gepubliceerd op 23 januari 2013
Uittreksel uit arrest nr. 144/2012 van 22 november 2012 Rolnummers 4563, 4592, 4608, 4613, 4625 en 4627 / 4589 / 4614 / 4618 en 4621 / 4619 / 4620, 4622, 4624 en 4628 / 4626 / 4673, 4674, 4675, 4678, 4682, 4683, 4706, 4707 en 4708 In zake : Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters R. Henneuse en M. Bossuyt, en de rechter(...)
Uittreksel uit arrest nr. 144/2012 van 22 november 2012 Rolnummers 4563, 4592, 4608, 4613, 4625 en 4627 / 4589 / 4614 / 4618 en 4621 / 4619 / 4620, 4622, 4624 en 4628 / 4626 / 4673, 4674, 4675, 4678, 4682, 4683, 4706, 4707 en 4708 In zake : de beroepen tot gehele of gedeeltelijke vernietiging van het decreet van het Waalse Gewest van 17 juli 2008 betreffende enkele vergunningen waarvoor er dringende redenen van algemeen belang bestaan, ingesteld door Marie-Noëlle Solvay en anderen, en de prejudiciële vragen betreffende de artikelen 6 tot 9 en 14 tot 17 van hetzelfde decreet, gesteld door de Raad van State.
Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters R. Henneuse en M. Bossuyt, en de rechters E. De Groot, L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke, J. Spreutels en P. Nihoul, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter R. Henneuse, wijst na beraad het volgende arrest : I. A. Onderwerp van de beroepen tot vernietiging en van de prejudiciële vragen 1. a) Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 25 november 2008 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 26 november 2008, heeft Marie-Noëlle Solvay, wonende te 1310 Terhulpen, chaussée de Bruxelles 115, beroep tot vernietiging ingesteld van het decreet van het Waalse Gewest van 17 juli 2008 betreffende enkele vergunningen waarvoor er dringende redenen van algemeen belang bestaan en, in ondergeschikte orde, van de artikelen 1 tot 4 en 16 tot 18 van dat decreet (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 25 juli 2008, tweede editie).b) Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 23 december 2008 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 24 december 2008, is beroep tot vernietiging ingesteld van het voormelde decreet van het Waalse Gewest van 17 juli 2008 en, in ondergeschikte orde, van de artikelen 1 tot 4 en 16 tot 18 van dat decreet door de vzw « Le poumon vert de La Hulpe », met maatschappelijke zetel te 1310 Terhulpen, rue des Combattants 90, Jacques Solvay de la Hulpe, wonende te 1310 Terhulpen, chaussée de Bruxelles 115, en Jean-Marie Solvay de la Hulpe, wonende te 1310 Terhulpen, chaussée de Bruxelles 115.c) Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 14 januari 2009 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 15 januari 2009, heeft de vzw « La Hulpe, Notre Village », met maatschappelijke zetel te 1310 Terhulpen, avenue Roi Baudouin 19, beroep tot vernietiging ingesteld van de artikelen 16 en 17 van het voormelde decreet van het Waalse Gewest van 17 juli 2008.d) Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 21 januari 2009 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 22 januari 2009, heeft Alix Walsh, wonende te 1310 Terhulpen, chaussée de Bruxelles 117, beroep tot vernietiging ingesteld van het voormelde decreet van het Waalse Gewest van 17 juli 2008 en, in ondergeschikte orde, van de artikelen 1 tot 4 en 16 tot 18 van dat decreet.e) Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 26 januari 2009 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 27 januari 2009, heeft André Philips, wonende te 1081 Brussel, Jetselaan 45, beroep tot vernietiging ingesteld van het voormelde decreet van het Waalse Gewest van 17 juli 2008 en, in ondergeschikte orde, van de artikelen 16 en 17 van dat decreet.f) Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 26 januari 2009 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 27 januari 2009, heeft de vzw « De Vrienden van het Zoniënwoud », met maatschappelijke zetel te 1030 Brussel, Jan Blockxstraat 14, beroep tot vernietiging ingesteld van de artikelen 1 tot 4 en 16 tot 18 van het voormelde decreet van het Waalse Gewest van 17 juli 2008. Die zaken, ingeschreven onder de nummers 4563, 4592, 4608, 4613, 4625 en 4627 van de rol van het Hof, werden samengevoegd. 2. Bij arrest nr.188.742 van 11 december 2008 in zake de vzw « Association des Riverains et Habitants des Communes proches de l'Aéroport, B.S.C.A. (Brussels South Charleroi Airport) », Grégoire Stassin en André Gilliard tegen het Waalse Gewest, tussenkomende partij : de nv « Société Wallonne des Aéroports » (afgekort « SOWAER »), waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 22 december 2008, heeft de Raad van State de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 8 van het decreet van 17 juli 2008 betreffende enkele vergunningen waarvoor er dringende redenen van algemeen belang bestaan, - in zoverre het het ministerieel besluit van 25 juli 2005 'betreffende globale [vergunning] verstrekt aan NV SOWAER voor de luchthaven Charleroi-Brussels South (luchthavenstation (3 000 000 passagiers/jaar), voertuigenparkings (1 600 plaatsen op de begane grond en 1 000 plaatsen op de verdiepingen), toegangswegen tot die parkings, banen voor het verkeer van vliegtuigen, vliegtuigparkeerplaatsen verbonden aan het luchthavenstation, waterzuiveringsstation, technische gebouwen, oliepark (opslag van 2 430 m3 kerosine en 30 m3 brandstof voor wegverkeer) en opening van nieuwe gemeentewegen) ' bekrachtigt, - en in zoverre het uitsluit dat die vergunning, verstrekt door de Waalse Regering, zoals de andere door een administratieve overheid verstrekte vergunningen het voorwerp kan uitmaken van een volledige wettigheidstoetsing door de Raad van State op het door een belanghebbende ingestelde beroep tot nietigverklaring, in het bijzonder wanneer dat beroep is ingesteld vóór de inwerkingtreding van dat decreet, - de regels betreffende de verdeling van de bevoegdheid tussen de Staat, de gemeenschappen en de gewesten, - en de artikelen 10, 11, 13 en 23 van de Grondwet, al dan niet met elkaar in samenhang gelezen, alsook die artikelen in samenhang gelezen met de artikelen 8 en 9 van het Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden, gedaan te Aarhus op 25 juni 1998, en met de artikelen 6 en 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden ? » Die zaak is ingeschreven onder nummer 4589 van de rol van het Hof. 3. Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 22 januari 2009 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 23 januari 2009, hebben Paul Fastrez en Henriette Fastrez, wonende te 1040 Brussel, Legerlaan 73, beroep tot vernietiging ingesteld van het voormelde decreet van het Waalse Gewest van 17 juli 2008 en, in ondergeschikte orde, van de artikelen 1 tot 4 en 14 van dat decreet. Die zaak is ingeschreven onder nummer 4614 van de rol van het Hof. 4. a) Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 23 januari 2009 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 26 januari 2009, is beroep tot vernietiging ingesteld van de artikelen 1 tot 6 van het voormelde decreet van het Waalse Gewest van 17 juli 2008 door Jean-Pierre Olivier, wonende te 4470 Saint-Georges-sur-Meuse, rue du Château d'Eau 22, Pierre Deneye, wonende te 4470 Saint-Georges-sur-Meuse, rue Vingt Ponts 59/A, Paul Thiry, wonende te 4400 Flémalle, rue des Béguines 34, Antoine Boxus, wonende te 4460 Bierset, avenue de la Gare 92, en Willy Roua, wonende te 4460 Bierset, avenue de la Gare 83.b) Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 26 januari 2009 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 27 januari 2009, heeft de Vlaamse Regering beroep tot vernietiging ingesteld van de woorden « Luik-Bierset » en van punt a) in artikel 1, 1°, en van artikel 6 van het voormelde decreet van het Waalse Gewest van 17 juli 2008. Die zaken, ingeschreven onder de nummers 4618 en 4621 van de rol van het Hof, werden samengevoegd. 5. Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 26 januari 2009 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 27 januari 2009, heeft de vzw « Inter-Environnement Wallonie », met maatschappelijke zetel te 5000 Namen, boulevard du Nord 6, beroep tot vernietiging ingesteld van de artikelen 1 tot 4 en 18 van het voormelde decreet van het Waalse Gewest van 17 juli 2008. Die zaak is ingeschreven onder nummer 4619 van de rol van het Hof. 6. a) Bij verzoekschriften die aan het Hof zijn toegezonden bij op 26 januari 2009 ter post aangetekende brieven en ter griffie zijn ingekomen op 27 januari 2009, zijn beroepen tot vernietiging ingesteld van het voormelde decreet van het Waalse Gewest van 17 juli 2008 en, in ondergeschikte orde, van de artikelen 1 tot 4 en 18 van dat decreet, respectievelijk door de nv « Sartau », met maatschappelijke zetel te 4050 Chaudfontaine, rue de la Béole 52, door de VZW « Charleroi South Air Pur », met maatschappelijke zetel te 6120 Nalinnes, rue Pétrias 109, en Pierre Grymonprez, wonende te 6120 Nalinnes, rue des Sept Petites 24, door de nv « Agrebois », met maatschappelijke zetel te 1200 Brussel, de Broquevillelaan 99, en Yves de le Court, wonende te 1600 Sint-Pieters-Leeuw, Hoogstraat 151, en door Philippe Grisard de la Rochette, wonende te 4870 Trooz, rue Bay Bonnet 18.b) Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 26 januari 2009 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 28 januari 2009, is beroep tot vernietiging ingesteld van het voormelde decreet van het Waalse Gewest van 17 juli 2008 en, in ondergeschikte orde, van artikel 1, 4°, van dat decreet door Nicole Laloux, wonende te 4052 Beaufays, route de l'Abbaye 112, François Gevers, wonende te 4870 Trooz, clos Bois-Lemoine 3, Annabelle Denoël-Gevers, wonende te 4870 Trooz, clos Bois-Lemoine 41, Marc Traversin, wonende te 4870 Trooz, clos Bois-Lemoine 4, Joseph Melard en Chantal Michiels, wonende te 4632 Cerexhe-Heuseux, rue du Centenaire 18, Thierry Regout, wonende te 4870 Trooz, clos Bois-Lemoine 27, René Canfin, wonende te 4632 Magnée-Fléron, rue Résidence Air Pur 32, Georges Lahaye en Jeanine Postelmans, wonende te 4632 Soumagne, rue du Centenaire 22, Christophe Dehousse en Christine Lahaye, wonende te 4632 Soumagne, rue du Centenaire 5, Jean-Marc Lesoinne, wonende te 4632 Cerexhe-Heuseux, rue Nonfays 13, Jacques Teheux en Anne-Marie Larock, wonende te 4632 Cerexhe-Heuseux, rue du Fawtay 2, Bernadette Mestdag, wonende te 4632 Cerexhe-Heuseux, rue du Fawtay 25, Jean-François Seraffin en Françoise Mahoux, wonende te 4632 Cerexhe-Heuseux, rue du Fawtay 16, Ferdinand Wallraf en Mariel Jeanne, wonende te 4632 Cerexhe (Heuseux), rue du Fawtay 7, Agnès Fortemps, wonende te 4632 Cerexhe (Heuseux), rue du Fawtay 5, Georges Seraffin en Jeannine Melen, wonende te 4632 Cerexhe (Heuseux), rue du Fawtay 15A, en de vzw « Groupement Cerexhe-Heuseux/Beaufays », met maatschappelijke zetel te 4052 Beaufays (Chaudfontaine), rue des Grosses Pierres 55. Die zaken, ingeschreven onder de nummers 4620, 4622, 4623, 4624 en 4628 van de rol van het Hof, werden samengevoegd. 7. Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 26 januari 2009 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 27 januari 2009, is beroep tot vernietiging ingesteld van de artikelen 1 tot 4, 15 en 18 van het voormelde decreet van het Waalse Gewest van 17 juli 2008 door de vzw « Action et Défense de l'Environnement de la vallée de la Senne et de ses Affluents », met maatschappelijke zetel te 1421 Eigenbrakel, rue du Try 40, de vzw « Réserves Naturelles RNOB », met maatschappelijke zetel te 5000 Namen, rue du Wisconsin 3, Stéphane Banneux, wonende te 1440 Kasteelbrakel, rue Nicolas Baudine 18-20, en Zénon Darquenne, wonende te 1440 Kasteelbrakel, rue Nicolas Baudine 8. Die zaak is ingeschreven onder nummer 4626 van de rol van het Hof. 8. a) Bij arresten nrs.191.951 en 191.950 van 27 maart 2009 in zake respectievelijk Guido Durlet en anderen en Antoine Boxus en Willy Roua tegen het Waalse Gewest, tussenkomende partij : de « Société régionale wallonne du Transport », waarvan de expedities ter griffie van het Hof zijn ingekomen op 3 april 2009, heeft de Raad van State de volgende prejudiciële vragen gesteld : « 1. Kan artikel 6 van het decreet van het Waals Parlement van 17 juli 2008 betreffende enkele vergunningen waarvoor er dringende redenen van algemeen belang bestaan, zonder de artikelen 10, 11 en 23 van de Grondwet te schenden, het Waals Parlement ertoe machtigen het ministerieel besluit van 13 september 2006 tot toekenning van een stedenbouwkundige vergunning verstrekt aan 'Société régionale wallonne du Transport' (Gewestelijke Waalse Vervoermaatschappij) voor de verlenging van de start- en landingsbaan van de luchthaven Luik-Bierset te bekrachtigen, zonder de grond van het dossier en de regelmatigheid van de administratieve procedure te onderzoeken ? 2. Schendt artikel 6 van het decreet van 17 juli 2008 betreffende enkele vergunningen waarvoor er dringende redenen van algemeen belang bestaan, in zoverre het, wat betreft de handelingen en werken voor de aanleg van de infrastructuren en onthaalgebouwen van de gewestelijke luchthavens, het ministerieel besluit van 13 september 2006 tot toekenning van een stedenbouwkundige vergunning verstrekt aan 'Société régionale wallonne du Transport' (Gewestelijke Waalse Vervoermaatschappij) voor de verlenging van de start- en landingsbaan van de luchthaven Luik-Bierset bekrachtigt en uitsluit dat die door de Waalse Regering afgegeven vergunning, zoals de andere door een administratieve overheid afgegeven vergunningen, het voorwerp kan uitmaken van een volledige wettigheidstoetsing door de Raad van State op beroep tot vernietiging van een belanghebbende, in het bijzonder wanneer dat beroep werd ingesteld vóór de inwerkingtreding van dat decreet, - de regels die de bevoegdheid tussen de Staat, de gemeenschappen en de gewesten verdelen en - de artikelen 10, 11, 13 en 23 van de Grondwet, afzonderlijk of in samenhang onderzocht, alsmede die artikelen in samenhang gelezen met de artikelen 8 en 9 van het Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden, gedaan te Aarhus op 25 juni 1988, en artikel 10bis van de richtlijn 85/337/EEG van 27 juni 1985 betreffende de milieu-effectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten, zoals gewijzigd bij de richtlijn 97/11/EG van de Raad van 3 maart 1997 en bij de richtlijn 2003/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003, alsmede met de artikelen 6 en 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden ? ».b) Bij arresten nrs.191.953 en 191.952 van 27 maart 2009 in zake respectievelijk Philippe Daras en Bernard Croiselet en Paul Fastrez en Henriette Fastrez, tegen het Waalse Gewest, tussenkomende partij : de nv « Infrabel », waarvan de expedities ter griffie van het Hof zijn ingekomen op 3 en 6 april 2009, heeft de Raad van State de volgende prejudiciële vragen gesteld : « 1. Kan artikel 14 van het decreet van het Waals Parlement van 17 juli 2008 betreffende enkele vergunningen waarvoor er dringende redenen van algemeen belang bestaan, zonder de artikelen 10, 11 en 23 van de Grondwet te schenden, het Waals Parlement ertoe machtigen, om wat betreft het GEN-net en aanhorigheden, toegangs- en aansluitingswegen in verband daarmee, het ministerieel besluit van 9 februari 2006 betreffende de globale vergunning verstrekt aan de NMBS voor de aanleg en de uitbating van het derde en het vierde spoor op Infrabelspoorlijn 124 Brussel-Charleroi tussen de gemeenten Waterloo, Eigenbrakel en Nijvel te bekrachtigen, zonder de grond van het dossier en de regelmatigheid van de administratieve procedure te onderzoeken ? 