Etaamb.openjustice.be
Wet van 19 oktober 2015
gepubliceerd op 22 oktober 2015

Wet houdende wijziging van het burgerlijk procesrecht en houdende diverse bepalingen inzake justitie

bron
federale overheidsdienst justitie
numac
2015009530
pub.
22/10/2015
prom.
19/10/2015
ELI
eli/wet/2015/10/19/2015009530/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)Kamer (parl. doc.)
Document Qrcode

19 OKTOBER 2015. - Wet houdende wijziging van het burgerlijk procesrecht en houdende diverse bepalingen inzake justitie


FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamer van volksvertegenwoordigers heeft aangenomen en Wij bekrachtigen, hetgeen volgt : TITEL 1. - Algemene bepaling

Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 74 van de Grondwet.

TITEL 2. - Wijzigingen van het burgerlijk procesrecht HOOFDSTUK 1. - Wijzigingen van het Gerechtelijk Wetboek Afdeling 1. - Wijzigingsbepalingen

Art. 2.In artikel 23 van het Gerechtelijk Wetboek worden de woorden "dat de vordering op dezelfde oorzaak berust;" vervangen door de woorden "dat de vordering op dezelfde oorzaak berust, ongeacht de ingeroepen rechtsgrond;".

Art. 3.In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 32ter ingevoegd, luidende: "

Art. 32ter.Elke kennisgeving of mededeling aan of neerlegging bij de hoven of rechtbanken, het openbaar ministerie of diensten die afhangen van de rechterlijke macht, met inbegrip van de griffies en parketsecretariaten, of elke kennisgeving of mededeling aan een advocaat, een gerechtsdeurwaarder of een notaris, door de hoven of rechtbanken, het openbaar ministerie of diensten die afhangen van de rechterlijke macht, met inbegrip van de griffies en parketsecretariaten, of door een advocaat, een gerechtsdeurwaarder of een notaris, kan gebeuren door middel van het informaticasysteem van Justitie dat door de Koning wordt aangewezen.

De Koning bepaalt de nadere regels van dat informaticasysteem, waarbij de vertrouwelijkheid en effectiviteit van de communicatie worden verzekerd.

Het gebruik van het voormelde informaticasysteem kan door de Koning aan de instanties, diensten of actoren vermeld in het eerste lid of sommigen onder hen worden opgelegd.".

Art. 4.Artikel 38, § 2, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 24 mei 1985, wordt aangevuld met de volgende zin: "De betekening aan de procureur des Konings mag gedaan worden door het afschrift van de akte aan een parketsecretaris of aan een parketjurist ter hand te stellen.".

Art. 5.Artikel 40, tweede lid, van hetzelfde Wetboek wordt aangevuld met de volgende zin: "De betekening aan de procureur des Konings mag gedaan worden door het afschrift van de akte aan een parketsecretaris of aan een parketjurist ter hand te stellen.".

Art. 6.In artikel 42, enig lid, van hetzelfde Wetboek wordt de bepaling onder 7° aangevuld met de volgende zin: "De betekening aan de procureur des Konings mag gedaan worden door het afschrift van de akte aan een parketsecretaris of aan een parketjurist ter hand te stellen.".

Art. 7.In hetzelfde Wetboek wordt een nieuw artikel 46/1 ingevoegd, luidende: "

Art. 46/1.De kennisgeving bij gewone brief aan een partij voor wie overeenkomstig de artikelen 728, 729 of 729/1 een advocaat optreedt en die de griffie niet overeenkomstig artikel 729/1 heeft gemeld op te houden voor die partij op te treden, gebeurt door een gewone brief aan die advocaat.".

Art. 8.Artikel 57, tweede lid, van hetzelfde Wetboek wordt aangevuld met de volgende zin: "De afgifte van een afschrift van het exploot aan de procureur des Konings mag gedaan worden aan een parketsecretaris of aan een parketjurist.".

Art. 9.In artikel 519, § 1, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 7 januari 2014, wordt een bepaling onder 1° bis ingevoegd, luidende: "1° bis. het invorderen van onbetwiste geldschulden overeenkomstig hoofdstuk Iquinquies van de eerste titel van het vijfde deel;"

Art. 10.In artikel 702, 3°, van hetzelfde Wetboek wordt het woord "onderwerp" vervangen door het woord "voorwerp".

Art. 11.In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 729/1 ingevoegd, luidende: "

Art. 729/1.De advocaat die optreedt voor een partij die voordien geen advocaat had, de advocaat die een andere advocaat opvolgt en de advocaat die ophoudt voor een partij op te treden zonder te worden opgevolgd door een ander advocaat, geven daarvan onverwijld bij gewone brief kennis aan de griffie.

Die kennisgeving heeft uitwerking vanaf het ogenblik waarop ze wordt ontvangen.".

Art. 12.In artikel 744 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 26 april 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° het eerste lid wordt opgeheven;2° de eerste zin van het tweede lid wordt het eerste lid en wordt vervangen als volgt: "De conclusies bevatten tevens, achtereenvolgens en uitdrukkelijk: 1° de uiteenzetting van de voor de beslechting van het geschil pertinente feiten;2° de aanspraken van de concluderende partij;3° de middelen die worden ingeroepen ter ondersteuning van de vordering of het verweer, waarbij in voorkomend geval verschillende middelen genummerd worden en hun voordracht in hoofdorde of in ondergeschikte orde wordt vermeld; 4° het gevraagde beschikkende gedeelte van het vonnis, waarbij in voorkomend geval de hoofdorde of ondergeschikte orde van de verschillende onderdelen wordt vermeld."; 3° de tweede zin van het tweede lid wordt het tweede lid.

Art. 13.In artikel 748bis van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 26 april 2007, wordt de eerste zin, die aanvangt met de woorden "onverminderd de" en eindigt met de woorden "van synthese-conclusies" vervangen als volgt: "Behoudens in de gevallen waarin conclusie mag worden genomen buiten de in artikel 747 bedoelde termijnen, nemen de laatste conclusies van een partij de vorm aan van syntheseconclusies.".

Art. 14.In artikel 764 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 3 augustus 1992 en laatstelijk gewijzigd bij de wet van 12 mei 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° het tweede lid wordt vervangen als volgt: "Het openbaar ministerie kan zich alle andere zaken laten meedelen wanneer het zulks dienstig acht.Met uitzondering van de in artikel 138bis, § 2, eerste lid, bedoelde rechtsvordering, kan de rechtbank of het hof de mededeling ook ambtshalve bevelen." 2° het artikel wordt aangevuld met drie leden, luidende: "Het openbaar ministerie verleent in de meest aangewezen vorm advies wanneer het zulks dienstig acht. In afwijking van het derde lid verleent het openbaar ministerie in de gevallen bedoeld in het eerste lid, 10°, steeds advies wanneer de rechtbank hierom verzoekt.

Het college van procureurs-generaal geeft richtlijnen in welke zaken bedoeld in het eerste lid advies wordt verstrekt. Deze richtlijnen zijn bindend voor alle leden van het openbaar ministerie. De procureurs-generaal bij de hoven van beroep staan in voor de tenuitvoerlegging van deze richtlijnen binnen hun rechtsgebied.".

