gepubliceerd op 17 november 2022
Besluit van de brusselse hoofdstedelijke regering houdende begrotings- en boekhoudkundig reglement van de instellingen belast met het beheer van de materiële belangen van de erkende plaatselijke levensbeschouwelijke gemeenschappen
15 SEPTEMBER 2022. - Besluit van de brusselse hoofdstedelijke regering houdende begrotings- en boekhoudkundig reglement van de instellingen belast met het beheer van de materiële belangen van de erkende plaatselijke levensbeschouwelijke gemeenschappen
De Brusselse Hoofdstedelijke Regering, Gelet op de ordonnantie van 10 december 2021 betreffende het beheer van de materiële belangen van de erkende plaatselijke levensbeschouwelijke gemeenschappen, artikelen 32, § 2 en § 4 en 35, § 1;
Gelet op de adviesaanvraag binnen 30 dagen, verlengd met 15 dagen, die op 12 juli bij de Raad van State is ingediend, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Overwegende dat het advies niet is meegedeeld binnen die termijn;
Gelet op artikel 84, § 4, tweede lid, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 30 mei 2022;
Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting, gegeven op 4 juli 2022;
Op de voordracht van de minister bevoegd voor de instellingen belast met het beheer van de temporaliën van de erediensten;
Na beraadslaging ;
Besluit :
Artikel 1.Voor de toepassing van dit reglement wordt verstaan onder: 1° "gewone dienst van de begroting": alle ontvangsten en uitgaven die ten minste eenmaal per financieel dienstjaar voorkomen en die de plaatselijke gemeenschap regelmatige inkomsten en een regelmatige werking garanderen;2° "buitengewone dienst van de begroting": alle ontvangsten en uitgaven die rechtstreeks en op een duurzame wijze invloed hebben op de omvang, de waarde of de instandhouding van het patrimonium, uitgezonderd de gebruikelijke onderhoudswerken;hij omvat eveneens de voor hetzelfde doel toegekende toelagen en leningen, alsook de vervroegde schuldaflossingen; 3° "begrotingswijziging": elke beslissing die door de raad van bestuur aangenomen wordt na de vaststelling van de begroting en die leidt tot het ontstaan, de schrapping of de wijziging van een of meer begrotingskredieten;4° "de ordonnantie": de ordonnantie van 10 december 2021 betreffende het beheer van de materiële belangen van de erkende plaatselijke levensbeschouwelijke gemeenschappen;5° "privévermogen": het roerende en onroerende vermogen waarvan de gemeenschap eigenaar is, dat niet is bestemd voor de uitoefening van de eredienst noch voor de huisvesting van de bedienaar van de eredienst van de gemeenschap. 6 "de Minister" : de minister belast met de erkende plaatselijke levensbeschouwelijke instellingen.
Art. 2.§ 1 De door de plaatselijke levensbeschouwelijke instellingen of de verenigingen van instellingen op te stellen begrotingen, rekeningen en meerjarenplannen worden opgemaakt overeenkomstig de bijgevoegde modellen 1, 2 en 3. De minister mag elk door dit reglement bepaalde model wijzigen. § 2 De begrotingen, rekeningen en meerjarenplannen van een vereniging van instellingen worden gecompileerd.
Art. 3.§ 1 De minister stelt een applicatie ter beschikking die na identificatie toelaat de begrotingen, rekeningen en meerjarenplannen van de instellingen en de verenigingen van instellingen online in te vullen. § 2 De penningmeester van de vereniging mag de begrotingen, rekeningen en meerjarenplannen van de verenigingen van instellingen rechtstreeks invullen. De applicatie laat echter ook toe dat elke verenigde instelling haar eigen data ingeeft. In dit geval zorgt de applicatie ervoor dat de data worden gecompileerd en stelt hij de begroting, rekening en het meerjarenplan van de vereniging voor. De penningmeester van de vereniging keurt de voorstellen goed. § 3 De door de minister ter beschikking gestelde applicatie laat de representatieve organen ook toe de in artikel 3 van de ordonnantie bedoelde lijst in te vullen met de wel of niet erkende instellingen. § 4 De minister stelt vast dat de applicatie de nodige garanties biedt opdat de identiteit vaststaat van de personen die gemachtigd zijn ter zake de modellen als bedoeld in artikel 1 of de lijsten met de instellingen in te vullen. § 5 De applicatie genereert berichten van ontvangst, op basis waarvan kan worden vastgesteld dat de vormvereisten als bedoeld in artikelen 3, § 1, 32, § 5, 35, § 2, 36 en 37 van de ordonnantie vervuld zijn. Na controle keurt de minister of zijn gemachtigde elk document goed. Met deze goedkeuring vervult de regering haar opdrachten als bedoeld in artikelen 34, § 1 en 37, § 1 van de ordonnantie. § 6 Het representatieve orgaan en de diensten van de regering worden op de hoogte gebracht van de in § 1 en 2 bedoelde verrichtingen. De opdrachten waarmee ze krachtens artikelen 33, 34, 36, 37 van de ordonnantie belast zijn, worden via de applicatie online vervuld door het representatieve orgaan en de diensten van de regering. § 7 Indien de applicatie tijdelijk buiten dienst is, bezorgt de minister de modellen als bedoeld in artikel 1, of stelt hij ze ter beschikking, in een voor elke instelling en voor elk representatief orgaan bruikbaar digitaal formaat. Het moet voor elke instelling mogelijk zijn haar cijfergegevens in het bezorgde bestand in te geven, en het resultaat ervan te berekenen. De ingevulde bestanden worden langs digitale weg aan de minister bezorgd. § 8 De applicatie bezorgt de nodige inlichtingen voor de vereffening van de huisvestingsvergoedingen aan de bedienaars van de eredienst als bedoeld in artikel 67 van de ordonnantie.