2. Schendt artikel 14 van het decreet van het Waals Parlement betreffende enkele vergunningen waarvoor er dringende redenen van algemeen belang bestaan, in zoverre het, wat betreft het GEN-net en aanhorigheden, toegangs- en aansluitingswegen in verband daarmee, het ministerieel besluit van 9 februari 2006 betreffende de globale vergunning verstrekt aan de NMBS voor de aanleg en de uitbating van het derde en het vierde spoor op Infrabelspoorlijn 124 Brussel-Charleroi tussen de gemeenten Waterloo, Eigenbrakel en Nijvel bekrachtigt en uitsluit dat die door de Waalse Regering afgegeven vergunning, zoals de andere door een administratieve overheid afgegeven vergunningen, het voorwerp kan uitmaken van een volledige wettigheidstoetsing door de Raad van State op beroep tot vernietiging van een belanghebbende, in het bijzonder wanneer dat beroep werd ingesteld vóór de inwerkingtreding van dat decreet, - de regels die de bevoegdheid tussen de Staat, de gemeenschappen en de gewesten verdelen en - de artikelen 10, 11, 13 en 23 van de Grondwet, afzonderlijk of in samenhang onderzocht, alsmede die artikelen in samenhang gelezen met de artikelen 8 en 9 van het Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden, gedaan te Aarhus op 25 juni 1988, en artikel 10bis van de richtlijn 85/337/EEG van 27 juni 1985 betreffende de milieu-effectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten, zoals gewijzigd bij de richtlijn 97/11/EG van de Raad van 3 maart 1997 en bij de richtlijn 2003/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003, alsmede met de artikelen 6 en 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden ? ».c) Bij arrest nr.192.092 van 31 maart 2009 in zake de vzw « Association des Riverains et Habitants des Communes proches de l'Aéroport, B.S.C.A. (Brussels South Charleroi Airport) » en Bernard Page tegen het Waalse Gewest, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 8 april 2009, heeft de Raad van State de volgende prejudiciële vragen gesteld : « 1. Kan artikel 7 van het decreet van het Waals Parlement van 17 juli 2008 betreffende enkele vergunningen waarvoor er dringende redenen van algemeen belang bestaan, zonder de artikelen 10, 11 en 23 van de Grondwet te schenden, het Waals Parlement ertoe machtigen, wat betreft de handelingen en werken voor de aanleg van de infrastructuren en onthaalgebouwen van de gewestelijke luchthavens, de stedenbouwkundige vergunning van 16 september 2003 afgegeven door de gemachtigde ambtenaar van het Directoraat-generaal Ruimtelijke Ordening, Wonen en Erfgoed van Charleroi aan de nv 'SOWAER' strekkende tot de uitvoering van overwelvingswerkzaamheden op de Tintia en de wijziging van het bodemreliëf in het noordoostelijk deel van het luchthavengebied te bekrachtigen, zonder de grond van het dossier en de regelmatigheid van de administratieve procedure te onderzoeken ? 2. Schendt artikel 7 van het decreet van 17 juli 2008 betreffende enkele vergunningen waarvoor er dringende redenen van algemeen belang bestaan, in zoverre het, wat betreft de handelingen en werken voor de aanleg van de infrastructuren en onthaalgebouwen van de gewestelijke luchthavens, de stedenbouwkundige vergunning van 16 september 2003 afgegeven door de gemachtigde ambtenaar van het Directoraat-generaal Ruimtelijke Ordening, Wonen en Erfgoed van Charleroi aan de nv ' SOWAER ' strekkende tot de uitvoering van overwelvingswerkzaamheden op de Tintia en de wijziging van het bodemreliëf in het noordoostelijk deel van het luchthavengebied bekrachtigt en uitsluit dat die door de Waalse Regering afgegeven vergunning, zoals de andere door een administratieve overheid afgegeven vergunningen, het voorwerp kan uitmaken van een volledige wettigheidstoetsing door de Raad van State op beroep tot vernietiging van een belanghebbende, in het bijzonder wanneer dat beroep werd ingesteld vóór de inwerkingtreding van dat decreet, - de regels die de bevoegdheid tussen de Staat, de gemeenschappen en de gewesten verdelen en - de artikelen 10, 11, 13 en 23 van de Grondwet, afzonderlijk of in samenhang onderzocht, alsmede die artikelen in samenhang gelezen met de artikelen 8 en 9 van het Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden, gedaan te Aarhus op 25 juni 1988, en artikel 10bis van de richtlijn 85/337/EEG van 27 juni 1985 betreffende de milieu-effectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten, zoals gewijzigd bij de richtlijn 97/11/EG van de Raad van 3 maart 1997 en bij de richtlijn 2003/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003, alsmede met de artikelen 6 en 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden ? ».d) Bij arrest nr.192.091 van 31 maart 2009 in zake de vzw « Association des Riverains et Habitants des Communes proches de l'Aéroport, B.S.C.A. (Brussels South Charleroi Airport) » en anderen tegen het Waalse Gewest, tussenkomende partij : de nv « Société Wallonne des Aéroports », waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 8 april 2009, heeft de Raad van State de volgende prejudiciële vragen gesteld : « 1. Kan artikel 9 van het decreet van het Waals Parlement van 17 juli 2008 betreffende enkele vergunningen waarvoor er dringende redenen van algemeen belang bestaan, zonder de artikelen 10, 11 en 23 van de Grondwet te schenden, het Waals Parlement ertoe machtigen, wat betreft de handelingen en werken voor de aanleg van de infrastructuren en onthaalgebouwen van de gewestelijke luchthavens, het ministerieel besluit van 27 juli 2005 betreffende de milieuvergunning verstrekt aan de nv 'SOWAER' voor de uitbating van de luchthaven Charleroi-Brussels South te bekrachtigen, zonder de grond van het dossier en de regelmatigheid van de administratieve procedure te onderzoeken ? 2. Schendt artikel 9 van het decreet van 17 juli 2008 betreffende enkele vergunningen waarvoor er dringende redenen van algemeen belang bestaan, in zoverre het, wat betreft de handelingen en werken voor de aanleg van de infrastructuren en onthaalgebouwen van de gewestelijke luchthavens, het ministerieel besluit van 27 juli 2005 betreffende de milieuvergunning verstrekt aan de nv 'SOWAER' voor de uitbating van de luchthaven Charleroi-Brussels South bekrachtigt en uitsluit dat die door de Waalse Regering afgegeven vergunning, zoals de andere door een administratieve overheid afgegeven vergunningen, het voorwerp kan uitmaken van een volledige wettigheidstoetsing door de Raad van State op beroep tot vernietiging van een belanghebbende, in het bijzonder wanneer dat beroep werd ingesteld vóór de inwerkingtreding van dat decreet, - de regels die de bevoegdheid tussen de Staat, de gemeenschappen en de gewesten verdelen en - de artikelen 10, 11, 13 en 23 van de Grondwet, afzonderlijk of in samenhang onderzocht, alsmede die artikelen in samenhang gelezen met de artikelen 8 en 9 van het Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden, gedaan te Aarhus op 25 juni 1988, en artikel 10bis van de richtlijn 85/337/EEG van 27 juni 1985 betreffende de milieu-effectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten, zoals gewijzigd bij de richtlijn 97/11/EG van de Raad van 3 maart 1997 en bij de richtlijn 2003/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003, alsmede met de artikelen 6 en 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden ? ».e) Bij arrest nr.192.193 van 2 april 2009 in zake de vzw « Action et Défense de l'Environnement de la vallée de la Senne et de ses Affluents » en anderen tegen het Waalse Gewest, tussenkomende partij : de CVBA « Intercommunale du Brabant wallon », waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 14 mei 2009, heeft de Raad van State de volgende prejudiciële vragen gesteld : « 1. Is artikel 15 van het decreet van het Waals Parlement van 17 juli 2008 betreffende enkele vergunningen waarvoor er dringende redenen van algemeen belang bestaan, in zoverre het het ministerieel besluit van 19 juni 2008 ' betreffende de globale vergunning verstrekt aan de intercommunale IBW voor de bouw en de uitbating van het zuiveringsstation op de Hain, 92 000 equivalent-inwoners groot, in de gemeente Kasteelbrakel ' bekrachtigt, gebaseerd op motieven die kunnen vallen onder de categorie van de voldoende dringende redenen van algemeen belang teneinde, ten aanzien van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, te verantwoorden dat het Waals Parlement optreedt in de individuele procedure van afgifte van de globale vergunning, waardoor aan die vergunning de waarde wordt verleend van een wetgevende handeling en, in voorkomend geval, dat te dezen een uitzondering wordt gemaakt op het beginsel van de scheiding der machten, al dan niet ten nadele van de personen die het project in rechte betwisten ? 2. Kan artikel 15 van het decreet van het Waals Parlement van 17 juli 2008 betreffende enkele vergunningen waarvoor er dringende redenen van algemeen belang bestaan, zonder de artikelen 10, 11 en 23 van de Grondwet te schenden, het Waals Parlement ertoe machtigen de globale vergunning van 19 juni 2008 te bekrachtigen, zonder in voorkomend geval de grond van het dossier en inzonderheid de wettigheidskritiek te onderzoeken die de verzoekende partijen hebben geformuleerd in het beroep dat hangende is voor de Raad van State ? 3.Schendt artikel 15 van het decreet van het Waals Parlement van 17 juli 2008 betreffende enkele vergunningen waarvoor er dringende redenen van algemeen belang bestaan, in zoverre het het ministerieel besluit van 19 juni 2008 'betreffende de globale vergunning verstrekt aan de intercommunale IBW voor de bouw en de uitbating van het zuiveringsstation op de Hain, 92 000 equivalent-inwoners groot, in de gemeente Kasteelbrakel' bekrachtigt en uitsluit dat die door de Waalse Regering afgegeven vergunning, zoals de andere door een administratieve overheid afgegeven vergunningen, het voorwerp kan uitmaken van een volledige wettigheidstoetsing door de Raad van State op beroep tot vernietiging van een belanghebbende, in het bijzonder wanneer dat beroep werd ingesteld vóór de inwerkingtreding van dat decreet, - de regels die de bevoegdheid tussen de Staat, de gemeenschappen en de gewesten verdelen en - de artikelen 10, 11, 13 en 23 van de Grondwet, afzonderlijk of in samenhang onderzocht, alsmede die artikelen in samenhang gelezen met de artikelen 8 en 9 van het Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden, gedaan te Aarhus op 25 juni 1988, en artikel 10bis van de richtlijn 85/337/EEG van 27 juni 1985 betreffende de milieu-effectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten, zoals gewijzigd bij de richtlijn 97/11/EG van de Raad van 3 maart 1997 en bij de richtlijn 2003/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003, alsmede met de artikelen 6 en 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden ? ». f) Bij arrest nr.192.192 van 2 april 2009 in zake de vzw « Le poumon vert de La Hulpe » en anderen tegen het Waalse Gewest, tussenkomende partijen : de nv « Codic België » en de vennootschap naar Amerikaans recht « Federal Express European Services Inc. », waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 14 mei 2009, heeft de Raad van State de volgende prejudiciële vragen gesteld : « 1. Is artikel 16 van het decreet van het Waals Parlement van 17 juli 2008 betreffende enkele vergunningen waarvoor er dringende redenen van algemeen belang bestaan, in zoverre het het ministerieel besluit van 7 juli 2008 'betreffende de milieuvergunning verstrekt aan nv Codic België met als doel de uitbating van een administratief en opleidingscentrum bevattende verscheidene technische installaties op een goed gelegen in Terhulpen, Brusselsesteenweg 135' bekrachtigt, gebaseerd op motieven die kunnen vallen onder de categorie van de voldoende dringende redenen van algemeen belang teneinde, ten aanzien van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, te verantwoorden dat het Waals Parlement optreedt in de individuele procedure van afgifte van de milieuvergunning betreffende een privéproject, waardoor aan die vergunning de waarde wordt verleend van een wetgevende handeling, en, in voorkomend geval, dat te dezen een uitzondering wordt gemaakt op het beginsel van de scheiding der machten, al dan niet ten nadele van de personen die het project in rechte betwisten ? 2. Kan artikel 16 van het decreet van het Waals Parlement van 17 juli 2008 betreffende enkele vergunningen waarvoor er dringende redenen van algemeen belang bestaan, zonder de artikelen 10, 11 en 23 van de Grondwet te schenden, het Waals Parlement ertoe machtigen de milieuvergunning van 7 juli 2008 te bekrachtigen, zonder, in voorkomend geval, de grond van het dossier betreffende de aanvraag tot vergunning en inzonderheid de bestaanbaarheid van het project met de bescherming van de site waarop het moet worden gevestigd te onderzoeken, terwijl die kwestie de schorsing van de uitvoering van de milieuvergunning heeft verantwoord ? 3.Schendt artikel 16 van het decreet van het Waals Parlement van 17 juli 2008 betreffende enkele vergunningen waarvoor er dringende redenen van algemeen belang bestaan, in zoverre het het ministerieel besluit van 7 juli 2008 'betreffende de milieuvergunning verstrekt aan nv Codic België met als doel de uitbating van een administratief en opleidingscentrum bevattende verscheidende technische installaties op een goed gelegen in Terhulpen, Brusselsesteenweg 135' bekrachtigt en uitsluit dat die door de Waalse Regering afgegeven vergunning, zoals de andere door een administratieve overheid afgegeven vergunningen, het voorwerp kan uitmaken van een volledige wettigheidstoetsing door de Raad van State op beroep tot vernietiging van een belanghebbende, in het bijzonder wanneer dat beroep werd ingesteld vóór de inwerkingtreding van dat decreet, - de regels die de bevoegdheid tussen de Staat, de gemeenschappen en de gewesten verdelen en - de artikelen 10, 11, 13 en 23 van de Grondwet, afzonderlijk of in samenhang onderzocht, alsmede die artikelen in samenhang gelezen met de artikelen 8 en 9 van het Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden, gedaan te Aarhus op 25 juni 1988, en artikel 10bis van de richtlijn 85/337/EEG van 27 juni 1985 betreffende de milieu-effectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten, zoals gewijzigd bij de richtlijn 97/11/EG van de Raad van 3 maart 1997 en bij de richtlijn 2003/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003, alsmede met de artikelen 6 en 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden ? ». g) Bij arrest nr.192.197 van 2 april 2009 in zake de vzw « Le poumon vert de La Hulpe » en anderen tegen het Waalse Gewest, tussenkomende partijen : nv « Codic België » en de vennootschap naar Amerikaans recht « Federal Express European Services Inc. », waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 14 mei 2009, heeft de Raad van State de volgende prejudiciële vragen gesteld : « 1. Is artikel 17 van het decreet van het Waals Parlement van 17 juli 2008 betreffende enkele vergunningen waarvoor er dringende redenen van algemeen belang bestaan, in zoverre het het ministerieel besluit van 4 juni 2008 'betreffende de [stedenbouwkundige vergunning] verstrekt aan de nv Codic België met als doel de [bouw] van een administratief en opleidingscentrum bevattende verscheidene technische installaties op een goed gelegen in Terhulpen, Brusselsesteenweg 135' bekrachtigt, gebaseerd op motieven die kunnen vallen onder de categorie van de voldoende dringende redenen van algemeen belang teneinde, ten aanzien van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, te verantwoorden dat het Waals Parlement optreedt in de individuele procedure van afgifte van de stedenbouwkundige vergunning betreffende een privéproject, waardoor aan die vergunning de waarde wordt verleend van een wetgevende handeling, en, in voorkomend geval, dat te dezen een uitzondering wordt gemaakt op het beginsel van de scheiding der machten, al dan niet ten nadele van de personen die het project in rechte betwisten ? 2. Kan artikel 17 van het decreet van het Waals Parlement van 17 juli 2008 betreffende enkele vergunningen waarvoor er dringende redenen van algemeen belang bestaan, zonder de artikelen 10, 11 en 23 van de Grondwet te schenden, het Waals Parlement ertoe machtigen de stedenbouwkundige vergunning van 4 juni 2008 te bekrachtigen, zonder, in voorkomend geval, de grond van het dossier en inzonderheid de bestaanbaarheid van het project met de goede ruimtelijke ordening in tegenwoordigheid van een blijkbaar onwettig gewestplan alsmede de bestaanbaarheid met de wettelijke bepalingen betreffende de gevolgen van de bescherming van de site te onderzoeken, terwijl die vaststellingen tot de schorsing van de uitvoering van de door het gemeentecollege afgegeven vergunning hebben geleid ? 3.Schendt artikel 17 van het decreet van het Waals Parlement van 17 juli 2008 betreffende enkele vergunningen waarvoor er dringende redenen van algemeen belang bestaan, in zoverre het het ministerieel besluit van 4 juni 2008 'betreffende de [stedenbouwkundige vergunning] verstrekt aan de nv Codic België met als doel de [bouw] van een administratief en opleidingscentrum bevattende verscheidende technische installaties op een goed gelegen in Terhulpen, Brusselsesteenweg 135' bekrachtigt en uitsluit dat die door de Waalse Regering afgegeven vergunning, zoals de andere door een administratieve overheid afgegeven vergunningen, het voorwerp kan uitmaken van een volledige wettigheidstoetsing door de Raad van State op beroep tot vernietiging van een belanghebbende, in het bijzonder wanneer dat beroep werd ingesteld vóór de inwerkingtreding van dat decreet, - de regels die de bevoegdheid tussen de Staat, de gemeenschappen en de gewesten verdelen en - de artikelen 10, 11, 13 en 23 van de Grondwet, afzonderlijk of in samenhang onderzocht, alsmede die artikelen in samenhang gelezen met de artikelen 8 en 9 van het Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden, gedaan te Aarhus op 25 juni 1988, en artikel 10bis van de richtlijn 85/337/EEG van 27 juni 1985 betreffende de milieu-effectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten, zoals gewijzigd bij de richtlijn 97/11/EG van de Raad van 3 maart 1997 en bij de richtlijn 2003/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003, alsmede met de artikelen 6 en 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden ? ».
