Etaamb.openjustice.be
Beschikking van 10 december 2021
gepubliceerd op 23 december 2021

Ordonnantie betreffende het beheer van de materiële belangen van de erkende plaatselijke levensbeschouwelijke gemeenschappen

bron
brussels hoofdstedelijk gewest
numac
2021034330
pub.
23/12/2021
prom.
10/12/2021
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

10 DECEMBER 2021. - Ordonnantie betreffende het beheer van de materiële belangen van de erkende plaatselijke levensbeschouwelijke gemeenschappen


Het Brusselse Hoofdstedelijke Parlement heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen, hetgeen volgt : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Artikel 1.Deze ordonnantie regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 39 van de Grondwet.

Art. 2.Voor de toepassing van deze ordonnantie verstaat men onder : 1° Levensbeschouwelijke gemeenschap : de door de federale overheid erkende eredienst ;2° Representatief orgaan : de door de federale overheid als representatief orgaan van een levensbeschouwelijke gemeenschap erkende natuurlijke of rechtspersoon ;3° Plaatselijke gemeenschap : alle leden van een plaatselijke levensbeschouwelijke gemeenschap ;4° Instelling : de instelling die belast is met het beheer van de materiële belangen van een plaatselijke gemeenschap waarvan de regering de oprichting toegelaten heeft ;5° De vereniging van instellingen : de vereniging van minstens drie door de regering toegelaten instellingen ;6° De bedienaar : de persoon binnen een lokale gemeenschap van wie het loon door de FOD Justitie ten laste wordt genomen ;7° De ontzetting : de akte waarin de regering vaststelt dat een instelling haar recht op de in artikel 30 bedoelde tegemoetkoming verliest ;8° De intrekking van erkenning : de akte waarmee de regering de erkenning van een plaatselijke gemeenschap intrekt na vastgesteld te hebben dat ze niet langer voldoet aan de erkenningscriteria ;9° Het emblematisch gebouw : het gebouw dat door het representatief orgaan wordt beschouwd als emblematisch voor de levensbeschouwelijke gemeenschap. HOOFDSTUK II. - Organisatie en werking van de instellingen belast met het beheer van de materiële belangen van de erkende plaatselijke gemeenschappen Deel 1. - De registratie en de erkenning van de plaatselijke gemeenschappen

Art. 3.§ 1. Het representatief orgaan bezorgt de regering elk jaar, vóór 31 januari, de lijst van de al dan niet erkende aangesloten plaatselijke gemeenschappen. De regering registreert de nog niet erkende plaatselijke gemeenschappen. De elektronische overdracht is toegelaten volgens de door de regering bepaalde modaliteiten. Voor elke plaatselijke gemeenschap vermeldt de lijst : 1° de naam die in de Nederlandse en de Franse tekst van mededelingen en formulieren gebruikt dient te worden om de gemeenschap of instelling die haar materiële belangen behartigt aan te duiden ;2° het adres van het gebouw waarin de eredienst uitgeoefend wordt, alsook het adres van iedere andere infrastructuur die de plaatselijke gemeenschap gebruikt ;3° de identiteitsgegevens van de door de plaatselijke gemeenschap gemachtigde personen om haar te vertegenwoordigen ;4° de identiteitsgegevens van iedere persoon die belast is met de uitoefening van de eredienst ;5° de rechtsvorm die de plaatselijke gemeenschap aangenomen heeft en, indien van toepassing, haar ondernemingsnummer ;6° het adres van haar maatschappelijke zetel ;7° voor de erkende plaatselijke gemeenschappen : de naam van de leden van de raad van bestuur van de instelling van de gemeenschap ;8° het aantal leden van de gemeenschap. § 2. Op hun verzoek kan de Regering behoudens andersluidend advies of andersluidende aanbeveling uitgebracht door het Informatie- en Adviescentrum inzake de schadelijke sektarische organisaties overeenkomstig artikel 7 van de wet van 2 juni 1998Relevante gevonden documenten type wet prom. 02/06/1998 pub. 25/11/1998 numac 1998009893 bron ministerie van justitie Wet houdende oprichting van een Informatie- en Adviescentrum inzake de schadelijke sektarische organisaties en van een Administratieve coördinatiecel inzake de strijd tegen schadelijke sektarische organisaties sluiten « houdende oprichting van een Informatie- en Adviescentrum inzake de schadelijke sektarische organisaties en van een administratieve coördinatiecel inzake de strijd tegen schadelijke sektarische organisaties », ook de volgende gemeenschappen en groepen registreren ten behoeve van territoriale kennis : 1° een plaatselijke gemeenschap die niet bij een door de federale overheid erkende levensbeschouwelijke gemeenschap is aangesloten en die behoort tot een eredienst waarvoor bij het federale Parlement een erkenning is aangevraagd ;2° een plaatselijke gemeenschap die morele bijstand biedt volgens een niet-confessionele filosofische opvatting. § 3. De plaatselijke gemeenschappen die hun registratie vragen overeenkomstig paragraaf 2 bezorgen de regering de in paragraaf 1 bedoelde inlichtingen.