Art. 4.§ 1 De begroting omvat de precieze raming van alle ontvangsten en uitgaven die in de loop van het financieel dienstjaar kunnen worden verricht. Binnen de begroting wordt een onderscheid gemaakt tussen de gewone en de buitengewone dienst. § 2 Het resultaat van de gewone dienst dient te worden onderscheiden van het resultaat van de buitengewone dienst. Beide resultaten moeten in evenwicht zijn of een batig saldo hebben. § 3 Een meerjarenraming van de ontvangsten en uitgaven, die opgesteld is overeenkomstig het bijgevoegde model nr. 3, wordt toegevoegd.
Art. 5.De ontvangsten en uitgaven, alsook het resultaat ervan, worden onherroepelijk op een dienstjaar en op een dienst aangerekend.
Art. 6.De buitengewone en de gewone dienst van de begroting nemen elk onder de ontvangsten of onder de uitgaven het vermoedelijke resultaat op van de voorgaande dienstjaren. Dat vermoedelijke resultaat wordt berekend door het resultaat van de rekeningen van het voorlaatste jaar te vergelijken met het desbetreffende geraamde resultaat in de begroting van het voorgaande dienstjaar. De berekening wordt uitgevoerd aan de hand van het bijgevoegde model nr. 4.
Art. 7.De instelling mag een reservefonds aanleggen voor het onderhoud van het privévermogen. De instelling mag ten hoogste 20% van de ontvangsten uit het onroerende privévermogen gebruiken om dit reservefonds van middelen te voorzien.
Art. 8.De uitgavenkredieten mogen slechts worden gebruikt voor het door de begroting vooropgestelde doel. Ze zijn beperkt. Voor de gewone dienst geldt deze beperking voor het geheel van de kredieten die de eerste twee cijfers gemeen hebben.
Art. 9.Zodra de begroting definitief vastgesteld is, is ze uitvoerbaar, onverminderd de controle op de wettigheid van de ontvangsten en uitgaven.
Art. 10.Voor begrotingswijzigingen gelden dezelfde procedures als voor de begroting. Indien het buitengewone resultaat gekend is bij de indiening van de begroting, vervangt dit het vermoedelijke resultaat als bedoeld in artikel 6.
Art. 11.Zodra de penningmeester over de documenten beschikt die de rechten van de gemeenschap vaststellen, controleert hij de regelmatigheid van deze documenten en hun bewijsstukken, evenals hun aanrekening.
Art. 12.Indien de raad de bewijsstukken aanvaardt, gelast hij de uitgave. Het bevelschrift wordt ter uitvoering aan de penningmeester bezorgd.
Art. 13.Vooraleer enige uitgave te vereffenen, gaat de penningmeester onder eigen verantwoordelijkheid na of deze conform de beslissingen van de raad zijn en controleert hij de regelmatigheid van de bijhorende bewijsstukken.
Art. 14.De begrotingsrekening vat elk begrotingsartikel samen. Zij vermeldt het gewone en buitengewone begrotingsresultaat. Elk resultaat vergelijkt het geheel van de in de loop van het dienstjaar geïnde ontvangsten met het geheel van de aangerekende uitgaven.
