gepubliceerd op 07 mei 2003
Wet tot regeling van de rechtspleging voor de militaire rechtscolleges en tot aanpassing van verscheidene wettelijke bepalingen naar aanleiding van de afschaffing van de militaire rechtscolleges in vredestijd
10 APRIL 2003. - Wet tot regeling van de rechtspleging voor de militaire rechtscolleges en tot aanpassing van verscheidene wettelijke bepalingen naar aanleiding van de afschaffing van de militaire rechtscolleges in vredestijd
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt : TITEL I. - Algemene bepaling
Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
TITEL II. - Rechtspleging voor de militaire rechtscolleges HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen
Art. 2.Behoudens de uitzonderingen bedoeld in de wet van 10 april 2003 tot regeling van de afschaffing van militaire rechtscolleges in vredestijd alsmede van het behoud ervan in oorlogstijd worden in oorlogstijd de misdrijven opgespoord en de daders ervan vervolgd en berecht volgens het gemeen strafprocesrecht.
Art. 3.De strafvordering kan bij de militaire rechtbank aanhangig worden gemaakt bij wege van : 1° rechtstreekse dagvaarding door de militaire auditeur;2° vrijwillige verschijning van de verdachte;3° een beschikking van verwijzing gegeven door de raadkamer of door de kamer van inbeschuldigingstelling bij de militaire gerechten.
Art. 4.Voor de militaire rechtbanken kan de strafvordering niet worden ingesteld door rechtstreekse dagvaarding van de benadeelde partij, zulks onverminderd de mogelijkheid om zich overeenkomstig het gemeen strafprocesrecht voor de militaire gerechten als burgerlijke partij te voegen.
Art. 5.In oorlogstijd is het onmogelijk om zich burgelijke partij te stellen bij de onderzoeksrechter bij de militaire gerechten.
Art. 6.In oorlogstijd kan de rechter van het militaire gerecht die een vrijheidstraf oplegt, beslissen dat deze slechts wordt uitgevoerd vanaf de dag, door de Koning bepaald, voor het terugbrengen van het leger op voet van vrede. HOOFDSTUK II. - Voorlopige hechtenis
Art. 7.De voorlopige hechtenis ten aanzien van personen voor wie de militaire gerechten bevoegd zijn, wordt in dit hoofdstuk geregeld.
Met uitzondering van de artikelen 13, 19, §§ 2, 3, tweede lid, en 5, 26, 27, § 1, 33, § 2 en 36, § 2, is in oorlogstijd de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis van toepassing.
Art. 8.§ 1. De verdachte en zijn raadsman worden gehoord wanneer de raadkamer bij de militaire rechtbank beslist tot buitenvervolgingstelling of tot een verwijzing naar de militaire rechtbank. § 2. Bij buitenvervolgingstelling wordt de aangehouden verdachte in vrijheid gesteld. § 3. Ingeval de feiten strafbaar zijn met correctionele straffen, kan de aangehouden verdachte bij de beschikking van verwijzing in vrijheid worden gesteld. § 4. De militaire auditeur kan bij de kamer van inbeschuldigingstelling beroep instellen tegen de buitenvervolgingstelling of tegen de beschikking van verwijzing wat de opheffing van de voorlopige hechtenis betreft.
Het beroep moet worden ingesteld binnen een termijn van 24 uur te rekenen van de dag van de uitspraak. Dit beroep werkt schorsend.
De verklaring van hoger beroep moet worden gedaan op de griffie van de militaire rechtbank waar de raadkamer heeft gezeteld en wordt opgenomen in het register van de beroepen.
Art. 9.Wanneer geen einde is gemaakt aan de voorlopige hechtenis en de verdachte is gedagvaard om te verschijnen, kan de voorlopige invrijheidstelling worden verleend op indiening van een verzoekschrift gericht aan : 1° de militaire rechtbank waar de zaak aanhangig is, vanaf de beschikking van verwijzing tot het vonnis;2° het Militair Gerechtshof vanaf de instelling van het beroep tot de beslissing in hoger beroep;3° het Militair Gerechtshof vanaf de voorziening in cassatie tot het arrest.