Art. 4.De regering erkent de plaatselijke gemeenschappen op voordracht van het representatief orgaan. Zij bepaalt de inhoud van het dossier dat de erkenningsaanvragen begeleidt. De regering motiveert haar beslissing in het licht van volgende elementen : 1° de plaatselijke gemeenschap staat al minstens drie jaar op de in artikel 3, § 1 bedoelde lijst ;2° de plaatselijke gemeenschap heeft een begrotingsraming en een rekeningafsluiting ingediend overeenkomstig de artikelen 31 tot 37 voor een zelfde boekjaar ;3° de plaatselijke gemeenschap telt een aantal leden dat groter is dan 200, het representatief orgaan deelt het aantal leden van de gemeenschap mee ;4° het advies van het college van burgemeester en schepenen van de gemeente op wier grondgebied het gebouw staat waarin de eredienst uitgeoefend wordt.Als dat advies niet gegeven is binnen een termijn van vier maanden vanaf de aanhangigmaking door de regering wordt het geacht gunstig te zijn ; 5° het gebouw of gedeelte van een gebouw dat voor de uitoefening van de eredienst bestemd is, voldoet aan de geldende veiligheidsnormen en stedenbouwkundige wetgeving ;6° het gebouw of gedeelte van een gebouw dat voor de uitoefening van de eredienst bestemd is, is op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest gelegen ;7° de maatschappelijke zetel van de gemeenschap is op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest gelegen ;8° personen die worden aangesteld om deel uit te maken van de raad van bestuur bedoeld in artikel 8 hebben een schriftelijke verklaring ingediend waarin zij zich ertoe verbinden de wetgeving op het gebruik van de talen in bestuurszaken correct toe te passen ;9° personen die worden aangesteld om deel uit te maken van de raad van bestuur bedoeld in artikel 8 hebben een schriftelijke verklaring ingediend waarin zij zich ertoe verbinden uit de raad van bestuur elk individu uit te sluiten dat zou handelen of dat zou aanzetten tot handelen in strijd met de Grondwet en de wetten van het Belgische volk en van het Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden, en tevens alle activiteiten en geschriften uit te sluiten die met deze normen in strijd zijn ;10° de minister van justitie heeft een gunstig advies uitgebracht overeenkomstig artikel 3, § 1 van het samenwerkingsakkoord van 2 juli 2008Relevante gevonden documenten type samenwerkingsakkoord prom. 02/07/2008 pub. 23/07/2008 numac 2008009613 bron federale overheidsdienst justitie Samenwerkingsakkoord tot wijziging van het samenwerkingsakkoord van 27 mei 2004 tussen de Federale Overheid, de Duitstalige Gemeenschap, het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest betreffende de erkenning van de erediensten, de wedden en pensioenen van de bedienaars der erediensten, de kerkfabrieken en de instellingen belast met het beheer van de temporaliën van de erkende erediensten sluiten « tot wijziging van het samenwerkingsakkoord van 27 mei 2004 tussen de Federale Overheid, de Duitstalige Gemeenschap, het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest betreffende de erkenning van de erediensten, de wedden en pensioenen van de bedienaars der erediensten, de kerkfabrieken en de instellingen belast met het beheer van de temporaliën van de erkende erediensten » ;11° de plaatselijke gemeenschap verbindt zich ertoe de uitoefening van de eredienst in hoofdberoep aan een bedienaar toe te vertrouwen van wie de wedde door de Federale Overheid ten laste genomen wordt.Indien deze bedienaar een nieuwkomer is uit een land dat geen lid is van de Europese Unie, verbindt de gemeenschap zich ook ertoe deze persoon een opleiding te laten volgen teneinde zijn/haar integratie in België te vergemakkelijken. De Regering bepaalt de instantie die de opleiding zal geven en de inhoud ervan ; 12° de plaatselijke gemeenschap heeft voor de instelling een benaming voorgesteld die gebruikt dient te worden in het Nederlands en in het Frans.

Art. 5.§ 1. De Regering mag de erkenning van een plaatselijke gemeenschap intrekken wanneer : 1° ze vaststelt dat een van in artikel 4 bedoelde voorwaarden niet langer vervuld wordt of dat een van in datzelfde artikel bedoelde verbintenissen niet nageleefd wordt en dat een regularisatie niet mogelijk blijkt ;2° de ontzetting van de instelling overeenkomstig artikel 35 of 32, § 5 gedurende drie opeenvolgende dienstjaren vastgesteld wordt ;3° een gift aangenomen werd zonder daarbij de door artikel 52 voorgeschreven procedure te eerbiedigen ;4° ze vaststelt dat de leden van de Raad van Bestuur niet zijn verkozen of aangesteld overeenkomstig de artikelen 8 tot 10 en bij gebrek aan een antwoord binnen een termijn van vier maanden vanwege het representatief orgaan nadat zij dit hiervan op de hoogte heeft gesteld ». § 2. Het representatief orgaan wordt geïnformeerd van iedere intrekkingsprocedure. Het beschikt over een termijn van veertig dagen om de Regering te informeren over de bestemming van het vermogen van de instelling.

Deel 2. - De instelling belast met het beheer van de materiële belangen van de erkende plaatselijke gemeenschappen en haar bevoegdheden

Art. 6.§ 1. De regering geeft, op voordracht van het representatief orgaan, toestemming voor de oprichting van een instelling. Het representatief orgaan deelt de naam van de instelling mee dat in het Nederlands en in het Frans gebruikt dient te worden. § 2. De instelling is een overheidsinstelling met rechtspersoonlijkheid. Zij wordt beheerd door een raad van bestuur.

Art. 7.De instelling moet de erkende plaatselijke gemeenschap de materiële omstandigheden bezorgen die nodig zijn voor de uitoefening van de eredienst. De instelling is belast met het onderhoud en de bewaring van het gebouw of gedeelte van een gebouw dat bestemd is voor de uitoefening van de eredienst en met het beheer van haar goederen en financiële middelen.

Deel 3. - De raad van bestuur van de instelling

Art. 8.§ 1. De raad van bestuur is samengesteld uit minstens vijf leden, van wie hoogstens twee derde van hetzelfde geslacht mag zijn.

Bij het berekenen van de vertegenwoordiging van het minst talrijke derde wordt het resultaat afgerond naar de hogere eenheid. De leden worden verkozen of aangewezen door het representatief orgaan.

De Regering kan voor de samenstelling van de raad van bestuur een afwijking toestaan op grond van de door haar vastgestelde criteria.

De raad van bestuur van de instelling wordt om de vijf jaar hernieuwd.

Binnen twee maanden na de einddatum van hun mandaat worden de uittredende leden vervangen. De uittredende leden kunnen herverkozen of opnieuw aangewezen worden. § 2. Wanneer een lid tijdens zijn mandaat vervangen moet worden, zet de plaatsvervanger het oorspronkelijke mandaat voort. Het mandaat mag niet langer dan twee maanden vacant blijven.

Bij gebrek aan vervanging binnen de vastgestelde termijn wijst het erkende representatief orgaan de plaatsvervangende leden ambtshalve aan, op voorstel van de voorzitter van de raad van bestuur van de instelling of, in uitzonderlijke omstandigheden, maakt het zelf een keuze.

Art. 9.§ 1. Om de leden van de raad van bestuur te verkiezen, moet men : - lid van de gemeenschap zijn ; - de volle leeftijd van achttien jaar bereikt hebben.

