gepubliceerd op 12 januari 2017
Uittreksel uit arrest nr. 151/2016 van 1 december 2016 Rolnummers 6227, 6228, 6230, 6232, 6233, 6237, 6242, 6243, 6244, 6246, 6247 en 6248 In zake : de beroepen tot gehele of gedeeltelijke vernietiging van onderafdeling 1 va(...) Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters J. Spreutels en E. De Groot, en de recht(...)
Uittreksel uit arrest nr. 151/2016 van 1 december 2016 Rolnummers 6227, 6228, 6230, 6232, 6233, 6237, 6242, 6243, 6244, 6246, 6247 en 6248 In zake : de beroepen tot gehele of gedeeltelijke vernietiging van onderafdeling 1 (Intercommunales) van afdeling 2 (Vennootschapsbelasting) van hoofdstuk 1 van titel 2 van de programmawet van 19 december 2014, ingesteld door de vzw « Santhea » en anderen.
Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters J. Spreutels en E. De Groot, en de rechters L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke, T. Merckx-Van Goey, P. Nihoul, F. Daoût, T. Giet en R. Leysen, bijgestaan door de griffier F. Meersschaut, onder voorzitterschap van voorzitter J. Spreutels, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de beroepen en rechtspleging a. Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 16 juni 2015 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 18 juni 2015, is beroep tot vernietiging ingesteld van de artikelen 17 tot 27 van de programmawet van 19 december 2014 (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 29 december 2014, tweede editie) door de vzw « Santhea », de cvba « Vivalia », de cvba « Intercommunale de Soins Spécialisés de Liège » (ISoSL) en de cvba « Intercommunale de Santé Publique du Pays de Charleroi », bijgestaan en vertegenwoordigd door Mr.T. Afschrift, advocaat bij de balie te Brussel. b. Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 17 juni 2015 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 18 juni 2015, is beroep tot vernietiging ingesteld van de artikelen 17, 20 tot 23, 25 en 26 van dezelfde programmawet door de cvba « Compagnie Intercommunale Liégeoise des Eaux » (C.I.L.E.), bijgestaan en vertegenwoordigd door Mr. P. Baudin, advocaat bij de balie van Waals-Brabant. c. Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 24 juni 2015 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 25 juni 2015, is beroep tot vernietiging ingesteld van de artikelen 17 tot 27 van dezelfde programmawet door de vzw « Union des Villes et Communes de Wallonie ». d. Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 25 juni 2015 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 26 juni 2015, is beroep tot vernietiging ingesteld van artikel 26, 2° tot 5°, van dezelfde programmawet door de cvba « Association intercommunale Bureau économique de la Province de Namur », de cvba « I.D.E.A. », de cvba « Association intercommunale pour le développement économique durable de la Province de Luxembourg » (IDELUX), de cvba « Intercommunale de développement des arrondissements de Tournai, Ath et des communes avoisinantes », de cvba « Intercommunale d'étude et de gestion » en de cvba « Intercommunale pour la gestion et la réalisation d'études techniques et économiques », bijgestaan en vertegenwoordigd door Mr. X. Gérard en Mr. Y. Brulard, advocaten bij de balie te Brussel. e. Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 25 juni 2015 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 26 juni 2015, is beroep tot vernietiging ingesteld van de artikelen 17 tot 27 van dezelfde programmawet door de opdrachthoudende vereniging « Ecowerf, Intergemeentelijk Milieubedrijf Oost-Brabant », de opdrachthoudende vereniging « Igean milieu en veiligheid », de opdrachthoudende vereniging « Intercommunale Ontwikkelingsmaatschappij voor de Kempen Afvalbeheer », de opdrachthoudende vereniging « Intercommunale voor huisvuilverwerking en milieuzorg Durme - Moervaart », de opdrachthoudende vereniging « Intercommunale voor vuilverwijdering en verwerking voor Veurne en Ommeland », de opdrachthoudende vereniging « Intergemeentelijke maatschappij voor openbare gezondheid in het gewest Kortrijk », de opdrachthoudende vereniging « Intergemeentelijke opdrachthoudende vereniging voor huisvuilverwerking Meetjesland », de opdrachthoudende vereniging « Intergemeentelijk samenwerkingsverband voor milieu Land van Aalst », de opdrachthoudende vereniging « Intergemeentelijke vereniging voor afvalbeheer in Gent en omstreken », de opdrachthoudende vereniging « Intergemeentelijke vereniging voor duurzaam afvalbeheer regio Mechelen », de opdrachthoudende vereniging « Intergemeentelijke vereniging voor het afvalbeheer voor Oostende en Ommeland », de opdrachthoudende vereniging « Limburg.net OV », de opdrachthoudende vereniging « Milieuzorg Roeselare-Menen, Menen », de opdrachthoudende vereniging « Milieuzorg Roeselare en Menen, Roeselare », de dienstverlenende vereniging « Dienstverlenende vereniging voor de ruimtelijke ordening en de economisch-sociale expansie van het arrondissement Leuven », de dienstverlenende vereniging « Dienstverlenende vereniging voor de ruimtelijke ordening en de economische ontwikkeling, Veneco2 », de dienstverlenende vereniging « Intercommunale grondbeleid en expansie Antwerpen-Dienstverlening », de dienstverlenende vereniging « Intercommunale maatschappij voor ruimtelijke ordening, economische expansie en reconversie van het gewest Kortrijk », de dienstverlenende vereniging « Intercommunale ontwikkelingsmaatschappij voor de Kempen », de dienstverlenende vereniging « Intergemeentelijk samenwerkingsverband van het Land van Waas », de dienstverlenende vereniging « Intergemeentelijk samenwerkingsverband voor de ruimtelijke ordening en de economische expansie van het arrondissement Halle-Vilvoorde », de dienstverlenende vereniging « Intergemeentelijk samenwerkingsverband voor ruimtelijke ordening en socio-economische expansie », de dienstverlenende vereniging « Intergemeentelijke vereniging voor ontwikkeling van het gewest Mechelen en omgeving », de dienstverlenende vereniging « West-Vlaamse intercommunale », de vzw « Vereniging van Vlaamse steden en gemeenten », de gemeente Bekkevoort, de gemeente Berlaar, de gemeente Bertem, de gemeente Bierbeek, de gemeente Bonheiden, de gemeente Boortmeerbeek, de gemeente Boutersem, de gemeente Duffel, de gemeente Geetbets, de gemeente Glabbeek, de gemeente Herent, de gemeente Hoegaarden, de gemeente Huldenberg, de gemeente Keerbergen, de gemeente Landen, de gemeente Linter, de gemeente Lubbeek, de gemeente Oud-Heverlee, de gemeente Putte, de gemeente Puurs, de gemeente Rotselaar, de gemeente Scherpenheuvel-Zichem, de gemeente Sint-Amands, de gemeente Tielt-Winge, de stad Tienen, de gemeente Tremelo en de gemeente Zoutleeuw, bijgestaan en vertegenwoordigd door Mr. B. Van Vlierden en Mr. F. Smet, advocaten bij de balie te Antwerpen. f. Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 25 juni 2015 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 29 juni 2015, is beroep tot vernietiging ingesteld van artikel 26, 2° tot 5°, van dezelfde programmawet door de cvba « Interfin », de cvba « Sibelga » en de cvba « Ores Assets », bijgestaan en vertegenwoordigd door Mr.J.-M. Degée en Mr. L. Pinte, advocaten bij de balie te Brussel. g. Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 29 juni 2015 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 30 juni 2015, is beroep tot vernietiging ingesteld van de artikelen 17 tot 27 van dezelfde programmawet door de cvba « Association intercommunale pour la collecte et la destruction des immondices de la région de Charleroi » (I.C.D.I.), bijgestaan en vertegenwoordigd door Mr. V. Vanden Acker, Mr. I. Lejeune en Mr. F. Viseur, advocaten bij de balie te Brussel. h. Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 29 juni 2015 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 30 juni 2015, is beroep tot vernietiging ingesteld van de artikelen 17 tot 27 van dezelfde programmawet door de cvba « Association intercommunale pour le Démergement et l'Epuration des communes de la Province de Liège » (A.I.D.E.), bijgestaan en vertegenwoordigd door Mr. V. Vanden Acker, Mr. I. Lejeune en Mr. F. Viseur. i. Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 29 juni 2015 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 30 juni 2015, is beroep tot vernietiging ingesteld van de artikelen 17 en 26, 2° en 4°, van dezelfde programmawet door de cvba « Association intercommunale d'Etude et d'Exploitation d'Electricité et de Gaz » (A.I.E.G.), bijgestaan en vertegenwoordigd door Mr. L. Depré en Mr. E. Gillet, advocaten bij de balie te Brussel. j. Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 29 juni 2015 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 30 juni 2015, is beroep tot vernietiging ingesteld van de artikelen 17 tot 27 van dezelfde programmawet door de cvba « Société intercommunale BEP-Environnement », bijgestaan en vertegenwoordigd door Mr.V. Vanden Acker, Mr. I. Lejeune en Mr. F. Viseur. k. Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 29 juni 2015 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 30 juni 2015, is beroep tot vernietiging ingesteld van de artikelen 17 tot 27 van dezelfde programmawet door de cvba « Intercommunale de Gestion de l'Environnement » (IPALLE), bijgestaan en vertegenwoordigd door Mr.V. Vanden Acker, Mr. I. Lejeune en Mr. F. Viseur. l. Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 29 juni 2015 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 30 juni 2015, is beroep tot vernietiging ingesteld van de artikelen 17 tot 27 van dezelfde programmawet door de cvba « Association intercommunale de traitement des déchets liégeois » (INTRADEL), bijgestaan en vertegenwoordigd door Mr.V. Vanden Acker, Mr. I. Lejeune en Mr. F. Viseur.