Art. 10.Wanneer de militaire rechtbank of het Militair Gerechtshof de beklaagde of beschuldigde veroordeelt tot een hoofdgevangenisstraf zonder uitstel, kunnen zij op vordering van het openbaar ministerie zijn onmiddellijke aanhouding bevelen indien ervoor moet worden gevreesd dat hij zich aan de uitvoering van de straf zal pogen te onttrekken of wanneer zulks noodzakelijk is voor de handhaving van de militaire discipline binnen het leger.
In die beslissing moet worden vermeld welke omstandigheden van de zaak die vrees wettigen.
Over dergelijke beslissingen moet onmiddellijk na de uitspraak van de straf een afzonderlijk debat worden gehouden.
De beklaagde en zijn raadsman worden gehoord ingeval zij aanwezig zijn. Deze beslissingen zijn niet vatbaar voor hoger beroep of verzet.
Art. 11.De bevoegdheden toegekend aan de raadkamer en aan de kamer van inbeschuldigingstelling krachtens de artikelen 1, 6, 7 en 9 van de wet van 1 juli 1964 tot bescherming van de maatschappij tegen abnormalen en gewoontemisdadigers en plegers van bepaalde seksuele strafbare feiten en de wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie worden in oorlogstijd uitgeoefend door de raadkamer bij de militaire rechtbank en door de kamer van inbeschuldigingstelling bij het Militair Gerechtshof.
Art. 12.De mogelijkheid om beroep in te stellen tegen de beschikkingen van de raadkamer van de militaire rechtbank en tegen de arresten van de kamer van inbeschuldigingstelling bij het Militair Gerechtshof kan worden geschorst op dezelfde wijze en onder dezelfde omstandigheden als bepaald in artikel 24. HOOFDSTUK III. - Deelneming en samenhang
Art. 13.Wanneer een persoon onderworpen aan de militaire gerechten en een persoon onderworpen aan de rechtbanken van gemeen recht tegelijkertijd worden vervolgd, hetzij als dader of mededader van of als medeplichtige aan een zelfde misdrijf, hetzij wegens samenhangende misdrijven, zijn de rechtbanken van gemeen recht bevoegd om de persoon onderworpen aan de militaire gerechten te berechten.
Art. 14.Wanneer de raadkamer of de kamer van inbeschuldigingstelling bij de rechtbanken van gemeen recht beslist dat geen reden bestaat tot vervolging van de persoon onderworpen aan de rechtbanken van gemeen recht, maar oordeelt dat er reden bestaat tot vervolging van de persoon onderworpen aan de militaire gerechten, verwijst zij deze persoon naar de militaire gerechten.
Art. 15.Wanneer de raadkamer of de kamer van inbeschuldigingstelling bij de militaire gerechten oordeelt dat reden bestaat om ook een persoon onderworpen aan de rechtbank van gemeen recht te vervolgen, schorst zij haar beschikking, op vordering van de militaire auditeur, tot na de beslissing over de strafvordering betreffende deze persoon.
Art. 16.Wanneer een zelfde misdrijf of samenhangende misdrijven aanhangig zijn gemaakt bij verscheidene militaire rechtbanken, bepaalt het Militair Gerechtshof welke militaire rechtbank bevoegd is. HOOFDSTUK IV. - Zittingsmisdrijven
Art. 17.De rechtbanken van gemeen recht kunnen bij voorrang en binnen de grenzen van het gemeen recht een persoon onderworpen aan de militaire gerechten berechten die op de terechtzitting van de rechtbanken van gemeen recht een misdrijf heeft gepleegd, zulks na hem ambtshalve een raadsman te hebben toegewezen. Zij kunnen hem eveneens verwijzen naar het Openbaar Ministerie bij de militaire gerechten. Zij kunnen in ieder geval de aanhouding bevelen.