Art. 15.Artikel 765/1 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 12 mei 2014, wordt vervangen als volgt: "

Art. 765/1.Voor de zaken betreffende minderjarigen, doen de familierechtbank en de familiekamers van het hof van beroep, op straffe van nietigheid, eerst uitspraak na de zaak te hebben medegedeeld aan het openbaar ministerie en na kennis te hebben genomen van zijn eventueel advies.

Het openbaar ministerie heeft als opdracht alle relevante informatie op de meest geschikte wijze en met inachtneming van het recht op tegenspraak aan de rechtbank mee te delen.

Het vierde en vijfde lid van artikel 764 zijn van overeenkomstige toepassing.".

Art. 16.Artikel 766 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 14 november 2000 en laatstelijk gewijzigd bij de wet van 25 april 2014, wordt vervangen als volgt: "

Art. 766.§ 1. Wanneer een zaak moet worden medegedeeld krachtens de wet of wanneer het openbaar ministerie om mededeling verzoekt, stelt de griffie het openbaar ministerie in kennis van de datum van de terechtzitting met opgave van de identiteit van de partijen en, in voorkomend geval, de betrokken minderjarigen.

Wanneer het openbaar ministerie het dienstig acht mondeling advies te verlenen, wordt dit advies uitgebracht op de terechtzitting. Dit wordt vermeld op het zittingsblad.

Wanneer het openbaar ministerie het dienstig acht schriftelijk advies uit te brengen vóór de terechtzitting, wordt het advies uiterlijk de dag voor de terechtzitting ter griffie neergelegd en meegedeeld aan de advocaat van de partijen of, indien zij geen advocaat hebben, aan de partijen zelf.

Wanneer het openbaar ministerie het dienstig acht schriftelijk advies uit te brengen na de pleidooien, stelt het de rechter daarvan in kennis vóór de sluiting van de debatten. Het advies wordt neergelegd ter griffie en meegedeeld aan de advocaat van de partijen of, indien zij geen advocaat hebben, aan de partijen zelf uiterlijk op de datum die bepaald wordt door de rechter, waarbij de rechter tevens de datum bepaalt tot wanneer de partijen ter griffie hun conclusies mogen neerleggen om te antwoorden op het advies van het openbaar ministerie.

Wanneer het openbaar ministerie het niet dienstig acht advies uit te brengen, stelt het de griffie daarvan in kennis uiterlijk de dag voor de terechtzitting. § 2. In de andere zaken deelt de rechter die dat wenst de zaak mee aan het openbaar ministerie ten laatste op het ogenblik dat hij de sluiting van de debatten beveelt. Dit wordt op het zittingsblad vermeld. De rechter bepaalt de datum van de terechtzitting waarop het openbaar ministerie zijn eventueel mondeling advies uitbrengt en waarop de partijen kunnen antwoorden op het eventueel mondeling of schriftelijk advies. Een afschrift van het zittingsblad wordt overgezonden aan het openbaar ministerie met de stukken van de procedure binnen achtenveertig uren na de terechtzitting.

Binnen acht dagen voor de terechtzitting bedoeld in het eerste lid stelt het openbaar ministerie de griffie in kennis van zijn voornemen al dan niet advies uit te brengen en van de vorm waarin dit zal gebeuren. Als het advies schriftelijk wordt gegeven, wordt het binnen dezelfde termijn ter griffie neergelegd en meegedeeld aan de advocaat van de partijen of, indien zij geen advocaat hebben, aan de partijen zelf.".

Art. 17.Artikel 767 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 14 november 2000 en laatstelijk gewijzigd bij de wet van 25 april 2014, wordt vervangen als volgt: "

Art. 767.§ 1. Wanneer het eventueel advies van het openbaar ministerie mondeling wordt uitgebracht, worden de partijen die verschijnen onmiddellijk gehoord over hun opmerkingen over dat advies.

Wanneer het eventueel advies schriftelijk wordt uitgebracht en neergelegd ter griffie vóór de terechtzitting, kunnen de partijen daarop mondeling antwoorden op de terechtzitting of op een latere terechtzitting vastgesteld door de rechter.

De rechter kan de partij die erom verzoekt evenwel toestemming verlenen om over het advies van het openbaar ministerie conclusie ter griffie neer te leggen binnen de termijn die hij bepaalt. Tegen de beslissing van de rechter staat geen enkel beroep open. § 2. De replieken van de partijen over het advies van het openbaar ministerie worden alleen in aanmerking genomen in zoverre ze antwoorden op het advies van het openbaar ministerie.".

Art. 18.In artikel 770, § 1, van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 25 april 2014, wordt het eerste lid vervangen als volgt: "Wanneer de rechter de zaak in beraad houdt om het vonnis uit te spreken, bepaalt hij de dag voor die uitspraak, die moet plaatsvinden binnen een maand na het sluiten van de debatten. Deze termijn wordt verlengd met één maand wanneer de debatten worden gesloten gedurende de maand voor de gerechtelijke vakantie bedoeld in artikel 334."

Art. 19.In artikel 780, eerste lid, van hetzelfde Wetboek wordt de bepaling onder 3° vervangen als volgt: "3° het onderwerp van de vordering en het antwoord op de overeenkomstig artikel 744, eerste lid, uiteengezette middelen van de partijen;".

Art. 20.Artikel 806 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als volgt: "

Art. 806.In het verstekvonnis willigt de rechter de vorderingen of verweermiddelen van de verschijnende partij in, behalve in zoverre de rechtspleging, die vorderingen of middelen strijdig zijn met de openbare orde.".

Art. 21.In artikel 825, eerste lid, van hetzelfde Wetboek wordt het woord "onderwerp" vervangen door het woord "voorwerp".

Art. 22.In artikel 860 van hetzelfde Wetboek wordt het eerste lid vervangen als volgt: "Wat de verzuimde of onregelmatig verrichte vorm ook zij, geen proceshandeling kan nietig worden verklaard, noch kan het niet-naleven van een termijn die op straffe van nietigheid is voorgeschreven, worden gesanctioneerd, indien de wet de sanctie niet uitdrukkelijk heeft bevolen.".

Art. 23.Artikel 861 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als volgt: "

Art. 861.De rechter kan een proceshandeling alleen dan nietig verklaren of het niet-naleven van een termijn die op straffe van nietigheid is voorgeschreven sanctioneren, indien het aangeklaagde verzuim of de aangeklaagde onregelmatigheid de belangen schaadt van de partij die de exceptie opwerpt."

Art. 24.Artikel 862 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 3 augustus 1992, wordt opgeheven.

Art. 25.Artikel 864 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 3 augustus 1992, wordt vervangen als volgt: "

Art. 864.De nietigheid die tegen een proceshandeling kan worden ingeroepen of het niet-naleven van een termijn die op straffe van nietigheid is voorgeschreven, zijn gedekt indien zij niet tegelijk en vóór enig ander middel worden voorgedragen.".

Art. 26.In artikel 865 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 26 april 2007, wordt het cijfer "867" vervangen door het cijfer "861".

Art. 27.Artikel 867 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 26 april 2007, wordt opgeheven.

Art. 28.Artikel 875bis van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 15 mei 2007, wordt vervangen als volgt: "

Art. 875bis.Behalve wanneer de maatregel betrekking heeft op het vervuld zijn van een ontvankelijkheidsvoorwaarde, kan de rechter een onderzoeksmaatregel slechts bevelen nadat de betrokken vordering ontvankelijk werd verklaard.

