Etaamb.openjustice.be
Wet van 05 mei 2014
gepubliceerd op 02 mei 2017

Wet houdende instemming met het Verdrag tussen het Koninkrijk België en de Federatieve Republiek Brazilië betreffende wederzijdse rechtshulp in strafzaken, gedaan te Brasilia op 7 mei 2009 (2)

bron
federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking
numac
2014015236
pub.
02/05/2017
prom.
05/05/2014
ELI
eli/wet/2014/05/05/2014015236/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)Kamer (parl. doc.)Senaat (fiche)
Document Qrcode

5 MEI 2014. - Wet houdende instemming met het Verdrag tussen het Koninkrijk België en de Federatieve Republiek Brazilië betreffende wederzijdse rechtshulp in strafzaken, gedaan te Brasilia op 7 mei 2009 (1) (2)


FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet. De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt :

Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.

Art. 2.Het Verdrag tussen het Koninkrijk België en de Federatieve Republiek Brazilië betreffende wederzijdse rechtshulp in strafzaken, gedaan te Brasilia op 7 mei 2009, zal volkomen gevolg hebben.

Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met `s Land zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Brussel, 5 mei 2014.

FILIP Van Koningswege : De vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken, D. REYNDERS De minister van Justitie, A. TURTELBOOM Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, Mevr. A. TURTELBOOM _______ Nota's (1) Senaat (www.senate.be) : Stukken : 5-2318 Handelingen van de Senaat : 13/02/2014 Kamer van volksvertegenwoordigers (www.dekamer.be) Stukken : 53-3367 Integraal verslag : 13/03/2014 (2) Inwerkingtreding : 12 mei 2017 (art.30)

Verdrag tussen het Koninkrijk Belgie en de Federatieve Republiek Brazilie betreffende wederzijdse rechtshulp in strafzaken HET KONINKRIJK BELGI", EN DE FEDERATIEVE REPUBLIEK BRAZILI", (hierna genoemd « de Partijen »), GELET OP de verbintenis van de Partijen tot samenwerking op grond van het Verdrag van de Verenigde Naties tegen de sluikhandel in verdovende middelen en psychotrope stoffen, gesloten op 20 december 1988, en van het Verdrag van de Verenigde Naties tegen transnationale georganiseerde misdaad, gesloten op 15 november 2000, en de bijbehorende protocollen;

GELET VOORTS OP het Verdrag van de Verenigde Naties ter bestrijding van corruptie, gesloten op 31 oktober 2003;

STREVEND NAAR een betere efficiëntie van de wetshandhavingsautoriteiten van beide landen op het gebied van opsporing en vervolging van criminaliteit, alsmede naar een efficiëntere bestrijding van criminaliteit ter bescherming van hun democratische samenlevingen en gemeenschappelijke waarden;

ZICH BEWUST VAN het bijzondere belang van de bestrijding van zware criminaliteit, met inbegrip van corruptie, het witwassen van geld, mensensmokkel, illegale handel in wapens, munitie en explosieven, en terrorisme en de financiering van terrorisme;

GELET OP de rechten van de mens en op het recht;

WAKEND VOOR de garanties die hun respectieve rechtsstelsels bieden inzake het recht van een beklaagde op een eerlijk proces, met inbegrip van het recht op een beslissing uitgesproken door een onpartijdig en bij wet ingesteld gerecht;