Die zaken, ingeschreven onder de nummers 4673, 4674, 4675, 4678, 4682, 4683, 4706, 4707 en 4708 van de rol van het Hof, werden samengevoegd.
B. Rechtspleging Bij beschikking van 18 februari 2010 heeft het Hof alle zaken samengevoegd.
Bij tussenarrest nr. 30/2010 van 30 maart 2010, bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 11 juni 2010, heeft het Hof : - de afstand van het beroep toegewezen in de zaak nr. 4623; - de volgende prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie : - « 1. Dienen de artikelen 2, punt 2, en 9, lid 4, van het Verdrag van Aarhus 'betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden' te worden geïnterpreteerd overeenkomstig de preciseringen aangebracht in de Toepassingsgids met betrekking tot dat Verdrag ? 2. a) Dient artikel 2, punt 2, van het Verdrag van Aarhus zo te worden geïnterpreteerd dat het van de toepassingssfeer van het genoemde Verdrag wetgevende akten uitsluit zoals de stedenbouwkundige vergunningen of milieuvergunningen verleend overeenkomstig de artikelen 1 tot 4 van het decreet van het Waalse Gewest van 17 juli 2008 'betreffende enkele vergunningen waarvoor er dringende redenen van algemeen belang bestaan' ? b) Dient artikel 2, punt 2, van het Verdrag van Aarhus zo te worden geïnterpreteerd dat het van de toepassingssfeer van het genoemde Verdrag wetgevende akten uitsluit zoals de bekrachtigingen van stedenbouwkundige vergunningen of milieuvergunningen vervat in de artikelen 5 tot 9 en 14 tot 17 van hetzelfde decreet ? c) Dient artikel 1, lid 5, van de richtlijn 85/337/EEG 'betreffende de milieu-effectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten' zo te worden geïnterpreteerd dat het van de toepassingssfeer van de genoemde richtlijn wetgevende akten uitsluit zoals de stedenbouwkundige vergunningen of milieuvergunningen verleend overeenkomstig de procedure ingevoerd in de artikelen 1 tot 4 van hetzelfde decreet ? d) Dient artikel 1, lid 5, van de richtlijn 85/337/EEG zo te worden geïnterpreteerd dat het van de toepassingssfeer van de genoemde richtlijn wetgevende akten uitsluit zoals de bekrachtigingen van stedenbouwkundige vergunningen of milieuvergunningen vervat in de artikelen 5 tot 9 en 14 tot 17 van hetzelfde decreet ? 3.a) Dienen de artikelen 3, lid 9, en 9, leden 2, 3 en 4, van het Verdrag van Aarhus en artikel 10bis van de richtlijn 85/337/EEG zo te worden geïnterpreteerd dat ze zich verzetten tegen een procedure, zoals die welke is ingevoerd in de artikelen 1 tot 4 van hetzelfde decreet, krachtens welke de decreetgever stedenbouwkundige vergunningen en milieuvergunningen uitreikt die door een administratieve overheid zijn voorbereid en die enkel het voorwerp kunnen uitmaken van de in B.6 en B.7 bedoelde beroepen voor het Grondwettelijk Hof en de rechtscolleges van de rechterlijke orde ? b) Dienen de artikelen 3, lid 9, en 9, leden 2, 3 en 4, van het Verdrag van Aarhus en artikel 10bis van de richtlijn 85/337/EEG zo te worden geïnterpreteerd dat ze zich verzetten tegen de aanneming van wetgevende akten zoals de retroactieve bekrachtigingen vervat in de artikelen 5 tot 9 en 14 tot 17 van hetzelfde decreet, die enkel het voorwerp kunnen uitmaken van de in B.6 en B.7 bedoelde beroepen voor het Grondwettelijk Hof en de rechtscolleges van de rechterlijke orde ? 4. a) Dienen artikel 6, lid 9, van het Verdrag van Aarhus en artikel 9, lid 1, van de richtlijn 85/337/EEG zo te worden geïnterpreteerd dat ze zich verzetten tegen een procedure, zoals die welke is ingevoerd in de artikelen 1 tot 4 van hetzelfde decreet, krachtens welke een decreet dat stedenbouwkundige vergunningen of milieuvergunningen verleent, niet zelf alle elementen dient te bevatten aan de hand waarvan kan worden gecontroleerd of die vergunningen gebaseerd zijn op een adequaat voorafgaand onderzoek, uitgevoerd overeenkomstig de vereisten van het Verdrag van Aarhus en de richtlijn 85/337/EEG ? b) Dienen artikel 6, lid 9, van het Verdrag van Aarhus en artikel 9, lid 1, van de richtlijn 85/337/EEG zo te worden geïnterpreteerd dat ze zich verzetten tegen de aanneming van wetgevende akten zoals de bekrachtigingen vervat in de artikelen 5 tot 9 en 14 tot 17 van hetzelfde decreet, die zelf niet alle elementen bevatten aan de hand waarvan kan worden gecontroleerd of die vergunningen gebaseerd zijn op een adequaat voorafgaand onderzoek, uitgevoerd overeenkomstig de vereisten van het Verdrag van Aarhus en de richtlijn 85/337/EEG ? 5.Dient artikel 6, lid 3, van de richtlijn 92/43/EEG 'inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna' zo te worden geïnterpreteerd dat het een wetgevende overheid in staat stelt projecten te vergunnen zoals diegene die worden bedoeld in de artikelen 16 en 17 van hetzelfde decreet, terwijl de daaromtrent uitgevoerde effectenstudie door de Raad van State, uitspraak doende volgens de procedure van uiterst dringende noodzakelijkheid, onvolledig werd geacht en in strijd is met een advies van de overheid van het Waalse Gewest die belast is met het ecologisch beheer van het natuurlijk milieu ? 6. Dient, in geval van ontkennend antwoord op de vorige vraag, artikel 6, lid 4, van de richtlijn 92/43/EEG zo te worden geïnterpreteerd dat de verwezenlijking van een infrastructuur bestemd om er het administratief centrum van een private vennootschap te vestigen en er een groot aantal werknemers tewerk te stellen, kan worden beoordeeld als een dwingende reden van groot openbaar belang ? ». Bij arrest van 16 februari 2012 in de zaak nr. C-182/10 heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie op de vragen geantwoord. (...) II. In rechte (...) B.1. Bij het Hof zijn verscheidene beroepen tot vernietiging en prejudiciële vragen aanhangig gemaakt betreffende de bestaanbaarheid van het decreet van het Waalse Gewest van 17 juli 2008 « betreffende enkele vergunningen waarvoor er dringende redenen van algemeen belang bestaan » met inzonderheid de artikelen 10, 11 en 23, derde lid, 4°, van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met verscheidene bepalingen van internationaal recht en van het recht van de Europese Unie.
Bepaalde artikelen van het voormelde decreet van 17 juli 2008 maken zowel het voorwerp uit van beroepen tot vernietiging als van prejudiciële vragen.
Ten aanzien van het bestreden decreet B.2.1. De artikelen 1 tot 4 van het decreet van 17 juli 2008 voeren een procedure sui generis in na afloop waarvan de decreetgever zich de bevoegdheid voorbehoudt om de stedenbouwkundige vergunningen, de milieuvergunningen en de globale vergunningen met betrekking tot bepaalde categorieën van handelingen en werken die limitatief zijn opgesomd in artikel 1 van het decreet te verlenen.
B.2.2.1. Zoals zij waren opgesteld vóór het decreet van 20 januari 2011 « houdende wijziging van het decreet van 17 juli 2008 betreffende enkele vergunningen waarvoor er dringende redenen van algemeen belang bestaan », bepaalden die artikelen : «
Artikel 1.De dringende redenen van algemeen belang zijn aangetoond voor de toekenning van de stedenbouwkundige vergunningen, de milieuvergunningen en de globale vergunningen met betrekking tot volgende handelingen en werken : 1° volgende handelingen en werken voor de inrichting van de infrastructuren en onthaalgebouwen van de gewestelijke luchthavens Luik-Bierset en Charleroi-Brussels South : a) wat betreft de luchthaven Luik-Bierset : - de uitbreiding van de vrachtzone Noord voor de vliegtuigparkings en de toekomstige vrachthallen; - de randweg en de zuidelijke taxibaan; - de vestiging van de vierde tank van het oliepark; - het TGV-vrachtstation; - de uitbreiding van de voertuigenparking bezuiden de autosnelweg; - het toekomstige kantoorgebouw; b) wat betreft de luchthaven Charleroi-Brussels South : - de verlenging van de baan, met inbegrip van de oprijwegen en de verlenging van de noordelijke taxibaan daartussen in; - de verkeerstoren en de radar; - de uitbreiding van de vliegtuigparking; - de aanleg van de ontdooiingsruimtes; - de wegverbinding R3-luchthaven; - de ringweg en de zuidelijke taxibaan; - de uitbreiding van het luchthavenstation; - de uitbreiding van de voertuigenparking; - het spoorwegstation en de spoorwegeninfrastructuren; 2° ter uitvoering van het samenwerkingsakkoord van 11 oktober 2001 tussen de federale overheid, het Vlaamse, het Waalse en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest betreffende het meerjareninvesteringsplan 2001-2012 van de N.M.B.S., de handelingen en werken op het grondgebied van het Waalse Gewest in verband met het GEN; 3° in het kader van de uitvoering van het gewestelijk structuurplan (deel 3, punt 1.4), aangenomen door de Waalse Regering op 27 mei 1999, de handelingen en werken in verband met de structurerende openbaar-vervoersmodi voor Charleroi, Luik, Namen en Bergen; 4° de ontbrekende schakels in het wegen- en waterwegennet op het grondgebied van het Waalse Gewest van het trans-Europese vervoersnet bedoeld in Beschikking nr.884/2004/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 29 april 2004 tot wijziging van Beschikking nr. 1692/96/EG betreffende communautaire richtsnoeren voor de ontwikkeling van een trans-Europees vervoersnet.
Art. 2.Wanneer de handelingen en werken, opgesomd in artikel 1, beoogd zijn in artikel 84 van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw, Patrimonium en Energie, wordt de vergunning verstrekt door de Regering of haar gemachtigde op de wijze en met de voorwaarden vastgesteld in artikel 127 van hetzelfde Wetboek, met inbegrip van de wijzen en voorwaarden waarvan sprake in § 3 van dat artikel.
Wanneer de handelingen en werken, opgesomd in artikel 1, een vestiging betreffen in de zin van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning, wordt artikel 13, lid 2, van dat decreet toegepast.
In afwijking van leden 1 en 2 wordt de vergunningsaanvraag waarvan het bericht van ontvangst of de indiening voorafgaan aan de inwerkingtreding van dit decreet verder behandeld volgens de voor die datum vigerende bepalingen.
Art. 3.Binnen de vijfenveertig dagen na toekenning ervan legt de Regering de stedenbouwkundige vergunning, de milieuvergunning of de globale vergunning betreffende de handelingen en werken waarvan sprake in artikel 1 voor aan het Waalse Parlement. De vergunningen waarvan sprake in artikel 2, lid 3, worden aan het Parlement voorgelegd binnen de vijfenveertig dagen na ontvangst ervan door de Regering.
Het Waals Parlement ratificeert de voorgelegde vergunning binnen de zestig dagen te rekenen van de indiening van het vergunningsdossier bij het bureau van het Waalse Parlement. Wanneer er geen enkel ratificatiedecreet is goedgekeurd binnen voormelde termijn, wordt de vergunning geacht niet verstrekt te zijn.
De termijnen waarvan sprake in leden 1 en 2 worden geschorst tussen 16 juli en 15 augustus.
De door het Waalse Parlement geratificeerde vergunning is uitvoerbaar te rekenen van de bekendmaking van het decreet in het Belgisch Staatsblad en de vergunning wordt door de Regering verstuurd overeenkomstig de bepalingen van hetzelfde Wetboek of overeenkomstig het decreet van 11 maart 1999.
Art. 4.Wanneer een vergunningsaanvraag een geringe wijziging in een door het Waals Parlement geratificeerde vergunning betreft, volgt de aanvraag de regels van het gemene recht van hetzelfde Wetboek of van hetzelfde decreet ».
Artikel 1 van het bestreden decreet werd gedeeltelijk gewijzigd bij het voormelde decreet van 20 januari 2011, dat de werkingssfeer ervan heeft gereduceerd. Die wijziging is te dezen zonder weerslag.