Die zaken, ingeschreven onder de nummers 6227, 6228, 6230, 6232, 6233, 6237, 6242, 6243, 6244, 6246, 6247 en 6248 van de rol van het Hof, werden samengevoegd. (...) II. In rechte (...) Ten aanzien van de bestreden bepalingen B.1.1. De verzoekende partijen vorderen de vernietiging van de artikelen 17 tot 27 (zaken nrs. 6227, 6230, 6233, 6242, 6243, 6246, 6247 en 6248), van de artikelen 17, 20 tot 23, 25 en 26 (zaak nr. 6228), van de artikelen 17 en 26, 2° en 4°, (zaak nr. 6244), van artikel 26, 2° tot 5°, alleen (zaak nr. 6232) en van artikel 26, 2° en 5°, alleen (zaak nr. 6237) van de programmawet van 19 december 2014.
Door artikel 180, 1°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (WIB 1992) op te heffen, schaft het bestreden artikel 17 van de wet de automatische niet-onderwerping van de intercommunales, de samenwerkingsverbanden en de projectverenigingen aan de vennootschapsbelasting af, terwijl de andere bestreden bepalingen de gevolgen regelen van de overgang ervan van de rechtspersonenbelasting naar de vennootschapsbelasting.
Overeenkomstig artikel 27 treden de artikelen 17 en 20 tot 26 in werking vanaf het aanslagjaar 2015 en zijn zij van toepassing op de boekjaren die ten vroegste op 1 juli 2015 worden afgesloten.
De artikelen 18 en 19 zijn vanaf het aanslagjaar 2015 van toepassing op de dividenden die zijn verleend of toegekend door intercommunales, samenwerkingsverbanden en projectverenigingen, zoals artikel 180, 1°, van het WIB 1992 dat bepaalde vóór de opheffing ervan bij artikel 17 van de bestreden programmawet.
B.1.2. Het bestreden artikel 17 van de programmawet bepaalt : « Artikel 180, 1°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, gewijzigd bij de wet van 22 december 2009, wordt opgeheven ».
De bestreden artikelen 18 tot 27 bepalen : «
Art. 18.In artikel 202, § 2, derde lid, van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 22 december 2009, wordt de bepaling onder het 2° opgeheven.
Art. 19.In artikel 203, § 2, van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 22 december 2009, wordt het eerste lid opgeheven.
Art. 20.Artikel 224 van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 22 december 2009, wordt opgeheven.
Art. 21.In artikel 225, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 30 juli 2013, wordt de bepaling onder het 6° opgeheven.
Art. 22.Artikel 226 van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 4 mei 1999, wordt opgeheven.
Art. 23.In artikel 235, 3°, van hetzelfde Wetboek, worden de woorden ' 221 tot 224 ' vervangen door de woorden ' 221 tot 223 '.
Art. 24.Artikel 264, eerste lid, 1°, van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 22 december 2009, wordt vervangen als volgt : ' 1° dat wordt verleend of toegekend aan de Staat, de Gemeenschappen, Gewesten, provincies, agglomeraties, federaties van gemeenten, gemeenten en openbare centra voor maatschappelijk welzijn; '.
Art. 25.In artikel 463bis, § 1, eerste lid, 1°, eerste streepje, en tweede lid, van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 30 juli 2013, worden telkens de woorden ', 226 ' opgeheven.
Art. 26.De overgang van een intercommunale, een samenwerkingsverband of een projectvereniging naar de vennootschapsbelasting vindt onder de volgende voorwaarden plaats : 1° het deel van het maatschappelijk kapitaal, van de uitgiftepremies of van de bedragen waarop ingeschreven wordt ter gelegenheid van de uitgifte van winstbewijzen, dat voorheen werkelijk werd gestort tijdens de boekjaren afgesloten voor het boekjaar dat verbonden is aan het eerste aanslagjaar waarvoor de intercommunale, het samenwerkingsverband of de projectvereniging aan de vennootschapsbelasting is onderworpen, wordt aangemerkt als gestort kapitaal in de zin van artikel 184 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, onder de voorwaarden bedoeld in het eerste en tweede lid van dit artikel;2° de voorheen gereserveerde winsten, al dan niet geïncorporeerd in kapitaal, de herwaarderingsmeerwaarden, alsmede de voorzieningen voor risico's en kosten die door de intercommunale, het samenwerkingsverband of de projectvereniging zijn geboekt in haar jaarrekening met betrekking tot boekjaren afgesloten voor het boekjaar dat verbonden is aan het eerste aanslagjaar waarvoor de intercommunale, het samenwerkingsverband of de projectvereniging aan de vennootschapsbelasting is onderworpen, worden slechts vrijgesteld voor zover is voldaan aan de voorwaarden bedoeld in artikel 190 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992;3° de kosten die werkelijk door de intercommunale, het samenwerkingsverband of de projectvereniging worden gedragen tijdens een aanslagjaar dat aanvangt vanaf de eerste dag van het aanslagjaar waarvoor de intercommunale, het samenwerkingsverband of de projectvereniging aan de vennootschapsbelasting is onderworpen en die het voorwerp hebben uitgemaakt van een voorziening voor risico's en kosten in de zin van de boekhoudwetgeving die werd aangelegd tijdens een aanslagjaar waarvoor de intercommunale, het samenwerkingsverband of de projectvereniging aan de rechtspersonenbelasting was onderworpen, zijn als beroepskosten aftrekbaar voor het aanslagjaar tijdens hetwelk zij werkelijk zijn gedragen voor zover is voldaan aan de voorwaarden van artikel 49 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992. De ten laste neming van de in het eerste lid bedoelde kosten via het aanwenden van een voorziening voor risico's en kosten voor een bedrag gelijk aan dat van die kosten, zal het voorwerp uitmaken van een verhoging van de begintoestand van de belaste reserves van het desbetreffend aanslagjaar ten belope van het bedrag van die kosten.
Elke terugname van een in het eerste lid bedoelde voorziening voor risico's en kosten, in voorkomend geval, voor een bedrag dat de werkelijk gedragen kosten waarvoor voorheen die voorziening werd aangelegd te boven gaat, blijft voor het gedeelte dat de werkelijk gedragen kosten overschrijdt slechts vrijgesteld voor zover blijft voldaan aan de voorwaarden bedoeld in artikel 190 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992; 4° definitieve verliezen op activa, die worden verwezenlijkt door de intercommunale, het samenwerkingsverband of de projectvereniging in de zin van artikel 49 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 tijdens een aanslagjaar dat aanvangt vanaf de eerste dag van het aanslagjaar vanaf wanneer de intercommunale, het samenwerkingsverband of de projectvereniging aan de vennootschapsbelasting is onderworpen en die het voorwerp hebben uitgemaakt van een waardevermindering geboekt tijdens een aanslagjaar waarvoor de intercommunale, het samenwerkingsverband of de projectvereniging aan de rechtspersonenbelasting was onderworpen, zijn als beroepskosten aftrekbaar voor het aanslagjaar gedurende hetwelk deze werden gerealiseerd. De verwezenlijking van een in het eerste lid vermeld verlies die gepaard gaat met een terugname van een waardevermindering voor een bedrag gelijk aan dat verlies, zal het voorwerp uitmaken van een verhoging van de begintoestand van de belaste reserves van het desbetreffend aanslagjaar ten belope van het bedrag van dat verlies.