GELEID DOOR DE WENS een Verdrag inzake wederzijdse rechtshulp in strafzaken te sluiten en zich bewust van het belang van de toepassing van deze preambule, Zijn volgende bepalingen overeengekomen : HOOFDSTUK I ALGEMENE BEPALINGEN Artikel 1 Toepassingsgebied van de wederzijdse rechtshulp 1. De Partijen verlenen elkaar overeenkomstig de bepalingen van dit Verdrag rechtshulp in het kader van strafprocedures die worden gevoerd door de gerechtelijke autoriteiten, waaronder het openbaar ministerie, van de verzoekende Partij, met inbegrip van alle maatregelen of acties die verband houden met de opsporing of vervolging van misdrijven, alsmede de retentie, inbeslagneming of verbeurdverklaring van opbrengsten van misdrijven en, overeenkomstig het nationale recht van de aangezochte Partij, van hulpmiddelen van misdrijven.2. De wederzijdse rechtshulp omvat : a) afgifte van gerechtelijke akten;b) verzameling van bewijzen, getuigenissen en verhoren;c) tijdelijke overlevering van gedetineerden;d) verhoor per videoconferentie;e) de tenuitvoerlegging van verzoeken om huiszoeking en inbeslagneming;f) toezending van dossiers;g) onderzoek van voorwerpen en plaatsen;h) verkrijging en toezending van het oordeel van deskundigen;i) opsporing en identificatie van personen;j) identificatie, opsporing, retentie, inbeslagneming en verbeurdverklaring van en beschikking over hulpmiddelen en opbrengsten van misdrijven;k) overdracht van vermogensbestanddelen;l) verdeling van vermogensbestanddelen;m) enige andere vorm van rechtshulp waarover de centrale autoriteiten overeenstemming bereiken in het kader van het eerste lid.3. Dit Verdrag is niet van toepassing op de tenuitvoerlegging van beslissingen tot aanhouding of veroordeling, noch op de overdracht van strafprocedures.4. Voor de toepassing van dit Verdrag zijn de bevoegde autoriteiten om een verzoek om rechtshulp via hun centrale autoriteit toe te zenden de gerechtelijke autoriteiten, waaronder het openbaar ministerie, die verantwoordelijk zijn voor of gemachtigd zijn tot het instellen van een onderzoek, vervolging of een gerechtelijke procedure op de in het nationale recht van de verzoekende Partij omschreven wijze. Artikel 2 Weigering tot rechtshulp 1. De centrale autoriteit van de aangezochte Partij kan rechtshulp weigeren : a) indien zij van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van het verzoek de soevereiniteit, veiligheid, openbare orde of andere wezenlijke belangen van de aangezochte Partij kan aantasten;deze laatste kan niet het bankgeheim aanvoeren als wezenlijk belang in de zin van deze bepaling om rechtshulp te weigeren; b) indien het misdrijf wordt beschouwd als een politiek misdrijf;c) indien redenen bestaan om aan te nemen dat het verzoek is gedaan met het oog op de vervolging van een persoon op grond van zijn ras, geslacht, godsdienst, nationaliteit of etnische afkomst;d) indien het verzoek afkomstig is van een bijzonder tribunaal of ad-hoctribunaal;e) indien het verzoek een persoon betreft die, in geval van vervolging in de aangezochte Partij wegens het misdrijf waarop het verzoek betrekking heeft, het recht op ontslag van vervolging zou genieten wegens een eerdere vrijspraak of veroordeling;f) indien het verzoek betrekking heeft op een misdrijf dat door de aangezochte Partij wordt beschouwd als een militair misdrijf dat in het gewone strafrecht geen misdrijf oplevert;g) indien het verzoek betrekking heeft op misdrijven die door de aangezochte Partij worden beschouwd als stafbare feiten op grond van de wetgeving betreffende de belastingen, douanerechten, controle op wisseloperaties of andere financiële aangelegenheden, wanneer de belangrijkste doelstelling van de procedure erin bestaat belastingen te bepalen of te innen;h) indien het verzoek betrekking heeft op een misdrijf waarop de doodstraf is gesteld in het recht van de verzoekende Partij, tenzij : - redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de tenuitvoerlegging de kans op veroordeling tot de doodstraf kleiner maakt;of - dit verzoek gevolg geeft aan een verzoek van de verdachte of beklaagde zelf; of - de verzoekende Partij voldoende garanties geeft dat de doodstraf niet zal worden uitgesproken of, indien zulks wel het geval is, niet zal worden uitgevoerd; i) indien het verzoek betrekking heeft op een misdrijf waarop levenslange gevangenisstraf is gesteld in het recht van de verzoekende Partij, tenzij de verzoekende Partij voldoende garanties geeft dat die straf gepaard gaat met een mogelijkheid tot invrijheidsstelling van de veroordeelde op termijn.2. Alvorens rechtshulp te weigeren overeenkomstig dit artikel, overlegt de centrale overheid van de aangezochte Partij met de centrale overheid van de verzoekende Partij om te beslissen of rechtshulp kan worden verleend onder noodzakelijk geachte voorwaarden. Indien de verzoekende Partij ermee instemt dat de rechtshulp afhankelijk wordt gesteld van dergelijke voorwaarden, neemt zij die in acht. 3. Indien de centrale overheid van de aangezochte Partij weigert rechtshulp te verlenen, deelt zij de redenen daarvan mee aan de centrale overheid van de verzoekende Partij. Artikel 3 Voorlopige maatregelen Op uitdrukkelijk verzoek van de verzoekende Partij neemt de bevoegde autoriteit van de aangezochte Partij voorlopige maatregelen om een bestaande toestand te handhaven, bedreigde juridische belangen te vrijwaren of bewijsmateriaal veilig te stellen, indien de in het verzoek bedoelde procedure niet kennelijk niet-ontvankelijk of niet passend blijkt volgens het recht van de aangezochte Partij.

Artikel 4 Vertrouwelijkheid en beperkt gebruik 1. De aangezochte Partij garandeert, op verzoek, de vertrouwelijkheid van alle informatie die erop kan wijzen dat een verzoek is gedaan of dat erop is geantwoord.Indien het verzoek niet ten uitvoer kan worden gelegd zonder de vertrouwelijkheid te verbreken, brengt de aangezochte Partij de verzoekende Partij daarvan op de hoogte, die dan bepaalt in hoeverre zij wenst dat het verzoek ten uitvoer wordt gelegd. 2. De verzoekende Partij gebruikt, noch verspreidt, zonder voorafgaande toestemming van de aangezochte Partij, op grond van dit Verdrag verkregen informatie of bewijs voor andere doeleinden dan de in het verzoek aangegeven procedure. HOOFDSTUK II VERZOEKEN OM RECHTSHULP Artikel 5 Afgifte van gerechtelijke akten 1. Voor zover mogelijk gaat de aangezochte Partij over tot afgifte van gerechtelijke akten van de verzoekende Partij waarin een persoon wordt gedagvaard voor een autoriteit of gerecht op het grondgebied van de verzoekende Partij.2. Een persoon die geen gevolg geeft aan een dagvaarding waarvan om afgifte is verzocht, kan geen sanctie of dwangmaatregel worden opgelegd, zelfs niet wanneer die dagvaarding een bevel bevat, tenzij hij zich vervolgens uit eigen beweging naar het grondgebied van de verzoekende Partij begeeft en aldaar opnieuw behoorlijk wordt gedagvaard.3. De centrale autoriteit van de verzoekende Partij bezorgt verzoeken om afgifte van een stuk waarin een persoon wordt verzocht te verschijnen voor een autoriteit of gerecht in de verzoekende Partij binnen een redelijke termijn vóór de voor de verschijning bepaalde datum en uiterlijk 45 dagen vóór die datum, behoudens bijzondere spoedeisendheid.4. Indien mogelijk bezorgt de aangezochte Partij een bewijs van afgifte op de in haar recht bepaalde wijze.Op uitdrukkelijk verzoek van de verzoekende Partij kan de aangezochte Partij tot afgifte overgaan op een bijzondere wijze waarin haar recht niet voorziet, mits die wijze geen afbreuk doet aan fundamentele rechten of aan enig ander fundamenteel beginsel van haar recht.