B.2.2.2. Tot op heden werd de procedure bedoeld in de artikelen 1 tot 4 van het decreet van 17 juli 2008 toegepast door de volgende akten : - het decreet van het Waalse Gewest van 6 november 2008 « tot goedkeuring [lees : houdende verlening] van de eenmalige vergunning afgegeven met het oog op de tenuitvoerlegging van de antenne van Gosselies van de lichte metro van Charleroi, overeenkomstig het decreet van 17 juli 2008 betreffende enkele vergunningen waarvoor dringende redenen van algemeen belang bestaan » (Belgisch Staatsblad van 20 november 2008); - het decreet van het Waalse Gewest van 12 februari 2009 « ter bekrachtiging [lees : houdende verlening] van de vergunning afgeleverd voor de aanleg van een weg van het type RGG (E420) tussen Frasnes-lez-Couvin en Brûly (singelweg Couvin en verkeersverbinding Couvin-Brûly) overeenkomstig het decreet van 17 juli 2008 betreffende enkele vergunningen waarvoor er dringende redenen van algemeen belang bestaan » (Belgisch Staatsblad van 20 februari 2009); - het decreet van het Waalse Gewest van 3 april 2009 « houdende goedkeuring [lees : verlening] van de stedenbouwkundige vergunning toegekend voor de aanleg van de verbinding 'Parc-Sud' van de lichte metro van Charleroi, overeenkomstig het decreet van 17 juli 2008 betreffende enkele vergunningen waarvoor er dringende redenen van algemeen belang bestaan » (Belgisch Staatsblad van 16 april 2009), waarbij dat decreet het voorwerp uitmaakt van een beroep tot vernietiging dat hangende is voor het Hof (zaak nr. 4687); - artikel 129 van het programmadecreet van het Waalse Gewest van 22 juli 2010 « houdende verschillende maatregelen inzake goed bestuur, bestuurlijke vereenvoudiging, energie, huisvesting, fiscaliteit, werkgelegenheid, luchthavenbeleid, economie, leefmilieu, ruimtelijke ordening, plaatselijke besturen, landbouw en openbare werken » (Belgisch Staatsblad van 20 augustus 2010), dat bepaalt dat « de eenmalige vergunning die op 12 mei 2010 bij ministerieel besluit aan de Directie Waterwegen Luik is toegekend voor een complex van sluizen tot verbinding van het Albertkanaal met de Nederlandse Maas en met het Julianakanaal via het Kanaal van Lanaye in 4600 Wezet (4e sluis van Lanaye) is goedgekeurd »; - het decreet van het Waalse Gewest 20 januari 2011 « tot ratificatie [lees : houdende verlening] van de stedenbouwkundige vergunning, bij besluit van de gemachtigd ambtenaar op 16 juli 2010 toegekend aan de nv Infrabel voor de bouw van een stationshal en de inrichting van de nabije omgeving van het GEN-station - lijn 124, te 1410 Waterloo » (Belgisch Staatsblad van 26 januari 2011), waarbij dat decreet het voorwerp heeft uitgemaakt van een beroep tot vernietiging dat door het Hof is verworpen bij zijn arrest nr. 100/2012 van 9 augustus 2012; - het decreet van het Waalse Gewest van 5 juli 2012 « tot goedkeuring [lees : houdende verlening] van de globale vergunning, bij ministerieel besluit afgeleverd op 30 mei 2012 aan de nv NMBS Holding voor de afbraak van het bestaande station, de bouw en de uitbating van het nieuwe multimodaal station van Bergen » (Belgisch Staatsblad van 13 juli 2012, tweede editie).
B.2.3. De artikelen 5 tot 17 van het decreet van 17 juli 2008 hebben tot doel reeds toegekende vergunningen te bekrachtigen.
B.2.4. Die artikelen bepalen : «
Art. 5.De vergunning die volgt en waarvoor de dringende redenen van algemeen belang aangetoond zijn, wordt geratificeerd : - wat betreft de handelingen en werken voor de aanleg van de infrastructuren en onthaalgebouwen van de gewestelijke luchthavens, het ministerieel besluit van 25 augustus 2005 betreffende milieuvergunning verstrekt aan nv SAB voor de luchthaven Luik-Bierset.
Art. 6.De vergunning die volgt en waarvoor de dringende redenen van algemeen belang aangetoond zijn, wordt geratificeerd : - wat betreft de handelingen en werken voor de aanleg van de infrastructuren en onthaalgebouwen van de gewestelijke luchthavens, het ministerieel besluit van 13 september 2006 tot, toekenning van een stedenbouwkundige vergunning verstrekt aan 'Société régionale wallonne du Transport' (Gewestelijke Waalse Vervoermaatschappij) voor de verlenging van de start- en landingsbaan van de luchthaven Luik-Bierset.
Art. 7.De vergunning die volgt en waarvoor de dringende redenen van algemeen belang aangetoond zijn, wordt geratificeerd : - wat betreft de handelingen en werken voor de aanleg van de infrastructuren en onthaalgebouwen van de gewestelijke luchthavens, het ministerieel besluit van 16 september 2003 afgeleverd door de gemachtigd ambtenaar van het Directoraat-generaal Ruimtelijke Ordening, Wonen en Erfgoed van Charleroi aan de nv SOWAER strekkende tot de uitvoering van overwelvingswerkzaamheden op de Tintia en de wijziging van het bodemreliëf in het noordoostelijk deel van het luchthavengebied.
Art. 8.De vergunning die volgt en waarvoor de dringende redenen van algemeen belang aangetoond zijn, wordt geratificeerd : - wat betreft de handelingen en werken voor de aanleg van de infrastructuren en onthaalgebouwen van de gewestelijke luchthavens, het ministerieel besluit van 25 juli 2005 betreffende globale verstrekt aan nv SOWAER voor de luchthaven Charleroi-Brussels South (luchthavenstation (3.000.000 passagiers/jaar), voertuigenparkings (1.600 plaatsen op de begane grond en 1.000 plaatsen op de verdiepingen), toegangswegen tot die parkings, banen voor het verkeer van vliegtuigen, vliegtuigparkeerplaatsen verbonden aan het luchthavenstation, waterzuiveringsstation, technische gebouwen, oliepark (opslag van 2.430 m3 kerosine en 30 m3 brandstof voor wegverkeer) en opening van nieuwe gemeentewegen).
Art. 9.De vergunning die volgt en waarvoor de dringende redenen van algemeen belang aangetoond zijn, wordt geratificeerd : - wat betreft de handelingen en werken voor de aanleg van de infrastructuren en onthaalgebouwen van de gewestelijke luchthavens, het ministerieel besluit van 27 juli 2005 betreffende de milieuvergunning verstrekt aan de nv SOWAER voor de uitbating van de luchthaven Charleroi-Brussels South.
Art. 10.De vergunning die volgt en waarvoor de dringende redenen van algemeen belang aangetoond zijn, wordt geratificeerd : - wat betreft de handelingen en werken voor de aanleg van de infrastructuren en onthaalgebouwen van de gewestelijke luchthavens, de stedenbouwkundige vergunning van 17 juli 2007 afgeleverd door de gemachtigd ambtenaar van het Directoraat-generaal Ruimtelijke Ordening, Wonen en Erfgoed van Charleroi aan Belgocontrol (ILS) strekkende tot de verandering en de verplaatsing van het Glide Path, de installatie van een DME- en FFM-antenne en tevens de vervanging van de localiser-antenne van ILS 25.
Art. 11.De vergunning die volgt en waarvoor de dringende redenen van algemeen belang aangetoond zijn, wordt geratificeerd : - wat betreft de handelingen en werken voor de aanleg van de infrastructuren en onthaalgebouwen van de gewestelijke luchthavens, de stedenbouwkundige vergunning van 31 januari 2008 afgeleverd door de gemachtigd ambtenaar van het Directoraat-generaal Ruimtelijke Ordening, Wonen en Erfgoed van Charleroi aan de nv SOWAER strekkende tot de uitbreiding van de noordelijke taxibaan, met inbegrip van de aanleg van nieuwe banen voor het vliegverkeer met een oppervlakte van 94.000 m2 (verlenging van de nieuwe taxibaan tot drempel 07), de aanleg van opritten naar de baan, de aanleg van een zijbaan, de nieuwe dienstweg binnen in de luchthavenlocatie met een oppervlakte van 5.500 m2 en de omleiding van de rue Santos Dumont over een 200 m lang wegvak.
Art. 12.De vergunning die volgt en waarvoor de dringende redenen van algemeen belang aangetoond zijn, wordt geratificeerd : - wat betreft de handelingen en werken voor de aanleg van de infrastructuren en onthaalgebouwen van de gewestelijke luchthavens, de stedenbouwkundige vergunning van 14 maart 2008 afgeleverd door de gemachtigd ambtenaar van het Directoraat-generaal Ruimtelijke Ordening, Wonen en Erfgoed van Charleroi aan de nv SOWAER strekkende tot de uitvoering van technische werkzaamheden voor de vestiging, de aanleg en de aansluiting van de gezamenlijke materialen die de aanpassing vormen tot Categorie III van approach 25 en de daarmee verbonden verkeerswegen.
Art. 13.De vergunning die volgt en waarvoor de dringende redenen van algemeen belang aangetoond zijn, wordt geratificeerd : - wat betreft het GEN-net en aanhorigheden, toegangs- en aansluitingswegen in verband daarmee, het ministerieel besluit van 19 april 2005 betreffende de globale vergunning verstrekt aan de N.M.B.S. voor de aanleg en de uitbating van het derde en het vierde spoor op Infrabelspoorlijn 161 Brussel-Namen tussen Terhulpen en Ottignies-Louvain-la-Neuve.
Art. 14.De vergunning die volgt en waarvoor de dringende redenen van algemeen belang aangetoond zijn, wordt geratificeerd : - wat betreft het GEN-net en aanhorigheden, toegangs- en aansluitingswegen in verband daarmee, het ministerieel besluit van 9 februari 2006 betreffende de globale vergunning verstrekt aan de N.M.B.S. voor de aanleg en de uitbating van het derde en het vierde spoor op Infrabelspoorlijn 124 Brussel-Charleroi tussen de gemeenten Waterloo, Eigenbrakel en Nijvel.
Art. 15.De vergunning die volgt en waarvoor de dringende redenen van algemeen belang aangetoond zijn, wordt geratificeerd : - het ministerieel besluit van 19 juni 2008 betreffende de globale vergunning verstrekt aan de intercommunale IBW voor de bouw en de uitbating van het zuiveringsstation op de Hain, 92.000 equivalent-inwoners groot, in de gemeente Kasteelbrakel.
Art. 16.De vergunning die volgt en waarvoor de dringende redenen van algemeen belang aangetoond zijn, wordt geratificeerd : - het ministerieel besluit van 7 juli 2008 betreffende de milieuvergunning verstrekt aan nv Codic België met als doel de uitbating van een administratief en opleidingscentrum bevattende verscheidene technische installaties op een goed gelegen in Terhulpen, Brusselsesteenweg 135.
Art. 17.De vergunning die volgt en waarvoor de dringende redenen van algemeen belang aangetoond zijn, wordt geratificeerd : - het ministerieel besluit van 4 juni 2008 betreffende de milieuvergunning verstrekt aan de nv Codic België met als doel de uitbating van een administratief en opleidingscentrum bevattende verscheidene technische installaties op een goed gelegen in Terhulpen, Brusselsesteenweg 135 ».
B.2.5. Het decreet is, krachtens artikel 18 ervan, in werking getreden op de dag van de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad, zijnde op 25 juli 2008.
Ten aanzien van de samengevoegde zaken B.3.1. In de zaken nrs. 4620, 4622, 4624 en 4628 hebben verscheidene natuurlijke personen en rechtspersonen een beroep ingediend dat in hoofdorde strekt tot de vernietiging van het volledige bestreden decreet.
De verzoekende partijen in de zaken nr. 4620, de nv « Sartau », en nr. 4624, Philippe Grisard de la Rochette, zijn eigenaars van percelen die zijn gelegen in de nabijheid van het tracé van de autowegverbinding tussen Cerexhe-Heuseux en Beaufays. Die percelen worden beoogd in ministeriële onteigeningsbesluiten, onteigening die wordt verantwoord door de aanleg van die verbinding.
De eerste zestien verzoekende partijen in de zaak nr. 4628 wonen in de nabijheid van het tracé van de autowegverbinding tussen Cerexhe-Heuseux en Beaufays. De zeventiende verzoekende partij in die zaak, de vzw « Groupement Cerexhe-Heuseux-Beaufays », heeft als maatschappelijk doel met name de aanleg van die autowegverbinding te bestrijden.
De eerste verzoekende partij in de zaak nr. 4622, de vzw « Charleroi South Air Pur », heeft als maatschappelijk doel de levenskwaliteit van de bewoners van de zuidelijke rand van Charleroi te behartigen. De tweede verzoekende partij in diezelfde zaak, Pierre Grymonprez, is gedomicilieerd in de nabijheid van het tracé dat werd voorbestemd voor de wegsectie van de E420 die een uitrit ten zuiden van de Charleroi verschaft.
B.3.2. In de zaak nr. 4619 vordert de vzw « Inter-Environnement Wallonie » de vernietiging van de artikelen 1 tot 4 en 18 van het bestreden decreet.
B.3.3.1. De beroepen ingesteld in de samengevoegde zaken nrs. 4618 en 4621 strekken tot de vernietiging van de artikelen 1 tot 4 van het bestreden decreet alsmede van de artikelen 5 en 6 ervan, waarbij respectievelijk het ministerieel besluit van 25 augustus 2005 tot toekenning van een milieuvergunning voor de uitbating van de luchthaven van Luik-Bierset en het ministerieel besluit van 13 september 2006 tot toekenning van een stedenbouwkundige vergunning met het oog op de verlenging van de hoofdbaan van de luchthaven van Luik-Bierset worden bekrachtigd.
In de zaak nr. 4618 zijn de verzoekende partijen omwonenden van de luchthaven Luik-Bierset. In de zaak nr. 4621 wordt het beroep ingesteld door de Vlaamse Regering.
B.3.3.2. In de zaken nrs. 4673 en 4674 zijn daarnaast aan het Hof prejudiciële vragen gesteld door de Raad van State in het raam van beroepen tot nietigverklaring ingesteld door verscheidene omwonenden van de luchthaven Luik-Bierset tegen het ministerieel besluit van 13 september 2006 dat bij het voormelde artikel 6 is bekrachtigd.
B.3.4.1. In de zaak nr. 4626 hebben verscheidene natuurlijke personen en rechtspersonen een beroep ingesteld strekkende tot de vernietiging van de artikelen 1 tot 4, 15 en 18 van het bestreden decreet.
De verzoekende partijen in die zaak zijn, enerzijds, twee verenigingen zonder winstoogmerk waarvan, voor de vzw « Réserves Naturelles RNOB », het maatschappelijk doel erin bestaat « het natuurlijk erfgoed te beschermen en te herstellen, alsook de noodzaak daarvan te bepleiten, in het Waalse Gewest en in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest [...] » en, voor de vzw « Action et Défense de l'Environnement de la vallée de la Senne et de ses Affluents » (ADESA), in het bijzonder de bescherming van het leefmilieu op die plaatsen en, anderzijds, twee natuurlijke personen, Stéphane Banneux en Zénon Darquenne, omwonenden van een site die is gelegen aan de rand van de Hain te Kasteelbrakel, waarop de Waalse Regering, bij besluit van 19 juni 2008, de « Intercommunale du Brabant wallon » (IBW) ertoe heeft gemachtigd een zuiveringsstation te bouwen en te exploiteren.
Artikel 15 van het bestreden decreet bekrachtigt het voormelde besluit van 19 juni 2008. Dat besluit werd zelf voorafgegaan door twee globale vergunningen : de eerste, uitgereikt op 25 augustus 2005, werd geschorst bij het arrest nr. 165.319 van 30 november 2006 van de Raad van State (die het middel ernstig achtte waarbij de motivering van het buitengewone karakter van de afwijking van het gewestplan ten aanzien van artikel 114 van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw, Patrimonium en Energie (WWROSPE) werd bekritiseerd) en werd ingetrokken op 24 mei 2007; de tweede, die dezelfde dag werd uitgereikt, werd vernietigd bij het arrest nr. 183.934 van 6 juni 2008 van de Raad van State (die de ontstentenis van voorafgaande beraadslaging van de gemeenteraad over de aanleg van de wegenis afkeurde).
B.3.4.2. In de zaak nr. 4706 zijn daarnaast aan het Hof prejudiciële vragen gesteld door de Raad van State in het raam van een beroep tot nietigverklaring dat door dezelfde partijen is ingesteld tegen het ministerieel besluit van 19 juni 2008 dat bij artikel 15 van het bestreden decreet is bekrachtigd.
B.3.5.1. In de zaken nrs. 4563, 4592, 4608, 4613 en 4627 hebben verscheidene natuurlijke personen en rechtspersonen een beroep ingesteld dat strekt tot de vernietiging van de artikelen 1 tot 4 en 16 tot 18 van het bestreden decreet.
De verzoekende natuurlijke personen zijn gedomicilieerd in Terhulpen, waar zij daadwerkelijk hun hoofdverblijfplaats hebben. De site waar het project wordt gevestigd dat door de vergunningen die zijn bekrachtigd bij de artikelen 16 en 17 van het decreet wordt gedekt, is gelegen te Terhulpen, aan de onmiddellijke rand van twee « Natura 2000 »-zones, waaronder het Zoniënwoud, met prioritaire habitats, en in de nabijheid van het gebouw waar de natuurlijke personen zijn gedomicilieerd.