De rechter beperkt de keuze van de onderzoeksmaatregel en de inhoud van die maatregel tot wat volstaat om het geschil op te lossen, mede in het licht van de verhouding van de verwachte kosten van de maatregel tot de inzet van het geschil en waarbij de meest eenvoudige, snelle en goedkope maatregel de voorkeur geniet.".

Art. 29.In artikel 1026, enig lid, 3°, van hetzelfde Wetboek wordt het woord "onderwerp" vervangen door het woord "voorwerp".

Art. 30.In artikel 1034ter, enig lid, 4°, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 3 augustus 1992, wordt het woord "onderwerp" vervangen door het woord "voorwerp".

Art. 31.Artikel 1050 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 3 augustus 1992, wordt vervangen als volgt: "

Art. 1050.In alle zaken kan hoger beroep worden ingesteld zodra het vonnis is uitgesproken, zelfs al is dit een verstekvonnis.

Tegen een beslissing inzake bevoegdheid of, tenzij de rechter anders bepaalt, een beslissing alvorens recht te doen kan slechts hoger beroep worden ingesteld samen met het hoger beroep tegen het eindvonnis.".

Art. 32.In het vijfde deel, titel I, van hetzelfde Wetboek wordt een hoofdstuk Iquinquies ingevoegd, luidende "Invordering van onbetwiste geldschulden" en dat de artikelen 1394/20 tot 1394/27 bevat.

Art. 33.In hoofdstuk Iquinquies, ingevoegd bij artikel 32 wordt een artikel 1394/20 ingevoegd, luidende: "

Art. 1394/20.Elke onbetwiste schuld die een geldsom tot voorwerp heeft en die vaststaat en opeisbaar is op dag van de aanmaning bedoeld bij artikel 1394/21 kan, ongeacht het bedrag ervan, vermeerderd met de verhogingen waarin de wet voorziet en de invorderingskosten alsmede, in voorkomend geval en ten belope van ten hoogste 10 % van de hoofdsom van de schuld, alle interesten en strafbedingen, in naam en voor rekening van de schuldeiser op verzoek van de advocaat van de schuldeiser door een gerechtsdeurwaarder worden ingevorderd, met uitzondering van schulden van of ten aanzien van: 1° publieke overheden bedoeld in artikel 1412bis, § 1;2° schuldeisers of schuldenaren die niet zijn ingeschreven in de Kruispuntbank van Ondernemingen;3° handelingen die niet zijn verricht in het kader van de activiteiten van de onderneming;4° een faillissement, een gerechtelijke reorganisatie, een collectieve schuldenregeling en andere vormen van wettelijke samenloop; 5° niet-contractuele verbintenissen, tenzij zij a) het voorwerp uitmaken van een overeenkomst tussen de partijen of er een schuldbekentenis is, of b) betrekking hebben op schulden uit hoofde van gemeenschappelijke eigendom van goederen.".

Art. 34.In hetzelfde hoofdstuk Iquinquies wordt een artikel 1394/21 ingevoegd, luidende: "

Art. 1394/21.Vooraleer tot invordering over te gaan betekent de gerechtsdeurwaarder aan de schuldenaar een aanmaning tot betalen.

De aanmaning bevat, op straffe van nietigheid, benevens de vermeldingen bedoeld bij artikel 43: 1° een duidelijke beschrijving van de verbintenis waaruit de schuld is ontstaan;2° een duidelijke beschrijving en verantwoording van al de bedragen die van de schuldenaar geëist worden, met inbegrip van de kosten van de aanmaning en, in voorkomend geval, de wettelijke verhogingen, interesten en strafbedingen;3° de aanmaning om te betalen binnen de maand en de wijze waarop de betaling kan worden verricht;4° de mogelijkheden waarover de schuldenaar beschikt om op de aanmaning te reageren overeenkomstig artikel 1394/22;5° de inschrijving van de schuldeiser en de schuldenaar in de Kruispuntbank van Ondernemingen. Bij de akte van aanmaning worden gevoegd: 1° een afschrift van de bewijsstukken waarover de schuldeiser beschikt; 2° het in artikel 1394/22 bedoelde antwoordformulier.".

Art. 35.In hetzelfde hoofdstuk Iquinquies wordt een artikel 1394/22 ingevoegd, luidende: "

Art. 1394/22.De schuldenaar die de bedragen die worden ingevorderd niet betaalt, kan binnen de termijn bedoeld in artikel 1394/21, tweede lid, 3°, betalingsfaciliteiten vragen of de redenen te kennen geven waarom hij de schuldvordering betwist, bij middel van het antwoordformulier dat gehecht wordt aan de akte van aanmaning.

Het antwoordformulier wordt, tegen ontvangstbewijs, aan de instrumenterende gerechtsdeurwaarder gestuurd, hem overhandigd in zijn studie of hem overgezonden op een andere wijze bepaald door de Koning.

De gerechtsdeurwaarder geeft daarvan onverwijld kennis aan de schuldeiser evenals, in voorkomend geval, van het betalen van de schuld.".

Art. 36.In hetzelfde hoofdstuk Iquinquies wordt een artikel 1394/23 ingevoegd, luidende: "

Art. 1394/23.In het geval de schuldenaar de schuld betaalt of de redenen te kennen geeft waarom hij de schuld betwist, wordt de invordering beëindigd, onverminderd het recht van de schuldeiser om, in geval van betwisting van de schuld, zijn rechtsvordering in rechte uit te oefenen.

In het geval de schuldeiser en de schuldenaar betalingsfaciliteiten overeenkomen wordt de invordering opgeschort.".

Art. 37.In hetzelfde hoofdstuk Iquinquies wordt een artikel 1394/24 ingevoegd, luidende: "

Art. 1394/24.§ 1. Ten vroegste acht dagen na het verstrijken van de termijn bedoeld in artikel 1394/21, tweede lid, 3°, stelt de instrumenterende gerechtsdeurwaarder, op verzoek van de schuldeiser, proces-verbaal van niet-betwisting op waarin wordt vastgesteld, naar gelang van het geval: 1° ofwel dat de schuldenaar de schuld niet of niet geheel heeft voldaan, noch betalingsfaciliteiten heeft gevraagd of gekregen, noch de redenen te kennen heeft gegeven waarom hij de schuld betwist;2° ofwel dat de schuldeiser en de schuldenaar betalingsfaciliteiten zijn overeengekomen, die evenwel niet zijn nagekomen. In het proces-verbaal worden tevens de vermeldingen van de akte van aanmaning en de geactualiseerde afrekening van de schuld in hoofdsom, schadebeding, intresten en kosten opgenomen. § 2. Het proces-verbaal wordt op verzoek van de gerechtsdeurwaarder uitvoerbaar verklaard door een magistraat van het Beheers- en toezichtscomité bij het centraal bestand van berichten van beslag, delegatie, overdracht, collectieve schuldenregeling en protest bedoeld in artikel 1389bis/8.

Het wordt voorzien van het formulier van tenuitvoerlegging en maakt, in voorkomend geval pro rata van het saldo van de schuldvordering, een titel uit die overeenkomstig het vijfde deel van dit Wetboek ten uitvoer kan worden gelegd. § 3. Onverminderd de bevoegdheid van de beslagrechter in geval van zwarigheden bij de tenuitvoerlegging wordt de uitvoering van het proces-verbaal van niet-betwisting alleen geschorst door een vordering in rechte, die wordt ingesteld bij verzoekschrift op tegenspraak.