Elke terugname van een in het eerste lid vermelde waardevermindering, in voorkomend geval voor een bedrag dat het definitief verlies waarvoor voorheen die waardevermindering werd geboekt te boven gaat, zal voor het gedeelte dat het definitief verwezenlijkt verlies overschrijdt, slechts vrijgesteld zijn voor zover is voldaan aan de voorwaarden bedoeld in artikel 190 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992; 5° de in hoofde van de intercommunale, het samenwerkingsverband of de projectvereniging in aanmerking te nemen afschrijvingen, min- of meerwaarden op activa worden bepaald alsof de intercommunale, het samenwerkingsverband of de projectvereniging altijd aan de vennootschapsbelasting onderworpen is geweest. Wanneer bij het onderzoek van de boekhouding over een belastbaar tijdperk voor hetwelk de intercommunale, het samenwerkingsverband of de projectvereniging aan de vennootschapsbelasting is onderworpen onderwaarderingen van activa of overwaarderingen van passiva vermeld in artikel 24, eerste lid, 4°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, worden vastgesteld, worden deze, in afwijking van artikel 361 van hetzelfde Wetboek, niet als winst van dit belastbaar tijdperk aangemerkt op voorwaarde dat de intercommunale, het samenwerkingsverband of de projectvereniging aantoont dat deze hun oorsprong vinden tijdens een belastbaar tijdperk voor hetwelk zij aan de rechtspersonenbelasting was onderworpen; 6° de door de intercommunale, het samenwerkingsverband of de projectvereniging geboekte verliezen geleden tijdens boekjaren afgesloten vóór het boekjaar dat verbonden is met het eerste aanslagjaar voor hetwelk de intercommunale, het samenwerkingsverband of de projectvereniging aan de vennootschapsbelasting is onderworpen mogen niet in mindering worden gebracht van de belastbare grondslag van aanslagjaren voor dewelke de intercommunale, het samenwerkingsverband of de projectvereniging aan de vennootschapsbelasting is onderworpen.
Art. 27.De artikelen 17 en 20 tot 26 treden in werking vanaf aanslagjaar 2015 en zijn van toepassing op de boekjaren die ten vroegste op 1 juli 2015 worden afgesloten.
De artikelen 18 en 19 zijn van toepassing vanaf aanslagjaar 2015 en zijn van toepassing op de dividenden die zijn verleend of toegekend door de in artikel 180, 1°, van hetzelfde Wetboek, zoals het bestond voor de opheffing ervan bij artikel 17, bedoelde intercommunales, samenwerkingsverbanden en projectverenigingen voor hun boekjaren afgesloten ten vroegste op 1 juli 2015.
Elke wijziging die vanaf 1 november 2014 aan de datum van afsluiting van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking voor de toepassing van het eerste en tweede lid ».
B.2. Volgens de parlementaire voorbereiding van de bestreden wet beantwoordt de opheffing, bij artikel 17 ervan, van de automatische niet-onderwerping aan de vennootschapsbelasting van de intercommunales, de samenwerkingsverbanden en de projectverenigingen aan twee doelstellingen.
Enerzijds, heeft de wetgever een eerlijke concurrentie tussen de privésector en de overheidssector willen verzekeren. Anderzijds, heeft hij een einde willen maken aan een door het Hof bij zijn arrest nr. 114/2014 van 17 juli 2014 vastgestelde discriminatie tussen de intercommunales en de autonome gemeentebedrijven.
Volgens de memorie van toelichting : « In haar regeerakkoord engageert de regering zich om het fiscaal systeem dusdanig te hervormen, te vereenvoudigen en te moderniseren, zodoende een daling van de globale fiscale en parafiscale druk te realiseren. Eén van de principes waarop deze hervorming zal steunen, is het creëren van een loyale fiscale concurrentie tussen de privésector en de overheidssector (zie Federaal Regeerakkoord d.d. 10 oktober 2014, p. 78). Het is in dit kader dat de opheffing van artikel 180, 1°, Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, dient te worden gesitueerd. Meer bepaald zullen de in dit artikel bedoelde intercommunales, samenwerkingsverbanden en projectverenigingen aan de vennootschapsbelasting worden onderworpen.
Momenteel zijn deze bedoelde intercommunales, samenwerkingsverbanden en projectverenigingen, overeenkomstig artikel 180, 1°, WIB 92 en artikel 220, 2°, WIB 92, onvoorwaardelijk vrijgesteld van de vennootschapsbelasting en aan de rechtspersonenbelasting onderworpen.
Private rechtspersonen daarentegen dienen aan te tonen dat zij geen onderneming exploiteren of zich niet met verrichtingen van winstgevende aard bezighouden, alvorens zij aan de rechtspersonenbelasting worden onderworpen. (artikelen 181, 182 en 220, 3°, WIB 92).
Teneinde de doelstellingen van de regering te realiseren, heft artikel 17 van dit ontwerp artikel 180, 1°, WIB 92 op, zodat intercommunales, samenwerkingsverbanden en projectverenigingen automatisch aan de vennootschapsbelasting worden onderworpen. Hierdoor dienen intercommunales, samenwerkingsverbanden en projectverenigingen net als andere rechtspersonen, om aanspraak te kunnen maken op de rechtspersonenbelasting, aan de voorwaarden gesteld in artikel 220, 3°, WIB 92 te voldoen.
Daarnaast heeft het Grondwettelijk Hof in [zijn] arrest nr. 114/2014 van 17 juli 2014 geoordeeld dat het niet redelijk verantwoord is om autonome gemeentebedrijven uit te sluiten van de vrijstelling van de vennootschapsbelasting voor activiteiten die, wanneer zij hetzij door de gemeente zelf, hetzij door een intercommunale, een samenwerkingsverband of een projectvereniging zouden worden uitgeoefend, wel op algemene wijze van de vennootschapsbelasting zouden zijn vrijgesteld. Door de opheffing van artikel 180, 1°, WIB 92, vermijdt artikel 17 van dit ontwerp de door dit Hof aangehaalde discriminatie. De intercommunales en de autonome gemeentebedrijven zullen wanneer zij een gelijkaardige activiteit uitoefenen op dezelfde wijze worden belast. Beiden zullen aan de vennootschapsbelasting onderworpen worden of, indien ze zich niet met verrichtingen van winstgevende aard bezighouden, aan de rechtspersonenbelasting » (Parl.
St., Kamer, 2014-2015, DOC 54-0672/001, pp. 8-9).
Die twee doelstellingen zijn herbevestigd in het verslag uitgebracht namens de commissie voor de Financiën en de Begroting : « Om geen afbreuk te doen aan de eerlijke concurrentie tussen de privésector en de overheidssector zullen de intercommunale verenigingen die handelsactiviteiten uitoefenen, vanaf aanslagjaar 2015 aan de vennootschapsbelasting worden onderworpen, wanneer hun boekjaar wordt gesloten vanaf 1 juli 2015. In het voorliggende ontwerp van programmawet is tevens in een overgangsregeling voorzien voor de fiscale behandeling van het maatschappelijk kapitaal, de voorheen gereserveerde winsten, de beroepskosten, de verliezen op activa, de afschrijvingen en de min- of meerwaarden. Deze overgangsregeling is gebaseerd op de regeling die in 2005 werd uitgewerkt voor de overgang van bpost (De Post) naar de vennootschapsbelasting » (ibid., DOC 54-0672/009, p. 6).
In antwoord op verscheidene vragen gesteld door de leden van de commissie, heeft de minister van Financiën op het volgende gewezen : « 1° De ontworpen regeling wil de oneerlijke concurrentie bestrijden. 2° Veel intercommunales zijn gemengde intercommunales, met andere woorden met participaties van de privésector, zodat zeker niet altijd van zuivere openbare dienstverlening kan worden gesproken.3° Het is inderdaad zo dat veel gemeenten een belangrijke rol vervullen als investeerders zodat ze met de nodige finesse behandeld zullen worden.4° Niet alle intercommunales zullen krachtens deze programmawet aan de vennootschapsbelasting worden onderworpen.Hun uitsluiting is evenwel niet meer, zoals in het verleden, automatisch. Thans zal worden bekeken of ze commerciële activiteiten uitoefenen. Alleen in dat geval zullen ze aan de vennootschapsbelasting worden onderworpen. 5° Wat de inwerkingtreding betreft : bij de meeste intercommunales vallen boek- en kalenderjaar samen.De nieuwe regels zullen gelden voor het boekjaar 2015, niet voor het boekjaar 2014. Wat het aanslagjaar 2015 betreft, zullen die intercommunales in aanmerking komen die afsluiten na 1 juli 2015. Dit is bij het overgrote deel van de intercommunales evenwel niet het geval. 6° Onder toepassing van de regeling vallen die intercommunales die als onderneming functioneren of die winstgevende activiteiten hebben.Hun juridische vorm speelt hierbij geen rol. Veel privéziekenhuizen vallen aldus onder de rechtspersonenbelasting. 7° Wanneer gemeenten willen samenwerken hebben ze de keuze een vzw of een vennootschap te vormen.Qua fiscale behandeling zal evenwel de aard van hun activiteiten de doorslag geven, niet hun juridische vorm. [...] De minister herhaalt evenwel dat het enige wat nu beoogd wordt, de afschaffing van een bestaande uitzondering is. Er wordt geen nieuwe regeling ingevoerd. De bestaande regeling, die misschien niet altijd een ja of neen-antwoord geeft op een loutere beschrijving van een activiteit zoals voorgesteld door diverse sprekers, is gekend en stabiel, en wordt reeds decennia lang toegepast door de vzw's. Welnu, die algemene regels (zie onder meer de artikelen 220 en 181 van het WIB 92) worden van toepassing gemaakt op de intercommunales » (ibid., DOC 54-0672/009, pp. 27, 28 en 30).