Art. 18.Wanneer een persoon onderworpen aan de rechtbanken van gemeen recht een misdrijf heeft gepleegd op de terechtzitting van de militaire gerechten, wordt hij onmiddellijk gevonnist, zulks na hem ambtshalve een raadsman te hebben toegewezen. Die persoon kan ook naar het bevoegde openbaar ministerie bij de rechtbanken van gemeen recht worden verwezen.
Art. 19.Wanneer een persoon onderworpen aan de militaire gerechten een misdrijf heeft gepleegd op de terechtzitting van deze gerechten, kan hij onmiddellijk worden gevonnist, zulks na hem ambtshalve een raadsman te hebben toegewezen. HOOFDSTUK V. - Rechtsmiddelen Afdeling I. - Verzet
Art. 20.Het verzet wordt gedaan volgens dezelfde vormen en binnen dezelfde termijnen als die waarin het gemeen strafprocesrecht voorziet voor correctionele zaken. Het verzet kan eveneens worden gedaan bij wege van een verklaring ter griffie van de militaire rechtbank of van het Militair Gerechtshof. Afdeling II. - Hoger beroep
Art. 21.Het Openbaar Ministerie, de veroordeelde en de burgerlijke partij met betrekking tot de burgerlijke belangen kunnen beroep instellen tegen vonnissen van de militaire rechtbanken.
Art. 22.De verklaring van hoger beroep wordt gedaan ter griffie van de militaire rechtbanken volgens dezelfde vormen en binnen dezelfde termijnen als die waarin het gemeen strafprocesrecht voorziet voor correctionele zaken.
Art. 23.Wanneer de verdachte niet is verschenen in hoger beroep of zich niet heeft laten vertegenwoordigen, kan hij zich niet in cassatie voorzien.
Art. 24.Bij een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in Ministerraad, kan de termijn om hoger beroep in te stellen wegens militaire noodwendigheden geschorst worden of teruggebracht worden tot een maximumtermijn van vijf dagen. De bevelhebber van een omsingelde plaats of van een gedeelte van het leger waarvan de communicatiemiddelen door de vijand of door overmacht verbroken zijn, heeft steeds het recht om deze schorsing te bevelen. Afdeling III. - Cassatie
Art. 25.Onder voorbehoud van de bepalingen van deze afdeling wordt de voorziening in cassatie tegen arresten van het Militair Gerechtshof gedaan volgens dezelfde vormen en binnen dezelfde termijnen als die waarin het gemeen strafprocesrecht voorziet voor correctionele zaken.
Art. 26.De verklaring van voorziening in cassatie kan door de veroordeelde of door de burgerlijke partij of door het openbaar ministerie zowel bij de griffie van de militaire rechtbank als bij de griffie van het Militair Gerechtshof worden gedaan.
Art. 27.In geval van vernietiging van een arrest wordt de zaak opnieuw verwezen naar het Militair Gerechtshof, samengesteld uit andere rechters.
Art. 28.De termijn om zich in cassatie te voorzien, kan overeenkomstig artikel 24 worden geschorst of beperkt. HOOFDSTUK VI. - Overgangsbepalingen
Art. 29.§ 1. Bij de inwerkingtreding van deze wet worden de zaken die bij de militaire gerechten aanhangig zijn, ambtshalve en zonder kosten ingeschreven op de algemene rol van de gerechten van gemeen recht, te weten : 1° op de rol van de politierechtbank, alle zaken die overeenkomstig het Wetboek van strafvordering tot haar bevoegdheid behoren;2° op de rol van de correctionele rechtbank, alle zaken die overeenkomstig het Wetboek van strafvordering tot haar bevoegdheid behoren;3° op de rol van het hof van beroep, alle zaken die overeenkomstig het Wetboek van strafvordering tot zijn bevoegdheid behoren. § 2. Zaken die behoren tot de bevoegdheid van het hof van assisen, zullen echter worden overgezonden aan de kamer van inbeschuldigingstelling die kan beslissen tot correctionalisatie of tot aanhangigmaking voor het hof van assisen. § 3. De territoriale bevoegdheid van de gerechten bedoeld in § 1 of van de kamer van inbeschuldigingstelling bedoeld in § 2, wordt geregeld volgens het Wetboek van strafvordering.