Titel Vbis van boek II van het vierde deel, met uitzondering van artikel 1034quater, is van toepassing. Op straffe van nietigheid wordt bij elk exemplaar van het verzoekschrift een afschrift van het proces-verbaal van niet-betwisting gevoegd. § 4. Een volledig uitgevoerde invordering geldt als dading voor de gehele schuld, met inbegrip van alle eventuele wettelijke verhogingen, interesten en strafbedingen.".

Art. 38.In hetzelfde hoofdstuk Iquinquies wordt een artikel 1394/25 ingevoegd, luidende: "

Art. 1394/25.De Koning bepaalt het model van het antwoordformulier bedoeld in artikel 1394/22, het model van het proces-verbaal van niet-betwisting, de wijze waarop dat proces-verbaal uitvoerbaar wordt verklaard en het formulier van tenuitvoerlegging bedoeld in artikel 1394/24, § 2.".

Art. 39.In hetzelfde hoofdstuk Iquinquies wordt een artikel 1394/26 ingevoegd, luidende: "

Art. 1394/26.Artikel 38 van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken is van overeenkomstige toepassing.".

Art. 40.In hetzelfde hoofdstuk Iquinquies wordt een artikel 1394/27 ingevoegd, luidende: "

Art. 1394/27.§ 1. Er wordt, bij de Nationale Kamer van gerechtsdeurwaarders bedoeld in artikel 555, een "Centraal register voor de invordering van onbetwiste geldschulden" opgericht, hierna "Centraal register" genoemd. Het Centraal register is een geïnformatiseerde gegevensbank georganiseerd en beheerd door de Nationale Kamer van gerechtsdeurwaarders waarin gegevens verzameld worden die nodig zijn om het juiste verloop van de procedures voor de invordering van onbetwiste geldschulden na te gaan en het proces-verbaal van niet-betwisting uitvoerbaar te verklaren.

Te dien einde, onverminderd andere mededelingen of kennisgevingen, stuurt de instrumenterende gerechtsdeurwaarder een afschrift van al de in dit hoofdstuk bedoelde exploten, betekeningen, kennisgevingen, mededelingen, betalingsfaciliteiten of processen-verbaal en, in voorkomend geval, van de bijlagen ervan binnen drie werkdagen aan het Centraal register. § 2. De Nationale Kamer van gerechtsdeurwaarders wordt met betrekking tot het Centraal register beschouwd als de verantwoordelijke voor de verwerking in de zin van artikel 1, § 4, van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens.

De gegevens opgenomen in het Centraal register worden tien jaar bewaard. § 3. De gerechtsdeurwaarders kunnen de gegevens van het Centraal register rechtstreeks registreren en raadplegen per aangemaande partij of, in voorkomend geval, per schuldeiser. Deze gerechtsdeurwaarders worden bij naam aangewezen in een geïnformatiseerd register, dat door de Nationale Kamer van gerechtsdeurwaarders voortdurend wordt bijgewerkt.

Van zodra een proces-verbaal van niet-betwisting overeenkomstig artikel 1394/24 uitvoerbaar werd verklaard, kunnen de in het Centraal register opgenomen gegevens die hierop betrekking hebben enkel nog geraadpleegd worden door de Nationale Kamer van gerechtsdeurwaarders met het in paragraaf 6 bedoelde oogmerk. § 4. Hij die in welke hoedanigheid ook deelneemt aan de verzameling of de registratie van gegevens in het Centraal register, of aan de verwerking of de mededeling van de erin geregistreerde gegevens of kennis heeft van die gegevens, moet het vertrouwelijk karakter ervan in acht nemen. Artikel 458 van het Strafwetboek is van toepassing. § 5. Om de juistheid na te gaan van de gegevens die in het Centraal register worden ingevoerd en het Centraal register voortdurend te kunnen bijwerken, heeft de Nationale Kamer van gerechtsdeurwaarders toegang tot de informatiegegevens bedoeld in artikel 3, eerste lid, 1°, 2°, 5° en 7°, van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen en kan zij het identificatienummer van dat register gebruiken. Zij mag het nummer evenwel in geen enkele vorm aan derden mededelen.

De Koning stelt de wijze vast waarop de informatiegegevens van het Rijksregister aan de Nationale Kamer van gerechtsdeurwaarders worden overgezonden. Hij kan eveneens nadere regels vaststellen betreffende het gebruik van het identificatienummer van het Rijksregister door de Nationale Kamer van gerechtsdeurwaarders. § 6. De Nationale Kamer van Gerechtsdeurwaarders staat in voor de controle op de werking en het gebruik van het Centraal register. In voorkomend geval is hoofdstuk VII van boek IV van deel II van dit Wetboek van toepassing. § 7. De Koning bepaalt de nadere regels voor de inrichting en werking van het Centraal register.".

Art. 41.Artikel 1397 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als volgt: "

Art. 1397.Behoudens de uitzonderingen die de wet bepaalt of tenzij de rechter bij met bijzondere redenen omklede beslissing anders beveelt en onverminderd artikel 1414, schorst verzet tegen eindvonnissen daarvan de tenuitvoerlegging.

Behoudens de uitzonderingen die de wet bepaalt of tenzij de rechter bij met bijzondere redenen omklede beslissing anders beveelt, onverminderd artikel 1414, zijn de eindvonnissen uitvoerbaar bij voorraad, zulks niettegenstaande hoger beroep en zonder zekerheidsstelling indien de rechter deze niet heeft bevolen.".

Art. 42.Artikel 1398 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als volgt: "

Art. 1398.De voorlopige tenuitvoerlegging van het vonnis geschiedt alleen op risico van de partij die daartoe last geeft.

Zij geschiedt zonder borgstelling indien de rechter deze niet heeft bevolen en onverminderd de regels inzake kantonnement.".

Art. 43.Artikel 1398/1 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 30 juli 2013, wordt vervangen als volgt: "

Art. 1398/1.In afwijking van artikel 1397, eerste lid, en behalve specifieke bepalingen schorst verzet tegen het eindvonnis gewezen door de rechter van de familierechtbank de tenuitvoerlegging daarvan niet.

De rechter die zitting houdt in de familierechtbank kan, bij een met bijzondere redenen omklede beslissing, de voorlopige tenuitvoerlegging weigeren indien een van de partijen hem daarom verzoekt.".

Art. 44.Artikel 1398/2 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 30 juli 2013, wordt opgeheven.

Art. 45.Artikel 1399 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 19 februari 2008, wordt vervangen als volgt: "

Art. 1399.Verzet en hoger beroep schorsen de tenuitvoerlegging: 1° van de eindvonnissen inzake de staat van personen;2° de vonnissen uitgesproken door de rechter van de familierechtbank die zitting neemt in het kader van zaken die worden geacht spoedeisend te zijn of zaken waarvoor de spoedeisendheid wordt aangevoerd in de zin van artikel 1253ter/4, en die betrekking hebben op geschillen inzake formaliteiten betreffende de voltrekking van het huwelijk, de opheffing van het verbod op het huwelijk van minderjarigen en de toestemming daartoe. De voorlopige tenuitvoerlegging van deze vonnissen kan niet worden toegestaan.".

Art. 46.In artikel 1400 van hetzelfde Wetboek wordt paragraaf 1 vervangen als volgt: " § 1. De rechter kan aan de voorlopige tenuitvoerlegging de voorwaarde verbinden dat een zekerheid wordt gesteld, die hij bepaalt en waarvoor hij, zo nodig, de modaliteiten vaststelt.".