B.3.1. Artikel 86 van de programmawet van 10 augustus 2015 heeft artikel 180, 1°, van het WIB 1992 hersteld voor intercommunales, samenwerkingsverbanden en projectverenigingen, autonome gemeentebedrijven en voor verenigingen die, in het kader van hun maatschappelijk doel, hoofdzakelijk een ziekenhuis zoals gedefinieerd in artikel 2 van de gecoördineerde wet van 10 juli 2008 « op de ziekenhuizen en andere verzorgingsinrichtingen », uitbaten of die een instelling die oorlogsslachtoffers, mindervaliden, bejaarden, beschermde minderjarigen of behoeftigen bijstaat, uitbaten.
Dat artikel bepaalt : « In artikel 180 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, laatst gewijzigd bij de programmawet van 19 december 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de bepaling opgenomen onder 1°, opgeheven bij de programmawet van 19 december 2014, wordt hersteld als volgt : ' 1° in het tweede lid bedoelde intercommunales, samenwerkingsverbanden, projectverenigingen, autonome gemeentebedrijven en verenigingen die, in het kader van hun maatschappelijk belang, hoofdzakelijk : - een ziekenhuis zoals gedefinieerd in artikel 2 van de gecoördineerde wet van 10 juli 2008 op de ziekenhuizen en andere verzorgingsinrichtingen, uitbaten;of - een instelling die oorlogsslachtoffers, mindervaliden, bejaarden, beschermde minderjarigen of behoeftigen bijstaat, uitbaten; '; 2° het artikel wordt aangevuld met een lid luidende : ' De in het eerste lid, 1° bedoelde intercommunales, samenwerkingsverbanden, projectverenigingen, autonome gemeentebedrijven en verenigingen zijn : a) intercommunales beheerst door de wet van 22 december 1986 betreffende de intercommunales;b) intercommunales beheerst door het decreet van het Waalse Gewest van 19 juli 2006 tot wijziging van Boek V van het eerste deel van het Wetboek van de plaatselijke democratie en de decentralisatie en betreffende de wijzen van samenwerking tussen gemeenten;c) samenwerkingsverbanden, met uitzondering van interlokale verenigingen, beheerst door het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 6 juli 2001 houdende de intergemeentelijke samenwerking;d) projectverenigingen beheerst door het decreet van het Waalse Gewest van 19 juli 2006 tot wijziging van Boek V van het eerste deel van het Wetboek van de plaatselijke democratie en de decentralisatie en betreffende de wijzen van samenwerking tussen gemeenten;e) autonome gemeentebedrijven beheerst door de nieuwe gemeentewet van 24 juni 1988;f) autonome gemeentebedrijven beheerst door het gemeentedecreet van de Vlaamse Gemeenschap van 15 juli 2005;g) de verenigingen beheerst door hoofdstuk XII van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn;h) de verenigingen beheerst door titel VIII van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 19 december 2008 betreffende de organisatie van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn.' ».
B.3.2. Daarenboven worden bij dezelfde programmawet van 10 augustus 2015 verscheidene bepalingen die bij de bestreden wet zijn opgeheven, hersteld en worden andere bepalingen gewijzigd of ingetrokken.
Zo bepalen de artikelen 87 tot 93 : «
Art. 87.Artikel 202, § 2, derde lid, 2°, van hetzelfde Wetboek, opgeheven bij de programmawet van 19 december 2014, wordt hersteld in de volgende lezing : ' 2° die worden verleend of toegekend door de in artikel 180, 1°, bedoelde intercommunales, samenwerkingsverbanden, projectverenigingen, autonome gemeentebedrijven en verenigingen; '.
Art. 88.Artikel 203, § 2, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, opgeheven bij de programmawet van 19 december 2014, wordt hersteld in de volgende lezing : ' § 2. Paragraaf 1, eerste lid, 1°, is niet van toepassing op dividenden die worden verleend of toegekend door de in artikel 180, 1°, bedoelde intercommunales, samenwerkingsverbanden, projectverenigingen, autonome gemeentebedrijven en verenigingen. '.
Art. 89.In artikel 222 van hetzelfde Wetboek, laatst gewijzigd bij de wet van 11 december 2008, worden de woorden ' artikel 220, 3° ' vervangen door de woorden ' de artikelen 180, 1°, en 220, 3° '.
Art. 90.Artikel 224 van hetzelfde Wetboek, opgeheven bij de programmawet van 19 december 2014, wordt hersteld in de volgende lezing : '
Art. 224.De in artikel 180, 1°, bedoelde intercommunales, samenwerkingsverbanden, projectverenigingen, autonome gemeentebedrijven en verenigingen zijn eveneens belastbaar op het totale bedrag van de sommen toegekend als dividenden aan enige vennootschap of andere rechtspersoon, met uitzondering van die toegekend aan de Staat, de gemeenschappen, de gewesten, de provincies, de agglomeraties, de federaties van gemeenten, de gemeenten en de openbare centra voor maatschappelijk welzijn. '.
Art. 91.De artikelen 21 tot 23 en 25 van de programmawet van 19 december 2014 worden ingetrokken.
Art. 92.Artikel 26 van de programmawet van 19 december 2014 wordt vervangen als volgt : '
Art. 26.De overgang van een intercommunale, een samenwerkingsverband of een projectvereniging, naar de vennootschapsbelasting vindt onder de volgende voorwaarden plaats : 1° het deel van het maatschappelijk kapitaal, van de uitgiftepremies of van de bedragen waarop ingeschreven wordt ter gelegenheid van de uitgifte van winstbewijzen, dat voorheen werkelijk werd gestort tijdens de boekjaren afgesloten voor het boekjaar dat verbonden is aan het eerste aanslagjaar waarvoor de intercommunale, het samenwerkingsverband of de projectvereniging aan de vennootschapsbelasting is onderworpen, wordt aangemerkt als gestort kapitaal in de zin van artikel 184 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, onder de voorwaarden bedoeld in het eerste en tweede lid van dit artikel;2° de voorheen gereserveerde winsten, al dan niet geïncorporeerd in kapitaal, en de voorzieningen voor risico's en kosten die door de intercommunale, het samenwerkingsverband of de projectvereniging zijn geboekt in de jaarrekening met betrekking tot het boekjaar afgesloten voor het boekjaar dat verbonden is aan het eerste aanslagjaar waarvoor de intercommunale, het samenwerkingsverband of de projectvereniging aan de vennootschapsbelasting is onderworpen, worden als reeds belaste reserves beschouwd;3° de herwaarderingsmeerwaarden en de kapitaalsubsidies die door de intercommunale, het samenwerkingsverband of de projectvereniging zijn geboekt in de jaarrekening met betrekking tot het boekjaar afgesloten voor het boekjaar dat verbonden is aan het eerste aanslagjaar waarvoor de intercommunale, het samenwerkingsverband of de projectvereniging aan de vennootschapsbelasting is onderworpen, worden slechts vrijgesteld voor zover ze op één of meer afzonderlijke rekeningen van het passief geboekt blijven en niet tot grondslag dienen voor enige beloning of toekenning;4° de kosten die werkelijk door de intercommunale, het samenwerkingsverband of de projectvereniging worden gedragen tijdens een aanslagjaar dat aanvangt vanaf de eerste dag van het aanslagjaar waarvoor de intercommunale, het samenwerkingsverband of de projectvereniging aan de vennootschapsbelasting is onderworpen en die het voorwerp hebben uitgemaakt van een voorziening voor risico's en kosten in de zin van de boekhoudwetgeving die werd aangelegd tijdens een aanslagjaar waarvoor de intercommunale, het samenwerkingsverband of de projectvereniging aan de rechtspersonenbelasting was onderworpen, zijn als beroepskosten aftrekbaar voor het aanslagjaar tijdens hetwelk zij werkelijk zijn gedragen voor zover is voldaan aan de voorwaarden van artikel 49 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992;5° definitieve verliezen op activa, die worden verwezenlijkt door de intercommunale, het samenwerkingsverband of de projectvereniging in de zin van artikel 49 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 tijdens een aanslagjaar waarvoor de intercommunale, het samenwerkingsverband of de projectvereniging aan de vennootschapsbelasting is onderworpen en die het voorwerp hebben uitgemaakt van een waardevermindering geboekt tijdens een aanslagjaar waarvoor de intercommunale, het samenwerkingsverband of de projectvereniging aan de rechtspersonenbelasting was onderworpen, zijn als beroepskosten aftrekbaar voor het aanslagjaar gedurende hetwelk deze werden gerealiseerd;6° de in hoofde van de intercommunale, het samenwerkingsverband of de projectvereniging in aanmerking te nemen afschrijvingen, min- of meerwaarden op activa worden bepaald alsof de intercommunale, het samenwerkingsverband of de projectvereniging altijd aan de vennootschapsbelasting onderworpen is geweest;7° de door de intercommunale, het samenwerkingsverband of de projectvereniging voorheen geleden verliezen die zijn geboekt in de jaarrekening met betrekking tot het boekjaar afgesloten voor het boekjaar dat verbonden is aan het eerste aanslagjaar waarvoor de intercommunale, het samenwerkingsverband of de projectvereniging aan de vennootschapsbelasting is onderworpen, mogen niet in rekening worden gebracht voor de bepaling van de belastbare grondslag van aanslagjaren voor dewelke de intercommunale, het samenwerkingsverband of de projectvereniging aan de vennootschapsbelasting is onderworpen. Elke terugname van een in het eerste lid vermelde waardevermindering zal, in voorkomend geval, het voorwerp uitmaken van een verhoging van de begintoestand van de belaste reserves van het desbetreffende aanslagjaar ten belope van het bedrag van deze terugname.