Art. 15.Het gewone en het buitengewone resultaat van de rekeningen van het vorige dienstjaar worden geboekt op het eerste artikel van de overeenstemmende ontvangsten of uitgaven van de rekeningen, naargelang de overdracht een overschot of een tekort betreft.
Art. 16.§ 1 Een bij de rekeningen gevoegde inventaris, die opgesteld is overeenkomstig het bijgevoegde model nr. 5, biedt een overzicht van de roerende en onroerende tegoeden van de gemeenschap. Indien de rekeningen worden ingediend voor een vereniging van instellingen, dient elke instelling de inventaris in van de tegoeden van de gemeenschap waarvan ze de belangen beheert. Wijzigingen van het ene dienstjaar ten opzichte van het andere moeten worden verantwoord. § 2 Als bijlage bij de rekeningen wordt overeenkomstig het bijgevoegde model nr. 5. de stand van de op naam van de instelling of de vereniging van instellingen geopende bankrekeningen bij de aanvang en aan het einde van het dienstjaar meegedeeld. § 3 de rekening toont de financiële overeenstemming tussen de gewone en buitengewone saldo's van het dienstjaar en de cash activa. De overeenstemming wordt aangetoond overeenkomstig het bijgevoegde model nr. 6.
Art. 17.§ 1 Indien het geheel van de gewone ontvangsten op de begroting niet het geheel van de gewone uitgaven dekt, wordt het verschil onder de ontvangsten geboekt als de in artikel 30 van de ordonnantie bedoelde toelage van het gewest. § 2 Indien de toelage het toegelaten quotum overtreft, geeft de in artikel 3 bedoelde applicatie een foutmelding. § 3 De instelling mag personeelskosten inschrijven.
Art. 18.§ 1 De ontslagnemende penningmeester blijft zijn dienst waarnemen tot aan de installatie van zijn opvolger. Op dat ogenblik maakt hij een inventaris op van de documenten, boeken, meubilair, materieel en voorwerpen die ter beschikking van de nieuwe penningmeester worden gesteld. Deze inventaris wordt door beide penningmeesters ondertekend, die er elk een afschrift van behouden.
Het derde afschrift wordt bewaard in het archief van de gemeenschap. § 2 Bij het overlijden, de afzetting of de schorsing van de penningmeester, of wanneer hij zich in de onmogelijkheid bevindt de eindrekening op te maken, worden alle vereiste bewarende maatregelen getroffen en wordt de inventaris opgemaakt door bemiddeling van de raad van bestuur. Zodra de vervanger aangewezen is, krijgt hij deze inventaris.
Art. 19.De eindrekening omvat: 1° het resultaat van de laatste definitief vastgestelde jaarrekening;2° de jaarrekening van de latere dienstjaren die niet definitief vastgesteld zijn;3° de verrichtingen die nog niet in een jaarrekening zijn opgenomen. Ze vermeldt dat de fondsen, waarden, effecten en boekhoudingsstukken overhandigd werden aan de aantredende penningmeester en dat deze laatste de verbintenis aangaat in de later voor te leggen jaarrekening de verrichtingen bedoeld in het eerste lid, 3°, te verantwoorden, onder voorbehoud van alle rechten in geval van vergissing, verzuim, valsheid in geschrifte of dubbel gebruik.
Indien een kastekort wordt vastgesteld, wordt dit bedrag gevorderd van de uittredende penningmeester.
Na de vaststelling ervan wordt een afschrift van de eindrekening bezorgd aan: 1° de uittredende penningmeester of zijn rechtverkrijgenden;2° de aantredende penningmeester;3° de raad van bestuur.
Art. 20.De jaarrekening en de eindrekening kunnen niet meer gewijzigd worden nadat zij definitief goedgekeurd zijn. Bij vergissing, verzuim, valsheid in geschrifte of dubbel gebruik kunnen de penningmeester of het comité evenwel binnen vijf jaar na de definitieve goedkeuring van deze rekeningen de herziening ervan aanvragen bij de minister die belast is met de erkende plaatselijke levensbeschouwelijke instellingen, die zelf ook op eigen initiatief kan overgaan tot deze herziening. De aanvraag omschrijft nauwkeurig de feiten die de herziening verantwoorden.
Art. 21.De minister bevoegd voor de erkende plaatselijke levensbeschouwelijke instellingen wordt belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 15 september 2022.
Voor de Regering : De Minister-president van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Territoriale Ontwikkeling en Stadsvernieuwing, Toerisme, de Promotie van het Imago van Brussel en Biculturele Zaken van gewestelijk Belang, R. VERVOORT
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld