gepubliceerd op 20 november 2002
Wet houdende instemming met het Verdrag tussen de Regering van het Koninkrijk België en de Republiek Roemenië inzake politiesamenwerking, en ondertekende Bijlage, gedaan te Boekarest op 14 april 1999 (2)
2 AUGUSTUS 2002. - Wet houdende instemming met het Verdrag tussen de Regering van het Koninkrijk België en de Republiek Roemenië inzake politiesamenwerking, en ondertekende Bijlage, gedaan te Boekarest op 14 april 1999 (1) (2)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt :
Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.
Art. 2.Het Verdrag tussen de regering van het Koninkrijk België en de regering van de Republiek Roemenië inzake politiesamenwerking, en de Bijlage, ondertekend te Boekarest op 14 april 1999, zullen volkomen gevolg hebben.
Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Gegeven te Punat, 2 augustus 2002.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Buitenlandse Zaken, L. MICHEL De Minister van Binnenlandse Zaken, A. DIUQUESNE De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN _______ Nota's (1) Zitting 2001-2002. Senaat.
Documenten Ontwerp van wet ingediend op 22 februari 2002, nr. 2-1059/1 Verslag namens de commissie : 2-1059/2 Parlementaire Handelingen.
Bespreking, vergadering van 25/04/2002.
Stemming, vergadering van 25/04/2002.
Kamer (1) Zitting 2001-2002. Documenten Tekst overgezonden door de Senaat, nr. 50-1767/1.
Tekst aangenomen in plenaire vergadering en aan de Koning ter bekrachtiging voorgelegd nr. 50-1767/2.
Parlementaire Handelingen.
Bespreking, vergadering van 23/5/2002.
Stemming, vergadering van 23/5/2002. (2) Dit Verdrag is op 1 november 2002 in werking getreden. VERDRAG TUSSEN DE REGERING VAN HET KONINKRIJK BELGIE EN DE REGERING VAN ROEMENIE INZAKE POLITIESAMENWERKING De Regering van het Koninkrijk België en De Regering van Roemenië hierna genoemd de « Verdragsluitende Partijen », Zich baserend op de bezorgdheid om de vriendschappelijke betrekkingen en de samenwerking tussen beide Verdragsluitende Staten te bevorderen, en in het bijzonder op de gemeenschappelijke wil om de politiesamenwerking tussen beide Staten op te voeren, Geleid door de wens de politiesamenwerking op te voeren in het kader van de internationale overeenkomsten die beide Verdragsluitende Staten hebben ondertekend inzake de eerbiediging van de fundamentele rechten en vrijheden, inzonderheid het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens, alsmede Verdrag nr. 108 van de Raad van Europa van 28 januari 1981 inzake de bescherming van personen ten opzichte van de geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens, Overwegende dat de internationale georganiseerde criminaliteit een ernstige bedreiging vormt voor de sociaal-economische ontwikkeling van de Verdragsluitende Partijen en dat de recente ontwikkelingen van de internationale georganiseerde criminaliteit de werking van hun instellingen in gevaar brengt;
Overwegende dat de strijd tegen mensenhandel en de bestrijding van het illegaal reizen van en naar het grondgebied van de Staten en van illegale migratie, alsook de uitbanning van de georganiseerde netwerken die bij dergelijke illegale handelingen betrokken zijn deel uitmaken van de taken van de respectievelijke Regeringen en Parlementen;
Overwegende dat de productie van en de illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen een bedreiging betekenen voor de gezondheid en de veiligheid van de burgers;
Overwegende dat enkel het harmoniseren van de relevante wetgeving niet volstaat om het verschijnsel van de illegale immigratie voldoende doeltreffend te bestrijden;
Overwegende dat een efficiënte internationale politiesamenwerking op het stuk van de georganiseerde criminaliteit en illegale migratie, inzonderheid door middel van uitwisseling en verwerking van gegevens, noodzakelijk is ter bestrijding en voorkoming van dergelijke illegale handelingen;
Overwegende dat zulks een reeks gepaste maatregelen en een nauwe samenwerking tussen de Verdragsluitende Partijen vereist;
Hebben besloten dit Verdrag te sluiten.
Artikel 1 Definities Voor de toepassing van dit Verdrag wordt verstaan onder : Bevoegde overheden van de Verdragsluitende Partijen, de overheden door elke Verdragsluitende Partij aangewezen voor de uitoefening van dit Verdrag en die vermeld zijn in de bijlage bij dit Verdrag.
Internationale mensenhandel, elke handeling begaan met het oogmerk om : a) de toegang tot het grondgebied van de Verdragsluitende Partij, de doorreis, het verblijf op of het verlaten van dit grondgebied te vereenvoudigen indien daartoe gebruik wordt gemaakt van dwang, inzonderheid van geweld of bedreiging, of indien een beroep wordt gedaan op bedrog, machtsmisbruik of andere vormen van druk, zodat de persoon geen andere echte of aanvaardbare keuze heeft dan zich daaraan te onderwerpen;b) een persoon op enigerlei wijze uit te buiten, wetende dat bedoelde persoon het grondgebied van de Verdragsluitende Staat heeft betreden, er op doorreis is of verblijft in de omstandigheden bedoeld onder punt a). Seksuele uitbuiting van kinderen, de misdrijven bedoeld in artikel 34 van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van het Kind van 20 november 1989, daaronder begrepen de productie, de verkoop, het verdelen of andere vormen van handel in pornografisch materiaal waarbij kinderen betrokken zijn, en het bezit van dit soort van materiaal voor persoonlijke doeleinden.
Technische bijstand, de hulp verstrekt aan politie- en migratiediensten onder de vorm van logistieke steun.
Criminaliteit in verband met kernmateriaal en radioactieve stoffen, de misdrijven bedoeld in artikel 7, § 1, van het Verdrag inzake externe beveiliging van kernmateriaal, ondertekend te Wenen en te New York op 3 maart 1980.
Witwassen van geld, de misdrijven bedoeld in artikel 6, paragrafen 1 tot 3 van het Verdrag van de Raad van Europa inzake het witwassen, de opsporing, de inbeslagneming en de confiscatie opbrengsten van misdrijven, opgemaakt te Straatsburg op 8 november 1990.
Georganiseerde criminaliteit, elke inbreuk gepleegd door een « criminele organisatie » omschreven als een gestructureerde vereniging, van meer dan twee personen die duurt in de tijd, die in overleg optreedt teneinde inbreuken te plegen die worden gestraft met een vrijheidsstraf of met een vrijheidsberovende veiligheidsmaatregel met een maximum van ten minste vier jaar of met een zwaardere straf, waarbij bedoelde inbreuken een doel op zichzelf zijn, dan wel een middel om een vermogensvoordeel te verkrijgen en, in voorkomend geval, de werking van de openbare overheden op onrechtmatige wijze te beïnvloeden.
Persoonsgegevens, iedere informatie betreffende een geïdentificeerd of identificeerbaar natuurlijke persoon (betrokken persoon); wordt geacht identificeerbaar te zijn een persoon die rechtstreeks of onrechtstreeks kan worden geïdentificeerd, inzonderheid door verwijzing naar een identificatienummer of naar één of meer specifieke kenmerken die eigen zijn aan zijn fysische, fysiologische, psychische, economische, culturele of sociale identiteit.
Verwerking van persoonsgegevens, elke bewerking of elk geheel van bewerkingen die al dan niet wordt uitgevoerd aan de hand van geautomatiseerde procédés en wordt toegepast op persoonsgegevens zoals het verzamelen, vastleggen, ordenen, bewaren, bijwerken en wijzigen, opvragen, raadplegen, gebruiken, verstrekken door middel van doorzending, verspreiden of op enigerlei andere wijze ter beschikking stellen, samen brengen of met elkaar in verband brengen, alsook het afschermen, uitwissen of vernietigen.
Verdovend middel, elke substantie, zowel van plantaardige als synthetische oorsprong, die voorkomt in Tabel I of Tabel II van het Enkelvoudig Verdrag inzake verdovende middelen, opgemaakt te New York op 30 maart 1961 en van het Protocol van 25 maart 1972 tot wijziging van het Enkelvoudig Verdrag inzake verdovende middelen van 1961.
Psychotrope stof, elke substantie, zowel van natuurlijke of synthetische oorsprong, of elk natuurlijk product dat voorkomt in Tabel I, II, III of IV van het Verdrag van 21 februari 1971 inzake psychotrope stoffen.