Art. 30.De zaken die door het Militair Gerechtshof worden behandeld overeenkomstig het voorrecht van rechtsmacht, worden overeenkomstig het voorgaande artikel ingeschreven op de rol van het hof van beroep.
Art. 31.Hoger beroep of verzet tegen beslissingen van een opgeheven gerecht wordt ingediend voor het gerecht dat overeenkomstig artikel 29 van dit hoger beroep of verzet kennis moet nemen.
Art. 32.De hoofdgriffier van het opgeheven militaire rechtscollege zendt de dossiers toe aan de griffier van de bevoegde rechtbank.
Art. 33.De zaken waarvoor een rechterlijke commissie is gevat, worden door de hoofdgriffier van de opgeheven rechterlijke commissie overgezonden aan de onderzoeksrechter van het gerechtelijk arrondissement dat overeenkomstig het Wetboek van strafvordering bevoegd is.
Art. 34.De zaken waarvoor er geen rechterlijke commissie is gevat, worden door de militaire auditeur overgezonden aan de procureur des Konings die overeenkomstig het Wetboek van strafvordering territoriaal bevoegd is.
TITEL III. - Wijzigende en diverse bepalingen HOOFDSTUK I. - Wijzigingen van het Wetboek van strafvordering
Art. 35.In het Wetboek van strafvordering wordt een artikel 182bis ingevoegd, luidend als volgt : «
Art. 182bis.De berichten, kennisgevingen en betekeningen aan een verdachte, beklaagde, veroordeelde, getuige of slachtoffer die onderworpen is aan de militaire wetten, of die in welke hoedanigheid ook aan een onderdeel van het leger verbonden is, of die gemachtigd is een troepenkorps te volgen, mogen ook, zowel op Belgisch grondgebied als op buitenlands grondgebied, geldig worden afgegeven aan de militaire eenheid waartoe hij behoort, aan de bewaker van de plaats waar hij wordt vastgehouden of indien hij niet persoonlijk kan worden bereikt, aan de militaire overheid waaronder hij ressorteert op voorwaarde dat hij niet onwettig afwezig is.
Indien de omstandigheden zulks vereisen, mogen die berichten, kennisgevingen en betekeningen langs alle geschikte communicatiemiddelen waarover het leger beschikt, worden overgezonden, door tussenkomst van de militaire overheden. »
Art. 36.In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 184ter ingevoegd, luidend als volgt : «
Art. 184ter.Wanneer de verdachte of de beklaagde onder aanhoudingsmandaat geplaatst, behoort tot een legeronderdeel dat zich in het buitenland bevindt en wanneer de omstandigheden het niet toelaten om een advocaat te kiezen of een advocaat ambtshalve aan te wijzen, kan de commandant van het legeronderdeel waar de persoon zich bevindt, een doctor of licentiaat in de rechten aanwijzen. Bij ontstentenis van een doctor of licentiaat in de rechten wijst hij een officier aan en indien ook geen officier beschikbaar is, een persoon die bekwaam wordt geacht om betrokkene te verdedigen. Hij moet deze onmogelijkheid in het verslag van de commandant van het legeronderdeel vermelden.
Artikel 458 van het Strafwetboek is van toepassing op alle in het eerste lid bedoelde personen.