De eerste verzoekende vereniging, de vzw « Le poumon vert de La Hulpe », heeft met name de bescherming van het leefmilieu tot doel. De tweede verzoekende vereniging, de vzw « La Hulpe, Notre Village », streeft met name het behoud na van « het uitzonderlijk patrimonium, namelijk de gemeente Terhulpen », terwijl de derde verzoekende vereniging, de vzw « De Vrienden van het Zoniënwoud », onder meer tot doel heeft het natuurlijke en landschappelijke karakter van het Zoniënwoud, zijn ecosysteem, zijn fauna en flora te beschermen.
De bekrachtigde vergunningen werden aan de nv « Codic België » toegekend voor het bouwen van een kantorengebouw dat is bestemd om er het administratief centrum te vestigen van de snelpostfirma « FedEx » voor Europa, het Midden-Oosten, Afrika en het Indisch subcontinent, die er 700 werknemers beoogt tewerk te stellen.
B.3.5.2. In de zaken nrs. 4707 en 4708 zijn daarnaast aan het Hof prejudiciële vragen gesteld door de Raad van State in het raam van beroepen tot nietigverklaring ingesteld bij de Raad van State door de vzw « Le poumon vert de La Hulpe » alsmede door verscheidene natuurlijke personen tegen vergunningen die zijn bekrachtigd bij de artikelen 16 en 17 van het bestreden decreet.
B.3.6. In de zaken nrs. 4589, 4682 en 4683 zijn aan het Hof prejudiciële vragen gesteld door de Raad van State in het raam van beroepen tot nietigverklaring ingesteld door de « Association des Riverains et Habitants des Communes proches de l'Aéroport, B.S.C.A. (Brussels South Charleroi Airport) », alsmede door verscheidene natuurlijke personen tegen de stedenbouwkundige vergunning die op 16 september 2003 werd uitgereikt, tegen het ministerieel besluit van 25 juli 2005 en tegen het ministerieel besluit van 27 juli 2005, respectievelijk bekrachtigd bij de artikelen 7, 8 en 9 van het bestreden decreet.
Geen enkel beroep tot vernietiging werd specifiek tegen de voormelde artikelen 7, 8 en 9 ingesteld.
B.3.7.1. In de zaak nr. 4614 vorderen de consorten Fastrez bij het Hof de vernietiging van de artikelen 1 tot 4, alsook van artikel 14 van het bestreden decreet, waarbij het ministerieel besluit van 9 februari 2006 wordt bekrachtigd, dat de globale vergunning die aan de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen werd uitgereikt voor de aanleg en de exploitatie, op het grondgebied van drie gemeenten van Waals Brabant, van twee sporen en parkings in het raam van de aanleg van een Gewestelijk Expresnet, bevestigt en aanvult.
B.3.7.2. In de zaken nrs. 4675 en 4678 zijn daarnaast aan het Hof prejudiciële vragen gesteld door de Raad van State in het raam van beroepen tot nietigverklaring ingesteld door Philippe Daras, Bernard Croiselet en door Paul en Henriette Fastrez tegen de bij artikel 14 van het bestreden decreet bekrachtigde vergunning.
Ten aanzien van de volgorde van onderzoek B.4. Het Hof onderzoekt eerst de ontvankelijkheid en de gegrondheid van de beroepen tot vernietiging die met het oog op deze rechtspleging werden samengevoegd, alvorens te antwoorden op de prejudiciële vragen die door de Raad van State aan het Hof werden gesteld.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van de beroepen B.5.1. De Grondwet en de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof vereisen dat elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die een beroep tot vernietiging instelt doet blijken van een belang. Van het vereiste belang doen slechts blijken de personen wier situatie door de bestreden norm rechtstreeks en ongunstig zou kunnen worden geraakt; bijgevolg is de actio popularis niet toelaatbaar.
Dat belang dient te bestaan op het ogenblik van de indiening van het verzoekschrift en dient te blijven bestaan tot de uitspraak van het arrest.
B.5.2.1. In de zaak nr. 4619 vordert de vzw « Inter-Environnement Wallonie » de vernietiging van de artikelen 1 tot 4 en 18 van het bestreden decreet. Zij verwijt de decreetgever met name afbreuk te hebben gedaan aan het recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel dat gewaarborgd is voor de omwonenden van de bij die bepalingen beoogde projecten.
Wanneer een vereniging zonder winstoogmerk die niet haar persoonlijk belang aanvoert, voor het Hof optreedt, is vereist dat haar maatschappelijk doel van bijzondere aard is en, derhalve, onderscheiden van het algemeen belang; dat zij een collectief belang verdedigt; dat haar maatschappelijk doel door de bestreden norm kan worden geraakt; dat ten slotte niet blijkt dat dit maatschappelijk doel niet of niet meer werkelijk wordt nagestreefd.
De vzw « Inter-Environnement Wallonie » heeft tot doel « het beschermen van de integriteit en de diversiteit van het leefmilieu en het bevorderen van een leefmilieu van hoge kwaliteit » op het grondgebied van het Waalse Gewest. Dat maatschappelijk doel is bijzonder en onderscheiden van het algemeen belang.
Bovendien betwist de Waalse Regering niet dat de door die vzw bestreden bepalingen haar maatschappelijk doel ongunstig kunnen raken.
Het beroep in de zaak nr. 4619 is ontvankelijk.
B.5.2.2. Aangezien ten minste een van de verzoekende partijen doet blijken van een belang bij de vernietiging van de artikelen 1 tot 4 en 18 van het bestreden decreet, is het niet nodig dat het Hof zich uitspreekt over de ontvankelijkheid van de andere beroepen gericht tegen de artikelen 1 tot 4 en 18 van het bestreden decreet, in zoverre in die beroepen eenzelfde middel wordt aangevoerd, gericht tegen de ontstentenis van een daadwerkelijk rechtsmiddel.
B.5.3. In de zaken nrs. 4620 en volgende, vermeld in B.3.1, vorderen de verzoekende partijen in hoofdorde de vernietiging van het volledige bestreden decreet. Uit de gegevens van de zaak volgt echter dat zij slechts ongunstig kunnen worden geraakt door artikel 1, 4°, van het bestreden decreet in zoverre het toelaat, via wettelijke weg en volgens de procedure beschreven in de artikelen 2 tot 4 van hetzelfde decreet, vergunningen te verlenen met betrekking tot de verwezenlijking van de ontbrekende schakels in het wegennet op het grondgebied van het Waalse Gewest.
De beroepen in de zaken nrs. 4620, 4622, 4624 en 4628 zijn derhalve onontvankelijk in zoverre zij de artikelen 5 tot 18 van het bestreden decreet beogen.
B.5.4.1. In de zaken nrs. 4618 en 4621, vermeld in B.3.3.1, vorderen de verzoekende partijen met name de vernietiging van de artikelen 5 en 6 van het bestreden decreet.
B.5.4.2. In de zaak nr. 4618 zijn alle verzoekende partijen - wier belang door de Waalse Regering niet wordt betwist - omwonenden van de luchthaven Luik-Bierset en ondervinden zij hiervan geluidshinder. Al hun respectieve woningen zijn opgenomen in het plan met betrekking tot de blootstelling aan geluidshinder van die luchthaven.
De tweede, de derde en de vierde verzoekende partij zijn eveneens verzoekers in het kader van een beroep tot nietigverklaring bij de Raad van State ingesteld tegen het besluit van 25 augustus 2005 van de minister van Landbouw, Landelijke Aangelegenheden, Leefmilieu en Toerisme van het Waalse Gewest, tot wijziging van de beslissing van het college van burgemeester en schepenen van de gemeente Grâce-Hollogne en tot toekenning aan de nv « SAB Aéroport de Liège » van een milieuvergunning om de luchthaven Luik-Bierset uit te baten.
Die vergunning is bekrachtigd bij artikel 5 van het bestreden decreet.
De vierde en de vijfde verzoekende partij zijn eveneens verzoekers in het kader van een beroep tot nietigverklaring bij de Raad van State ingesteld tegen het ministerieel besluit van 13 september 2006 tot toekenning van een stedenbouwkundige vergunning verstrekt aan de « Société régionale wallonne du Transport » (Waalse Gewestelijke Vervoermaatschappij) voor de verlenging van de start- en landingsbaan van de luchthaven Luik-Bierset. Die vergunning is bekrachtigd bij artikel 6 van het bestreden decreet.
Zoals de verzoekende partijen terecht doen opmerken, hebben de artikelen 5 en 6 van het bestreden decreet, alsook de artikelen 1 tot 4 van het voormelde decreet, vermits artikel 1 ervan reeds voorziet in de bekrachtiging van andere vergunningen die in het kader van de ontwikkeling van de luchthaven zullen worden verstrekt, rechtstreeks op hen betrekking.
B.5.4.3. In de zaak nr. 4621 is de verzoekende partij de Vlaamse Regering, die niet hoeft te doen blijken van een belang.
B.5.4.4. De beroepen in de zaken nrs. 4618 en 4621 zijn ontvankelijk.
B.5.5. In de zaak nr. 4614, vermeld in B.3.7.1, vorderen de verzoekende partijen met name de vernietiging van artikel 14 van het bestreden decreet.
Uit de bewoordingen van het verzoekschrift tot vernietiging en uit de memorie van de verzoekende partijen alsook uit stukken die zij hebben ingediend, blijkt dat zij hun woonplaats hebben op het grondgebied van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest.
Alleen de eerste van hen beschikt over rechten op het terrein waarvan zij beweren eigenaar te zijn, om van hun belang te doen blijken.
Dat terrein heeft het voorwerp uitgemaakt van een vordering tot onteigening uitgaande van de naamloze vennootschap van publiek recht « Infrabel », vordering gegrond op de wet van 26 juli 1962 « betreffende de rechtspleging bij hoogdringende omstandigheden inzake onteigening ten algemenen nutte ».
Bij vonnis van 6 juli 2011 heeft de Vrederechter te Eigenbrakel, met toepassing van artikel 7, tweede lid, van de wet van 26 juli 1962, die vordering ingewilligd, na te hebben geoordeeld dat de door de verzoekende partijen geformuleerde middelen afgeleid uit de onwettigheid van het koninklijk besluit van 21 februari 2011 « waarbij de onmiddellijke inbezitneming van sommige percelen, nodig voor de bouw van een derde en vierde spoor van de spoorlijn 124 en de aanleg van nieuwe wegenis, gelegen op het grondgebied van de gemeente Waterloo van algemeen nut wordt verklaard », niet gegrond zijn.
Dat vonnis heeft tot gevolg dat het eigendomsrecht van de eerste verzoekende partij definitief en zonder voorbehoud is overgegaan van haar patrimonium in dat van de onteigenaar (Cass., 24 oktober 2003, Arr. Cass., 2003, nr. 527).
Dat vonnis is niet vatbaar voor beroep (artikel 8 van de wet van 26 juli 1962).
Uit het voorgaande volgt dat niet blijkt dat de verzoekende partijen thans buren zijn van het in artikel 14 van het bestreden decreet bedoelde vastgoedproject.
De door de verzoekende partijen beschreven situatie kan dan ook niet rechtstreeks en ongunstig door dat artikel worden geraakt.
In die mate is hun beroep tot vernietiging onontvankelijk.
B.5.6. In de zaak nr. 4626, vermeld in B.3.4.1, vorderen de verzoekende partijen met name de vernietiging van de artikelen 15 en 18 van het bestreden decreet. De Waalse Regering betwist hun belang bij het beroep niet.
Uit de stukken die de verzoekende partijen hebben ingediend, blijkt dat zij op 14 juli 2008 bij de Raad van State een beroep tot nietigverklaring en een vordering tot schorsing hebben ingesteld tegen het ministerieel besluit van 19 juni 2008 dat artikel 15 van het decreet van 17 juli 2008 beoogt te bekrachtigen.
Die bekrachtiging verleent aan die bestuurshandeling een decretale waarde en kent met terugwerkende kracht de aard en de kracht van wet eraan toe, zodat de wettigheid ervan niet meer kan worden betwist voor de Raad van State.
Bij de inwerkingtreding van de bestreden bepaling had de Raad van State nog geen uitspraak gedaan over dat beroep. De situatie van de verzoekende partijen kan dan ook rechtstreeks en ongunstig worden geraakt door artikel 15 van het decreet van 17 juli 2008.
Hetzelfde geldt voor artikel 18 van het bestreden decreet in zoverre het artikel 15 in werking stelt en dus onlosmakelijk ermee is verbonden.
B.5.7.1. In de zaken nrs. 4563 en volgende, vermeld in B.3.5.1, vorderen de verzoekende partijen met name de vernietiging van de artikelen 16 en 17 van het bestreden decreet.
B.5.7.2. De verzoekende partijen in de zaken nrs. 4563, 4592, 4613 en 4627 hebben op 4 juli 2008 bij de Raad van State een beroep tot nietigverklaring met een vordering tot schorsing ingesteld tegen het ministerieel besluit van 4 juni 2008 dat artikel 17 van het bestreden decreet beoogt te bekrachtigen.
Dezelfde verzoekende partijen hebben op 9 juli 2008 bij de Raad van State een beroep tot nietigverklaring met een vordering tot schorsing ingesteld tegen het ministerieel besluit van 7 juli 2008 dat artikel 16 van het bestreden decreet beoogt te bekrachtigen.
Die bekrachtigingen verlenen aan die bestuurshandelingen een decretale waarde en kennen met terugwerkende kracht de aard en de kracht van wet eraan toe, zodat de wettigheid ervan niet meer kan worden betwist voor de Raad van State (Waals Parlement, Parl. St., 2007-2008, nr. 805/1, p. 20). De Raad van State heeft nog geen uitspraak gedaan over die beroepen.
De situatie van de verzoekende partijen kan bijgevolg rechtstreeks en ongunstig worden geraakt door de artikelen 16 en 17 van het bestreden decreet.
B.5.7.3. De verzoekende partij in de zaak nr. 4625 treedt op in haar hoedanigheid van eigenaar van een villa die in de buurt van de in de artikelen 16 en 17 van het bestreden decreet bedoelde site is gelegen.
Zij wijst erop dat zij in die hoedanigheid op 8 oktober 2007 een administratief beroep heeft ingesteld, dat ontvankelijk is verklaard, tegen het besluit van het gemeentecollege van de gemeente Terhulpen waarbij aan de nv « Codic België » een milieuvergunning werd toegekend. Zij wijst eveneens erop dat zij zich voorbereidde om bij de Raad van State beroep in te stellen tegen het ministerieel besluit van 7 juli 2008 toen dat besluit bij artikel 16 van het bestreden decreet werd bekrachtigd.
Hoewel geen enkel beroep op initiatief van die verzoekende partij hangende is voor de Raad van State, is het in de zaak nr. 4625 ingestelde beroep ontvankelijk, om dezelfde redenen als die welke in B.5.7.2 zijn uiteengezet.
B.5.7.4. Het beroep in de zaak nr. 4608 is ingesteld door de vzw « La Hulpe, Notre Village ». In haar verzoekschrift verduidelijkt de vzw : « De gemeente Terhulpen heeft in de loop der jaren een uitzonderlijk patrimonium ontwikkeld dat voor twee derden uit groengebieden bestaat, uit wijken die elk hun specifieke karakter hebben, hetzij dichte bebouwingen, hetzij ruim gebouwde en groene wijken. De beheerders ervan hebben steeds ernaar gestreefd de voorrang te geven aan een coherente inrichting van wat reeds is gebouwd en van de wegen en voetpaden om er een buitengewone levenskwaliteit te behouden ».
In artikel 3 van de statuten van die vzw wordt haar maatschappelijk doel als volgt omschreven : « De vereniging heeft tot doel dat uitzonderlijke patrimonium te beschermen. Zij wil het behoud van een landelijke habitat verdedigen door de buitensporige veranderingen van het bestaande onroerend patrimonium te verbieden en door zich te verzetten tegen elk vastgoedproject of elk project van ieder andere aard waarvan de kenmerken het leefmilieu zouden kunnen aantasten, het landschappelijk erfgoed zouden kunnen bedreigen en problemen zouden kunnen veroorzaken op het gebied van milieuverontreiniging, mobiliteit en autoverkeer.