Illegale handel in verdovende middelen of psychotrope stoffen, de teelt, de vervaardiging van of sluikhandel in verdovende middelen of psychotrope stoffen die strijdig zijn met de doelstellingen van het Verdrag van 30 maart 1961 inzake verdovende middelen, het Verdrag van 21 februari 1971 inzake psychotrope stoffen of het Verdrag van 20 december 1988 van de Verenigde Naties tegen de sluikhandel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Dringend verzoek, een verzoek is dringend indien de naleving van de formele administratieve procedure bij de centrale instanties de preventieve actie of opsporingsactie kan hinderen of schaden.
Artikel 2 Gebieden waarop wordt samengewerkt 1. Elke Verdragsluitende Partij verbindt zich ertoe om aan de andere Partij de ruimst mogelijke samenwerking te bieden op het stuk van de politiële samenwerking, conform de regels en de voorwaarden vastgesteld in dit Verdrag.2. De Verdragsluitende Partijen werken bij voorrang samen op het stuk van de voorkoming, de bestrijding en de vervolging van ernstige misdrijven die onder de georganiseerde criminaliteit ressorteren, te weten : a) misdrijven tegen het leven, de fysieke integriteit en de gezondheid van personen;b) misdrijven in verband met de illegale productie van en sluikhandel in verdovende middelen, psychotrope stoffen en precursoren;c) illegale immigratie;d) proxenetisme, mensenhandel, seksueel misbruik van kinderen;e) afpersing van geld;f) diefstal van, sluikhandel en illegale handel in wapens, munitie, springstoffen, radioactief materiaal, kernmateriaal en andere gevaarlijke stoffen;g) vervalsingen (vervaardiging, namaak, verandering en verdeling) van betaalmiddelen, cheques en waardepapieren;h) criminaliteit op het stuk van het handelsverkeer en het financieel verkeer;i) misdrijven tegen goederen, onder meer diefstal van en sluikhandel in kunstwerken en historische voorwerpen, in voorkomend geval daaronder begrepen die welke tot het nationaal patrimonium behoren;j) diefstal van, sluikhandel en illegale handel in motorvoertuigen en vervalsing en gebruik van vervalste documenten voor voertuigen;k) diefstal met braak;l) witwassen van geld.3. Overeenkomstig het nationaal recht kan de voorrang verleend aan de misdrijven bedoeld in het vorige lid worden gewijzigd door middel van overeenkomsten tussen de bevoegde overheden van de Verdragsluitende Partijen. Artikel 3 De samenwerking tussen de Verdragsluitende Partijen heeft tevens betrekking op : 1) opsporing van verdwenen personen en hulp bij identificatie van niet-geïdentificeerde lijken;2) opsporing op het grondgebied van een Verdragsluitende Partij van voorwerpen gestolen, verdwenen, verduisterd of verloren op het grondgebied van de andere Partij. Artikel 4 Middelen van samenwerking De Verdragsluitende Partijen werken samen op de in de artikelen 2 en 3 bedoelde gebieden en zulks op de volgende wijze : 1) uitwisseling van gegevens over de aangelegenheden die onder de bevoegdheid van de politie- en immigratiediensten ressorteren;2) uitwisseling van materiaal;3) technische en wetenschappelijke bijstand, deskundigenonderzoek en levering van gespecialiseerd technisch materiaal;4) uitwisseling van ervaringen;5) samenwerking betreffende beroepsopleiding;6) hulp bij de voorbereiding van de uitvoering van verzoeken om rechtshulp in strafzaken, in voorkomend geval daaronder begrepen de uitgestelde inbeslagneming. Artikel 5 Uitwisseling van gegevens De Verdragsluitende Partijen verlenen elkaar bijstand en voorzien in een nauwe en voortdurende samenwerking. Zij wisselen inzonderheid alle relevante en belangrijke gegevens uit.
Deze samenwerking kan de vorm aannemen van permanent contact via aan te wijzen verbindingsofficieren.
Artikel 6 1. De Verdragsluitende Partijen verbinden zich ertoe dat hun politiediensten, overeenkomstig het nationaal recht en binnen de perken van hun bevoegdheden, elkaar bijstand verlenen met het oog op de voorkoming en de opsporing van strafbare feiten, op voorwaarde dat het nationaal recht van de aangezochte Verdragsluitende Partij het verzoek of de uitvoering ervan niet voorbehoudt aan de gerechtelijke instanties.2. In bijzondere gevallen kan elke Verdragsluitende Partij, overeenkomstig het nationaal recht en zonder daartoe strekkend verzoek, aan de betrokken Verdragsluitende Partij gegevens meedelen die voor laatstgenoemde belangrijk kunnen zijn met het oog op het verlenen van bijstand inzake de voorkoming en de bestrijding van misdrijven bedoeld in artikel 2 van het Verdrag of ter voorkoming van bedreigingen voor de openbare orde en veiligheid van hun Staten. Artikel 7 Een gegeven verstrekt door de aangezochte Verdragsluitende Partij kan door de verzoekende Verdragsluitende Partij enkel als bewijsmiddel voor de ten laste gelegde feiten worden gebruikt, na een verzoek om rechtshulp krachtens de toepasbare internationale regels.