Art. 47.Artikel 1401 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als volgt: "

Art. 1401.Indien de eerste rechters de voorlopige tenuitvoerlegging hebben uitgesloten, kan deze altijd worden verzocht bij het hoger beroep.".

Art. 48.In artikel 1495, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, worden de woorden "waartegen nog gewone rechtsmiddelen openstaan" vervangen door de woorden "waartegen nog verzet openstaat".

Art. 49.In artikel 1734, § 2, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 21 februari 2005, wordt het woord "drie" vervangen door het woord "zes". Afdeling 2. - Overgangsbepaling

Art. 50.De artikelen 14 tot 17 zijn van toepassing op de zaken die aanhangig zijn gemaakt vanaf 1 januari 2016.

De artikelen 41 tot 48 zijn van toepassing op de zaken die aanhangig zijn gemaakt vanaf de dag waarop deze wet in werking treedt. Afdeling 3. - Inwerkingtreding

Art. 51.De artikelen 9 en 32 tot 40 treden in werking op een door de Koning te bepalen datum en uiterlijk op 1 september 2017.

Artikel 3 treedt in werking op een door de Koning te bepalen datum en uiterlijk op 1 januari 2016. HOOFDSTUK 2. - Vereenvoudigingen met het oog op informatisering Afdeling 1. - Wijziging van de Faillissementswet van 8 augustus 1997

Art. 52.In artikel 68, tweede lid, van de Faillissementswet van 8 augustus 1997, vervangen bij de wet van 6 december 2005, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° het woord "Viermaandelijks" wordt vervangen door het woord "Jaarlijks";2° de woorden "zestien maanden" worden vervangen door de woorden "twee jaar". Afdeling 2. - Wijziging van het Wetboek van vennootschappen

Art. 53.In artikel 103, eerste lid, van het Wetboek van vennootschappen, gewijzigd bij de wet van 23 januari 2001, worden de woorden "en de griffies van de rechtbank van koophandel verstrekken" vervangen door het woord "verstrekt".

TITEL 3. - Diverse bepalingen HOOFDSTUK 1. - Wijziging van de voorafgaande titel van het Wetboek van strafvordering

Art. 54.In artikel 21 van de wet van 17 april 1878 houdende de voorafgaande titel van het Wetboek van Strafvordering, ingevoegd bij de wet van 30 mei 1961 en gewijzigd bij de wetten van 21 december 2009, 30 november 2011 en 10 april 2014, wordt het tweede lid vervangen als volgt: "Nochtans is de termijn twintig jaar ingeval dit misdrijf een misdaad is die strafbaar is met levenslange opsluiting of een andere misdaad die op een persoon van minder dan achttien jaar is gepleegd en die niet in een wanbedrijf kan worden omgezet met toepassing van artikel 2 van de wet van 4 oktober 1867 op de verzachtende omstandigheden. De termijn is vijftien jaar ingeval dit misdrijf een andere misdaad is die niet in een wanbedrijf kan worden omgezet met toepassing van artikel 2 van de wet van 4 oktober 1867 op de verzachtende omstandigheden. Deze termijnen blijven ongewijzigd indien de straf wordt verminderd of gewijzigd wegens verzachtende omstandigheden.". HOOFDSTUK 2. - Rechterlijke organisatie Afdeling 1. - Wijzigingen van het Gerechtelijk Wetboek

Art. 55.In artikel 72 van het Gerechtelijk Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 19 juli 2012, 1 december 2013 en 8 mei 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in het eerste lid worden de woorden "In gevallen van overmacht kan de Koning" vervangen door de woorden "Met inachtneming van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken kan de Koning, indien de behoeften van de dienst of gevallen van overmacht het rechtvaardigen,"; 2° het tweede lid wordt vervangen als volgt: "De zetel van de politierechtbank of van een afdeling van de politierechtbank kan onder dezelfde voorwaarden tijdelijk verplaatst worden naar een andere gemeente van het arrondissement.".

Art. 56.In artikel 78 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 17 mei 2006, 13 juni 2006, 3 december 2006, 17 maart 2013, 30 juli 2013 en 10 april 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° het derde lid wordt opgeheven; 2° het vierde lid, dat het derde lid wordt, wordt vervangen als volgt: "De alleenrechtsprekende rechter van de in artikel 76, § 2, tweede lid, bedoelde gespecialiseerde correctionele kamer ontvangt een gespecialiseerde vorming georganiseerd door het Instituut voor gerechtelijke opleiding."; 3° het vijfde lid wordt opgeheven.

Art. 57.In artikel 91 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 3 augustus 1992 en gewijzigd bij de wetten van 11 juli 1994, 28 maart 2000, 17 mei 2006, 21 april 2007, 11 februari 2014 en 25 april 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° het tweede tot het achtste lid worden opgeheven;2° in het tiende lid worden de tweede en derde zin opgeheven.

Art. 58.In artikel 92 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 3 augustus 1992 en gewijzigd bij de wetten van 28 november 2000, 17 mei 2006, 13 juni 2006, 21 april 2007, 21 december 2009, 22 april 2010, 2 juni 2010 en 25 april 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° het eerste lid van paragraaf 1 wordt vervangen als volgt: "De strafzaken betreffende misdaden waarop een straf staat van meer dan twintig jaar opsluiting en het hoger beroep tegen vonnissen gewezen in strafzaken door de politierechtbank, worden toegewezen aan een kamer met drie rechters."; 2° een paragraaf 1/1 wordt ingevoegd, luidende: " § 1/1.In afwijking van artikel 91 kan de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg, wanneer de complexiteit of het belang van de zaak of bijzondere, objectieve omstandigheden daartoe aanleiding geven, zaken geval per geval ambtshalve aan een kamer met drie rechters toewijzen.".

Art. 59.In artikel 92bis van het hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 17 maart 2013, worden de woorden "artikel 78, zesde lid" vervangen door de woorden "artikel 78, vierde lid".

Art. 60.Artikel 99bis van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 3 december 2006 en gewijzigd bij de wet van 30 juli 2013, wordt opgeheven.

Art. 61.In artikel 100, § 4, derde tot vijfde lid, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 1 december 2013, die gewijzigd is bij de wet van 8 mei 2014, worden de woorden "te Nijvel" telkens vervangen door de woorden "Waals-Brabant".

Art. 62.In artikel 104, zevende lid, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 30 juni 1971, worden de woorden "bestaan uit twee raadsheren in het arbeidshof en uit een raadsheer in sociale zaken die benoemd is als zelfstandige" vervangen door de woorden "bestaan buiten de voorzitter, uit twee raadsheren in sociale zaken die benoemd zijn als zelfstandigen".

Art. 63.In artikel 109bis, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 19 juli 1985 en gewijzigd bij de wetten van 3 augustus 1992, 9 juli 1997, 22 april 2010, 30 juli 2013, 25 april 2014 en 8 mei 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° paragraaf 1 wordt vervangen als volgt: " § 1.Tenzij het uitsluitend op burgerlijke vorderingen betrekking heeft of enkel nog op dergelijke vorderingen betrekking heeft, wordt het hoger beroep tegen beslissingen in strafzaken toegewezen aan een kamer met drie raadsheren, in voorkomend geval aan de kamer bedoeld in artikel 101, § 1, derde lid."; 2° paragraaf 2 wordt opgeheven;3° paragraaf 3 wordt vervangen als volgt: " § 3.De andere zaken worden toegewezen aan kamers met één raadsheer in het hof. Wanneer de complexiteit of het belang van de zaak of bijzondere, objectieve omstandigheden daartoe aanleiding geven, kan de eerste voorzitter zaken geval per geval ambtshalve aan een kamer met drie raadsheren toewijzen.".