Zodra een advocaat kan optreden, trekken de in het eerste lid bedoelde personen zich terug. Bij het strafdossier worden de stukken gevoegd waaruit blijkt dat deze formaliteiten werden nageleefd. » HOOFDSTUK II. - Wijzigingen van de wet van 27 mei 1870 houdende het Militair Strafwetboek
Art. 37.Een artikel 5bis, luidend als volgt, wordt in de wet van 27 mei 1870 houdende in het Militair Strafwetboek ingevoegd : «
Art. 5bis.De militaire degradatie kan ook worden uitgesproken ten aanzien van de militairen die met onbepaald verlof zijn. »
Art. 38.In hetzelfde Wetboek wordt een hoofdstuk Ibis ingevoegd, luidend als volgt : « Hoofdstuk Ibis. Personen onderworpen aan de militaire strafwetten. »
Art. 39.In hoofdstuk Ibis van dezelfde wet, wordt een artikel 14 ingevoegd, luidend als volgt : «
Art. 14.De militaire strafwetten zijn van toepassing op alle personen die overeenkomstig de wet van 20 mei 1994 betreffende de aanwending van de krijgsmacht, de paraatstelling, alsook betreffende de periodes en de standen waarin de militair zich kan bevinden in werkelijke dienst of in non-activiteit zijn. »
Art. 40.In hoofdstuk Ibis van dezelfde wet, wordt een artikel 14bis ingevoegd, luidend als volgt : «
Art. 14bis.Personen tewerkgesteld in een inrichting of bij een dienst van het leger kunnen krachtens een koninklijk besluit worden onderworpen aan sommige bepalingen van de militaire strafwetten die in hun arbeidsovereenkomst zijn beschreven. »
Art. 41.In hoofdstuk Ibis van dezelfde wet, wordt een artikel 14ter ingevoegd, luidend als volgt : «
Art. 14ter.Militairen met onbepaald verlof zoals bepaald in artikel 7 van de voornoemde wet van 20 mei 1994, zijn met betrekking tot volgende misdrijven onderworpen aan de militaire strafwetten : 1° verraad en bespieding;2° deelneming aan muiterij zoals bedoeld in dit Wetboek;3° gewelddaden en smaad ten aanzien van een overste of een schildwacht;4° deelneming aan desertie met samenspanning gepleegd door militairen;5° ontvreemding en bedrieglijke wegneming van enigerlei voorwerpen bestemd voor de dienst van het leger en behorend hetzij aan de Staat hetzij aan militairen.»
Art. 42.In hoofdstuk Ibis van dezelfde wet, wordt een artikel 14quater ingevoegd, luidend als volgt : «
Art. 14quater.Personen die binnen het jaar volgend op het definitief verlof zoals bepaald in artikel 8 van de voornoemde wet van 20 mei 1994, tegen één van hun vroegere meerderen of enige andere meerdere wegens de dienstbetrekkingen die zij met hem hebben gehad, een misdrijf bedoeld in de artikelen 34 tot 40 en 42 of de in de artikelen 443 tot 452 van het gewoon Strafwetboek hebben gepleegd, zijn aan de militaire strafwetten onderworpen.
In het geval bedoeld in artikel 34 wordt de veroordeelde ongeacht zijn graad gestraft overeenkomstig het tweede lid van dat artikel. »
Art. 43.Artikel 53 van dezelfde wet, opgeheven bij artikel 4 van de besluitwet van 11 oktober 1916, wordt hersteld in de volgende lezing : « Vervolging bij verstek tegen een deserteur wegens een misdrijf omschreven in dit hoofdstuk is niet toegestaan. »
Art. 44.In artikel 57bis, § 3bis, van dezelfde wet worden de woorden "bij de militaire gerechten" geschrapt.