Artikel 6 Verzameling van bewijs en getuigenissen op het grondgebied van de aangezochte Partij 1. Een persoon die zich op het grondgebied van de aangezochte Partij bevindt en die om bewijs is verzocht op grond van dit Verdrag, kan indien nodig worden gedwongen te verschijnen, door een dagvaarding of op enige andere wijze voor zover het recht van de aangezochte Partij zulks toelaat, om te getuigen, te worden ondervraagd of stukken, dossiers of bewijsmateriaal over te leggen.2. Een persoon die is opgeroepen om te getuigen, te worden ondervraagd of stukken of voorwerpen op het grondgebied van de aangezochte Partij over te leggen, kan worden gedwongen zulks te doen volgens de in het recht van de aangezochte Partij bepaalde voorwaarden.Indien die persoon aanspraak maakt op onschendbaarheid, onbekwaamheid of een voorrecht eigen aan het recht van de verzoekende Partij, wordt het bewijs desalniettemin verzameld en wordt zijn aanspraak meegedeeld aan de verzoekende Partij opdat haar autoriteiten daarover uitspraak doen. 3. De centrale autoriteit van de aangezochte Partij verstrekt, op verzoek, van tevoren informatie over de datum en plaats waarop respectievelijk waar het bewijs overeenkomstig dit artikel wordt verzameld.4. De aangezochte Partij kan toestaan dat de in het verzoek aangegeven personen aanwezig zijn en kan hen tijdens de tenuitvoerlegging van het verzoek toestaan om de vragen te noemen waarvan zij willen dat zij worden gesteld aan de persoon die getuigt of bewijsmateriaal overlegt. Artikel 7 Getuigenis in de verzoekende Partij 1. In het kader van een op grond van dit Verdrag gedaan verzoek kan om rechtshulp worden verzocht ter vergemakkelijking van de verschijning van een persoon op het grondgebied van de verzoekende Partij om bewijsmateriaal over te leggen voor een gerecht of te worden geïdentificeerd in een procedure of zijn medewerking daaraan te verlenen door zijn aanwezigheid.2. De centrale autoriteit van de aangezochte Partij : a) vraagt de persoon wiens vrijwillige verschijning is gewenst op het grondgebied van de verzoekende Partij of hij ermee instemt om te verschijnen;en b) brengt de centrale autoriteit van de verzoekende Partij onverwijld op de hoogte van diens antwoord.3. In het in het eerste lid van dit artikel bedoelde geval moet in het verzoek opgave worden gedaan van het geraamde bedrag van de te storten vergoedingen, alsmede van de terug te betalen reis- en verblijfkosten.4. Indien daarom wordt verzocht, kan de aangezochte Partij een voorschot toestaan aan de getuige.Dat voorschotbedrag wordt vermeld op de dagvaarding en terugbetaald door de verzoekende Partij.