Deze voorwaarden moeten vervuld zijn op de dag van de verkiezingen. § 2. Mogen geen lid worden van de raad van bestuur van de instelling : 1° de echtgenoten, de samenwonenden en de familieleden of verwanten tot in de derde graad ;2° elke persoon die een vergoeding of een toelage ontvangt van de plaatselijke gemeenschap ;3° de leden van het Brussels Hoofdstedelijk Parlement ;4° de ministers en staatssecretarissen van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest ;5° de burgemeesters en schepenen, de gemeenteraadsleden, de voorzitters en leden van de vaste bureaus van de OCMW's en de OCMW-raadsleden ;6° de bedienaar van de gemeenschap.Deze kan echter met raadgevende stem deelnemen aan de vergaderingen van de raad van bestuur.

Art. 10.Wanneer de leden van de raad van bestuur van de instelling bij stemming aangewezen worden, bepaalt het representatief orgaan er de nadere regels van, zorgt het voor de uitvoering van de stemming en beslist het desgevallend over mogelijke betwistingen.

Art. 11.§ 1 Elke wijziging in de samenstelling van de raad van bestuur van de instelling wordt onverwijld aan het representatief orgaan en aan de regering meegedeeld. § 2. Het representatief orgaan neemt alle nuttige maatregelen wanneer het vaststelt dat de leden van de raad van bestuur van de instelling niet conform de artikelen 8 tot 10 aangewezen of verkozen zijn.

Art. 12.Het representatief orgaan, de plaatselijke gemeenschap en de raad van bestuur van de instelling zorgen er bij de verkiezing of de aanwijzing van nieuwe leden van de raad van bestuur voor dat er voldoende overdracht van kennis is om de nieuwe raad van bestuur de mogelijkheid te geven zijn beheer doeltreffend te laten verlopen.

Art. 13.De raad van bestuur wijst uit zijn midden een voorzitter, een secretaris en een penningmeester aan.

Art. 14.In de uitoefening van hun functie zijn de secretaris en de penningmeester verantwoordelijk t.a.v. de raad van bestuur van de instelling die hen altijd opheldering kan vragen over de uitoefening van hun functie.

Art. 15.De secretaris is in het bijzonder belast met het opstellen van de notulen van de vergaderingen van de raad van bestuur van de instelling en met het bijhouden van de archieven.

Art. 16.De penningmeester is, onder toezicht van de raad van bestuur van de instelling, belast met de volgende opdrachten : 1° de inning van de fondsen die de instelling toekomen ;2° de regeling van de uitgaven ;3° het voeren van de boekhouding van de instelling ;4° het opmaken van het ontwerp van jaarbegroting en van het meerjarig financieel plan ;5° het opmaken van het ontwerp van jaarrekening ;6° het opmaken van de eindrekening.

Art. 17.De voorzitter en de secretaris van de raad van bestuur vertegenwoordigen de instelling in en buiten rechte.

Art. 18.De voorzitter en de secretaris, die gezamenlijk optreden, zijn belast met de uitvoering van de beslissingen van de raad van bestuur van de instelling.

Art. 19.De voorzitter ondertekent en de secretaris contrasigneert de publicaties, akten en briefwisseling van de instelling.

Art. 20.De raad van bestuur van de instelling vergadert telkens wanneer de materies die onder zijn bevoegdheid vallen het vereisen en minstens één keer per kwartaal. Hij kan de bedienaar uitnodigen die zijn functie bij de erkende plaatselijke gemeenschap uitoefent en van wie de wedde ten laste genomen wordt door de minister van Justitie. De bedienaar zetelt met raadgevende stem.

Art. 21.De voorzitter roept de raad van bestuur van de instelling samen. In de oproeping worden de plaats, de datum, het uur en de agenda vermeld.

De voorzitter roept de raad van bestuur van de instelling minstens vijf kalenderdagen vóór de datum van de vergadering samen per brief of e-mail.

Art. 22.Het representatief orgaan mag een buitengewone raad van bestuur samenroepen en er de agenda van vastleggen.

Art. 23.Elk lid van de raad van bestuur van de instelling kan tot twee dagen vóór de datum van de vergadering punten toevoegen aan de agenda.

Art. 24.De raad van bestuur van de instelling kan niet geldig beraadslagen als de meerderheid van de leden niet aanwezig is. Na een eerste keer samengeroepen te zijn zonder dat het quorum bereikt is, kan de raad van bestuur van de instelling echter geldig beraadslagen na een tweede oproeping, voor zover minstens twee leden aanwezig zijn en kan hij beslissingen nemen over onderwerpen die voor de tweede keer op de agenda voorkomen.

Art. 25.De beslissingen worden genomen bij meerderheid van de aanwezige leden van de raad van bestuur van de instelling. Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter doorslaggevend.

Art. 26.Het is elk lid van de raad van bestuur van de instelling verboden : 1° deel te nemen aan een beraadslaging of stemming over materies die hem persoonlijk of in zijn hoedanigheid van vertegenwoordiger aanbelangen of waarin zijn familieleden of verwanten tot in de derde graad een persoonlijk en rechtstreeks belang hebben ;2° prestaties tegen vergoeding te leveren als advocaat of notaris voor de instelling ;3° tussen te komen als advocaat of notaris in geschillen voor de tegenpartij van de instelling ;4° rechtstreeks of onrechtstreeks deel te nemen aan een contract, de toewijzing van een overheidsopdracht voor werken, leveringen of diensten, de verkoop of aankoop voor rekening van de instelling.Dit verbod is ook van toepassing op de handelsvennootschappen waarvan het lid van de raad van bestuur van de instelling vennoot, zaakvoerder, beheerder of mandataris is.