Wanneer bij het onderzoek van de boekhouding over een belastbaar tijdperk voor hetwelk de intercommunale, het samenwerkingsverband of de projectvereniging aan de vennootschapsbelasting is onderworpen, onderwaarderingen van activa of overwaarderingen van passiva vermeld in artikel 24, eerste lid, 4°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, worden vastgesteld, worden deze, in afwijking van artikel 361 van hetzelfde Wetboek, niet als winst van dit belastbaar tijdperk aangemerkt op voorwaarde dat de intercommunale, het samenwerkingsverband of de projectvereniging aantoont dat deze hun oorsprong vinden tijdens een belastbaar tijdperk voor hetwelk zij aan de rechtspersonenbelasting was onderworpen. '.
Art. 93.De artikelen 86 en 89 tot 91 treden in werking vanaf aanslagjaar 2015 en zijn van toepassing op de boekjaren die ten vroegste op 1 augustus 2015 worden afgesloten.
De artikelen 87 en 88 zijn van toepassing vanaf aanslagjaar 2015 op de dividenden die zijn verleend of toegekend door de intercommunales, samenwerkingsverbanden, projectverenigingen, autonome gemeentebedrijven en verenigingen bedoeld in artikel 180, 1°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, voor hun boekjaren afgesloten ten vroegste op 1 augustus 2015 ».
Die wijzigingen maken niet het voorwerp uit van de beroepen die te dezen zijn ingesteld. Daarentegen zouden sommige daarvan een weerslag kunnen hebben op het onderwerp van die beroepen. In die mate wordt daarmee rekening gehouden.
Ten aanzien van de afstanden B.4.1. Bij aangetekende brief van 11 februari 2016 hebben de verzoekende partijen in de zaak nr. 6227 het Hof laten weten dat zij afstand doen van hun beroep, in zoverre dat voor hen zonder voorwerp is geworden ingevolge de wijzigingen die bij het voormelde artikel 86 van de programmawet van 10 augustus 2015 zijn aangebracht in artikel 180 van het WIB 1992.
B.4.2. Bij aangetekende brieven, respectievelijk van 14 april 2016 (zaak nr. 6242), van 31 maart 2016 (zaken nrs. 6243 en 6246), van 14 april 2016 (zaak nr. 6248) en van 7 oktober 2016 (zaak nr. 6228), hebben de verzoekende partijen in die zaken het Hof laten weten dat zij afstand doen van hun beroepen, in zoverre die voor hen zonder voorwerp zijn geworden, aangezien zij alle een beslissing van de Dienst voorafgaande beslissingen van de FOD Financiën hebben ontvangen waarin wordt bevestigd dat zij aan de rechtspersonenbelasting onderworpen blijven.
B.5. Niets verzet zich ertegen dat het Hof die afstanden toewijst.
Ten aanzien van het voorwerp van de beroepen B.6.1. De Ministerraad gaat ervan uit dat de verzoekende partijen er geen belang bij hebben de vernietiging te vorderen van artikel 26 van de bestreden programmawet, aangezien artikel 26 volledig vervangen is bij het voormelde artikel 92 van de programmawet van 10 augustus 2015.
Hij betoogt in essentie dat aangezien de bestreden bepaling nooit kon worden toegepast, de verzoekende partijen niet ongunstig konden worden geraakt door de bepaling die, tot de vervanging ervan bij artikel 92 van de programmawet van 10 augustus 2015, de overgang naar de vennootschapsbelasting regelde van de in het bestreden artikel 17 van de programmawet van 19 december 2014 beoogde intercommunales, samenwerkingsverbanden en projectverenigingen.
B.6.2. Artikel 92 van de programmawet van 10 augustus 2015, dat artikel 26 heeft vervangen, is, bij gebrek aan uitdrukkelijke andersluidende bepaling, tien dagen na de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad, dat wil zeggen op 28 augustus 2015, in werking getreden. Gelet op de datum van inwerkingtreding van de programmawet van 19 december 2014 en in het bijzonder van artikel 26 ervan, op de wijziging ervan en op de gedeeltelijke vervanging ervan bij de programmawet van 10 augustus 2015 en gelet ook op het feit dat geen enkele intercommunale haar rekeningen heeft afgesloten tussen 1 juli en 28 augustus 2015, is artikel 26 van de bestreden programmawet op geen enkele intercommunale, geen enkel samenwerkingsverband of geen enkele projectvereniging toegepast, aangezien artikel 27 van dezelfde wet bij de programmawet van 10 augustus 2015 niet is gewijzigd.
Daaruit volgt dat de verzoekende partijen geen actueel belang hebben bij de vernietiging van een bepaling die geen rechtsgevolgen heeft gehad. De verzoekende partijen zouden enkel nog belang hebben in geval van vernietiging van artikel 92 van de programmawet van 10 augustus 2015. Daaruit volgt dat zij hun belang bij het beroep, in zoverre het gericht is tegen artikel 26 van de bestreden wet pas definitief zullen verliezen, indien de beroepen tegen artikel 92 van de programmawet van 10 augustus 2015 in de samengevoegde zaken nrs.6339 en volgende door het Hof niet worden ingewilligd. In geval van vernietiging van dat artikel zou artikel 26 van de bestreden programmawet, dat artikel 92 van de programmawet van 10 augustus 2015 heeft vervangen, immers opnieuw van kracht zijn.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid B.7.1. De Ministerraad werpt een eerste reeks excepties van onontvankelijkheid van de beroepen op die zijn afgeleid uit het feit dat alle intercommunales, samenwerkingsverbanden of projectverenigingen (zaken nrs. 6237, 6244, 6247, de eerste 24 verzoekende partijen in de zaak nr. 6233) geen belang hebben om in rechte op te treden. Hij stelt dat, aangezien de onderwerping van die verzoekende partijen aan de vennootschapsbelasting waarin voortaan is voorzien bij het bestreden artikel 17 niet automatisch is, die partijen door de bestreden norm slechts ongunstig worden geraakt indien wordt aangetoond dat zij een echte handelsonderneming exploiteren of zich met verrichtingen van winstgevende aard bezighouden.
B.7.2. De intercommunales, samenwerkingsverbanden of projectverenigingen, waarvan verscheidene zijn opgericht in de vorm van handelsvennootschappen, waren, vóór de aanneming van de bestreden bepalingen van de programmawet van 19 december 2014, alle onderworpen aan de rechtspersonenbelasting. Zonder dat het nodig is de fiscale last te berekenen die voor elk van hen wordt veroorzaakt door het bestreden artikel 17, dient te worden vastgesteld dat die bepaling alsook de andere bepalingen die hun aanslagstelsel wijzigen hun financiële situatie rechtstreeks en ongunstig raken of kunnen raken.
Zij doen derhalve blijken van het vereiste belang om voor het Hof in rechte te treden.