Artikel 8 1. De verzoeken om bijstand en de antwoorden daarop moeten worden uitgewisseld tussen de centrale organen die door elke Verdragsluitende Partij zijn belast met de internationale politiesamenwerking en immigratie. Indien het onmogelijk is om het verzoek tijdig in te dienen via voornoemde weg kan het, bij wijze van uitzondering en enkel in dringende gevallen, door de bevoegde autoriteiten van de verzoekende Partij rechtstreeks worden toegezonden aan de bevoegde autoriteiten van de aangezochte Partij en kunnen laatstgenoemden daarop rechtstreeks antwoorden. In deze uitzonderlijke gevallen moet de verzoekende Partij het centrale orgaan die in de aangezochte Verdragsluitende Partij bevoegd is voor internationale samenwerking zo spoedig mogelijk in kennis stellen van het rechtstreekse verzoek en het dringend karakter met redenen omkleden. 2. De aanwijzing door de Verdragsluitende Partijen van de centrale organen belast met de internationale samenwerking en de wijze waarop wederzijdse bijstand wordt verleend, worden geregeld door overeenkomsten tussen de bevoegde overheden van de Verdragsluitende Partijen. Artikel 9 De verzoekende bevoegde autoriteit van een Verdragsluitende Partij moet de graad van vertrouwelijkheid waarborgen die de aangezochte bevoegde autoriteit van de andere Verdragsluitende Partij aan de gegevens heeft toegekend. Er wordt gebruik gemaakt van de graden van beveiliging van INTERPOL. Artikel 10 1. De bevoegde overheden van de Verdragsluitende Partijen kunnen voor bepaalde of onbepaalde duur verbindingsofficieren van een Verdragsluitende Partij aan de andere Verdragsluitende Partij detacheren.2. De detachering van verbindingsofficieren voor bepaalde of onbepaalde duur strekt ertoe de samenwerking tussen de Verdragsluitende Partijen te bevorderen en te versnellen, inzonderheid door afspraken omtrent bijstand a) in de vorm van gegevensuitwisseling zowel ter voorkoming als ter bestrijding van de criminaliteit;b) ter zake van de uitvoering van verzoeken om rechtshulp in strafzaken;c) voor de uitoefening van de taken van de autoriteiten belast met de controle aan de grenzen en de migratie;d) voor de uitoefening van de taken van de autoriteiten belast met het voorkomen van bedreigingen voor de openbare orde.3. De taak van de verbindingsofficieren bestaat erin advies en bijstand te verlenen.Zij zijn niet bevoegd om autonoom politiemaatregelen uit te voeren. Ze verstrekken gegevens en voeren hun taken uit in het kader van de instructies die hun worden gegeven door de Verdragsluitende Partij van herkomst en door de Verdragsluitende Partij aan welke zij zijn gedetacheerd. Ze brengen op regelmatige tijdstippen verslag uit bij het centrale orgaan belast met politiesamenwerking van de Verdragsluitende Partij waaraan zij zijn gedetacheerd. 4. De bevoegde overheden van de Verdragsluitende Partijen kunnen overeenkomen dat de verbindingsofficieren van de ene Verdragsluitende Partij gedetacheerd aan derde Staten eveneens de belangen van de andere Verdragsluitende Partij vertegenwoordigen. Artikel 11 Bescherming van persoonsgegevens 1. Krachtens dit Verdrag is de verwerking van persoonsgegevens onderworpen aan de respectievelijke nationale wetgevingen van elke Verdragsluitende Partij.2. Wat de verwerking van persoonsgegevens krachtens dit Verdrag betreft, verbinden de Verdragsluitende Partijen zich ertoe de persoonsgegevens te beschermen volgens de beginselen van het Verdrag van de Raad van Europa van 28 januari 1981 inzake de bescherming van personen ten opzichte van de geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens en van Aanbeveling A (87) 15 van 17 september 1987 van het Comité van Ministers van de Raad van Europa die het gebruik van persoonsgegevens voor politiële doeleinden regelt.3. Wat de verwerking van de krachtens dit verdrag verstrekte persoonsgegevens betreft, gelden de volgende bepalingen : a) de ontvangende Verdragsluitende Partij mag de gegevens