Art. 64.In artikel 138bis van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 3 december 2006 en gewijzigd bij de wetten van 6 juni 2010, 19 juli 2012 en 30 juli 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 1 wordt de eerste zin vervangen als volgt: "In burgerlijke zaken komt het openbaar ministerie tussen bij wege van rechtsvordering, vordering of, wanneer het zulks dienstig acht, bij wege van advies."; 2° paragraaf 1/1 wordt vervangen als volgt: " § 1/1.De familierechtbank doet uitspraak na mededeling van de zaak aan het openbaar ministerie met het oog op zijn eventueel advies of vorderingen omtrent: 1° alle vorderingen met betrekking tot minderjarigen; 2° alle aangelegenheden waarvoor het krachtens de wet moet optreden.".

Art. 65.In artikel 156bis, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 17 juli 1984 en gewijzigd bij de wetten van 10 februari 1998, 22 december 1998, 21 juni 2001 en 7 mei 2010, worden de woorden "en de magistraten die op eigen verzoek vóór de wettelijke leeftijd worden toegelaten tot de inruststelling en die bovendien werden gemachtigd tot het voeren van de eretitel van hun ambt" ingevoegd tussen de woorden "op rust gestelde magistraten" en de woorden "; zij hebben geen gewone bezigheden".

Art. 66.Artikel 183, § 2, derde lid, van hetzelfde Wetboek, hersteld bij de wet van 18 februari 2014, wordt aangevuld met de volgende zinnen: "Op zijn verzoek en op voorstel van de voorzitter van het College van de hoven en rechtbanken, kan een magistraat die overeenkomstig artikel 383, § 1, wegens zijn leeftijd is toegelaten tot de inruststelling of die op eigen verzoek vóór de wettelijke leeftijd is toegelaten tot de inruststelling en die bovendien werd gemachtigd tot het voeren van de eretitel van zijn ambt, door de Koning worden gemachtigd om een onbezoldigde opdracht uit te oefenen binnen de steundienst.

Daarenboven wordt het akkoord van de korpschef gevraagd wanneer de voorgestelde magistraat een in artikel 383, § 2, bedoelde plaatsvervangende magistraat is.".

Art. 67.Artikel 185, § 2, derde lid, van hetzelfde Wetboek, hersteld bij de wet van 18 februari 2014, wordt aangevuld met de volgende zinnen: "Op zijn verzoek en op voorstel van de voorzitter van het College van het openbaar ministerie, kan een magistraat die overeenkomstig artikel 383, § 1, wegens zijn leeftijd is toegelaten tot de inruststelling of die op eigen verzoek vóór de wettelijke leeftijd is toegelaten tot de inruststelling en die bovendien werd gemachtigd tot het voeren van de eretitel van zijn ambt, door de Koning worden gemachtigd om een onbezoldigde opdracht uit te oefenen binnen de steundienst.

Daarenboven wordt het akkoord van de korpschef gevraagd wanneer de voorgestelde magistraat een in artikel 383, § 2, bedoelde plaatsvervangende magistraat is.".

Art. 68.In artikel 195 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 21 januari 1997 en 13 april 2005, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in het eerste lid wordt het woord "drie" vervangen door het woord "één" en worden de woorden "hebben uitgeoefend," vervangen door de woorden "hebben uitgeoefend, alsook de plaatsvervangende magistraten bedoeld in artikel 156bis,";2° in het vierde lid worden de woorden ", of door een plaatsvervangend magistraat als bedoeld in artikel 156bis" opgeheven.

Art. 69.In artikel 207bis, § 2, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 9 juli 1997, worden de woorden ", onverminderd de uitzonderingen bepaald in artikel 383, § 3" opgeheven.

Art. 70.In artikel 210 van hetzelfde Wetboek wordt het eerste lid, vervangen bij de wet van 22 december 1998, vervangen als volgt: "De voorzitter en de raadsheren die alleen zitting houden in de gevallen bedoeld in artikel 109bis, § 3, worden door de eerste voorzitter van het hof van beroep, op schriftelijk en met redenen omkleed advies van de procureur-generaal, gekozen uit de raadsheren die sedert ten minste een jaar zijn benoemd.".

Art. 71.In artikel 294bis van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 31 december 2012, worden de woorden "de gewezen magistraat aan wie ontslag is verleend" vervangen door de woorden "de magistraat die op eigen verzoek vóór de wettelijke leeftijd is toegelaten tot de inruststelling".

Art. 72.In artikel 378, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 3 mei 2003, worden de woorden "plaatsvervangend magistraat" vervangen door de woorden "plaatsvervangende rechter, een plaatsvervangende vrederechter of een plaatsvervangende rechter in de politierechtbank".

Art. 73.In artikel 379 van hetzelfde Wetboek worden de woorden "plaatsvervangende magistraat" telkens vervangen door de woorden "plaatsvervangende rechter, de plaatsvervangende vrederechter of de plaatsvervangende rechter in de politierechtbank".

Art. 74.In artikel 379bis, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 17 juli 1984, worden de woorden "om zitting te nemen" vervangen door de woorden "om zijn ambt uit te oefenen".

Art. 75.In artikel 383 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 17 juli 1984 en gewijzigd bij de wetten van 22 december 1998, 3 mei 2003, 7 mei 2010 en 8 mei 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° paragraaf 1 wordt aangevuld met een lid, luidende: "De magistraten die op eigen verzoek vóór de wettelijke leeftijd zijn toegelaten tot de inruststelling en die bovendien werden gemachtigd tot het voeren van de eretitel van hun ambt behouden het statuut van magistraat wanneer zij daar niet uitdrukkelijk afstand van hebben gedaan, in voorkomend geval op een latere datum dan hun inruststelling."; 2° in paragraaf 2, eerste lid, worden de woorden "en magistraten die op eigen verzoek vóór de wettelijke leeftijd zijn toegelaten tot de inruststelling en die bovendien werden gemachtigd tot het voeren van de eretitel van hun ambt" ingevoegd tussen de woorden "zoals bedoeld in § 1" en de woorden "naargelang van het geval";3° paragraaf 3 wordt opgeheven.

Art. 76.In artikel 383bis van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 17 juli 1984 en gewijzigd bij de wetten van 31 januari 1986, 22 december 1998 en 19 juli 2012, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 1, eerste lid, wordt de volgende zin ingevoegd tussen de eerste en de tweede zin: "De vrederechters kunnen onder dezelfde voorwaarden ook worden gemachtigd om hun ambt in een ander kanton van het gerechtelijk arrondissement te blijven uitoefenen."; 2° in paragraaf 1, eerste lid, wordt de zin "De machtiging mag een termijn van zes maanden niet overschrijden en is niet hernieuwbaar." vervangen door de zin "De machtiging geldt voor een periode van maximaal zes maanden die eenmaal kan worden hernieuwd."; 3° in paragraaf 1, tweede lid, worden de woorden "de voorzitter van de vrederechters en rechters in de politierechtbank en in de arrondissementen Brussel en Eupen door" ingevoegd tussen de woorden "gedaan door" en de woorden "de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg";4° in paragraaf 2, worden de woorden "de voorzitter van de vrederechters en rechters in de politierechtbank," ingevoegd tussen de woorden "de voorzitters van de rechtbanken," en de woorden "de procureurs des Konings".