B.7.3. De Ministerraad werpt voorts een exceptie van onontvankelijkheid op van het beroep ingediend door de vzw « Union des Villes et Communes de Wallonie » in de zaak nr. 6230, alsook dat van de vijfentwintigste verzoekende partij, de vzw « Vereniging van Vlaamse steden en gemeenten », en dat van de zesentwintig Vlaamse gemeenten in de zaak nr. 6233.
De beroepen in de zaken nrs. 6230 en 6233 hebben betrekking op dezelfde bepalingen en steunen op middelen die soortgelijk zijn aan de middelen opgeworpen in de zaken nrs. 6237, 6244 en 6247. Aangezien de eerste vierentwintig verzoekende partijen in de zaak nr. 6233 doen blijken van een actueel belang bij de vernietiging van de artikelen 17 tot 25 van de programmawet van 19 december 2014, is het niet nodig dat het Hof zich uitspreekt over de ontvankelijkheid van de andere beroepen tegen diezelfde bepalingen.
Ten aanzien van de volgorde van het onderzoek van de middelen B.8. Het onderzoek van de overeenstemming van de bestreden artikelen 17 tot 25 van de programmawet van 19 december 2014 met de bevoegdheidverdelende regels dient in de regel het onderzoek van de bestaanbaarheid van die bepalingen met de door de verzoekende partijen aangevoerde artikelen 10, 11 en 172 van de Grondwet vooraf te gaan.
Het Hof onderzoekt dan ook in de eerste plaats het eerste middel in de zaak nr. 6233 en het tweede onderdeel van het eerste middel in de zaak nr. 6244 alsook het eerste middel in de zaak nr. 6247.
Ten aanzien van de bevoegdheidsverdeling B.9.1. Het tweede onderdeel van het eerste middel in de zaak nr. 6244 is afgeleid uit de schending, door artikel 17 van de bestreden wet, van artikel 6, § 1, VII, eerste lid, a) en b), van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, alsook van het beginsel van de federale loyauteit, gewaarborgd bij artikel 143, § 1, van de Grondwet, volgens hetwelk een entiteit van de federale Staat de uitoefening van de bevoegdheden van een andere entiteit niet moeilijk of onmogelijk mag maken. De verzoekende partij betoogt in essentie dat artikel 17 de opdracht van de elektriciteits- en gasdistributienetbeheerders en die van de regionale regulatoren op tariefvlak onmogelijk uit te voeren zou maken en is van mening dat de wetgever rekening had moeten houden met de bijzondere aard van de opdracht die zij uitvoert in het kader van een door de Staat gewild monopolie, namelijk het beheer van een elektriciteitsdistributienet.
B.9.2. Artikel 6, § 1, VII, eerste lid, a) en b), van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 bepaalt : « De aangelegenheden bedoeld in artikel 39 van de Grondwet zijn : [...] VII. Wat het energiebeleid betreft : De gewestelijke aspecten van de energie, en in ieder geval : a) De distributie en het plaatselijke vervoer van elektriciteit door middel van netten waarvan de nominale spanning lager is dan of gelijk is aan 70 000 volt, met inbegrip van de distributienettarieven voor elektriciteit, met uitzondering van de tarieven van de netten die een transmissiefunctie hebben en die uitgebaat worden door dezelfde beheerder als het transmissienet;b) De openbare gasdistributie, met inbegrip van de nettarieven voor de openbare distributie van gas, met uitzondering van de tarieven van de netwerken die ook een aardgasvervoersfunctie hebben en die worden uitgebaat door dezelfde beheerder als het aardgasvervoersnet;».
B.9.3. Artikel 143, § 1, van de Grondwet bepaalt : « Met het oog op het vermijden van de belangenconflicten nemen de federale Staat, de gemeenschappen, de gewesten en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, in de uitoefening van hun respectieve bevoegdheden, de federale loyauteit in acht ».
B.10.1. Het beginsel van de federale loyauteit houdt blijkens de parlementaire voorbereiding van artikel 143, § 1, van de Grondwet voor de federale overheid en voor de deelgebieden de verplichting in om, wanneer zij hun bevoegdheden uitoefenen, het evenwicht van de federale constructie in haar geheel niet te verstoren; het betekent meer dan het uitoefenen van bevoegdheden : het geeft aan in welke geest dat moet geschieden (Parl. St., Senaat, B.Z. 1991-1992, nr. 100-29/2).
B.10.2. Het beginsel van de federale loyauteit, in samenhang gelezen met het redelijkheids- en evenredigheidsbeginsel, betekent dat elke wetgever ertoe gehouden is, in de uitoefening van zijn eigen bevoegdheid, erover te waken dat door zijn optreden de uitoefening van de bevoegdheden van de andere wetgevers niet onmogelijk of overdreven moeilijk wordt gemaakt.
B.10.3. De bestreden bepalingen van de programmawet van 19 december 2014 wijzigen de fiscale regelgeving die van toepassing is op alle intercommunales, samenwerkingsverbanden en projectverenigingen die een handelsactiviteit uitoefenen.
Ook al kan de bestreden regelgeving van toepassing zijn op een intercommunale die, onder andere de exploitatie van openbare diensten inzake productie, aankoop, transmissie en distributie van elektriciteit ten doel heeft, zij wijzigt geenszins de bevoegdheid die bij het voormelde artikel 6, § 1, VII, eerste lid, a) en b), van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 aan de gewesten is toegekend en doet geenszins afbreuk eraan.
B.10.4. De bestreden bepalingen behoren tot het gebied van het fiscaal recht, waarvoor de federale wetgever bevoegd is overeenkomstig artikel 170, § 1, van de Grondwet.
De bestreden bepalingen bevatten geen regelgeving met betrekking tot de distributie of het plaatselijke vervoer van elektriciteit of gas; zij hebben als enig doel de fiscale regeling te wijzigen die van toepassing is op alle intercommunales, samenwerkingsverbanden en projectverenigingen die een handelsactiviteit uitoefenen, zonder acht te slaan op de bijzondere aard van die activiteit.
B.10.5. Daaruit volgt dat de wijziging, door de federale wetgever, van de desbetreffende bepalingen de uitoefening van de bevoegdheden van de gewestwetgevers niet onmogelijk of overdreven moeilijk maakt.
Dat onderdeel van het eerste middel in de zaak nr. 6244 is niet gegrond.
B.11. Het eerste middel in de zaak nr. 6233 alsook het eerste middel in de zaak nr. 6247 zijn afgeleid uit de schending van het beginsel van de federale loyauteit, in samenhang gelezen met artikel 162 van de Grondwet en met artikel 6, § 1, VIII, eerste lid, 8°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen.
De verzoekende partijen verwijten de federale wetgever in essentie dat hij zich op onevenredige wijze mengt in de bevoegdheden die aan de gewesten zijn toegekend inzake de vereniging van gemeenten en de financiering van de intercommunales.
B.12.1. Artikel 6, § 1, VIII, eerste lid, 8°, 9° en 10°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen bepaalt : « De aangelegenheden bedoeld in artikel 39 van de Grondwet zijn : [...] VIII. Wat de ondergeschikte besturen betreft : [...] 8° de verenigingen van provincies, bovengemeentelijke besturen en gemeenten tot nut van het algemeen, met uitzondering van het door de wet georganiseerde specifiek toezicht inzake brandbestrijding;9° de algemene financiering van de gemeenten, de agglomeraties en federaties van gemeenten, de bovengemeentelijke besturen en de provincies;10° de financiering van de opdrachten uit te voeren door de gemeenten, de agglomeraties en federaties van gemeenten, de bovengemeentelijke besturen, de provincies en door andere publiekrechtelijke rechtspersonen in de tot de bevoegdheid van de gewesten behorende aangelegenheden, behalve wanneer die opdrachten betrekking hebben op een aangelegenheid waarvoor de federale overheid of de gemeenschappen bevoegd zijn;».
B.12.2. Artikel 162, vierde lid, van de Grondwet bepaalt : « Ter uitvoering van een wet, aangenomen met de in artikel 4, laatste lid, bepaalde meerderheid, regelt het decreet of de in artikel 134 bedoelde regel de voorwaarden waaronder en de wijze waarop verscheidene provincies, verscheidene bovengemeentelijke besturen of verscheidene gemeenten zich met elkaar kunnen verstaan of zich kunnen verenigen. Evenwel kan aan verscheidene provincieraden, aan verscheidene raden van bovengemeentelijke besturen of aan verscheidene gemeenteraden niet worden toegestaan samen te beraadslagen ».