enkel gebruiken voor de doeleinden waarvoor zij krachtens dit Verdrag mogen worden verstrekt;b) de gegevens mogen enkel worden gebruikt door de gerechtelijke autoriteiten, diensten en instanties die een taak uitvoeren of een functie bekleden in het kader van de doeleinden omschreven in dit Verdrag, meer bepaald in de artikelen 2 en 3.De Partijen bezorgen elkaar de lijst van de gebruikers; c) de Verdragsluitende Partij die de gegevens verstrekt moet erop toezien dat zij nauwkeurig en volledig zijn.Zij moet tevens waarborgen dat deze gegevens niet langer worden bewaard dan noodzakelijk is. Indien zij zelf of ten gevolge van een vraag van de betrokken persoon vaststelt dat de verstrekte gegevens onjuist waren of niet hadden mogen worden verstrekt, stelt zij de ontvangende Verdragsluitende Partij daarvan onverwijld in kennis. Laatstgenoemde moet de gegevens verbeteren of vernietigen; d) een Verdragsluitende Partij mag niet aanvoeren dat een andere Verdragsluitende Partij onjuiste gegevens heeft verstrekt om zich ten opzichte van een benadeeld persoon te onttrekken van de aansprakelijkheid die haar krachtens het nationaal recht is opgelegd;e) het verstrekken en de ontvangst van persoonsgegevens moeten worden geregistreerd.De Verdragsluitende Partijen sturen elkaar de lijst van de autoriteiten of diensten die gemachtigd zijn om de registratie te raadplegen; f) de toegang tot de gegevens ressorteert onder het nationaal recht van de Verdragsluitende Partij tot welke de betrokken persoon zich richt.De ontvangende Verdragsluitende Partij kan de gegevens enkel meedelen met de voorafgaande instemming van de Verdragsluitende Partij welke de gegevens heeft verstrekt; g) de ontvangende Verdragsluitende Partij mag de gegevens enkel gebruiken voor de doeleinden bepaald door de Verdragsluitende Partij die de gegevens verstrekt en onder de voorwaarden opgelegd door die Verdragsluitende Partij.4. Wat het verstrekken van de persoonsgegevens betreft, zijn bovendien de volgende bepalingen van toepassing : a) de gegevens mogen enkel worden verstrekt aan politie- en immigratiediensten;de mededeling ervan aan andere instanties die dezelfde doeleinden beogen als bedoelde diensten en autoriteiten en die handelen binnen hetzelfde kader kan enkel geschieden met de voorafgaande instemming van de Verdragsluitende Partij die de persoonsgegevens verstrekt; b) de ontvangende Verdragsluitende Partij stelt desgewenst de Verdragsluitende Partij die de gegevens verstrekt in kennis van de ontvangst ervan, van het gebruik dat ervan is gemaakt en van de resultaten behaald op grond van de verstrekte gegevens.5. Overeenkomstig het nationaal recht wijst elke Verdragsluitende Partij een controleautoriteit aan die op haar grondgebied onafhankelijke controle uitoefent op de verwerking van persoonsgegevens op grond van dit Verdrag en nagaat of bedoelde verwerkingen de rechten van de betrokken persoon niet schenden.De controleautoriteiten zijn eveneens bevoegd om de problemen inzake de toepassing en de uitlegging van dit Verdrag te onderzoeken wat de verwerking van persoonsgegevens betreft. Deze controleautoriteiten kunnen overeenkomen om samen te werken in het kader van de opdrachten die hen krachtens dit Verdrag worden opgelegd.
Artikel 12 Indien persoonsgegevens worden verstrekt door toedoen van de verbindingsofficier bedoeld in artikel 10, is het bepaalde in dit Verdrag eveneens van toepassing.
Artikel 13 Weigeren van bijstand Elke Verdragsluitende Partij weigert bijstand in geval van politieke of militaire delicten of indien blijkt dat de bijstand strijdig is met de op haar grondgebied vigerende wettelijke bepalingen.
Elke Verdragsluitende Partij kan bijstand weigeren dan wel aan voorwaarden onderwerpen in geval van met politieke of militaire delicten samenhangende delicten of indien het verlenen van bijstand de soevereiniteit, de veiligheid, de openbare orde of andere essentiële belangen van de Staat zou kunnen bedreigen.