Art. 27.Elke raad van bestuur van de instelling stelt een huishoudelijk reglement op dat binnen twee maanden voor goedkeuring voorgelegd wordt aan het erkende representatief orgaan dat op zijn beurt een exemplaar van het goedgekeurde reglement ter informatie aan de regering bezorgt. HOOFDSTUK III. - Het financieel beheer van de instellingen Deel 1. - De ontvangsten en uitgaven van de instelling

Art. 28.De ontvangsten van de instelling zijn uit de volgende elementen samengesteld : 1° de ontvangsten die voortvloeien uit de goederen die door de instelling beheerd worden, en met name : a) de inkomsten die gegenereerd worden door het gebouw of het deel van het gebouw dat voor de uitoefening van de eredienst bestemd is ;b) de inkomsten die gegenereerd worden door de verleende rechten op het geheel of een deel van het gebouw dat voor de uitoefening van de eredienst bestemd is ;2° de verkoop of de verhuring van roerende en onroerende goederen uit het privévermogen van de instelling ;3° de schenkingen, legaten, stichtingen en handgiften die bestemd zijn om materiële voorwaarden te creëren voor de uitoefening van de eredienst ;4° de subsidies en uitzonderlijke opbrengsten die bestemd zijn om materiële voorwaarden te creëren voor de uitoefening van de eredienst ;5° alle andere inkomsten die bestemd zijn om materiële voorwaarden te creëren voor de uitoefening van de eredienst, met name de opbrengst van de geldinzamelingen ;6° de in artikel 30 bedoelde tegemoetkoming van het Gewest.

Art. 29.Enkel kosten en uitgaven die op de lijst staan mogen door de instelling ten laste worden genomen : 1° de kosten die nodig zijn voor de uitoefening van de eredienst in de gebouwen die de instelling daarvoor bestemd heeft ;2° de terugbetaling van de maandelijkse afbetalingen en andere schuldenlasten die aangegaan werden om de gebouwen of het deel van het gebouw dat voor de uitoefening van de eredienst bestemd is te kopen of te renoveren ;3° de uitgaven betreffende de organisatie van de verkiezingen van de raad van bestuur ;4° het onderhoud van de gebouwen of het deel van het gebouw dat voor de uitoefening van de eredienst bestemd is ;5° de uitgave betreffende de overheidsopdracht die ertoe strekt de rekening en de begroting op te maken wanneer de vereniging toetreedt tot een in artikel 42 bedoelde vereniging van instellingen.Die uitgave is niet verplicht ; 6° het spijzen van de specifieke reserve fondsen binnen de grenzen die vastgelegd werden door de regering ;7° de voor iedere eredienst specifieke personeelskosten binnen de grenzen die vastgelegd werden door de regering.

Art. 30.§ 1. Wanneer de ontvangsten van de instelling het niet toelaten de gewone uitgaven te dekken, kent de regering een tegemoetkoming toe die gelijk is aan het verschil.

De tegemoetkoming mag niet meer bedragen dan 30 % van de gewone uitgaven buiten de leninglasten. § 2. Wanneer de instelling toetreedt tot een vereniging van instellingen als bedoeld in artikel 42 mag de tegemoetkoming meer bedragen dan 30 % van de gewone uitgaven van de vereniging buiten de leninglasten zonder evenwel meer te bedragen dan 40 % van diezelfde uitgaven van de vereniging.

De vereniging organiseert eventueel de nodige overdrachten van inkomsten tussen haar leden. § 3. Indien de instelling belast is met het onderhoud van een door het representatief orgaan emblematisch verklaard gebouw, kan de tegemoetkoming, in overeenstemming met artikel 56, hoger zijn dan 30 % van de gewone uitgaven zonder de leninglasten, waarbij de tegemoetkoming niet hoger mag liggen dan 40 % van de gewone uitgaven zonder de leninglasten. § 4. De door de Regering goedgekeurde leninglasten mogen gedekt worden met de bijdrage van de Regering.

Deel 2. - De begroting van de instelling

Art. 31.Het boekjaar van de instelling vangt aan op 1 januari of bij de indiensttreding van de penningmeester en loopt af op 31 december van hetzelfde jaar.

Art. 32.§ 1. De raad van bestuur van de instelling legt jaarlijks de begroting van de instelling vast voor het volgende boekjaar. § 2. De Regering stelt het model van de begroting vast. De begroting maakt het onderscheid tussen de gewone ontvangsten en uitgaven en de buitengewone ontvangsten en uitgaven. § 3. De begroting gaat gepaard met een meerjarenprojectie van de ontvangsten en uitgaven over een periode van vijf jaar die aanvangt in het jaar van de aanstelling van de raad van bestuur. § 4. De regering bepaalt de begrotings- en boekhoudkundige regels die van toepassing zijn op de instellingen. § 5. Wanneer de instelling niet toetreedt tot een vereniging van instellingen wordt de begroting gelijktijdig aan de regering en aan het representatief orgaan bezorgd vóór 1 september. Als dit niet gebeurt kan de regering de ontzetting van de instelling uitspreken.

Wanneer de instelling toetreedt tot een vereniging wordt de begroting vóór 1 september aan de regering bezorgd. De vereniging voegt de begrotingen van de aangesloten instellingen samen. Ze bezorgt de gebundelde begroting gelijktijdig aan de regering en aan het representatief orgaan vóór 1 oktober. Als dit niet gebeurt, kan de regering de ontzetting uitspreken van de instellingen die de vereniging vormen. § 6. De raad van bestuur van de instelling kan, in de loop van het boekjaar, wijzigingen aanbrengen aan de begroting. De regels die van toepassing zijn op de begroting zijn het ook op de begrotingswijzigingen. Wanneer de instelling toetreedt tot een vereniging van instellingen kan de wijziging enkel plaatsvinden na overleg met de andere aangesloten instellingen. Het overleg wordt bevestigd door een proces-verbaal van de raad van bestuur van de vereniging van instellingen.

Art. 33.Het representatief orgaan keurt de begroting van de instelling of van de vereniging van instellingen goed en bezorgt ze binnen veertig dagen na ontvangst aan de regering.

Het representatief orgaan kan de begroting wijzigen in de volgende gevallen : 1° wanneer het manifeste fouten vaststelt ;2° wanneer de instelling uitgaven heeft ingeschreven die geen verband houden met de uitoefening van de eredienst ;3° wanneer het bedrag van de gewestelijke tegemoetkomingen het in het meerjarenplan of in artikel 30 bepaalde plafond overschrijdt ;4° wanneer het een inbreuk op de wettelijkheid of een niet-naleving van de regelgeving vaststelt.

Art. 34.§ 1. De regering legt de begroting van de instelling of van de vereniging definitief vast binnen veertig dagen na ontvangst van de door het representatief orgaan goedgekeurde begroting. § 2. Behoudens manifeste fout of bewezen onwettigheid wijzigt de regering geen enkel artikel van de begroting wanneer het bij de begroting gevoegde meerjarenplan geen in artikel 30 bedoelde financiële tegemoetkoming bevat. § 3. Behoudens manifeste fout of bewezen onwettigheid wijzigt de regering geen enkel artikel van de begroting wanneer de begroting voorziet in een in artikel 30 bedoelde financiële tegemoetkoming en wanneer die tegemoetkoming al gepland was in een bij een al goedgekeurde begroting gevoegd meerjarenplan. § 4. Wanneer de begroting voorziet in een gewestelijke financiële tegemoetkoming die niet gepland was in het al goedgekeurde meerjarenplan, analyseert de regering de inhoud van de begrotingsartikelen. Ze kan het representatief orgaan bijkomende informatie vragen.

Deel 3. - De rekening van de instelling

Art. 35.§ 1. De raad van bestuur van de instelling stelt jaarlijks de rekening van het voorafgaande jaar vast volgens het door de regering bepaalde model.

Een inventaris van de goederen waarop de instelling over een zakelijk recht beschikt, wordt bij de rekening gevoegd. De Regering stelt het model van inventaris vast. Als de instelling niet tot een vereniging bedoeld in artikel 42 toetreedt, wordt de rekening vóór 10 april gelijktijdig aan het representatief orgaan en de regering bezorgd. Als dit niet gebeurt, kan de regering de ontzetting van de instelling uitspreken. De regering kan de voorlegging eisen van de bewijsstukken binnen de in artikel 37, § 1 bepaalde termijn. De instelling beschikt over een termijn van vijftien dagen om de regering de stukken te bezorgen. Als dit niet gebeurt, kan de regering de ontzetting van de instelling uitspreken. § 2. Wanneer de instelling tot een vereniging van instellingen toetreedt, wordt de rekening vóór 10 april aan de vereniging bezorgd.

De vereniging voegt de rekeningen van de aangesloten instellingen samen en bezorgt de gebundelde rekening gelijktijdig aan het representatief orgaan en aan de regering vóór 2 mei. Als dit niet gebeurt, kan de regering de ontzetting uitspreken van de instellingen die de vereniging vormen. De regering kan de voorlegging eisen van de bewijsstukken binnen de in artikel 37, § 1 bepaalde termijn. De vereniging beschikt over een termijn van twintig dagen om de regering de stukken te bezorgen. Als dit niet gebeurt, kan de regering de ontzetting uitspreken van de instellingen die de vereniging vormen.

Art. 36.Het representatief orgaan keurt de rekening goed. Het kan : 1° de rekening in haar geheel goedkeuren en ze binnen veertig dagen na ontvangst terug naar de regering sturen ;2° de manifeste fouten verbeteren ;3° bijkomende uitleg aan de instelling of aan de vereniging van instellingen vragen. Het representatief orgaan kan de rekening wijzigen in de volgende gevallen : 1° wanneer het manifeste fouten vaststelt ;2° wanneer de instelling uitgaven heeft ingeschreven die geen verband houden met de uitoefening van de eredienst ;3° wanneer het een inbreuk op de wettelijkheid of een niet-naleving van de regelgeving vaststelt.

Art. 37.§ 1. De regering legt de rekening definitief vast binnen veertig dagen na ontvangst van de door het representatief orgaan goedgekeurde rekening. § 2. Wanneer de regering bewijsstukken in de initiële termijn van veertig dagen gevraagd heeft, keurt ze de rekening goed binnen veertig dagen na ontvangst ervan.

Deel 4. - De eindrekening van de penningmeester van de instelling

Art. 38.§ 1. De ontslagnemende penningmeester blijft zijn dienst waarnemen tot aan de ambtsopneming van zijn opvolger.

Op dat ogenblik maakt hij een inventaris op van de documenten, boeken, het meubilair en de aan zijn opvolger overhandigde voorwerpen. Die inventaris wordt door beide penningmeesters ondertekend die er elk een exemplaar van bijhouden. § 2. Bij overlijden, afzetting of schorsing van de penningmeester, of wanneer hij zich in de onmogelijkheid bevindt om de eindrekening op te maken, worden alle vereiste bewarende maatregelen getroffen en wordt de inventaris opgemaakt door bemiddeling van de raad van bestuur van de instelling. Zodra de vervanger aangewezen is, wordt hem die inventaris ter hand gesteld.

Art. 39.§ 1. Na de inventaris wordt de eindrekening door de uittredende penningmeester opgesteld, ondertekend en voor echt verklaard en onder voorbehoud door de aantredende penningmeester aanvaard. § 2. Wanneer de uittredende penningmeester de eindafrekening te laat afgeeft of weigert af te geven aan de opvolger, maant de raad van bestuur van de instelling hem aan zijn verplichtingen na te komen.

Die aanmaning geschiedt bij gerechtsdeurwaarderexploot dat de uitvoeringstermijn vaststelt.

Is de aanmaning bij het verstrijken van die termijn zonder gevolg gebleven, dan maakt de raad van bestuur van de instelling de eindrekening op volgens de gegevens die in zijn bezit zijn.

De aanmanings- en expertisekosten worden in de eindrekening ten laste van de uittredende penningmeester aangerekend.

Een exemplaar van de rekening wordt de uittredende penningmeester ter hand gesteld, met verzoek zijn opmerkingen te formuleren binnen dertig dagen. § 3. Bij overlijden of afzetting van de penningmeester, of wanneer de uittredende penningmeester zich in de onmogelijkheid bevindt om de eindrekening op te maken, wordt ze door de raad van bestuur van de instelling opgemaakt.

Een exemplaar van de rekening wordt de uittredende penningmeester of zijn rechtverkrijgenden ter hand gesteld, met verzoek zijn opmerkingen te formuleren binnen dertig dagen.

Art. 40.De eindafrekening omvat : 1° de uitkomst van de laatste definitief vastgestelde jaarrekeningen ;2° de verrichtingen die nog niet in de jaarrekening zijn opgenomen. Ze vermeldt dat de fondsen, waarden, effecten en boekhoudkundige stukken aan de aantredende penningmeester overhandigd werden. Een inventaris van de goederen waarop de instelling over een zakelijk recht beschikt, wordt bij de eindrekening gevoegd.

Indien een kastekort wordt vastgesteld, wordt een vordering ten belope van het bedrag van het tekort geboekt in de ontvangsten ten laste van de penningmeester.

Art. 41.De raad van bestuur van de instelling bezorgt de eindrekening onverwijld aan de regering. HOOFDSTUK IV. - De vereniging van instellingen

Art. 42.Verschillende instellingen kunnen, op beslissing van hun respectieve raden van bestuur, desgevallend op verzoek van het representatief orgaan, vragen om een vereniging van instellingen op te richten. Op beslissing van haar raad van bestuur kan een instelling vragen om toe te treden tot een bestaande vereniging van instellingen.

De regering geeft, op voordracht van het representatief orgaan, toestemming voor de oprichting van een vereniging van instellingen of voor de toetreding tot een bestaande vereniging van instellingen. De vereniging telt minimaal drie instellingen.

De vereniging is een overheidsinstelling met rechtspersoonlijkheid. De vereniging wordt beheerd door een raad van bestuur.

Art. 43.De raad van bestuur van de instelling die toelating gekregen heeft om een vereniging op te richten of tot een vereniging toe te treden, duidt zijn eigen vertegenwoordiger in de raad van bestuur van de vereniging aan. De raad telt evenveel leden als instellingen die tot de vereniging toetreden. Wanneer de raad van bestuur van een instelling hernieuwd wordt, wordt een nieuwe vertegenwoordiger benoemd. De uittredende vertegenwoordiger kan opnieuw benoemd worden.

Art. 44.De raad van bestuur van de vereniging van instellingen is het beheersorgaan van de vereniging.

Art. 45.De raad van bestuur van de vereniging wijst uit zijn midden een voorzitter, een secretaris en een penningmeester aan. De functies van voorzitter, secretaris en penningmeester mogen niet gecumuleerd worden.

Art. 46.§ 1. De penningmeester moet de begrotingen en de rekeningen bundelen van de instellingen die tot de vereniging toetreden. § 2. Wanneer in de definitief door de regering vastgelegde begroting een in artikel 30 bedoelde tegemoetkoming voorkomt, wordt de tegemoetkoming aan de vereniging betaald die aan elke instelling het haar toekomend deel moet doorstorten.

Art. 47.De instellingen die lid zijn van een vereniging kunnen hun bevoegdheden geheel of gedeeltelijk aan de vereniging van instellingen overdragen. De overdracht wordt in een overeenkomst tussen de raden van bestuur vastgelegd. De overdracht is dezelfde voor alle instellingen die lid zijn van eenzelfde vereniging. Er wordt onverwijld een kopie van de overeenkomst aan het representatief orgaan en aan de regering bezorgd. HOOFDSTUK V. - Het administratief toezicht op de akten en het dwingend toezicht op de raden van bestuur Deel 1. - De informatie van de toezichthoudende overheid

Art. 48.De raad van bestuur van de instelling of van de vereniging bezorgt de in artikel 32, 35, 52, 56, 58, 60, 62 en 65 vermelde akten aan de regering en aan haar representatief orgaan binnen twintig dagen na de datum waarop ze zijn vastgesteld.

De regering bepaalt de andere akten van de raden van bestuur dan die bedoeld in het vorige alinea die haar en het representatief orgaan bezorgd moeten worden, evenals de manier waarop ze bezorgd moeten worden.

Art. 49.De raad van bestuur van de instelling of van de vereniging van instellingen bezorgt driemaandelijks aan de regering en aan het representatief orgaan de lijst van alle andere akten dan die welke overeenkomstig artikel 48 verplicht moeten bezorgd worden. De lijst omvat een korte uiteenzetting van die akten. Binnen twintig dagen na ontvangst van de lijst kan de regering een akte opvragen die erin voorkomt.

Art. 50.Met uitzondering van ieder document dat persoonsgegevens bevat betreffende de leden van de plaatselijke gemeenschap, kan de regering alle nuttige inlichtingen en elementen inwinnen, ook op de zetel van de inrichting. Afdeling 2. - Beheer van de termijnen

Art. 51.§ 1. De in uitvoering van de artikelen 34 en 37 genomen besluiten moeten binnen een termijn van veertig dagen na ontvangst van de door het representatief orgaan goedgekeurde akte of van de bewijsstukken wanneer die binnen de termijn gevraagd werden aan de raad van bestuur meegedeeld worden. De regering kan deze termijn eenmalig verlengen voor een duur die de oorspronkelijke termijn niet mag overschrijden. De beslissing om de termijn te verlengen moet ook meegedeeld worden vóór het verstrijken van de oorspronkelijke termijn.

Als die termijnen niet nageleefd worden, is de akte verondersteld goedgekeurd te zijn. § 2. De in uitvoering van de artikelen 52 tot 54 en 59 tot 63 genomen besluiten moeten binnen een termijn van veertig dagen na ontvangst van de akte aan de raad van bestuur van de instelling meegedeeld worden. § 3. Wat de haar toegestane termijnen betreft, is de regering gebonden door de volgende regels : 1° de termijn begint te lopen de dag na de ontvangst van de akte in haar authentieke vorm ;2° de vervaldatum maakt deel uit van die termijn ;3° elk besluit van de regering moet schriftelijk of elektronisch meegedeeld worden.Op straffe van nietigheid moet de verzending ervan uiterlijk de dag van het verstrijken van de termijn plaatsvinden.

Als de vervaldag een zaterdag, een zondag of een feestdag is, wordt hij verschoven naar de eerstvolgende werkdag. Onder feestdagen worden de volgende dagen begrepen : 1 januari, paasmaandag, 1 mei, Hemelvaartsdag, pinkstermaandag, 21 juli, 15 augustus, 1, 2, 11 en 15 november, 25 en 26 december evenals de bij ordonnantie of besluit van de regering vastgelegde dagen. § 3. De regering licht het representatief orgaan in over elke beslissing die ze aan de raad van bestuur van de instelling meedeelt.

Deel 3. - Het bijzonder toezicht

Art. 52.§ 1. De civielrechtelijke handelingen, met name de overheidsopdrachten voor een bedrag van meer dan 30.000 euro die de raad van bestuur van de instelling uitvoert en de aanneming van giften voor een bedrag van 12.500 euro of meer die aan de instellingen gedaan worden, worden tegelijkertijd aan het representatief orgaan en aan de regering meegedeeld. Het representatief orgaan deelt zijn advies mee aan de Regering binnen veertig dagen na ontvangst van de handeling. Na verstrijken van deze termijn wordt het advies van het representatief orgaan gunstig geacht. De regering machtigt de raad van bestuur om de handeling te stellen. Indien de Regering het advies van het representatief orgaan niet volgt, licht zij dit toe in haar motivering. De Regering kan de bedragen aanpassen. § 2. De giften bestemd voor het ondersteunen van de uitoefening van de eredienst in het daarvoor bestemde gebouw moeten gebeuren ten gunste van de instelling.

Wanneer de instelling toetreedt tot een vereniging van instellingen zijn de overheidsopdrachten onderworpen aan het akkoord van de raad van bestuur van de vereniging. § 3. Indien de Regering vaststelt dat een gift van meer dan 12.500 euro, of meerdere giften van eenzelfde bron, waarvan het totale bedrag tijdens een boekjaar 12.500 euro overschrijdt, aanvaard werden zonder daarbij de in paragraaf 1 voorgeschreven procedure te hebben nageleefd, kan de Regering een procedure van intrekking van de erkenning starten zoals bedoeld in artikel 5.

Deel 4. - Het algemeen toezicht

Art. 53.De Regering kan de uitvoering schorsen van de akte waarbij een raad van bestuur van een instelling zijn bevoegdheid te buiten gaat, de wet schendt of het algemeen belang schaadt.

Het schorsingsbesluit moet worden genomen binnen veertig dagen nadat de akte bij de Regering is aangekomen.

Het wordt onmiddellijk aan de raad van bestuur van de instelling of van de vereniging van instellingen meegedeeld die er onmiddellijk kennis van neemt, alsook aan het representatief orgaan.

De raad van bestuur van de instelling of van de vereniging van instellingen waarvan de akte regelmatig geschorst wordt, kan binnen veertig dagen na ontvangst van het schorsingsbesluit deze akte rechtvaardigen of intrekken. Na het verstrijken van die termijn wordt de akte van rechtswege als nietig beschouwd.

Na het verstrijken van een termijn van veertig dagen na ontvangst door de Regering van de beslissing waarbij de raad van bestuur de geschorste akte rechtvaardigt, is de schorsing opgeheven.

Art. 54.De regering kan de akte schorsen waarbij de raad van bestuur van een instelling of van de vereniging van instellingen zijn bevoegdheid te buiten gaat, de wet schendt of het algemeen belang schaadt.

Het vernietigingsbesluit moet worden genomen binnen veertig dagen nadat de akte van de raad van bestuur van de instelling of van de vereniging bij de regering is aangekomen of nadat de akte waaruit blijkt dat de raad van bestuur van de instelling de geschorste akte gerechtvaardigd heeft, bij de regering is aangekomen.

Het vernietigingsbesluit wordt onmiddellijk aan de raad van bestuur van de instelling of van de vereniging en aan het erkende representatief orgaan meegedeeld.

Deel 5. - Het dwingend toezicht

Art. 55.Na twee opeenvolgende, uit de briefwisseling of digitale middelen blijkende waarschuwingen, met kopie aan het representatief orgaan, kan de Regering één of meer commissarissen gelasten zich ter plaatse te begeven, op de persoonlijke kosten van de leden van de raad van bestuur van de instelling of van de vereniging van instellingen die verzuimd hebben aan de waarschuwingen gevolg te geven, teneinde de gevraagde inlichtingen of opmerkingen in te zamelen of de maatregelen ten uitvoer te brengen die zijn voorgeschreven bij de wetten, decreten, ordonnanties, algemene reglementen en besluiten van de Staat, de Gemeenschappen en de Gewesten.

Het sturen van één of meer commissarissen wordt door de regering onmiddellijk aan het erkende representatief orgaan meegedeeld.

De invordering van de kosten ten laste van de leden van de raad van bestuur van de instelling van de vereniging geschiedt, net als inzake directe belastingen, door de ontvanger, nadat de regering het bevelschrift uitvoerbaar heeft verklaard. HOOFDSTUK VI. - Het onderhoud van de voor de uitoefening van de eredienst bestemde gebouwen

Art. 56.Het representatief orgaan mag een gebouw kiezen uit de gebouwen die bestemd zijn voor het uitoefenen van de eredienst en het als emblematisch verklaren voor de eredienst die het vertegenwoordigt.

Art. 57.De raad van bestuur van de instelling moet zorgen voor het goede onderhoud van het gebouw of gedeelte van een gebouw dat voor de uitoefening van de eredienst bestemd is. Hij vrijwaart de gratis toegang tot dit gebouw en zorgt voor de toegankelijkheid ervan voor personen met beperkte mobiliteit.

Art. 58.Wanneer de staat van het gebouw of het gedeelte van een gebouw dat voor de uitoefening van de eredienst bestemd is investeringswerken vereist, voor zover de instelling er over een zakelijk recht beschikt of over een gebruiksrecht dat toegekend werd door de overheid, brengt de raad van bestuur van de instelling de regering en het representatief orgaan hiervan op de hoogte.

De raad van bestuur van de instelling voegt bij zijn brief een financieringsplan voor de investeringen. Het plan kan met name de tegeldemaking van het roerende of onroerende privépatrimonium beogen.

Het voor de uitoefening van de eredienst vereiste roerende patrimonium mag niet overgedragen worden.

Wanneer de instelling toetreedt tot een vereniging van instellingen wordt het akkoord van de raad van bestuur van de vereniging bij de brief gevoegd.

Art. 59.De regering geeft de raad van bestuur van de instelling toestemming om het bijzonder bestek te laten opmaken dat de werken zal moeten regelen.

Art. 60.De raad van bestuur van de instelling bezorgt de regering de beslissing waarmee hij het bijzonder bestek goedkeurt en een gunningswijze voor de opdracht kiest.

Art. 61.De regering geeft de raad van bestuur van de instelling toestemming om de opdracht bekend te maken of dienstverleners te raadplegen. De regering verwijst naar het financieel plan voor de financiering van de investering.

Art. 62.De raad van bestuur van de instelling bezorgt de regering de beslissing waarmee hij de opdracht toewijst.

Art. 63.De regering geeft de raad van bestuur van de instelling toestemming om de opdracht bekend te maken aan de door hem gekozen dienstverlener.

Art. 64.De regering kan voorzien in een buitengewone financiële tegemoetkoming wanneer de instelling niet over voldoende financiële middelen beschikt om heel de toegelaten investering te dekken.