B.12.3. Met toepassing van artikel 162, vierde lid, van de Grondwet heeft het voormelde artikel 6, § 1, VIII, eerste lid, 8°, aan de gewesten, die bevoegd zijn met betrekking tot de ondergeschikte besturen, de bevoegdheid toegewezen om de aangelegenheid van de verenigingen van gemeenten tot nut van het algemeen te regelen.
De bestreden bepalingen, die betrekking hebben op de fiscale regeling voor de intercommunales, doen geen afbreuk aan de bevoegdheid die aan de gewesten is toegewezen om de voorwaarden te bepalen waaronder en de wijze vast te leggen waarop de gemeenten zich verenigen, overeenkomstig artikel 162, vierde lid, van de Grondwet. Daarenboven beletten de bestreden bepalingen de gemeenten niet, en dwingen zij hen evenmin ertoe, zich te verenigen, waarbij het enige gevolg dat eruit kan voortvloeien is dat de gemeenten die ervoor kiezen zich te verenigen zowel de gewestwetgeving met betrekking tot de voorwaarden voor die vereniging als de federale wetgeving met betrekking tot hun fiscale regeling in acht moeten nemen, zoals dat steeds het geval is geweest.
B.12.4. De uitoefening van de gewestbevoegdheden inzake financiering van de gemeenten (artikel 6, § 1, VIII, eerste lid, 9°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen) alsook inzake financiering van de door hen of door andere publiekrechtelijke rechtspersonen uit te voeren opdrachten (artikel 6, § 1, VIII, eerste lid, 10°, van dezelfde bijzondere wet) wordt evenmin door de bestreden bepalingen belemmerd. Ook al kunnen die laatste de fiscale last verhogen voor de intercommunales die daadwerkelijk aan de vennootschapsbelasting zullen worden onderworpen, zij doen op zich geen afbreuk aan de bevoegdheid die aan de gewesten is toegewezen inzake financiering van de ondergeschikte besturen.
B.12.5. Ten aanzien van de door de beide verzoekende partijen verweten schending van het bij artikel 143, § 1, van de Grondwet gewaarborgde beginsel van de federale loyauteit, maken, om dezelfde redenen als die welke in B.10.4 zijn vermeld, de bestreden bepalingen de uitoefening van de bevoegdheden van de gewestwetgevers niet onmogelijk of overdreven moeilijk.
Het eerste middel in de zaak nr. 6233 alsook het eerste middel in de zaak nr. 6247 zijn niet gegrond.
Ten aanzien van het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie B.13. Het eerste onderdeel van het enige middel in de zaak nr. 6230, het eerste middel in de zaak nr. 6232, het tweede middel in de zaak nr. 6233, het eerste middel in de zaak nr. 6244 en het tweede middel in de zaak nr. 6247 zijn afgeleid uit de schending, door de artikelen 17 tot 27 van de bestreden programmawet, van de artikelen 10, 11 en 172 van de Grondwet.
De verzoekende partijen verwijten de wetgever dat hij de intercommunales, de samenwerkingsverbanden en de projectverenigingen aan de vennootschapsbelasting heeft onderworpen en dat hij aldus een verschil in behandeling heeft ingevoerd tussen hen en de gemeenten, die aan de rechtspersonenbelasting onderworpen blijven, terwijl zowel de ene als de andere optreden met het oog op het algemeen belang.
In de zaken nrs. 6233 en 6244 verwijten de verzoekende partijen de wetgever in het bijzonder dat hij de vennootschappen, opgericht in de vorm van een handelsvennootschap die een onderneming exploiteren of zich met verrichtingen van winstgevende aard bezighouden, en de intercommunales die, ook al hebben zij de vorm van een handelsvennootschap, geen winstgevende activiteit uitoefenen, op identieke wijze behandelt.
In de zaken nrs. 6233 en 6247 voegen de verzoekende partijen daaraan toe dat de bestreden bepalingen een onverantwoord verschil in behandeling zouden doen ontstaan tussen de gemeenten die ervoor kiezen zelf bepaalde opdrachten van algemeen belang uit te voeren, inclusief in hun eigen bedrijven, en diegene die ervoor kiezen zich te verenigen om een opdracht aan een intercommunale toe te vertrouwen. Die partijen verwijten de wetgever ook dat hij de intercommunales, samenwerkingsverbanden en projectverenigingen en de privaatrechtelijke rechtspersonen die alle aan de vennootschapsbelasting zijn onderworpen, op identieke wijze behandelt terwijl de intercommunales, samenwerkingsverbanden en projectverenigingen aan openbaredienstverplichtingen zijn onderworpen.
Ten slotte betoogt de verzoekende partij in de zaak nr. 6244 dat zij in haar hoedanigheid van beheerder van een net voor de transmissie en de distributie van elektriciteit een openbare dienst uitoefent die sinds de liberalisering van de elektriciteits- en gasmarkt het voorwerp uitmaakt van een monopolie, en dat zij dus niet in concurrentie kan treden met de privésector.
B.14. Het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie sluit niet uit dat een verschil in behandeling tussen bepaalde categorieën van personen wordt ingesteld, voor zover dat verschil op een objectief criterium berust en het redelijk verantwoord is. Dat beginsel verzet zich overigens ertegen dat categorieën van personen die zich ten aanzien van de aangevochten maatregel in wezenlijk verschillende situaties bevinden, op identieke wijze worden behandeld, zonder dat daarvoor een redelijke verantwoording bestaat.
Het bestaan van een dergelijke verantwoording moet worden beoordeeld rekening houdend met het doel en de gevolgen van de betwiste maatregel en met de aard van de ter zake geldende beginselen; het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie is geschonden wanneer vaststaat dat geen redelijk verband van evenredigheid bestaat tussen de aangewende middelen en het beoogde doel.
B.15. De aangeklaagde verschillen in behandeling en gelijke behandelingen bekritiseren de keuze voor het criterium van de aard van de betrokken rechtspersonen om de automatische onderwerping van de intercommunale structuren aan de rechtspersonenbelasting af te schaffen. Voortaan zijn, net zoals de privaatrechtelijke rechtspersonen die winstgevende activiteiten uitoefenen, de intercommunales, samenwerkingsverbanden en projectverenigingen aan de vennootschapsbelasting onderworpen, terwijl de gemeenten (artikel 220, 1°, van het WIB 1992) die dezelfde activiteiten uitoefenen, en sommige andere publiekrechtelijke rechtspersonen, zoals de maatschappijen voor openbaar vervoer (artikel 180, 6° tot 8°, en 12°, van hetzelfde Wetboek), de waterzuiveringsmaatschappijen (artikel 180, 9°, van hetzelfde Wetboek) of de autonome havens (artikel 180, 2°, van hetzelfde Wetboek), aan de rechtspersonenbelasting onderworpen blijven (artikel 220, 2°, van hetzelfde Wetboek).
Het criterium van onderscheid is objectief : het berust op het hebben van een intercommunale structuur, en het beoogt, zonder onderscheid, de intercommunales, de samenwerkingsverbanden en de projectverenigingen.
B.16. Zoals is vermeld in B.2 streefde de wetgever met de bestreden bepalingen een dubbele doelstelling na : enerzijds, de oneerlijke concurrentie tussen de overheid en de privésector bestrijden en, anderzijds, de door het Hof bij zijn arrest nr. 114/2014 van 17 juli 2014 afgekeurde discriminatie tussen, enerzijds, de autonome gemeentebedrijven, die aan de vennootschapsbelasting zijn onderworpen, en, anderzijds, de intercommunales, die aan de rechtspersonenbelasting zijn onderworpen, te verhelpen.