Artikel 8 Tijdelijke overlevering van gedetineerden 1. Een door een Partij gedetineerde persoon om wiens aanwezigheid op het grondgebied van de andere Partij wordt verzocht met het oog op een verhoor of confrontatie, wordt daartoe tijdelijk overgebracht indien hij en de centrale autoriteiten van beide Partijen daarmee instemmen.2. Voor de toepassing van dit artikel : a) is de verzoekende Partij verantwoordelijk voor de veiligheid van de overgebrachte persoon en is zij bevoegd en verplicht hem in detentie te houden, behoudens andersluidend verzoek van de aangezochte Partij;b) zendt de verzoekende Partij de overgebrachte persoon gedetineerd terug zodra de omstandigheden zulks toelaten en in ieder geval vóór de datum waarop hij in vrijheid zou zijn gesteld op het grondgebied van de aangezochte Partij, tenzij beide centrale autoriteiten en de overgebrachte persoon anders overeenkomen;c) verzoekt de verzoekende Partij de aangezochte Partij niet om een uitleveringsprocedure in te stellen voor de terugkeer van de overgebrachte persoon;d) wordt de periode van detentie op het grondgebied van de verzoekende Partij in mindering gebracht op de duur van de detentie die de persoon op het grondgebied van de aangezochte Partij moet of zal moeten ondergaan. Artikel 9 Vrijgeleide 1. Wanneer een persoon zich in de verzoekende Partij bevindt op grond van een verzoek om rechtshulp in de in de artikelen 7 en 8 bedoelde gevallen : a) mag hij niet worden gedetineerd, vervolgd, gestraft of onderworpen aan enige andere beperking van zijn individuele vrijheid wegens handelingen of nalatigheden die voorafgaan aan zijn vertrek uit de aangezochte Partij;b) verstrekt hij geen bewijs of verleent hij geen medewerking in het kader van een ander onderzoek of een andere procedure dan bedoeld in het verzoek, tenzij hij daarmee instemt.2. Het eerste lid van dit artikel is niet langer van toepassing indien die persoon, die alle bewegingsvrijheid geniet, de verzoekende Partij niet heeft verlaten binnen een termijn van 15 achtereenvolgende dagen nadat hij officieel ervan in kennis is gesteld dat zijn aanwezigheid niet langer vereist was of indien hij na zijn vertrek uit de verzoekende Partij vrijwillig is teruggekeerd.3. Een persoon die weigert in te gaan op een uitnodiging overeenkomstig artikel 7 of die weigert in te stemmen met een verzoek overeenkomstig artikel 8, mag om die reden geen straf oplopen of aan een dwangmaatregel worden onderworpen. Artikel 10 Verhoor per videoconferentie 1. Indien een persoon die zich op het grondgebied van de aangezochte Partij bevindt door de bevoegde autoriteiten van de verzoekende Partij als getuige of deskundige moet worden gehoord en het niet wenselijk of mogelijk is dat de te horen persoon in persoon verschijnt op haar grondgebied, kan laatstgenoemde Partij verzoeken om een verhoor per videoconferentie.2. De aangezochte Partij stemt al dan niet in met een verhoor per videoconferentie.Indien zij daarmee instemt, net als de te horen persoon zelf, wordt het verhoor georganiseerd volgens de bepalingen van dit artikel. 3. Een verzoek om verhoor per videoconferentie bevat behalve de in het artikel 22 bedoelde informatie ook de reden waarom het niet wenselijk of mogelijk is dat de getuige of deskundige in persoon verschijnt om te worden gehoord, evenals de naam van de bevoegde autoriteit en van de personen die het verhoor afnemen.4. De bevoegde autoriteit van de aangezochte Partij dagvaardt de te horen persoon overeenkomstig haar nationale recht.5. Het verhoor per videoconferentie wordt afgenomen met inachtneming van de volgende regels : a) het verhoor heeft plaats in aanwezigheid van de bevoegde autoriteit van de aangezochte Partij, die indien nodig wordt bijgestaan door een tolk.Deze autoriteit is ook verantwoordelijk voor de identificatie van de te horen persoon en voor de inachtneming van de fundamentele beginselen van het recht van de aangezochte Partij. Indien de bevoegde autoriteit van de aangezochte Partij van oordeel is dat de fundamentele beginselen van het recht van de aangezochte Partij niet in acht worden genomen tijdens het verhoor, treft zij onverwijld de nodige maatregelen opdat het verhoor wordt voortgezet volgens voornoemde beginselen; b) de bevoegde autoriteiten van de verzoekende en de aangezochte Partij komen indien nodig maatregelen overeen ter bescherming van de te horen persoon;c) het verhoor wordt afgenomen door de bevoegde autoriteit van de verzoekende Partij, of onder haar leiding, volgens het nationale recht van de verzoekende Partij;d) op verzoek van de verzoekende Partij of van de te horen persoon ziet de aangezochte Partij erop toe dat de persoon indien nodig wordt bijgestaan door een tolk;e) de te horen persoon kan een beroep doen op het hem in het recht van de aangezochte Partij of van de verzoekende Partij toegekende recht om niet te getuigen.6. Onverminderd de ter bescherming van personen overeengekomen maatregelen stelt de bevoegde autoriteit van de aangezochte Partij, na afloop van het verhoor, een proces-verbaal op met opgave van de datum en plaats van verhoor, de identiteit van de gehoorde persoon, de identiteit en hoedanigheid van alle andere personen van de aangezochte Partij die aan het verhoor hebben deelgenomen, de gedane verbintenis of afgelegde eed en de technische omstandigheden waarin het verhoor heeft plaatsgevonden.De bevoegde autoriteit van de aangezochte Partij bezorgt dit stuk aan de bevoegde autoriteit van de verzoekende Partij. 7. Beide Partijen nemen passende maatregelen opdat hun nationale recht wordt toegepast zoals het zou worden toegepast voor een verhoor in het kader van een nationale procedure wanneer getuigen of deskundigen moeten worden gehoord op het grondgebied van één van beide Partijen overeenkomstig dit artikel en weigeren te getuigen, hoewel zij daartoe gehouden zijn, of valse verklaringen afleggen.8. De Partijen kunnen, indien nodig en met instemming van de bevoegde autoriteiten, de bepalingen van dit artikel desgewenst tevens toepassen op verhoren per videoconferentie waaraan een strafrechtelijk vervolgde persoon of verdachte deelneemt.In dat geval moeten de Partijen het eens worden over de beslissing een videoconferentie te houden en over de wijze waarop deze zal verlopen; de beslissing en de wijze moeten in overeenstemming zijn met hun nationale recht en met de internationale instrumenten ter zake, met name het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten van 16 december 1966. Verhoren waaraan een strafrechtelijk vervolgde persoon of verdachte deelneemt, kunnen alleen worden afgenomen wanneer deze daarmee instemt. Artikel 11 Huiszoeking en inbeslagneming 1. De aangezochte Partij gaat over tot tenuitvoerlegging van een verzoek tot huiszoeking, inbeslagneming en overdracht van enig voorwerp aan de verzoekende Partij indien het verzoek informatie bevat waardoor een dergelijk optreden op grond van het recht van de aangezochte Partij verantwoord is en indien het overeenkomstig dat recht ten uitvoer wordt gelegd.2. De aangezochte Partij kan een verzoek afwijzen indien het betrekking heeft op handelingen op grond waarvan het in gelijksoortige omstandigheden niet mogelijk zou zijn een huiszoeking en een inbeslagneming te verrichten op het grondgebied van de aangezochte Partij.3. Personen die verantwoordelijk zijn voor de bewaring van een in beslag genomen voorwerp bevestigen, op verzoek, de continuïteit van de bewaring, de identiteit van het voorwerp en de integriteit ervan. Dergelijke verzoeken worden door één van beide centrale autoriteiten aan de andere gedaan en op dezelfde wijze wordt erop geantwoord. 4. De centrale autoriteit van de aangezochte Partij kan verzoeken dat de verzoekende Partij de voorwaarden en bepalingen aanvaardt die de aangezochte Partij noodzakelijk acht ter bescherming van de belangen van derden ten aanzien van het over te dragen voorwerp. Artikel 12 Toezending van dossiers 1. De aangezochte Partij bezorgt de verzoekende Partij afschriften van voor het publiek toegankelijke dossiers, met inbegrip van stukken en informatie die in enigerlei vorm in het bezit zijn van de autoriteiten van de aangezochte Partij.2. De aangezochte Partij kan afschriften van niet voor het publiek toegankelijke dossiers bezorgen, met inbegrip van stukken en informatie die in enigerlei vorm in het bezit zijn van de autoriteiten van de aangezochte Partij, zulks in dezelfde mate en onder dezelfde voorwaarden als die welke van toepassing zijn op haar eigen gerechtelijke autoriteiten of wetshandhavingsautoriteiten. Artikel 13 Opbrengsten en instrumenten van criminaliteit 1. De aangezochte Partij stelt, op verzoek, alles in het werk om na te gaan of opbrengsten en instrumenten van een in strijd met het recht van de verzoekende Partij gepleegd misdrijf zich in haar rechtsgebied bevinden en brengt de verzoekende Partij op de hoogte van het resultaat van haar onderzoek.In haar verzoek deelt de verzoekende Partij aan de aangezochte Partij mee waarom zij vermoedt dat voornoemde opbrengsten en instrumenten zich in het rechtsgebied van laatstgenoemde kunnen bevinden. 2. Indien overeenkomstig het eerste lid vermoedelijke opbrengsten en instrumenten van een misdrijf worden aangetroffen, neemt de aangezochte Partij de nodige in haar wetgeving toegestane maatregelen om te voorkomen dat voornoemde opbrengsten en instrumenten worden verhandeld, overgedragen of vervreemd in afwachting van een definitieve beslissing daaromtrent van een gerecht van de verzoekende Partij.3. Indien een verzoek om rechtshulp wordt gedaan met het oog op de verbeurdverklaring van opbrengsten en instrumenten van een misdrijf, wordt het verzoek ten uitvoer gelegd overeenkomstig het recht van de aangezochte Partij.4. Op grond van dit Verdrag verbeurdverklaarde opbrengsten en instrumenten worden bewaard door de aangezochte Partij, tenzij de Partijen anders overeenkomen.5. Voor de toepassing van dit artikel omvatten de opbrengsten en instrumenten van een misdrijf de opbrengsten en instrumenten van de eventuele verkoop van door het misdrijf verkregen goederen. Artikel 14 Teruggave van stukken en voorwerpen De centrale autoriteit van de verzoekende Partij geeft zo spoedig mogelijk alle stukken en voorwerpen terug die haar zijn bezorgd met het oog op de tenuitvoerlegging van een verzoek op grond van dit Verdrag, tenzij de centrale autoriteit van de aangezochte Partij afstand doet van de teruggave van de stukken en voorwerpen. HOOFDSTUK III OVERDRACHT EN VERDELING VAN VERBEURDVERKLAARDE GOEDEREN OF VAN GELIJKWAARDIGE BEDRAGEN Artikel 15 Overdracht van vermogensbestanddelen 1. Wanneer een misdrijf is gepleegd en een verzoek tot verbeurdverklaring wordt gedaan door de verzoekende Partij, kunnen de door de aangezochte Partij in beslag genomen en verbeurdverklaarde vermogensbestanddelen overeenkomstig het nationale recht van de aangezochte Partij worden overgedragen aan de verzoekende Partij.2. De rechten op deze vermogensbestanddelen waarop derde Partijen te goeder trouw aanspraak maken, worden in acht genomen. Artikel 16 Overdracht van verduisterde overheidsgelden 1. Indien de aangezochte Partij vermogensbestanddelen verbeurdverklaart die al dan niet witgewassen overheidsgelden vormen en die zijn verduisterd ten nadele van de verzoekende Partij, kan de aangezochte Partij de in beslag genomen of verbeurdverklaarde vermogensbestanddelen, na aftrek van de transactiekosten, overeenkomstig het nationale recht van de aangezochte Partij overdragen aan de verzoekende Partij.2. De overdracht geschiedt op grond van een definitieve uitspraak in de aangezochte Partij volgens haar nationale recht. Artikel 17 Verzoek tot verdeling van vermogensbestanddelen 1. Een medewerkende Partij kan overeenkomstig de bepalingen van dit Verdrag een verzoek tot verdeling van vermogensbestanddelen doen bij de Partij die in het bezit is van de verbeurdverklaarde vermogensbestanddelen (de `bezittende Partij'), wanneer haar medewerking aanleiding heeft gegeven tot een verrichte of verwachte verbeurdverklaring.2. Indien de bezittende Partij van oordeel is dat de andere Partij haar medewerking heeft verleend, kan zij in het kader van een wederzijds akkoord en overeenkomstig haar nationale recht de vermogensbestanddelen delen met deze medewerkende Partij.Het verzoek tot verdeling van vermogensbestanddelen wordt in elk geval ingediend voor de beslissing tot verbeurdverklaring definitief en uitvoerbaar is geworden, tenzij de Partijen in uitzonderlijke omstandigheden anderszins zijn overeengekomen. 3. In het overeenkomstig het eerste lid van dit artikel gedane verzoek worden de omstandigheden omschreven van de samenwerking waarop het verzoek betrekking heeft en worden voldoende aanwijzingen gegeven om de bezittende Partij de mogelijkheid te bieden de betrokken zaak, vermogensbestanddelen en dienst of diensten te identificeren.4. Wanneer de bezittende Partij een overeenkomstig de bepalingen van dit artikel gedaan verzoek tot verdeling van vermogensbestanddelen ontvangt : a) onderzoekt zij de mogelijkheid de vermogensbestanddelen te verdelen op de in dit artikel bepaalde wijze;en b) brengt zij de Partij die het verzoek heeft gedaan op de hoogte van het resultaat van dit onderzoek.5. In passende gevallen waarin slachtoffers kunnen worden geïdentificeerd, kan voorrang worden verleend aan het onderzoek van de rechten van de slachtoffers boven de verdeling van vermogensbestanddelen tussen de Partijen. Artikel 18 Verdeling van vermogensbestanddelen 1. Indien de bezittende Partij voorstelt vermogensbestanddelen te delen met de medewerkende Partij : a) neemt zij in overleg met de medewerkende Partij de nodige maatregelen opdat de bevoegde autoriteiten bepalen in welke verhouding de te verdelen vermogensbestanddelen worden verdeeld;en b) bezorgt zij de medewerkende Partij overeenkomstig artikel 19 een bedrag dat overeenstemt met de bepaalde verhouding.2. De Partijen komen overeen dat het niet wenselijk kan zijn over te gaan tot verdeling wanneer de waarde van de te gelde gemaakte vermogensbestanddelen of de door de medewerkende Partij verleende medewerking gering is. Artikel 19 Betaling van verdeelde vermogensbestanddelen 1. Tenzij de Partijen anders overeenkomen, worden overeenkomstig artikel 18, eerste lid, b), overgemaakte bedragen in beginsel betaald : a) in de munteenheid van de bezittende Partij;en b) door elektronische overdracht of per cheque.2. De betaling van het bedrag geschiedt : a) aan de Federatieve Republiek Brazilië wanneer de Federatieve Republiek Brazilië de medewerkende Partij is.Het bedrag wordt overgemaakt aan de dienst of op de rekening die daarvoor geschikt is en daartoe door de Federatieve Republiek Brazilië is aangewezen; b) aan het Koninkrijk België wanneer het Koninkrijk België de medewerkende Partij is.Het bedrag wordt overgemaakt aan de dienst of op de rekening die daarvoor geschikt is en daartoe door het Koninkrijk België is aangewezen; c) aan de ontvanger(s) die de medewerkende Partij soms door middel van een kennisgeving kan aanwijzen voor de toepassing van dit artikel. Artikel 20 Oplegging van voorwaarden Tenzij de Partijen anders overeenkomen, kan de bezittende Partij, wanneer zij overeenkomstig voornoemd artikel 18, eerste lid, b), een bedrag overmaakt, de medewerkende Partij geen voorwaarden opleggen met betrekking tot het gebruik van dat bedrag en kan zij van de medewerkende Partij met name niet eisen dat laatstgenoemde het bedrag deelt met een andere staat, organisatie of individu. HOOFDSTUK IV PROCEDURE Artikel 21 Centrale autoriteiten 1. De centrale autoriteiten worden door beide Partijen bepaald.2. De centrale autoriteit voor de Federatieve Republiek Brazilië is het Ministerie van Justitie.3. De centrale autoriteit voor het Koninkrijk België is de Federale Overheidsdienst Justitie.4. De op grond van dit Verdrag gedane verzoeken worden door de centrale autoriteit van de verzoekende Partij bezorgd aan de centrale autoriteit van de aangezochte Partij.Voor de toepassing van dit Verdrag kunnen de Partijen evenwel te allen tijde een andere autoriteit aanwijzen als centrale autoriteit. De kennisgeving van deze aanwijzing geschiedt door uitwisseling van diplomatieke nota's. 5. Voor de toepassing van dit Verdrag communiceren de centrale autoriteiten rechtstreeks met elkaar. Artikel 22 Vorm en inhoud van verzoeken 1. Het verzoek om rechtshulp wordt schriftelijk gedaan.In spoedeisende gevallen kan de centrale autoriteit van de aangezochte Partij evenwel een verzoek aanvaarden in een andere, daaronder begrepen mondelinge, vorm. In een dergelijk uitzonderlijk geval wordt het verzoek bevestigd door de bezorging binnen vijftien dagen van het ondertekende originele schriftelijke verzoek, tenzij de centrale autoriteit van de aangezochte Partij daarover anders beslist. 2. Het verzoek bevat : a) de naam van de autoriteit die de procedure waarop het verzoek betrekking heeft, voert;b) het onderwerp en de aard van het onderzoek, de vervolging of enige andere procedure, met inbegrip van de wettelijke bepalingen die van toepassing zijn op het geval waarop het verzoek betrekking heeft;c) een samenvatting van de informatie die aanleiding geeft tot het verzoek;d) een omschrijving van het bewijsmateriaal waarom wordt verzocht of van andere handelingen waarom in het kader van rechtshulp wordt verzocht;en e) het doel waarom wordt verzocht om bewijsmateriaal of andere handelingen in het kader van rechtshulp.3. Indien nodig bevat het verzoek tevens : a) de identiteit en de geboortedatum van een persoon tegen wie bewijsmateriaal wordt gezocht, alsmede de plaats waar hij kan worden gevonden;b) de identiteit van een persoon aan wie een kennisgeving moet worden gericht, de plaats waar hij kan worden gevonden, de band tussen deze persoon en de procedure, alsmede de wijze van kennisgeving;c) de beschikbare informatie over de identiteit en de verblijfplaats van een persoon die moet worden opgespoord;d) een nauwkeurige omschrijving van de plaats waar een huiszoeking moet worden verricht en van de in beslag te nemen goederen;e) een omschrijving van de wijze waarop de getuigenissen of verklaringen worden verzameld en opgenomen;f) een lijst van de aan een getuige of aan een deskundige te stellen vragen;g) een omschrijving van enige bij de tenuitvoerlegging van het verzoek te volgen bijzondere procedure;h) informatie over de vergoedingen en onkosten waarop een persoon die is gedagvaard op het grondgebied van de verzoekende Partij recht heeft;i) enige andere informatie die ter attentie van de aangezochte Partij kan worden gebracht ter vergemakkelijking van de tenuitvoerlegging van het verzoek;j) de vereisten inzake vertrouwelijkheid;en k) de termijnen waarbinnen de rechtshulp ten uitvoer moet worden gelegd.4. De aangezochte Partij kan de verzoekende Partij verzoeken om enige aanvullende informatie die haar noodzakelijk lijkt om het verzoek ten uitvoer te leggen. Artikel 23 De taal Tenzij de Partijen anders overeenkomen, worden verzoeken en ter ondersteuning ervan bijgevoegde stukken voorgelegd in de taal van de verzoekende Partij en gaan zij vergezeld van een vertaling in één van de officiële talen van de aangezochte Partij. De andere mededelingen tussen centrale autoriteiten kunnen tevens in het Frans en in het Engels worden gedaan.