Art. 77.In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 383ter ingevoegd, luidende: "

Art. 383ter.§ 1. In afwijking van artikel 383, § 1, kunnen de magistraten van de rechterlijke orde op hun verzoek en op grond van een met redenen omkleed advies van hun korpschef door de Koning worden gemachtigd om hun ambt te blijven uitoefenen tot zij de leeftijd van zeventig jaar respectievelijk drieënzeventig jaar in het Hof van Cassatie hebben bereikt.

De machtiging is een jaar geldig en kan worden hernieuwd.

De korpschefs zijn niet gemachtigd om hun mandaat te blijven uitoefenen op grond van deze bepaling.

De magistraten titularissen van een adjunct-mandaat of van een bijzonder mandaat blijven dit ambt uitoefenen onder de voorwaarden bepaald in de artikelen 259quinquies of 259sexies. § 2. De magistraat die in dienst wenst te blijven na de leeftijd van zevenenzestig jaar te hebben bereikt of de magistraat in het Hof van Cassatie die in dienst wenst te blijven na de leeftijd van zeventig jaar te hebben bereikt, dient daartoe ten vroegste achttien maanden vóór die datum en uiterlijk negen maanden voor die datum een verzoek in bij zijn korpschef door middel van het door de Koning vastgesteld formulier.

De magistraat die een verzoek om hernieuwing wenst in te dienen na de leeftijd van zevenenzestig jaar te hebben bereikt, of van zeventig jaar in het Hof van Cassatie, dient het in uiterlijk zes maanden voor het verstrijken van de vorige verlenging.

De magistraat bezorgt tegelijkertijd een kopie van zijn verzoek, of in voorkomend geval van zijn verzoek om hernieuwing, aan de minister van Justitie.

De korpschef bezorgt het verzoek en zijn met redenen omkleed advies binnen een termijn van een maand aan de minister van Justitie.

Het met redenen omkleed advies heeft zowel betrekking op de opportuniteit van de indiensthouding voor het rechtscollege of het parket als op de meest opportune duur van die indiensthouding.

Bij gebreke van advies binnen de vastgestelde termijn wordt de procedure voortgezet op initiatief van de minister van Justitie.

De voorzitters van de rechtbanken van eerste aanleg en van de rechtbanken van koophandel en de voorzitters van de vrederechters en rechters in de politierechtbank richten het in § 2, eerste lid, bedoelde verzoek aan de eerste voorzitter van het hof van beroep. De voorzitters van de arbeidsrechtbanken richten dat verzoek aan de eerste voorzitter van het arbeidshof. Naargelang van het geval richt de eerste voorzitter van het hof van beroep of van het arbeidshof dat verzoek en zijn advies aan de minister van Justitie.

De procureurs des Konings en de arbeidsauditeurs richten dat verzoek aan de procureur-generaal bij het hof van beroep die dat verzoek en zijn advies aan de minister van Justitie richt.

De eerste voorzitter van het Hof van Cassatie, de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie, de eerste voorzitters van de hoven van beroep en van de arbeidshoven, de procureurs-generaal bij de hoven van beroep en de federale procureur richten dat verzoek aan de minister van Justitie die een advies uitbrengt over dat verzoek.

De magistraten bedoeld in het zevende tot het negende lid richten hun verzoek tot hernieuwing aan de korpschef van het rechtscollege of het parket waar zij hun ambt uitoefenen.

Binnen drie maanden na de ontvangst van het verzoek neemt de Koning een beslissing. § 3. Magistraten die hun ambt blijven uitoefenen op grond van paragraaf 1, blijven hun wedde ontvangen overeenkomstig de bepalingen waarin titel III van boek II voorziet en behouden hun rang.".

Art. 78.Artikel 397bis van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 6 mei 1997 en gewijzigd bij de wet van 24 maart 1999, wordt vervangen als volgt: "

Art. 397bis.De referendarissen bij het Hof van Cassatie en de referendarissen en parketjuristen bij de hoven en rechtbanken houden op hun ambt uit te oefenen en worden gepensioneerd wanneer zij de leeftijd van vijfenzestig jaar hebben bereikt of wanneer zij wegens een ernstige en blijvende gebrekkigheid niet meer in staat zijn hun ambt naar behoren te vervullen.

De algemene wet van 21 juli 1844 op de burgerlijke en kerkelijke pensioenen is van toepassing op de gepensioneerde referendarissen en parketjuristen.

Het in activiteit blijven kan, op verzoek van het personeelslid, door de minister van Justitie worden toegestaan tot de leeftijd van zeventig jaar. De periode van het in activiteit blijven wordt vastgelegd voor een maximale duur van een jaar. Zij kan worden verlengd.". Afdeling 2. - Wijziging van de wet van 17 juli 1984 houdende bepaalde

maatregelen van aard tot vermindering van de gerechtelijke achterstand

Art. 79.In artikel 14 van de wet van 17 juli 1984 houdende bepaalde maatregelen van aard tot vermindering van de gerechtelijke achterstand, gewijzigd bij de wet van 10 april 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in het eerste lid worden de woorden "de personeelsleden van griffies en parketten" vervangen door de woorden "de personeelsleden van griffies, parketsecretariaten en steundiensten"; 2° in het tweede lid wordt de eerste zin vervangen als volgt: "Het in activiteit blijven kan, op verzoek van het personeelslid, door de minister van Justitie worden toegestaan tot de leeftijd van zeventig jaar.". Afdeling 3. - Wijziging van de wet van 7 juli 1969 tot vaststelling

van de personeelsformatie van de arbeidshoven en -rechtbanken

Art. 80.In de tabel "Arbeidsrechtbanken" opgenomen in artikel 1 van de wet van 7 juli 1969 tot vaststelling van de personeelsformatie van de arbeidshoven en -rechtbanken, vervangen bij de wet van 6 januari 2014, wordt het woord "Zetel" vervangen door het woord "Rechtbank", het woord "Nijvel" vervangen door de woorden "Waals- Brabant" en worden de woorden "Bergen-Charleroi" vervangen door het woord "Henegouwen". Afdeling 4. - Wijziging van de wet van 15 juli 1970 tot vaststelling

van de personeelsformatie van de rechtbanken van koophandel en tot wijziging van de wet van 10 oktober 1967 houdende het Gerechtelijk Wetboek

Art. 81.In de tabel opgenomen in artikel 1 van de wet van 15 juli 1970 tot vaststelling van de personeelsformatie van de rechtbanken van koophandel en tot wijziging van de wet van 10 oktober 1967 houdende het Gerechtelijk Wetboek, vervangen bij de wet van 6 januari 2014, wordt het woord "Zetel" vervangen door het woord "Rechtbank" en het woord "Nijvel" vervangen door de woorden "Waals-Brabant" en worden de woorden "Bergen- Charleroi" vervangen door het woord "Henegouwen". Afdeling 5. - Wijziging van de wet van 14 december 1970 tot

vaststelling van de personeelsformatie van de plaatsvervangende rechters in de arbeidsrechtbanken en in de rechtbanken van koophandel