B.17. Vóór de wijziging ervan bij het bestreden artikel 17 van de programmawet van 19 december 2014 bepaalde artikel 180, 1°, van het WIB 1992, zoals aangevuld bij artikel 36 van de wet van 22 december 2009 houdende fiscale en diverse bepalingen : « Aan de vennootschapsbelasting zijn niet onderworpen : 1° intercommunales beheerst door de wet van 22 december 1986 betreffende de intercommunales, alsmede intercommunales beheerst door het decreet van het Waalse Gewest van 5 december 1996 betreffende de Waalse intercommunales, samenwerkingsverbanden, met uitzondering van interlokale verenigingen, beheerst door het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 6 juli 2001 houdende de intergemeentelijke samenwerking, en de projectverenigingen beheerst door het decreet van het Waalse Gewest van 19 juli 2006 tot wijziging van Boek V van het eerste deel van het Wetboek van de plaatselijke democratie en de decentralisatie en betreffende de wijzen van samenwerking tussen gemeenten ». Vóór de wijziging ervan bij de wet van 18 december 2015 houdende fiscale en diverse bepalingen, bepaalde artikel 220 van het WIB 1992 : « Aan de rechtspersonenbelasting zijn onderworpen : 1° de Staat, de Gemeenschappen, de Gewesten, de provincies, de agglomeraties, de federaties van gemeenten, de gemeenten, de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, de openbare kerkelijke instellingen en de polders en wateringen;2° de rechtspersonen die ingevolge artikel 180, niet aan de vennootschapsbelasting zijn onderworpen;3° de rechtspersonen die in België hun maatschappelijke zetel, hun voornaamste inrichting of hun zetel van bestuur of beheer hebben en geen onderneming exploiteren of zich niet met verrichtingen van winstgevende aard bezighouden, of ingevolge artikel 181 en 182, niet aan de vennootschapsbelasting zijn onderworpen ». B.18. Het komt de fiscale wetgever toe de grondslag, het tarief en de berekeningswijze van de belasting vast te stellen alsook de vrijstellingen of de afschaffing van vrijstellingen te bepalen van de belastingen waarin hij voorziet. Hij beschikt ter zake over een ruime beoordelingsbevoegdheid. Fiscale maatregelen maken immers een wezenlijk deel uit van het sociaaleconomisch beleid. Zij zorgen niet alleen voor een substantieel deel van de inkomsten die de verwezenlijking van dat beleid mogelijk moeten maken maar laten de wetgever ook toe om sturend en corrigerend op te treden en op die manier het sociale en economische beleid vorm te geven. Daarbij vermag de wetgever evenwel niet de draagwijdte van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet te miskennen door ofwel categorieën van personen die zich ten aanzien van de bestreden maatregel in identieke situaties bevinden, op verschillende wijze te behandelen, ofwel categorieën van personen die zich ten aanzien van de bestreden maatregel in verschillende situaties bevinden, op gelijke wijze te behandelen, zonder dat daarvoor een redelijke verantwoording bestaat.
Wat het verschil in behandeling met de gemeenten betreft B.19.1. Historisch gezien werden de intercommunale structuren onderworpen aan een fiscale regeling die gelijk is aan die voor de gemeenten.
Bij artikel 13 van de wet van 18 augustus 1907 « betreffende de vereenigingen van gemeenten en van particulieren tot het inrichten van waterleidingen », artikel 17 van de wet van 1 maart 1922 « omtrent de vereeniging van gemeenten tot nut van 't algemeen » en ten slotte bij artikel 26 van de voormelde wet van 22 december 1986, zijn de intercommunales op meer algemene wijze vrijgesteld van elke belasting ten gunste van de Staat.
De fiscale vrijstelling van de intercommunales werd tijdens de parlementaire voorbereiding van de voormelde wet van 18 augustus 1907 als volgt toegelicht : « De maatschappijen waarop dit wetsontwerp betrekking heeft, zijn opgericht met een doel van algemeen belang; zij nemen de taak op zich een gemeentelijke plicht te vervullen : het lijkt rechtmatig hun het vervullen van die taak te vergemakkelijken door hun de fiscale voordelen toe te kennen die de gemeenten, in wier plaats zij optreden, zouden genieten » (Pasin., 1907, p. 206 - eigen vertaling).
B.19.2. Met de bestreden hervorming heeft de wetgever die keuze heroverwogen. Hij heeft immers vastgesteld dat de automatische vrijstelling van de intercommunale structuren van de vennootschapsbelasting in het verleden concurrentieverstoringen met privéoperatoren heeft kunnen doen ontstaan. De verruiming van het werkterrein van de intercommunale structuren heeft tot gevolg gehad dat sommige van die structuren thans als economische operatoren kunnen worden beschouwd die concurreren met privéondernemingen.
B.19.3. De afschaffing van de vrijstelling en het opnieuw onderwerpen van de intercommunale structuren aan de regels van het gemeen fiscaal recht van de vennootschapsbelasting maken een gerichte, en bijgevolg rechtvaardigere, behandeling van de intercommunales mogelijk, waarbij rekening wordt gehouden met hun bijzondere kenmerken.
De afschaffing van de vrijstelling van de vennootschapsbelasting die alle intercommunale structuren genoten, heeft immers niet tot gevolg hen automatisch aan die belasting te onderwerpen. Aan de vennootschapsbelasting zijn onderworpen de binnenlandse vennootschappen in de zin van artikel 179 van het WIB 1992, dat wil zeggen « enigerlei vennootschap, vereniging, inrichting of instelling die, regelmatig is opgericht, rechtspersoonlijkheid bezit en een onderneming exploiteert of zich bezighoudt met verrichtingen van winstgevende aard » (artikel 2, § 1, 5°, a), van hetzelfde Wetboek).
Artikel 220, 3°, van hetzelfde Wetboek bepaalt voorts dat aan de rechtspersonenbelasting zijn onderworpen « de rechtspersonen die [...] geen onderneming exploiteren of zich niet met verrichtingen van winstgevende aard bezighouden, of ingevolge artikel 181 en 182, niet aan de vennootschapsbelasting zijn onderworpen ».
Uit die artikelen van het WIB 1992 kan worden afgeleid dat een intercommunale structuur die aantoont dat zij geen onderneming exploiteert of zich niet met verrichtingen van winstgevende aard bezighoudt of die zich bevindt in één van de specifieke situaties bepaald bij de artikelen 181 en 182 van hetzelfde Wetboek, niet aan de vennootschapsbelasting is onderworpen en aan de rechtspersonenbelasting onderworpen blijft. Wat die structuren betreft bestaat derhalve het verschil in behandeling niet.
B.19.4. Een gemeente die zelf een bepaalde opdracht van gemeentelijk belang uitvoert en een intercommunale die speciaal is opgericht om een dergelijke opdracht te vervullen, zijn geen categorieën van rechtspersonen die dermate gelijk zijn dat het nodig zou zijn hen op dezelfde wijze te behandelen. Zij onderscheiden zich van elkaar door de wijze waarop de activiteit van gemeentelijk belang wordt uitgeoefend : in tegenstelling tot een gemeente kan een intercommunale structuur op grote schaal commerciële methodes en strategieën aanwenden, verrichtingen van winstgevende aard doen, concurrentiële markten opsporen en ontwikkelen, winsten realiseren en dividenden uitkeren.
Rekening houdend met die verschillen en met de in B.2 vermelde doelstellingen van de wetgever, is de toepassing van een verschillende fiscale regeling op de gemeenten, enerzijds, en op de intercommunales, samenwerkingsverbanden en projectverenigingen die een onderneming exploiteren of zich met verrichtingen van winstgevende aard bezighouden, anderzijds, niet zonder redelijke verantwoording.
Wat het verschil in behandeling met de andere vrijgestelde rechtspersonen betreft B.20. De verzoekende partijen vergelijken voorts de situatie van de intercommunale structuren, die niet langer automatisch van de vennootschapsbelasting zijn vrijgesteld, met die van andere publiekrechtelijke rechtspersonen zoals de havenbedrijven, de maatschappijen voor openbaar vervoer of de waterzuiveringsmaatschappijen, die het voordeel van de automatische vrijstellingen waarin is voorzien bij artikel 180 van het WIB 1992 blijven genieten.
In tegenstelling tot de intercommunales en andere samenwerkingsverbanden en projectverenigingen, die een ruim gebied van activiteiten kunnen bestrijken die in concurrentie kunnen treden met privéondernemingen, oefenen de bijzondere openbare economische operatoren beoogd bij de litterae 2° tot 13° van artikel 180 van het WIB 1992 een activiteit uit die niet in concurrentie treedt met de privéondernemingen of die onder een bijzonder openbaar belang valt. De wetgever vermocht van mening te zijn dat zij derhalve het voorwerp moeten uitmaken van een bijzondere fiscale behandeling.
Het verschil in behandeling is niet zonder redelijke verantwoording.
B.21. De middelen afgeleid uit de schending van het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie zijn niet gegrond.
Om die redenen, het Hof - wijst de afstand van de beroepen in de zaken nrs. 6227, 6228, 6242, 6243, 6246 en 6248 toe; - beslist dat het onderzoek van de beroepen tot vernietiging van artikel 26 van de programmawet van 19 december 2014 in de zaken nrs. 6230, 6232, 6233, 6237, 6244 en 6247 zal worden voortgezet indien de beroepen tot vernietiging van artikel 92 van de programmawet van 10 augustus 2015 worden ingewilligd en dat, in het tegenovergestelde geval, de thans voorliggende beroepen tot vernietiging, in zoverre zij het voormelde artikel 26 beogen, van de rol van het Hof zullen worden geschrapt; - verwerpt de beroepen voor het overige.
Aldus gewezen in het Frans, het Nederlands en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof, op 1 december 2016.
De griffier, F. Meersschaut De voorzitter, J. Spreutels