Art. 65.Wanneer een gebouw of een deel van een gebouw door meer dan een erkende plaatselijke levensbeschouwelijke gemeenschap voor de uitoefening van de eredienst bestemd is, spreken de betrokken instellingen hun respectieve rechten en plichten af. De overeenkomst wordt aan de representatieve organen van de gemeenschappen en aan de regering bezorgd.

Art. 66.De raad van bestuur maakt de inventaris van het roerend cultureel patrimonium van het eredienstgebouw waarvoor het verantwoordelijk is, op en houdt die bij. Onder cultureel patrimonium van het gebouw verstaat men alle religieuze voorwerpen en voorwerpen die bestemd zijn voor de uitoefening van de gemeenschappelijke of individuele eredienst, het goudwerk, het al dan niet geïntegreerd religieus meubilair, het textiel, de schilderijen en beeldhouwwerken, de grafstenen die zich bevinden in de eredienstplaats, het processiemateriaal en de glasramen.

Hij gaat jaarlijks over tot het nazicht van die inventaris.

De regering bepaalt de nadere regels in verband met die inventaris van het roerend cultureel patrimonium. HOOFDSTUK VII. - De huisvesting van de bedienaar

Art. 67.§ 1. Wanneer de instelling de bedienaar geen woning kan bezorgen, betaalt de regering hem een vergoeding. De regering bepaalt het bedrag en de nadere regels voor de toekenning en berekening van de huisvestingsvergoedingen. § 2. De bedienaar bezorgt de regering alle nuttige documenten om zijn huisvestingskosten te bewijzen. § 3. Enkel de bedienaars van wie de wedde door de FOD Justitie ten laste genomen wordt, kunnen aanspraak maken op een vergoeding. § 4. De vergoeding wordt slechts aan één bedienaar per plaatselijke gemeenschap betaald. HOOFDSTUK VIII. - Bescherming van persoonsgegevens

Art. 68.De Regering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest bepaalt het bestuur dat verantwoordelijk is voor de verwerking van persoonsgegevens in het kader van deze ordonnantie. HOOFDSTUK IX. - Wijzigingsbepalingen van de ordonnantie van 16 juli 1998 betreffende de toekenning van subsidies om investeringen van openbaar nut aan te moedigen

Art. 69.In de artikelen 4, 4°, 6, 7, § 1, 10, 12 en 34 van de ordonnantie van 16 juli 1998 betreffende de toekenning van subsidies om investeringen van openbaar nut aan te moedigen, worden de woorden « de kerkfabrieken en consistories » telkens vervangen door de woorden « de door de regering erkende plaatselijke levensbeschouwelijke instellingen ».

Art. 70.Artikel 4, 5°, van dezelfde ordonnantie wordt opgeheven. HOOFDSTUK X. - Overgangsbepalingen

Art. 71.De gemeenschappen die vóór de inwerkingtreding van deze ordonnantie gefinancierd werden door een of meerdere gemeenten in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest of door het Brussels Hoofdstedelijk Gewest zelf en waarvan de minister van Justitie een betrekking van bedienaar ten laste nam, worden als erkend beschouwd.

Art. 72.De gemeenten die op het ogenblik van de inwerkingtreding van deze ordonnantie eigenaar zijn van een woning die voorheen ter beschikking werd gesteld van een bedienaar van een erkende gemeenschap kunnen de eigendom ervan gratis en kosteloos overdragen aan de betrokken instelling.

Als dit niet gebeurt, blijft de woning ter beschikking van de bedienaar van de desbetreffende gemeenschap.

Art. 73.Zolang de in artikel 3 bedoelde lijst geen drie jaar oud is, kan de in artikel 4, 1°, geëiste termijn gerechtvaardigd worden door de verklaring van het representatief orgaan. HOOFDSTUK XI. - Opheffingsbepaling

Art. 74.Worden opgeheven : 1° de wet van 8 april 1802 betreffende de inrichting van de erediensten, gewijzigd bij ordonnantie van 18 juli 2002 ;2° het keizerlijk decreet van 30 december 1809 op de kerkfabrieken, gewijzigd bij de ordonnanties van 18 juli 2002 en 18 maart 2004 ;3° het koninklijk besluit van 16 augustus 1824 houdende dat de kerkbesturen en kerkelijke administraties geen beschikkingen kunnen nemen omtrent onderwerpen, waarvan de bezorging hen niet uitdrukkelijk bij de bestaande wetten, reglementen of verordeningen is opgedragen ;4° de wet van 4 maart 1870 op het tijdelijke der erediensten, gewijzigd door de wetten van 17 april 1985, 10 maart 1999, en 27 maart 2006, door het koninklijk besluit van 20 juli 2000 et door de ordonnanties van 18 juli 2002 et 29 juni 2006 ;5° de ordonnantie van 29 juni 2006 betreffende de inrichting en de werking van de islamitische eredienst, gewijzigd door de ordonnantie van 21 maart 2013 ;6° de ordonnantie van 29 juni 2006 houdende diverse bepalingen betreffende de erkende erediensten. HOOFDSTUK XII. - Inwerkingtreding

Art. 75.Deze ordonnantie treedt in werking op 1 januari 2023.

Kondigen deze ordonnantie af, bevelen dat ze in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Brussel, 10 december 2021.

De Minister-President van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Territoriale Ontwikkeling en Stadsvernieuwing, Toerisme, de promotie van het Imago van Brussel en Biculturele zaken van gewestelijk belang, R. VERVOORT De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Mobiliteit, Openbare Werken en Verkeersveiligheid, E. VAN DEN BRANDT De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Klimaattransitie, Leefmilieu, Energie en Participatieve Democratie, A. MARON De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Financiën, Begroting, Openbaar Ambt, de Promotie van Meertaligheid en van het Imago van Brussel, S. GATZ De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Werk en Beroepsopleiding, Digitalisering en de Plaatselijke Besturen, B. CLERFAYT _______ Nota Documenten van het Parlement : Gewone zitting 2020-2021 A-400/1 Ontwerp van organieke ordonnantie Gewone zitting 2021-2022 A-400/2 Verslag A-400/3 Amendementen na verslag Integraal verslag : Bespreking en aanneming : vergadering van vrijdag 26 november 2021

^