Artikel 24 Tenuitvoerlegging van verzoeken 1. De centrale autoriteit van de aangezochte Partij legt het verzoek zo spoedig mogelijk ten uitvoer of bezorgt het in passende gevallen aan de personen die daartoe bevoegd zijn.De bevoegde autoriteiten van de aangezochte Partij, zoals omschreven in artikel 1, vierde lid, stellen alles in het werk om het verzoek ten uitvoer te leggen. 2. Verzoeken om rechtshulp worden ten uitvoer gelegd volgens de procedurevormen en -regels van de aangezochte Partij.De aangezochte Partij kan evenwel andere door de verzoekende Partij uitdrukkelijk genoemde procedureregels in acht nemen, mits dergelijke regels geen fundamentele rechten of enig ander fundamenteel rechtsbeginsel van de aangezochte Partij schenden. 3. Indien de centrale autoriteit van de aangezochte Partij van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van het verzoek zou interfereren met een lopende procedure of de veiligheid van een persoon op het grondgebied van de aangezochte Partij zou schaden, kan zij de tenuitvoerlegging ervan uitstellen of afhankelijk stellen van noodzakelijk geachte voorwaarden nadat zij heeft overlegd met de centrale autoriteit van de verzoekende Partij.Indien de verzoekende Partij aanvaardt dat de rechtshulp afhankelijk wordt gesteld van voorwaarden, neemt zij die voorwaarden in acht. 4. Onverminderd het bepaalde in artikel 6, vierde lid, kunnen de autoriteiten van de verzoekende Partij en de daartoe door de verzoekende Partij gemachtigde personen aanwezig zijn bij de tenuitvoerlegging van het verzoek om rechtshulp indien de aangezochte Partij daarmee instemt. Daartoe brengt de aangezochte Partij de verzoekende Partij op de hoogte van de datum en plaats van tenuitvoerlegging van het verzoek om rechtshulp. 5. De centrale autoriteit van de aangezochte Partij kan de centrale autoriteit van de verzoekende Partij verzoeken inlichtingen te verstrekken in de vereiste vorm teneinde de tenuitvoerlegging van het verzoek mogelijk te maken of om alle nodige maatregelen te nemen overeenkomstig het recht van de aangezochte Partij teneinde het verzoek van de verzoekende Partij ten uitvoer te leggen.6. De centrale autoriteit van de aangezochte Partij antwoordt op redelijke verzoeken van de centrale autoriteit van de verzoekende Partij met betrekking tot de voortgang bij de tenuitvoerlegging van het verzoek.7. De centrale autoriteit van de aangezochte Partij brengt de centrale autoriteit van de verzoekende Partij zo spoedig mogelijk op de hoogte van enige omstandigheid waardoor de tenuitvoerlegging van het verzoek niet langer passend is of een wijziging van de verzochte handeling noodzakelijk is.8. De centrale autoriteit van de aangezochte Partij brengt de centrale autoriteit van de verzoekende Partij zo spoedig mogelijk op de hoogte van het resultaat van de tenuitvoerlegging van het verzoek. Artikel 25 Informatie uit eigen beweging 1. De centrale autoriteit van een Partij kan zonder voorafgaand verzoek informatie bezorgen aan de centrale autoriteit van de andere Partij wanneer zij van oordeel is dat de mededeling van voornoemde informatie de Partij waarvoor zij bestemd is, kan helpen een onderzoek of procedure in te stellen of tot een goed einde te brengen, of wanneer voornoemde informatie ertoe kan leiden dat deze Partij een verzoek doet op grond van dit Verdrag.2. De Partij die de informatie verstrekt, kan overeenkomstig haar nationale recht bepaalde voorwaarden stellen aan het gebruik ervan door de Partij waarvoor zij bestemd is.De Partij waarvoor de informatie bestemd is, is gehouden die voorwaarden in acht te nemen.