Zij kan eveneens initiatieven nemen om waardevolle projecten ten voordele van de inwoners van Terhulpen te ondersteunen.
De vereniging heeft bijgevolg tot doel om dat wat de charme van de gemeente uitmaakt, namelijk de menselijke dimensie, de opmerkelijke landschappen en het landelijke karakter ervan, te beschermen en te bevorderen. Zij wil het beeld verdedigen van een dorp waar het goed is om te wonen. [...] De vereniging is eveneens gemachtigd om elk initiatief en elk contact met de administratieve overheden tot stand te brengen en te onderhouden, om haar opmerkingen te doen gelden in het kader van het onderzoek van de vergunningsaanvragen met betrekking tot projecten die in Terhulpen zijn gelegen en om iedere administratieve of gerechtelijke procedure, ook voor de Raad van State of het Grondwettelijk Hof, tegen administratieve vergunningen die zouden zijn verstrekt met betrekking tot vastgoedprojecten of andere projecten die haar maatschappelijk doel raken, in te stellen of eraan deel te nemen.
De vereniging is bovendien gemachtigd om haar maatschappelijk doel te verdedigen in elk geschil waarbij de kwaliteit van het leefmilieu, in de ruime zin van het woord, alsook de duurzame ontwikkeling van de gemeente Terhulpen in gevaar wordt gebracht ».
Het maatschappelijk doel van de vzw is bijzonder en onderscheiden van het algemeen belang. De vzw heeft een belang om de vernietiging te vorderen van bepalingen waarmee de decreetgever bestuurshandelingen heeft bekrachtigd die gevolgen kunnen hebben voor het patrimonium dat zij beoogt te beschermen.
Het beroep in de zaak nr. 4608 is ontvankelijk.
B.5.8. Uit het voorgaande volgt dat de beroepen tot vernietiging ontvankelijk zijn in zoverre zij de artikelen 1 tot 4, 5, 6 en 15 tot 18 van het bestreden decreet beogen; de artikelen 7 tot 9 en 14 worden enkel beoogd in prejudiciële vragen.
Ten gronde Wat de inachtneming van de normen van internationaal recht en van het recht van de Europese Unie betreft B.6.1. In elk van de zaken leiden de verzoekende partijen een eerste middel af uit de schending, door de decreetgever, van de artikelen 10, 11 en 23 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 3, lid 9, en met artikel 9, leden 2 tot 4, van het Verdrag van Aarhus « betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden », alsook met artikel 10bis van de richtlijn 85/337/EEG van 27 juni 1985 « betreffende de milieu-effectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten ».
Meer in het bijzonder wordt het bestreden decreet verweten op onverantwoorde wijze de stedenbouwkundige vergunningen en milieuvergunningen betreffende een aantal a priori onbepaalde en onbepaalbare projecten (artikelen 1 tot 4 van het voormelde decreet) en betreffende verscheidene specifieke projecten (artikelen 5, 6 en 15 tot 18 van hetzelfde decreet) aan de toetsing van de Raad van State te onttrekken om ze aan de toetsing van het Hof te onderwerpen, terwijl het Hof niet even uitgebreide beroepsmogelijkheden zou bieden als diegene die openstaan voor belanghebbende derden voor de Raad van State.
B.6.2. In sommige zaken wordt het Hof tevens verzocht zich uit te spreken over de grief dat het bestreden decreet op onverantwoorde wijze de stedenbouwkundige vergunningen en milieuvergunningen betreffende verscheidene specifieke projecten zou onttrekken aan de motiveringsplicht. Aldus zou de decreetgever de artikelen 10, 11 en 23 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 6, lid 9, van het Verdrag van Aarhus en met artikel 9, lid 1, van de voormelde richtlijn 85/337/EEG, hebben geschonden.
B.7.1. Het onderzoek door het Hof vereist dat een onderscheid wordt gemaakt tussen, enerzijds, de procedure ingesteld bij de artikelen 1 tot 4 van het bestreden decreet en, anderzijds, de specifieke vergunningen die zijn bekrachtigd bij de artikelen 5 tot 17 van hetzelfde decreet.
B.7.2. Met de artikelen 1 tot 4 van het bestreden decreet behoudt de decreetgever zich de bevoegdheid voor om vanaf 25 juli 2008, datum van inwerkingtreding van het bestreden decreet, stedenbouwkundige vergunningen en milieuvergunningen betreffende categorieën van handelingen en werken opgesomd in artikel 1 van het bestreden decreet uit te reiken na afloop van een procedure sui generis.
In de loop van de administratieve fase van de totstandkoming van de vergunning, die voorafgaat aan de saisine van het Waals Parlement, moeten de vereisten in verband met de raadpleging van het publiek in acht worden genomen overeenkomstig de gemeenrechtelijke regels die door de decreetgever zijn geformuleerd en die voortvloeien uit de voormelde richtlijn 85/337/EEG. Bovendien wordt de vergunning verleend overeenkomstig de algemene regels betreffende de toekenning van de stedenbouwkundige vergunningen, milieuvergunningen of globale vergunningen, onder voorbehoud van artikel 2 van het bestreden decreet.
Nadat de vergunning is verleend door de bevoegde administratieve overheid, wordt ze door de Regering overgezonden aan het Parlement binnen een termijn van vijfenveertig dagen te rekenen vanaf de toekenning of de ontvangst ervan. Het Waals Parlement beschikt in principe over zestig dagen om de voorgelegde vergunning aan te nemen.
Bij ontstentenis daarvan wordt de vergunning geacht niet te zijn verleend.
B.7.3. Indien de door het Parlement aangenomen vergunning wordt « bekrachtigd en afgekondigd door de Regering », heeft het wetgevend optreden tot gevolg dat aan de uitgereikte vergunning kracht van wet wordt verleend, zodat zij een hiërarchische waarde verkrijgt die gelijkwaardig is met die van de wetskrachtige bepalingen waarmee de in het geding zijnde vergunning werd geacht in overeenstemming te zijn.
Daaruit volgt tevens dat de Raad van State niet in staat is zijn toetsing uit te oefenen ten aanzien van dergelijke vergunningen en dat enkel het Grondwettelijk Hof bevoegd is om kennis te nemen van een beroep tot vernietiging of een vordering tot schorsing ervan.
B.7.4. De bekrachtigingen vervat in de artikelen 5 tot 17 van het bestreden decreet verlenen retroactief kracht van wet aan enkele specifieke vergunningen die door de administratieve overheid werden verleend. Die bepalingen hebben dus tot gevolg dat ze aan de Raad van State de beroepen tot nietigverklaring onttrekken die tegen die vergunningen zijn ingesteld. Enkel het Grondwettelijk Hof is bevoegd om kennis te nemen van een beroep tot vernietiging of een vordering tot schorsing ervan.
Wat de rechterlijke toetsing van de bekrachtigde vergunningen betreft B.8.1. Krachtens artikel 142 van de Grondwet en artikel 1 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof is het Hof bevoegd om de overeenstemming te toetsen van wetskrachtige normen met de regels die de bevoegdheden verdelen tussen de federale Staat, de gemeenschappen en de gewesten, alsmede de bestaanbaarheid ervan met de artikelen van titel II « De Belgen en hun rechten » en de artikelen 170, 172 en 191 van de Grondwet.
Daaruit volgt dat het Hof met name bevoegd is om te onderzoeken of de decreetgever de waarborgen vervat zowel in de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in verband met het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie, als in artikel 23, derde lid, 4°, ervan, dat het recht op een gezond leefmilieu erkent, heeft geschonden. Het Hof is eveneens bevoegd om bij zijn toetsing van wetskrachtige normen aan de voormelde referentienormen te onderzoeken of de ter toetsing voorgelegde bepalingen bestaanbaar zijn met voor België bindende normen van internationaal recht en van het recht van de Europese Unie waarvan de schending in samenhang met de voormelde grondwetsbepalingen wordt aangevoerd, zoals te dezen artikel 3, lid 9, en artikel 9, leden 2 tot 4, van het Verdrag van Aarhus en artikel 10bis van de richtlijn 85/337/EEG. B.8.2. Artikel 3, lid 9, van het Verdrag van Aarhus bepaalt : « Binnen het toepassingsgebied van de relevante bepalingen van dit Verdrag heeft het publiek toegang tot informatie, heeft het de mogelijkheid van inspraak in besluitvorming en heeft het toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden zonder discriminatie op grond van staatsburgerschap, nationaliteit of woonplaats en, in het geval van een rechtspersoon, zonder discriminatie op grond van de plaats van de statutaire zetel of een feitelijk middelpunt van de activiteiten ».
B.8.3. Artikel 9, leden 2 tot 4, van hetzelfde Verdrag bepaalt : « 2. Elke Partij waarborgt, binnen het kader van haar nationale wetgeving, dat leden van het betrokken publiek a) die een voldoende belang hebben dan wel b) stellen dat inbreuk is gemaakt op een recht, wanneer het bestuursprocesrecht van een Partij dit als voorwaarde stelt, toegang hebben tot een herzieningsprocedure voor een rechterlijke instantie en/of een ander bij wet ingesteld onafhankelijk en onpartijdig orgaan, om de materiële en formele rechtmatigheid te bestrijden van enig besluit, handelen of nalaten vallend onder de bepalingen van artikel 6 en, wanneer het nationale recht hierin voorziet en onverminderd het navolgende derde lid, andere relevante bepalingen van dit Verdrag. Wat een voldoende belang en een inbreuk op een recht vormt wordt vastgesteld in overeenstemming met de eisen van nationaal recht en strokend met het doel aan het betrokken publiek binnen het toepassingsgebied van dit Verdrag ruim toegang tot de rechter te verschaffen. Hiertoe wordt het belang van elke niet-gouvernementele organisatie die voldoet aan de in artikel 2, vijfde lid, gestelde eisen voldoende geacht in de zin van het voorgaande onderdeel a).
Dergelijke organisaties worden tevens geacht rechten te hebben waarop inbreuk kan worden gemaakt in de zin van het voorgaande onderdeel b).
De bepalingen van dit tweede lid sluiten niet de mogelijkheid uit van een herzieningsprocedure voor een bestuursrechtelijke instantie en laten onverlet de eis van het uitputten van de bestuursrechtelijke beroepsgang alvorens over te gaan tot rechterlijke herzieningsprocedures, wanneer die eis bestaat naar nationaal recht. 3. Aanvullend op en onverminderd de in het voorgaande eerste en tweede lid bedoelde herzieningsprocedures, waarborgt elke Partij dat leden van het publiek, wanneer zij voldoen aan de eventuele in haar nationale recht neergelegde criteria, toegang hebben tot bestuursrechtelijke of rechterlijke procedures om het handelen en nalaten van privé-personen en overheidsinstanties te betwisten die strijdig zijn met bepalingen van haar nationale recht betreffende het milieu.4. Aanvullend op en onverminderd het voorgaande eerste lid, voorzien de in het voorgaande eerste, tweede en derde lid bedoelde procedures in passende en doeltreffende middelen, met inbegrip van, zo nodig, een dwangmiddel tot rechtsherstel en zijn zij billijk, snel en niet onevenredig kostbaar.Beslissingen ingevolge dit artikel zijn schriftelijk of worden schriftelijk vastgelegd. Beslissingen van rechterlijke instanties, en waar mogelijk van andere organen, zijn voor het publiek toegankelijk ».
B.8.4. Artikel 10bis van de voormelde richtlijn 85/337/EEG bepaalde : « De lidstaten zorgen ervoor dat, in overeenstemming met het toepasselijke nationale rechtsstelsel, leden van het betrokken publiek die : a) een voldoende belang hebben, dan wel b) stellen dat inbreuk is gemaakt op een recht, wanneer het bestuursprocesrecht van een lidstaat dit als voorwaarde stelt, in beroep kunnen gaan bij een rechtbank of een ander bij wet ingesteld onafhankelijk en onpartijdig orgaan om de materiële of formele rechtmatigheid van enig besluit, handelen of nalaten vallend onder de bepalingen betreffende de inspraak van het publiek van deze richtlijn aan te vechten. De lidstaten bepalen in welk stadium de besluiten, handelingen of nalatigheden kunnen worden aangevochten.
Wat een voldoende belang dan wel een inbreuk op een recht vormt, wordt bepaald door de lidstaten in het licht van de doelstelling om het publiek een ruime toegang tot de rechter te verlenen. Te dien einde wordt het belang van een niet-gouvernementele organisatie die voldoet aan de vereisten van artikel 1, lid 2, geacht voldoende te zijn in de zin van punt a) van dit artikel. Tevens worden die organisaties geacht rechten te hebben waarop inbreuk kan worden gemaakt in de zin van punt b) van dit artikel. De bepalingen van dit artikel sluiten een toetsingsprocedure in eerste instantie bij een bestuursrechtelijke instantie niet uit en doen niet af aan de eis dat de bestuursrechtelijke toetsingsprocedures doorlopen moeten zijn alvorens beroep bij een rechterlijke instantie kan worden ingesteld, wanneer die eis bestaat naar nationaal recht.
Een dergelijke procedure moet eerlijk, billijk en snel zijn en mag niet buitensporig kostbaar zijn.
Ter verhoging van de effectiviteit van het bepaalde in dit artikel dragen de lidstaten er zorg voor dat het publiek praktische informatie wordt verstrekt over toegang tot beroepsprocedures bij bestuursrechtelijke en rechterlijke instanties ».
B.8.5. De richtlijn 85/337/EEG werd ingetrokken bij artikel 14 van de richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 « betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten ». Artikel 11 van die richtlijn herhaalt evenwel in essentie de inhoud van artikel 10bis van de voormelde richtlijn 85/337/EEG vermits het bepaalt : « 1. De lidstaten zorgen ervoor dat, in overeenstemming met het toepasselijke nationale rechtsstelsel, leden van het betrokken publiek die : a) een voldoende belang hebben, dan wel b) stellen dat inbreuk is gemaakt op een recht, wanneer het bestuursprocesrecht van een lidstaat dit als voorwaarde stelt, in beroep kunnen gaan bij een rechtbank of een ander bij wet ingesteld onafhankelijk en onpartijdig orgaan om de materiële of formele rechtmatigheid van enig besluit, handelen of nalaten vallend onder de bepalingen betreffende de inspraak van het publiek van deze richtlijn aan te vechten.2. De lidstaten bepalen in welk stadium een besluit, handelen of nalaten kan worden aangevochten.3. Wat een voldoende belang dan wel een inbreuk op een recht vormt, wordt bepaald door de lidstaten in het licht van de doelstelling om het publiek een ruime toegang tot de rechter te verlenen.Te dien einde wordt het belang van een niet-gouvernementele organisatie die voldoet aan de vereisten van artikel 1, lid 2, geacht voldoende te zijn in de zin van lid 1, onder a), van dit artikel. Tevens worden die organisaties geacht rechten te hebben waarop inbreuk kan worden gemaakt in de zin van lid 1, onder b), van dit artikel. 4. De bepalingen van dit artikel sluiten een toetsingsprocedure in eerste instantie bij een bestuursrechtelijke instantie niet uit en doen niet af aan de eis dat de bestuursrechtelijke toetsingsprocedures doorlopen moeten zijn alvorens beroep bij een rechterlijke instantie kan worden ingesteld, wanneer die eis bestaat naar nationaal recht. Een dergelijke procedure moet eerlijk, billijk en snel zijn en mag niet buitensporig kostbaar zijn. 5. Ter verhoging van de effectiviteit van het bepaalde in dit artikel dragen de lidstaten er zorg voor dat het publiek praktische informatie wordt verstrekt over toegang tot beroepsprocedures bij bestuursrechtelijke en rechterlijke instanties ». B.9.1. Die Europese en internationale bepalingen vereisen dat de rechtmatigheid van de vergunningen die onder het toepassingsgebied ervan vallen, in beginsel ten gronde en wat de gevolgde procedure betreft, wordt getoetst door een rechtscollege of door enig ander onafhankelijk en onpartijdig orgaan.
