigvuldigd met de gezondheidsindex voor de maand augustus van het jaar dat aan het jaar van de herziening voorafgaat, gedeeld door de gezondheidsindex van de maand augustus 2002.

Art. 21.Als de afgevaardigde van het bestuur tijdens de in artikel 13 bepaalde inspecties vaststelt dat de bezochte woningen niet conform zijn aan de normen bepaald op grond van artikel 4 van de Brusselse Huisvestingscode, dan dient het bestuur de in artikel 8 van de Brusselse Huisvestingscode bedoelde gewestelijke inspectiedienst hiervan op de hoogte te brengen. HOOFDSTUK VIII. - Bijzondere bepalingen voor woningen die door de Brusselse Gewestelijke Huisvestingsmaatschappij of door de openbare vastgoedmaatschappijen te huur worden gesteld

Art. 22.§ 1. Bij afwijking van de bepalingen van artikel 5 van dit besluit wordt de huurtoelage die wordt uitgekeerd aan gezinnen die een woning betrekken die verhuurd wordt door de Brusselse Gewestelijke Huisvestingsmaatschappij of door de openbare vastgoedmaatschappijen herberekend in functie van de verhoging of de vermindering van de huur.

Deze berekening gebeurt jaarlijks op 1 januari op grond van de reële maandelijkse huur of op grond van de aanpassing van de huur tijdens het jaar en mag de plafonds vastgesteld bij artikel 4, § 2, van dit besluit niet overschrijden.

Voor deze berekening wordt geen rekening gehouden met de huurgelden die ambtshalve op de normale huurwaarde van de woning werden gebracht, verhoogd met het maximumbedrag van de solidariteitsbijdrage overeenkomstig artikel 22, § 2, van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 26 september 1996 houdende de regeling van de verhuur van woningen die beheerd worden door de Brusselse Gewestelijke Huisvestingsmaatschappij en door de openbare vastgoedmaatschappijen. § 2. De begunstigden zijn verplicht het bestuur op de hoogte te brengen van elke verhoging of vermindering van de huur ten laatste drie maanden nadat zij hiervan door de openbare vastgoedmaatschappij op de hoogte werden gebracht. § 3. De bepalingen van artikel 4, § 2, tweede lid, van dit besluit zijn niet van toepassing op kinderen ten laste van gezinnen die een woning betrekken die te huur wordt gesteld door de Brusselse Gewestelijke Huisvestingsmaatschappij of door een openbare vastgoedmaatschappij. HOOFDSTUK IX. - Overgangs- en slotbepalingen

Art. 23.De aanvragen die worden ingediend op grond van het koninklijk besluit van 13 maart 1989 betreffende het verlenen voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, van een verhuis- en installatietoelage en van huurtoelagen ten voordele van personen die een ongezonde woning of een woning waarvoor een onteigeningsbesluit is genomen of een sloopvergunning is afgegeven, ontruimd hebben en van het koninklijk besluit van 13 maart 1989 betreffende het verlenen voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, van een verhuis- en installatietoelage en van huurtoelagen ten voordele van bejaarden en mindervaliden en die niet worden aangevuld binnen zes maanden na de inwerkingtreding van dit besluit of waarvoor het onmogelijk was binnen die termijn de betrokken woningen te inspecteren, uitgezonderd als deze onmogelijkheid van inspectie van de woning binnen de bedoelde termijn het gevolg is van het onvermogen van het bestuur om voornoemde termijnen na te leven, worden aanzien als ongeldig.

Art. 24.De toelagen die zijn toegekend op grond van het koninklijk besluit van 13 maart 1989 betreffende het verlenen voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest van een verhuis- en installatietoelage en van huurtoelagen ten voordele van personen die een ongezonde woning of een woning waarvoor een onteigeningsbesluit is genomen, ontruimd hebben, blijven behouden voor de periode van vijf jaar die reeds loopt op de dag van inwerkingtreding van dit besluit.

Voor de verlenging van de toelage met een volgende periode van vijf jaar ten belope van de helft van het oorspronkelijke bedrag dienen de begunstigden te voldoen aan de voorwaarden van dit besluit.

De toelagen die zijn toegekend op grond van het koninklijk besluit van 13 maart 1989 betreffende het verlenen voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, van een verhuis- en installatietoelage en van huurtoelagen ten voordele van bejaarden en mindervaliden blijven behouden voor de periode van drie jaar die reeds loopt op de dag van inwerkingtreding van dit besluit. Na het verstrijken hiervan kunnen de toelagen enkel vernieuwd worden als de begunstigden voldoen aan de voorwaarden van dit besluit.

Art. 25.Het koninklijk besluit van 13 maart 1989 betreffende het verlenen door het Brussels Hoofdstedelijk Gewest van een verhuis- en installatietoelage en van huurtoelagen ten voordele van personen die een ongezonde woning of een woning waarvoor een onteigeningsbesluit is genomen of een sloopvergunning is afgegeven, ontruimd hebben en het koninklijk besluit van 13 maart 1989 betreffende het verlenen voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest van een verhuis- en installatietoelage en van huurtoelagen ten voordele van bejaarden en mindervaliden worden opgeheven.

Art. 26.Dit besluit treedt in werking op 1 juli 2005.

Art. 27.De Minister bevoegd voor Huisvesting wordt belast met de uitvoering van dit besluit.

Gedaan te Brussel, 22 december 2004.

Voor de regering : Ch. PICQUE, Minister-President, Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, bevoegd voor Plaatselijke Besturen, Ruimtelijke Ordening, Monumenten en Landschappen, Stadsvernieuwing, Huisvesting, Openbare Netheid en Ontwikkelingssamenwerking G. VANHENGEL, Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering bevoegd voor Financiën, Begroting, Ambtenarenzaken en Externe Betrekkingen .

^