Artikel 14 Andere vormen van samenwerking 1. De Verdragsluitende Partijen verbinden zich ertoe elkaar bijstand te verlenen op het stuk van beroepsopleiding, alsmede technische bijstand inzake problemen betreffende de werking van de politie.2. De Partijen verbinden zich ertoe praktische ervaringen uit te wisselen omtrent alle in dit Verdrag bedoelde materies.3. De wijze waarop wederzijdse bijstand wordt verleend, wordt omschreven in overeenkomsten gesloten tussen de bevoegde overheden van de Verdragsluitende Partijen. Artikel 15 Overleg 1. De bevoegde overheden van de Verdragsluitende Partijen kunnen permanente of occasionele werkgroepen oprichten belast met het onderzoek van de gemeenschappelijke problemen betreffende preventie en bestrijding van de criminaliteit bedoeld in artikel 2 en de samenwerking bedoeld in artikel 3 en, in voorkomend geval, met de uitwerking van voorstellen om indien nodig de praktische en technische aspecten van de samenwerking tussen de Verdragsluitende Partijen te verbeteren.2. De onkosten gemaakt in het kader van de samenwerking worden respectievelijk gedragen door elke Verdragsluitende Partij, behoudens andersluidende bepaling tussen de behoorlijk gemachtigde vertegenwoordigers van de Verdragsluitende Partijen.3. De bevoegde overheden van de Verdragsluitende Partijen richten een evaluatiegroep op die hen om de drie jaar een verslag voorlegt. Artikel 16 Regeling van geschillen Elk geschil betreffende de uitlegging of de toepassing van dit Verdrag wordt opgelost door een daartoe opgerichte gemengde adviescommissie.
Deze Commissie bestaat uit vertegenwoordigers van beide Verdragsluitende Staten. Zij vergadert op geregelde tijdstippen op verzoek van de ene of de andere Staat of elke keer wanneer zulks noodzakelijk is om de regeling van problemen inzake de uitlegging of de toepassing van dit Verdrag te vergemakkelijken.
Artikel 17 Slotbepalingen De bepalingen van dit Verdrag kunnen enkel worden toegepast voor zover zij verenigbaar zijn met het nationaal recht.
Het toezicht op de uitvoering van dit Verdrag geschiedt conform het nationaal recht van elke Verdragsluitende Partij.
Artikel 18 De Verdragsluitende Partijen geven elkaar schriftelijk kennis van de afhandeling van de grondwettelijke formaliteiten vereist voor de inwerkingtreding van dit Verdrag.
Het Verdrag treedt in werking de eerste dag van de derde maand volgend op de datum van de ontvangst van de laatste kennisgeving.
Dit Verdrag wordt gesloten voor onbeperkte duur. Elke Verdragsluitende Partij kan het Verdrag opzeggen door middel van een schriftelijke kennisgeving die aan de andere Partij wordt gericht. De opzegging treedt in werking zes maanden na de kennisgeving.
Artikel 19 De Verdragsluitende Partijen kunnen dit Verdrag in gemeen overleg wijzigen. Het initiatief daartoe kan door een van beide Verdragsluitende Partijen worden genomen.
De wijzigingen worden van kracht conform de procedure bedoeld in artikel 18.
Ten blijke waarvan de ondergetekenden, daartoe behoorlijk gemachtigd, dit Verdrag hebben ondertekend.
Gedaan te Boekarest, op 14 april 1999, in twee oorspronkelijke exemplaren, elk in de Roemeense, Nederlandse en Franse taal, de drie teksten zijnde gelijkelijk authentiek.
Voor de Regering van het Koninkrijk België : De Minister van Binnenlandse Zaken, L. VAN DEN BOSSCHE De Minister van Justitie, T. VAN PARYS Voor de Regering van de Republiek Roemenië : De Minister van Binnenlandse Zaken, C. DUDU IONESCU
Bijlage bij het Verdrag tussen de regering van het Koninkrijk België en de regering van Roemenië inzake politiesamenwerking Voor België zijn de bevoegde overheden, ieder wat haar betreft : - de Minister van Binnenlandse Zaken; - de Minister van Justitie; - de Minister van Buitenlandse Zaken.
Voor Roemenië is de bevoegde overheid : - het Ministerie van Binnenlandse Zaken.