Art. 45.Artikel 60 van dezelfde wet, opgeheven bij de wet van 24 juli 1923, wordt hersteld in de volgende lezing : « De wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie is van toepassing op de maatregelen en de straffen die overeenkomstig de bepalingen van dit Wetboek kunnen worden opgelegd. »
Art. 46.In artikel 61 van dezelfde wet worden de woorden « met uitzondering van de artikelen 1 tot en met 14 », geschrapt. HOOFDSTUK III. - Wijziging van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming
Art. 47.Artikel 36, tweede lid, van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming wordt opgeheven. HOOFDSTUK IV. - Wijzigingen van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis
Art. 48.Artikel 9 van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis wordt aangevuld met het volgende lid : « In vredestijd kan het bevel tot medebrenging dat wordt uitgevaardigd ten aanzien van een persoon bedoeld in artikel 10bis van de voorafgaande titel van het Wetboek van strafvordering, in voorkomend geval worden uitgevoerd op buitenlands grondgebied. »
Art. 49.Artikel 14 van dezelfde wet wordt aangevuld met het volgende lid : « Indien het bevel tot medebrenging wordt uitgevaardigd overeenkomstig artikel 9, tweede lid, en de persoon niet kan worden gevonden, kan het eveneens worden vertoond aan de commandant van de militaire eenheid waartoe de betrokkene behoort. De commandant viseert in dit geval het origineel van de akte van betekening. »
Art. 50.Artikel 16, § 2, van dezelfde wet wordt aangevuld met het volgend lid : « Wanneer het bevel tot aanhouding wordt uitgevoerd overeenkomstig artikel 19, § 1bis, gebeurt deze ondervraging door middel van audiovisuele media. »
Art. 51.In artikel 19 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° er wordt een § 1bis ingevoegd, luidend als volgt : « § 1bis.In vredestijd kan het bevel tot aanhouding dat wordt uitgevaardigd ten aanzien van een persoon bedoeld in artikel 10bis van de voorafgaande titel van het Wetboek van strafvordering, in voorkomend geval worden uitgevoerd op buitenlands grondgebied. » 2° § 6 wordt aangevuld met het volgende lid : « Wanneer het bevel tot aanhouding wordt uitgevoerd overeenkomstig artikel 19, § 1bis, dient het bewijs van ontlasting en het ontvangstbewijs de onderzoeksrechter binnen de vierentwintig uur na de aankomst van de verdachte op het Belgische grondgebied te worden overgemaakt.»
Art. 52.In dezelfde wet wordt een artikel 32bis ingevoegd, luidend als volgt : « Wanneer het bevel tot aanhouding dient te worden uitgevoerd overeenkomstig artikel 19, § 1bis, kan de onderzoeksrechter in het geval van overmacht de termijn van artikel 21 met vijf dagen verlengen. Deze verlenging dient op straffe van nietigheid te gebeuren binnen de geldigheidstermijn van het afgeleverde bevel tot aanhouding.
De omstandigheden die deze handelswijze rechtvaardigen, dienen uitdrukkelijk vermeld te worden op het bevel tot aanhouding dat deze verlenging vaststelt. Hiertegen staat geen rechtsmiddel open. »
Art. 53.In artikel 34, § 2, tweede lid, van dezelfde wet worden tussen de woorden « grondgebied » en « van » de woorden « of op het buitenlandse grondgebied waar een legeronderdeel is gestationeerd » ingevoegd. HOOFDSTUK V. - Wijzigingen van de wet van 8 maart 1999 tot instelling van een Adviesraad van de magistratuur
Art. 54.In artikel 2, § 2, vierde streepje, van de wet van 8 maart 1999 tot instelling van een Adviesraad van de magistratuur vervallen de woorden « of bij de Krijgsraad ».
Art. 55.In artikel 3, § 1, tweede lid, eerste streepje, van dezelfde wet worden de woorden « van de hoven van beroep, de arbeidshoven en het Militair Gerechtshof » vervangen door de woorden « van de hoven van beroep en de arbeidshoven ». HOOFDSTUK VI. - Slotbepaling
Art. 56.Deze wet treedt in werking op de dag bepaald door de Koning.
Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Gegeven te Brussel, 10 april 2003 ALBERT Van Koningswege : De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN De Minister van Landsverdediging, A. FLAHAUT Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN _______ Nota (1) Gewone zitting 2002-2003. Senaat.
Parlementaire stukken. 50-2359/1 : Tekst aangenomen in plenaire vergadering en overgezonden aan de Senaat. 1536/1 : Ontwerp geëvoceerd door de Senaat. 1536/ 2 : Verslag namens de commissie. 1536/3 : Tekst verbeterd door de commissie.