B.9.2. Met zijn arrest nr. 30/2010 heeft het Hof aan het Hof van Justitie van de Europese Unie vragen gesteld over de interpretatie die aan die bepalingen dient te worden gegeven.
Bij zijn arrest van 16 februari 2012, C-182/10, Solvay e.a., heeft het Hof van Justitie geantwoord : « 45. Uit artikel 2, lid 2, van het Verdrag van Aarhus, gelezen in samenhang met de artikelen 6 en 9 ervan, alsmede uit artikel 1, lid 5, van richtlijn 85/337 blijkt dat noch dit verdrag noch deze richtlijn van toepassing is op projecten die worden aangenomen bij een wetgevingshandeling die voldoet aan de in punt 31 van dit arrest genoemde voorwaarden (zie arrest Boxus e.a., reeds aangehaald, punt 50). 46. Met betrekking tot andere projecten, dat wil zeggen projecten die worden aangenomen bij een andere dan een wetgevingshandeling of bij een wetgevingshandeling die deze voorwaarden niet vervult, volgt reeds uit de bewoordingen van artikel 9, lid 2, van het Verdrag van Aarhus en artikel 10bis van richtlijn 85/337 dat de lidstaten dienen te voorzien in een beroepsmogelijkheid bij een rechterlijke instantie of een ander bij wet ingesteld onafhankelijk en onpartijdig orgaan om de materiële of formele rechtmatigheid aan te vechten van enig besluit, handelen of nalaten dat binnen de werkingssfeer van artikel 6 van het Verdrag van Aarhus of van richtlijn 85/337 valt (zie arrest Boxus e.a., punt 51). 47. Op grond van hun procedurele autonomie en mits zij het gelijkwaardigheids- en het effectiviteitsbeginsel eerbiedigen, beschikken de lidstaten bij de uitvoering van artikel 9, lid 2, van het Verdrag van Aarhus en artikel 10bis van richtlijn 85/337 over speelruimte.Met name is het hun zaak te bepalen welke rechterlijke instantie of welk bij wet ingesteld onafhankelijk en onpartijdig orgaan bevoegd is om kennis te nemen van de in die bepalingen bedoelde beroepen en volgens welke procedureregels uitspraak wordt gedaan, voor zover de voormelde bepalingen in acht zijn genomen (zie arrest Boxus e.a., punt 52). 48. Artikel 9 van het Verdrag van Aarhus en artikel 10bis van richtlijn 85/337 zouden evenwel ieder nuttig effect verliezen wanneer het enkele feit dat een project wordt vastgesteld bij een wetgevingshandeling die niet aan de in punt 31 van dit arrest genoemde voorwaarden voldoet, meebrengt dat tegen deze handeling geen enkele beroepsmogelijkheid in de zin van die bepalingen openstaat om de materiële of formele rechtmatigheid ervan aan te vechten (zie arrest Boxus e.a., punt 53) ».
B.9.3. Zoals werd aangegeven in B.7.3 en B.7.4, heeft het bestreden decreet tot gevolg dat alleen het Hof bevoegd is om de daarin bedoelde vergunningen te vernietigen of te schorsen.
Het Hof is echter niet bevoegd om een exhaustieve materiële en formele toetsing uit te voeren van de handelingen ter voorbereiding van de bekrachtiging of de aanneming van de in het geding zijnde vergunningen, zelfs aan de regels van internationaal en Europees recht die vervat zijn in het Verdrag van Aarhus of in de richtlijn 85/337/EEG. Hoewel het Hof, via de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, erop toeziet dat de wetgever zijn verplichting van voorafgaande aanmelding bij de Europese Commissie in acht neemt, kan het, wanneer de schending van die verplichting, ten aanzien van het recht van de Europese Unie, een fundamentele procedurefout vormt, de bevoegdheden die door de Grondwetgever en de bijzondere wetgever aan het Hof werden toegewezen, niet uitbreiden zodat ze een dergelijke formele toetsing overstijgen, en zelf de materiële toetsing uitvoeren van de inachtneming van de procedureregels in milieuaangelegenheden die voorafgaan aan de aanneming van de bestreden wetgevingshandeling.
B.9.4. De omvang van de toetsing door het Grondwettelijk Hof kan bijgevolg niet worden gelijkgesteld met die van de toetsing door de Raad van State, zodat de bevoegdheid van het grondwettelijke rechtscollege zoals die voortvloeit uit de Grondwet en uit de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof, niet volstaat om te voldoen aan de vereisten inzake rechterlijke toetsing, wanneer de projecten binnen de werkingssfeer van het Verdrag van Aarhus en van de richtlijn 85/337/EEG vallen.
B.10.1. De categorie van burgers aan wie die vergunningen nadeel berokkenen, wordt dus op verschillende wijze behandeld ten opzichte van de andere burgers wat de jurisdictionele waarborg betreft die bij artikel 159 van de Grondwet, artikel 13 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens (met name in het kader van de bij de artikelen 6, 8 en 14 ervan gewaarborgde rechten) en bij artikel 14 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State is toegekend, aangezien die vergunningen niet meer het voorwerp kunnen uitmaken van een beroep tot nietigverklaring voor een rechter die, zoals de Raad van State, beschikt over een toetsingsbevoegdheid die zich uitstrekt tot zowel de grond van de bestreden vergunning als de procedure voorafgaand aan de aanneming ervan.
Een dergelijk verschil in behandeling is discriminerend, behalve indien het op een wettige doelstelling berust en redelijk is verantwoord.
B.10.2. In de memorie van toelichting bij het ontwerpdecreet werd gepreciseerd : « De doelstelling die wordt nagestreefd met de ontworpen decreetsbepalingen met betrekking tot de gewestelijke vergunningen bestaat erin de bekrachtiging door het Waals Parlement mogelijk te maken van bepaalde vergunningen uitgereikt door de gemachtigd ambtenaar of gezamenlijk door de gemachtigd ambtenaar en de technisch ambtenaar of, op beroep, door de Regering. Sinds verscheidene jaren merkt men immers een groeiende belangstelling van het Waals Parlement voor de opvolging van dossiers die het plaatselijk belang overstijgen.
De talrijke parlementaire vragen die worden gesteld en de talrijke interpellaties die in het Parlement worden gehouden over het stadium van onderzoek van de vergunningsaanvragen voor diverse projecten getuigen daarvan. [...] Indien de verandering van bevoegd rechtscollege in die zin zou moeten worden gezien dat zij een verschil in behandeling onder de omwonenden met zich meebrengt naargelang een gemeenrechtelijk project dan wel een project waarvoor er dringende redenen van algemeen belang bestaan op hen betrekking heeft - quod non -, zou dat verschil verantwoord zijn door het objectieve verschil tussen de aanvragen voor gemeenrechtelijke vergunningen en de aanvragen voor vergunningen voor dat type project.
De projecten waarvoor er dringende redenen van algemeen belang bestaan verschillen immers per definitie van de gemeenrechtelijke projecten in zoverre zij projecten van algemeen belang zijn. Er bestaan immers objectieve criteria die maken dat een project al dan niet van algemeen belang is en die, ten aanzien van het Waalse Gewest, te maken hebben met het sociale of economische karakter ervan, dan wel met het karakter ervan op het vlak van energie, mobiliteit, patrimonium of milieu. [...] De wil van de Regering bestaat erin het Waals Parlement te betrekken bij haar beleid inzake duurzame ontwikkeling van het Waalse grondgebied. Daartoe wil zij de rol van het Waals Parlement, wat de besluitvorming met betrekking tot projecten betreft, niet beperken tot de mogelijkheid van parlementaire vragen en interpellaties alleen.
Daarbij gaat het erom het Waals Parlement bij de besluitvorming te betrekken door het Parlement de bevoegdheid toe te kennen de bekrachtiging van uitgereikte vergunningen te weigeren » (Parl. St., Waals Parlement, 2007-2008, nr. 805/1, pp. 1 tot 7).
Tijdens de commissiebesprekingen werd voorts gepreciseerd : « Men mag evenmin vergeten dat de werkelijke doelstelling van de tekst erin bestaat bepaalde 'verzande' dossiers, vandaag 13 in getal en morgen misschien meer, uit de procedurele impasse te halen. [...] De heer [...] merkt het hiaat op dat bestaat tussen de nagestreefde doelstelling die wordt voorgesteld in de memorie van toelichting, enerzijds, en de doelstelling zoals zij blijkt uit de herhaalde verklaringen van de minister in de media, waar hoofdzakelijk sprake ervan is de beroepen bij de Raad van State te beperken, anderzijds.
Daarbij dient een enorme hypocrisie te worden aangeklaagd; in de memorie van toelichting heeft men durven te schrijven dat 'in tegenstelling met wat de CWEDD (Waalse milieuraad voor duurzame ontwikkeling) beweert, in de ontworpen tekst het niet erom gaat een vermindering van het aantal contentieuze beroepen te beogen', terwijl overal in de pers slechts daarvan sprake is : de beroepen vermijden » (Parl. St., Waals Parlement, 2007-2008, nr. 805/5, pp. 10 en 16).
Voorts werd onderstreept dat het bestreden decreet « het mogelijk » moest « maken de sereniteit in bepaalde dossiers terug te vinden » (ibid., p. 12) waarbij wordt vermeden dat « vanuit het decreet WWROSPE of het milieudecreet, interpretaties door het rechtscollege waarbij beroepen zijn ingesteld, [...] het algemeen belang in gevaar brengen ». Het werd aldus noodzakelijk geacht « dat op hol slaan van de procedure waarbij de Raad van State de decreten op extreme wijze interpreteert, te stoppen » (ibid., p. 16).
De minister verduidelijkte voorts : « [...] de protesten hebben niet zozeer betrekking op de procedure, maar op het feit dat de protesteerders niet willen dat een vergunning wordt uitgereikt, om redenen die met een persoonlijk belang te maken hebben. Hij citeert in dat verband het voorbeeld van de vallei van de Hain en wijst erop dat de protesteerder niet van een dergelijk zuiveringsstation wil horen spreken, reden waarom hij om het even welk motief zoekt dat hem de mogelijkheid zou bieden de installatie ervan te beletten. Hij gaat ervan uit dat het daarbij gaat om een strijd waarbij het particulier belang en het algemeen belang tegenover elkaar worden geplaatst. De heer minister wijst erop dat hij de vergunning kan verlenen, maar dat het Parlement, natuurlijke behoeder van het gewestelijk belang, zonder betwisting het meest geschikt is om het bestaan van het gewestelijk belang te bevestigen. [...] Dhr. minister verzoekt zijn tegenstanders te zweren dat zij in de toekomst dat ontwerpdecreet nooit zullen gebruiken omdat zij dat niet nodig zouden hebben. Volgens dhr. minister kan niemand iets dergelijks zeggen aangezien zelfs de mandatarissen van de oppositie bij dat ontwerpdecreet belang hebben, bewust als ze zijn van het NIMBY-fenomeen en van het feit dat de voorrang dient te worden gegeven aan het algemeen belang ten opzichte van het particulier belang van één persoon » (ibid., pp. 31-32).
B.10.3. Uit het voorgaande blijkt dat de decreetgever, door het bestreden decreet aan te nemen, tot doel had de parlementsleden te betrekken bij het aannemen van bepaalde vergunningen waarvoor er dringende redenen van algemeen belang bestaan, teneinde een grotere democratische legitimiteit eraan te verlenen en een grotere rechtszekerheid te waarborgen voor de belangrijke bouwplaatsen die daarvan het voorwerp waren.
B.11. Artikel 2, lid 2, van het Verdrag van Aarhus bepaalt dat de organen of instellingen die optreden in een rechterlijke of wetgevende hoedanigheid niet kunnen worden gelijkgesteld met « overheidsinstanties » in de zin van het Verdrag.
Artikel 1, lid 5, van de voormelde richtlijn 85/337/EEG bepaalde : « Deze richtlijn is niet van toepassing op projecten die in detail worden aangenomen via een specifieke nationale wet, aangezien de doelstellingen die met de onderhavige richtlijn worden nagestreefd, met inbegrip van de verstrekking van gegevens, dan worden bereikt via de wetgevingsprocedure ».
Artikel 1, lid 4, van de voormelde richtlijn 2011/92/EU herhaalt die bepaling.