Artikel 26 Legalisatie en certificatie Behoudens specifiek verzoek van één van beide centrale autoriteiten moeten de door de centrale autoriteiten volgens dit Verdrag behandelde stukken niet worden gelegaliseerd of gecertificeerd.

Artikel 27 Kosten 1. De aangezochte Partij betaalt alle aan de tenuitvoerlegging van het verzoek verbonden kosten, met uitzondering van : a) de honoraria van getuigen en deskundigen, alsmede de reisvergoedingen en -kosten van personen overeenkomstig de artikelen 6 en 7;b) de installatie- en gebruikskosten van verbindingen via videoconferentie of televisie en de kosten van tolken in het kader van dergelijke procedures;c) de kosten voor tijdelijke overlevering van gedetineerden overeenkomstig artikel 8. Deze honoraria, kosten, vergoedingen en uitgaven worden geregeld door de verzoekende Partij en omvatten de dienstverlening in de vorm van vertalen, overschrijven en tolken indien daarom is verzocht. 2. Indien de centrale autoriteit van de aangezochte Partij de centrale autoriteit van de verzoekende Partij ervan op de hoogte brengt dat voor de tenuitvoerlegging van het verzoek buitengewone kosten of andere middelen noodzakelijk kunnen zijn of indien zij daarom verzoekt, plegen de centrale autoriteiten overleg ter bepaling van de voorwaarden voor de tenuitvoerlegging van het verzoek en van de wijze waarop de kosten worden besteed. HOOFDSTUK V SLOTBEPALINGEN Artikel 28 Verenigbaarheid met andere wettelijke instrumenten De in dit Verdrag vermelde rechtshulp en procedures beletten niet dat één van beide Partijen bijstand verleent aan de andere Partij op grond van de bepalingen van andere internationale overeenkomsten waarbij zij Partij is.