Art. 82.In de tabel opgenomen in het enig artikel van de wet van 14 december 1970 tot vaststelling van de personeelsformatie van de plaatsvervangende rechters in de arbeidsrechtbanken en in de rechtbanken van koophandel, vervangen bij de wet van 6 januari 2014 en gewijzigd bij de wet van 25 april 2014, wordt het woord "Zetel" vervangen door het woord "Rechtbank", het woord "Nijvel" vervangen door de woorden "Waals- Brabant" en worden de woorden "Bergen-Charleroi" vervangen door het woord "Henegouwen". Afdeling 6. - Wijziging van de algemene wet

op de burgerlijke en kerkelijke pensioenen van 21 juli 1844

Art. 83.Artikel 7 van de algemene wet van 21 juli 1844 op de burgerlijke en kerkelijke pensioenen, gewijzigd bij de wet van 23 december 1974 en waarvan de Nederlandse tekst werd vastgesteld bij de wet van 11 april 2005, wordt aangevuld met een lid, luidende: "De gewezen korpschef kan worden gemachtigd de eretitel van zijn mandaat van eerste voorzitter, voorzitter, voorzitter van de vrederechters en rechters in de politierechtbank, procureur-generaal, federale procureur, procureur des Konings en arbeidsauditeur te dragen.". Afdeling 7. - Overgangsbepalingen

Art. 84.De artikelen 56 tot 60, 62 en 63 zijn toepasselijk op de op het ogenblik van de inwerkingtreding van die bepalingen hangende zaken, behalve wanneer: 1° in de zaak in dezelfde aanleg reeds een andere terechtzitting dan de inleidingszitting heeft plaatsgevonden met drie rechters of raadsheren;2° de zaak op 1 september 2015 naar een kamer met drie rechters of raadsheren was verwezen op verzoek van één of meerdere partijen of;3° de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg of de eerste voorzitter van het hof van beroep, naargelang het geval, de verwijzing van de zaak of zaken naar een kamer met drie rechters of raadsheren bevestigt.

Art. 85.§ 1. De magistraten die op grond van de wet van 15 mei 1984 houdende maatregelen tot harmonisering in de pensioenregelingen, tot de inruststelling zijn toegelaten in de vijf jaren die voorafgaan aan de inwerkingtreding van deze wet kunnen aan de minister van Justitie binnen een termijn van zes maanden na inwerkingtreding van deze wet een verzoek richten om aangewezen te worden tot plaatsvervangend magistraat.

De minister van Justitie vraagt binnen dertig dagen na ontvangst van het verzoek een met redenen omkleed schriftelijk advies aan: 1° de korpschef van het rechtscollege of van het openbaar ministerie bij het rechtscollege waarop de aanvraag betrekking heeft;2° de korpschef van het rechtscollege of van het openbaar ministerie bij het rechtscollege waar de verzoeker het laatst werkzaam was. § 2. De adviezen worden binnen dertig dagen na het verzoek om advies bedoeld in paragraaf 1 overgezonden aan de minister van Justitie en binnen dezelfde termijn meegedeeld aan de verzoeker. § 3. De minister van Justitie zendt het dossier binnen zeventig dagen aan de bevoegde benoemings-en aanwijzingscommissie, bedoeld in artikel 259bis-8 van het Gerechtelijk Wetboek.

De voordracht door de benoemings- en aanwijzingscommissie neemt de vorm aan van een met redenen omklede beslissing tot aanvaarding of weigering van het verzoek tot aanwijzing. De voordracht wordt binnen de veertig dagen vanaf de ontvangst van de voordracht door de benoemings- en aanwijzingscommissie overgezonden. § 4. De Koning beschikt vanaf de ontvangst van de adviezen over zestig dagen om een beslissing te nemen en deze mee te delen aan verzoeker en de korpschef van het rechtscollege of van het openbaar ministerie bij het rechtscollege waar de aanwijzing zal geschieden, evenals aan de procureur-generaal van de plaats waar de eed moet worden afgelegd.

Art. 86.De magistraten die op de dag van de inwerkingtreding van deze wet benoemd zijn in de arbeidsrechtbank, de rechtbank van koophandel of het auditoraat van Nijvel, worden van rechtswege beschouwd als zijnde benoemd in respectievelijk de arbeidsrechtbank, de rechtbank van koophandel, of het arbeidsauditoraat van Waals-Brabant.

De magistraten, die op de dag van de inwerkingtreding van deze wet benoemd zijn in de arbeidsrechtbank, de rechtbank van koophandel of het auditoraat van Bergen-Charleroi, worden van rechtswege beschouwd als zijnde benoemd in respectievelijk de arbeidsrechtbank, de rechtbank van koophandel, of het arbeidsauditoraat van Henegouwen.

Art. 87.De griffiers, secretarissen en andere personeelsleden van niveau A, B, C of D, die op de dag van de inwerkingtreding van deze wet benoemd zijn in de griffie of het parketsecretariaat van de arbeidsrechtbank, de rechtbank van koophandel of het auditoraat van Nijvel, worden van rechtswege beschouwd als zijnde benoemd in de griffie of het parketsecretariaat van respectievelijk de arbeidsrechtbank, de rechtbank van koophandel, of het arbeidsauditoraat van Waals-Brabant.

De griffiers, secretarissen en andere personeelsleden van niveau A, B, C of D, die op de dag van de inwerkingtreding van deze wet benoemd zijn in de griffie, of het parketsecretariaat van de arbeidsrechtbank, de rechtbank van koophandel of het auditoraat van Bergen-Charleroi, worden van rechtswege beschouwd als zijnde benoemd in de griffie of het parketsecretariaat van respectievelijk de arbeidsrechtbank, de rechtbank van koophandel, of het arbeidsauditoraat van Henegouwen.

Het gerechtspersoneel dat aangeworven is met een arbeidsovereenkomst, blijft verbonden aan de plaats van tewerkstelling die in hun arbeidsovereenkomst is vermeld. De benaming van de plaats van tewerkstelling wordt aangepast in een bijvoegsel bij de arbeidsovereenkomst. HOOFDSTUK 3. - Wijziging van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade

Art. 88.Artikel 8 van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade, vervangen bij de wet van 30 juli 2013, wordt aangevuld met een lid luidende: "Niettemin, als de zaak uitsluitend betrekking heeft op de omvang van de burgerlijke belangen, is het advies van het openbaar ministerie niet vereist.".

Art. 89.Dit hoofdstuk is van toepassing op zaken die aanhangig zijn gemaakt vanaf 1 januari 2016. HOOFDSTUK 4. - Wijziging van de wet van 5 mei 2014 betreffende de internering van personen

Art. 90.In artikel 136 van de wet van 5 mei 2014 betreffende de internering van personen worden de woorden "1 januari 2016" vervangen door de woorden "1 juli 2016". HOOFDSTUK 5. - Inwerkingtreding

Art. 91.Artikel 54 treedt in werking op de dag waarop deze wet in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

De artikelen 56 tot 60 en 62 tot 64 treden in werking op 1 januari 2016.

Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Brussel, 19 oktober 2015.

FILIP Van Koningswege : De Minister van Justitie, K. GEENS Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, K. GEENS _______ Nota Kamer van volksvertegenwoordigers (www.dekamer.be) Stukken : 54-1219 Integraal verslag : 16 oktober 2015.

^