B.12.1. Door het Hof ondervraagd over de draagwijdte van artikel 2, lid 2, van het Verdrag van Aarhus en artikel 1, lid 5, van de richtlijn 85/337/EEG, heeft het Hof van Justitie geoordeeld : « 30. Artikel 1, lid 5, van richtlijn 85/337 houdt in dat deze richtlijn, wanneer de doelstellingen ervan, met inbegrip van de verstrekking van gegevens, via een wetgevingsprocedure worden bereikt, niet van toepassing is op het betrokken project (zie arrest van 19 september 2000, Linster, C-287/98, Jurispr. blz. I-6917, punt 51, en arrest Boxus e.a., reeds aangehaald, punt 36). 31. Deze bepaling stelt de uitsluiting van een project van de werkingssfeer van richtlijn 85/337 afhankelijk van twee voorwaarden. De eerste voorwaarde is, dat het project in detail wordt aangenomen via een specifieke wet. De tweede voorwaarde is, dat de doelstellingen van deze richtlijn, daaronder begrepen die van de verstrekking van gegevens, via de wetgevingsprocedure worden bereikt (zie arrest van 16 september 1999, WWF e.a., C-435/97, Jurispr. blz. I-5613, punt 57, en arrest Boxus e.a., punt 37). 32. De eerste voorwaarde impliceert om te beginnen dat het project via een specifieke wetgevingshandeling wordt vastgesteld.Dienaangaande zij erop gewezen dat de begrippen 'project' en 'vergunning' in artikel 1, lid 2, van richtlijn 85/337 worden omschreven. Bijgevolg valt een wetgevingshandeling houdende vaststelling van een project slechts binnen de werkingssfeer van artikel 1, lid 5, van deze richtlijn, wanneer zij specifiek is en dezelfde kenmerken als een dergelijke vergunning heeft. De wetgevingshandeling moet met name de opdrachtgever het recht geven om het project uit te voeren (zie reeds aangehaalde arresten WWF e.a., punt 58, en Boxus e.a., punt 38). 33. Verder moet het project tot in detail - dat wil zeggen voldoende nauwkeurig en definitief - worden vastgesteld, zodat de wetgevingshandeling tot vaststelling ervan, net als een vergunning, alle door de wetgever in aanmerking genomen onderdelen moet omvatten die relevant zijn voor de beoordeling van de milieueffecten (zie arresten WWF e.a., punt 59, en Boxus e.a., punt 39). Uit de wetgevingshandeling moet dus blijken dat de doelstellingen van richtlijn 85/337 in het geval van het betrokken project zijn bereikt (zie reeds aangehaalde arresten Linster, punt 56, en Boxus e.a., punt 39). 34. Uit het voorgaande volgt dat een wetgevingshandeling niet kan worden geacht een project in detail te hebben aangenomen in de zin van artikel 1, lid 5, van richtlijn 85/337, wanneer zij niet ziet op alle onderdelen van het project die nodig zijn om de milieueffecten te beoordelen, of de vaststelling van andere handelingen vergt om de opdrachtgever het recht te geven het project te verwezenlijken (zie arresten WWF e.a., punt 62; Linster, punt 57, en Boxus e.a., punt 40). 35. Aangaande de tweede voorwaarde blijkt uit artikel 2, lid 1, van richtlijn 85/337 dat de belangrijkste doelstelling van richtlijn 85/337 is, dat de projecten die een aanzienlijk milieueffect kunnen hebben, met name gezien hun aard, omvang of ligging, vóór de verlening van de vergunning worden onderworpen aan een beoordeling van die effecten (zie arresten Linster, punt 52, en Boxus e.a., punt 41). 36. De vijfde overweging van de considerans van richtlijn 85/337 preciseert voorts dat de beoordeling dient plaats te vinden aan de hand van passende informatie die door de opdrachtgever wordt verstrekt en eventueel wordt aangevuld door de autoriteiten en het publiek voor wie het project gevolgen kan hebben (zie arresten WWF e.a., punt 61;
Linster, punt 53, en Boxus e.a., punt 42). 37. Bijgevolg dient de wetgever, wanneer het project wordt aangenomen, over voldoende informatie te beschikken.Ingevolge artikel 5, lid 3, van richtlijn 85/337 en bijlage IV daarbij moet de door de opdrachtgever te verstrekken informatie ten minste een beschrijving van het project bevatten, met informatie omtrent vestigingsplaats, aard en omvang van het project, een beschrijving van de beoogde maatregelen om aanzienlijke nadelige effecten te vermijden, te beperken en zo mogelijk te verhelpen, en de nodige gegevens om de vermoedelijke significante milieueffecten van het project te kunnen bepalen en beoordelen (zie arresten Linster, punt 55, en Boxus e.a., punt 43). 38. Gelet op de kenmerken van procedures ter goedkeuring van een ontwerp in meerdere fasen, verzet richtlijn 85/337 zich niet ertegen dat één enkel project wordt goedgekeurd bij twee handelingen van nationaal recht, die samen als een vergunning in de zin van artikel 1, lid 2, ervan worden beschouwd (zie in die zin arrest van 4 mei 2006, Commissie/Verenigd Koninkrijk, C-508/03, Jurispr.blz. I-3969, punt 102). Bijgevolg kan de wetgever bij de vaststelling van de definitieve handeling tot goedkeuring van een project steunen op informatie die in het kader van een voorafgaande administratieve procedure is verzameld (zie arrest Boxus e.a., punt 44). 39. Het bestaan van een dergelijke administratieve procedure kan evenwel niet ertoe leiden dat een project kan worden geacht overeenkomstig artikel 1, lid 5, van richtlijn 85/337 in detail bij een specifieke wet te zijn aangenomen, wanneer die wet niet de twee in punt 31 van het onderhavige arrest genoemde voorwaarden vervult.Zoals het Hof heeft geoordeeld in punt 45 van het reeds aangehaalde arrest Boxus e.a. kan een wetgevingshandeling die een reeds bestaande bestuurshandeling zuiver en eenvoudig 'ratificeert', en daarbij louter gewag maakt van dringende redenen van algemeen belang zonder dat eerst een wetgevingsprocedure ten gronde is gevoerd om aan die voorwaarden te voldoen, derhalve niet als een specifieke wet in de zin van deze bepaling worden aangemerkt, zodat zij niet volstaat om een project van de werkingssfeer van richtlijn 85/337 uit te sluiten. 40. In het bijzonder kan een wetgevingshandeling die is aangenomen zonder dat de leden van het wetgevingsorgaan over de in punt 37 van het onderhavige arrest vermelde informatie beschikten, niet binnen de werkingssfeer van artikel 1, lid 5, van richtlijn 85/337 vallen (zie arrest Boxus e.a., punt 46). 41. Het staat aan de nationale rechter, uit te maken of deze voorwaarden zijn vervuld.Daarbij moet hij rekening houden zowel met de inhoud van de wetgevingshandeling als met de volledige wetgevingsprocedure die tot de vaststelling ervan heeft geleid, in het bijzonder met de voorbereidende handelingen en de parlementaire debatten (zie arrest Boxus e.a., punt 47). [...] 43. Derhalve dient op de tweede vraag te worden geantwoord dat artikel 2, lid 2, van het Verdrag van Aarhus en artikel 1, lid 5, van richtlijn 85/337 aldus moeten worden uitgelegd dat van de respectieve werkingssferen van deze teksten enkel projecten zijn uitgesloten die in detail worden aangenomen via een specifieke wet, zodat de met deze teksten nagestreefde doelen via de wetgevingsprocedure zijn bereikt. Het staat aan de nationale rechter om, rekening houdend zowel met de inhoud van de vastgestelde wet als met de volledige wetgevingsprocedure die tot de vaststelling ervan heeft geleid, in het bijzonder met de voorbereidende handelingen en de parlementaire debatten, na te gaan of aan deze twee voorwaarden is voldaan. In dit verband kan een wet die een reeds bestaande bestuurshandeling zuiver en eenvoudig 'ratificeert', en daarbij louter gewag maakt van dringende redenen van algemeen belang zonder dat eerst een wetgevingsprocedure ten gronde is gevoerd om aan die voorwaarden te voldoen, niet als een specifieke wet in de zin van deze bepaling worden aangemerkt, zodat een dergelijke wet niet volstaat om een project van de respectieve werkingssferen van dat verdrag en van die richtlijn uit te sluiten » (HvJ, 16 februari 2012, C-182/10, Solvay e.a. voormeld).
B.12.2. Uit dat arrest blijkt dat teneinde te kunnen bepalen of een project dat het voorwerp heeft uitgemaakt van een wetgevingshandeling al dan niet binnen de werkingssfeer valt van de vereisten inzake materiële of formele rechterlijke toetsing bedoeld in artikel 10bis van de richtlijn 85/337/EEG en in herinnering gebracht in B.9.1 en B.9.2, de nationale rechter dient na te gaan of met het project de voorwaarden voor de toepassing van artikel 2, lid 2, van het Verdrag van Aarhus en van artikel 1, lid 5, van de voormelde richtlijn, zoals zij werden vastgelegd door het Hof van Justitie, al dan niet in acht zijn genomen.
De vereisten inzake rechterlijke toetsing zijn immers slechts opgelegd ten aanzien van de projecten die worden aangenomen bij een andere dan een wetgevingshandeling of bij een wetgevingshandeling die de voorwaarden van artikel 2, lid 2, van het Verdrag van Aarhus en van artikel 1, lid 5, van de voormelde richtlijn niet vervult (HvJ, 16 februari 2012, C-182/10, Solvay e.a., punt 46); de specifieke wetgevingshandelingen die beantwoorden aan de voorwaarden van het voormelde arrest Solvay, punt 31, ontsnappen aan de voormelde vereisten inzake rechterlijke toetsing.
B.12.3. Uit het voormelde arrest Solvay e.a. blijkt dat, om te voldoen aan de voorwaarden van artikel 2, lid 2, van het Verdrag van Aarhus en van artikel 1, lid 5, van de voormelde richtlijn, het project om te beginnen tot in detail moet worden vastgesteld, voldoende nauwkeurig en specifiek, door een wetgevingshandeling die dezelfde kenmerken als een vergunning heeft en die de opdrachtgever toelaat het project uit te voeren, waarbij de wetgever alle onderdelen van het project die relevant zijn voor de beoordeling van de milieueffecten in aanmerking heeft genomen (HvJ, 16 februari 2012, C-182/10, Solvay e.a., punten 32-33).
Bovendien moeten de doelstellingen van de richtlijn inzake milieueffectbeoordeling worden bereikt, met name voor wat betreft de terbeschikkingstelling van informatie door de opdrachtgever, eventueel aangevuld door de autoriteiten en het publiek; daartoe dient de wetgever, wanneer het project wordt aangenomen, over voldoende informatie te beschikken die ten minste (1) een beschrijving van het project bevat, met informatie omtrent vestigingsplaats, aard en omvang van het project, (2) een beschrijving van de beoogde maatregelen om aanzienlijke nadelige effecten te vermijden, te beperken en zo mogelijk te verhelpen, en (3) de nodige gegevens om de vermoedelijke significante milieueffecten van het project te kunnen bepalen en beoordelen (HvJ, 16 februari 2012, C-182/10, Solvay e.a., punten 35-37).
In dat opzicht kan de wetgever steunen op informatie die in het kader van de voorafgaande administratieve procedure is verzameld (HvJ, 16 februari 2012, C-182/10, Solvay e.a., punt 38), maar kan hij niet zich ertoe beperken een reeds bestaande bestuurshandeling zuiver en eenvoudig te « ratificeren », en daarbij louter gewag te maken van dwingende redenen van algemeen belang zonder dat eerst een wetgevingsprocedure ten gronde is gevoerd om aan die voorwaarden te voldoen (HvJ, 16 februari 2012, C-182/10, Solvay e.a., punt 39).
B.13. Hoewel het Hof in beginsel niet bevoegd is om, al was het maar via zijn toetsing van de bestaanbaarheid met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, de parlementaire procedure te controleren aan het eind waarvan een wetgevingshandeling werd aangenomen, dient te worden vastgesteld dat in het onderhavige geval de bevoegdheid om rekening te houden « zowel met de inhoud van de wetgevingshandeling als met de volledige wetgevingsprocedure die tot de vaststelling ervan heeft geleid, in het bijzonder met de voorbereidende handelingen en de parlementaire debatten » (HvJ, 16 februari 2012, C-182/10, Solvay e.a., punt 41) voortvloeit uit de noodzaak de werkingssfeer van de in B.9.1 en B.9.2 vermelde vereisten van het recht van de Europese Unie te bepalen.
Die controle kan dus noch met een materiële toetsing, noch met een procedurele toetsing van de grondwettigheid van wetskrachtige bepalingen worden gelijkgesteld, maar vormt een voorafgaand onderzoek, opgelegd bij het recht van de Europese Unie, van de kwalificatie van de bestreden wetgevingshandeling.
Wat de artikelen 5 tot 17 van het bestreden decreet betreft B.14.1. Zoals het Hof in zijn arrest nr. 30/2010 heeft opgemerkt, werd tijdens de aanneming van de artikelen 5 tot 17 van het bestreden decreet aan de parlementsleden slechts een beperkte rol gegeven. Uit de parlementaire voorbereiding van het bestreden decreet blijkt dat hun stem het bestaan van die vergunningen, dat losstaat van de bekrachtiging, niet in het gedrang kon brengen. Het was de parlementsleden overigens verboden de vergunningsaanvraag opnieuw te onderzoeken of de vergunning te wijzigen (Parl. St., Waals Parlement, 2007-2008, nr. 805/5, p. 36). Er werd hun enkel gevraagd zich uit te spreken over het bestaan van een « gewestelijk belang » of van een « aanzienlijk belang » voor het Waalse Gewest (ibid., pp. 6 en 31).
Uit het onderzoek van de parlementaire voorbereiding blijkt dat de parlementsleden zich klaarblijkelijk ertoe hebben beperkt de aan de vergadering voorgelegde projecten zuiver en eenvoudig te « ratificeren », zodat die bepalingen, daar zij noch de vereisten inzake rechterlijke toetsing die zijn vermeld in B.9.1 en B.9.2, noch de voorwaarden inzake een specifieke wetgevingshandeling die in herinnering zijn gebracht in B.12 in acht nemen, dus een schending inhouden van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met de artikelen 1, lid 5, en 10bis van de richtlijn 85/337/EEG. B.14.2. Die vaststelling doet geen afbreuk aan het bestaan van een recht van daadwerkelijk beroep, in de zin van artikel 10bis van de voormelde richtlijn 85/337/EEG of van artikel 11 van de voormelde richtlijn 2001/92/EU, tegen de vergunningen die het voorwerp hebben uitgemaakt of hebben kunnen uitmaken van een decretale bekrachtiging vermits het, aangezien de bestreden artikelen moeten worden vernietigd, aan de Raad van State toekomt toe te zien op de formele en materiële wettigheid van die vergunningen.
B.14.3. Het eerste middel is gegrond in zoverre het gericht is tegen de artikelen 5, 6 en 15 tot 17 van het bestreden decreet.
Wat de artikelen 1 tot 4 van het bestreden decreet betreft B.15.1. In tegenstelling tot de bekrachtigingen vervat in de artikelen 5 tot 17, die betrekking hebben op specifieke projecten, beperken de artikelen 1 tot 4 van het bestreden decreet zich ertoe om, zoals in B.7.2 en B.7.3 in herinnering is gebracht, een procedure sui generis in te voeren, die van toepassing is op de categorieën van projecten die zijn vermeld in het bestreden artikel 1.
B.15.2. Zoals zij is georganiseerd, beperkt die procedure zich ertoe te bepalen dat het Parlement de vergunning die aan het Parlement wordt voorgelegd « ratificeert » en dat bij ontstentenis ervan, de vergunning geacht wordt niet te zijn verstrekt (artikel 3).
Er is overigens geen enkele vereiste bepaald ten aanzien van de nadere regels inzake beraadslaging door de decreetgever, in het bijzonder ten aanzien van de inhoud van het project dat aan beraadslaging wordt onderworpen of ten aanzien van de documenten die ter beschikking van de parlementsleden dienen te worden gesteld.
Aldus maakt de procedure ingesteld bij de artikelen 1 tot 4 van het bestreden decreet het niet mogelijk te waarborgen dat zal zijn voldaan aan de in B.12 in herinnering gebrachte vereisten van het recht van de Europese Unie inzake « specifieke wetgevingshandelingen ».
B.15.3. Het eerste middel is gegrond in zoverre het gericht is tegen de artikelen 1 tot 4 van het bestreden decreet.
B.15.4. Aangezien de andere middelen niet tot een ruimere vernietiging zouden kunnen leiden, dienen zij niet te worden onderzocht.
Wat artikel 18 van het bestreden decreet betreft B.16. Aangezien artikel 18 van het bestreden decreet de datum van inwerkingtreding van alle bepalingen van het decreet van 17 juli 2008 bepaalt, zijn de middelen niet gegrond in zoverre zij tegen die bepaling zijn gericht, voor zover zij de datum van inwerkingtreding bepaalt van bepalingen van het bestreden decreet die niet worden vernietigd.
Ten aanzien van de prejudiciële vragen B.17. Uit de vernietiging van de artikelen 6, 15, 16 en 17, die terugwerkende kracht heeft, volgt dat de prejudiciële vragen geformuleerd in het kader van de zaken nrs. 4673 en 4674, vermeld in B.3.3.2, in het kader van de zaak nr. 4706, vermeld in B.3.4.2, en in het kader van de zaken nrs. 4707 en 4708, vermeld in B.3.5.2, thans zonder voorwerp zijn.
B.18. Het Hof dient zich daarentegen nog uit te spreken over de prejudiciële vragen die aan het Hof werden gericht in het kader van de zaken nrs. 4589, 4682 en 4683, vermeld in B.3.6, en in het kader van de zaken nrs. 4675 en 4678, vermeld in B.3.7.2. Die zaken hebben respectievelijk betrekking op de bestaanbaarheid van de artikelen 7 tot 9 en 14 van het in het geding zijnde decreet met inzonderheid de artikelen 10, 11 en 23 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met de artikelen 8 en 9 van het voormelde Verdrag van Aarhus en met artikel 10bis van de voormelde richtlijn 85/337/EEG. In zoverre zij betrekking hebben op de inachtneming van het recht op een daadwerkelijk beroep van de omwonenden die belang hebben bij de nietigverklaring van de in die bepalingen beoogde vergunningen, en rekening houdend met wat is uiteengezet in B.8 tot B.14, dienen die prejudiciële vragen om dezelfde redenen bevestigend te worden beantwoord.
Om die redenen, het Hof - vernietigt de artikelen 1 tot 6 en 15 tot 17 van het decreet van het Waalse Gewest van 17 juli 2008 « betreffende enkele vergunningen waarvoor er dringende redenen van algemeen belang bestaan »; - verwerpt de beroepen voor het overige; - stelt vast dat de prejudiciële vragen in de zaken nrs. 4673, 4674, 4706, 4707 en 4708 zonder voorwerp zijn; - zegt voor recht : De artikelen 7 tot 9 en 14 van het decreet van het Waalse Gewest van 17 juli 2008 « betreffende enkele vergunningen waarvoor er dringende redenen van algemeen belang bestaan » schenden de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met de artikelen 2, lid 2, en 9, lid 2, van het Verdrag van Aarhus, ondertekend op 25 juni 1998, « betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden » en met de artikelen 1, lid 5, en 10bis van de richtlijn 85/337/EEG van de Raad van 27 juni 1985 « betreffende de milieu-effectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten » (thans de artikelen 2, lid 4, en 11 van de richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 « betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten »).
Aldus uitgesproken in het Frans, het Nederlands en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof, op de openbare terechtzitting van 22 november 2012.
De griffier, P.-Y. Dutilleux De voorzitter, R. Henneuse