Artikel 29 Overleg De centrale autoriteiten van de Partijen overleggen met elkaar, op verzoek van één van beide Partijen, over de toepassing van dit Verdrag in het algemeen of in een specifiek geval. De centrale autoriteiten kunnen tevens praktische maatregelen overeenkomen die noodzakelijk kunnen blijken ter vergemakkelijking van voornoemde toepassing.

Artikel 30 Bekrachtiging en inwerkingtreding 1. Het Verdrag wordt bekrachtigd en de akten van bekrachtiging worden zo spoedig mogelijk uitgewisseld.2. Het Verdrag treedt in werking 30 dagen na de uitwisseling van de akten van bekrachtiging.3. Het Verdrag is van toepassing op alle na de inwerkingtreding ervan gedane verzoeken, zelfs indien daarmee verband houdende handelingen of nalatigheden plaatsvonden vóór de inwerkingtreding van dit Verdrag. Artikel 31 Opzegging 1. Een Partij kan dit Verdrag opzeggen door middel van een schriftelijke kennisgeving, die langs diplomatieke weg aan de andere Partij wordt bezorgd.2. De opzegging wordt van kracht zes maanden na de datum van kennisgeving.3. De vóór deze schriftelijke kennisgeving gedane of gedurende de zes maanden van de periode van kennisgeving ontvangen verzoeken worden behandeld volgens dit Verdrag. Artikel 32 Regeling van geschillen De Partijen streven ernaar geschillen over de uitlegging of de toepassing van dit Verdrag langs diplomatieke weg te regelen indien de centrale autoriteiten het niet eens worden.

TEN BLIJKE WAARVAN, de ondergetekenden, daartoe behoorlijk gemachtigd door hun respectieve Regeringen, dit Verdrag hebben ondertekend.

GEDAAN in tweevoud te Brasilia, op 7 mei 2009, in de Franse, de Nederlandse en de Portugese taal, zijnde alle teksten gelijkelijk authentiek.

^