gepubliceerd op 23 oktober 2006
Samenwerkingsakkoord tussen de Federale Staat en het Vlaamse Gewest betreffende de oprichting van en de samenwerking in een structuur kustwacht
8 JULI 2005. - Samenwerkingsakkoord tussen de Federale Staat en het Vlaamse Gewest betreffende de oprichting van en de samenwerking in een structuur kustwacht
Gelet op de bijzondere wet tot hervorming der instellingen van 8 augustus 1980, inzonderheid op artikel 6, § 1, V en X, en artikel 92bis ;
Overwegende dat zowel de Federale Staat als het Vlaamse Gewest bevoegdheden hebben met betrekking tot de zeegebieden die onder de Belgische rechtsbevoegdheid vallen;
Overwegende dat voor de uitoefening van deze bevoegdheden verschillende federale en Vlaamse gewestelijke diensten met specifieke opdrachten zijn belast;
Overwegende dat het optreden van deze diensten zowel door nationale als internationale rechtsregels wordt bepaald;
Overwegende dat het wenselijk is dat deze federale en gewestelijke bevoegdheden op een gecoördineerde wijze en in onderling overleg worden uitgeoefend;
Overwegende dat het opstellen van een georganiseerd kader voor coördinatie en onderling overleg bijdraagt tot een efficiënte uitoefening van de bevoegdheden met betrekking tot de zeegebieden die onder de Belgische rechtsbevoegdheid vallen en daardoor ten goede komt aan alle bevoegde diensten;
Overwegende dat het belangrijk is dat de operationele federale en Vlaamse gewestelijke diensten, in situaties die een dringend optreden vereisen, permanent bereikbaar zijn;
Overwegende dat het eveneens belangrijk is dat er informatie wordt uitgewisseld via een koppeling tussen de informatiesystemen van de verschillende federale en Vlaamse gewestelijke diensten;
Overwegende dat daartoe een samenwerkingsstructuur dient opgezet te worden, waarbinnen de samenwerking kan georganiseerd worden;
Overwegende dat voor de federale bevoegdheden in het verleden reeds een overleg- en coördinatiestructuur werd gecreëerd door de oprichting van een structuur Kustwacht;
Overwegende dat het belangrijk is dat de Federale Staat en het Vlaamse Gewest een samenwerkingsakkoord sluiten om een nieuwe structuur Kustwacht op te richten, waarbinnen de coördinatie en het overleg kunnen gebeuren tussen de verschillende betrokken diensten, elk met hun eigen bevoegdheden en middelen;
Overwegende dat via de nieuwe structuur Kustwacht de handhaving van de rechtsorde in zeegebieden die onder Belgische rechtsbevoegdheid vallen, kan worden geoptimaliseerd, teneinde alle gebruiksfuncties voor mens en milieu op een geïntegreerde wijze evenwichtig op elkaar af te stemmen;
De Federale Staat, vertegenwoordigd door de Vice-Eerste Minister en Minister van Begroting en Overheidsbedrijven, tevens bevoegd voor de wetgeving over mariene milieu en maritieme mobiliteit; in die laatste hoedanigheid ook bevoegd voor de Task Force Noordzee; de Vice-Eerste Minister en Minister van Justitie; de Vice-Eerste Minister en Minister van Binnenlandse Zaken; de Vice-Eerste Minister en Minister van Financiën; de Minister van Buitenlandse Zaken; de Minister van Mobiliteit; Minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid; Minister van Landsverdediging; de Minister van Leefmilieu en Pensioenen en de Staatssecretaris voor Duurzame Ontwikkeling en Sociale Economie;
Het Vlaamse Gewest, vertegenwoordigd door de Minister-President van de Vlaamse Regering en Vlaamse Minister van Institutionele Hervormingen, Landbouw, Zeevisserij en Plattelandsbeleid en de Minister van Openbare Werken, Energie, Leefmilieu en Natuur;
Hierna genoemd : « de partijen », Zijn het volgende overeengekomen : HOOFDSTUK I. - Beginselen
Artikel 1.§ 1. Dit samenwerkingsakkoord regelt de samenwerking tussen de Federale Staat en het Vlaamse Gewest bij de uitoefening van hun respectievelijke bevoegdheden met betrekking tot de zee. § 2. Deze samenwerking verloopt in het kader van een structuur, « Kustwacht » genoemd.
Art. 2.De basisprincipes bij deze samenwerking zijn : 1° de gelijkwaardigheid tussen de partijen;2° het respect van elke partij voor de wettelijke bevoegdheid van de andere partij;3° de optimale benutting van infrastructuur en middelen teneinde dubbele investeringskosten te vermijden.
Art. 3.Voor de toepassing van dit samenwerkingsakkoord wordt verstaan onder : 1° « zee » : « de territoriale zee, de exclusieve economische zone en het continentaal plat bedoeld in de wet van 13 juni 1969 inzake het continentaal plat van België en de aangrenzende zeegebieden voor de uitvoering van de bevoegdheden die door het internationaal recht aan de kuststaat worden toegekend, waaronder het recht van « hot pursuit » en het recht van interventie op de hoge zee »;2° « MRCC » : « Maritiem Reddings- en Coördinatiecentrum »;3° « FOD » : « Federale Overheidsdienst »;4° « POD » : « Programmatorische Overheidsdienst »;5° « loketfunctie » : « het geven van informatie en doorverwijzen in kustwachtmateries »;6° « incident » : « gebeurtenis die minstens voldoet aan één van de volgende criteria : a) gevaar voor de openbare orde, personen of goederen meebrengt of kan meebrengen, b) schade aan het milieu veroorzaakt of kan veroorzaken, c) gevaar of belemmering voor de scheepvaart meebrengt of kan meebrengen »;7° MIK : Maritiem Informatiekruispunt. HOOFDSTUK II. - De structuur Kustwacht Afdeling I. - Algemeen
Art. 4.De Kustwacht verzekert de coördinatie en het overleg tussen de bevoegde federale en Vlaamse gewestelijke diensten, met betrekking tot de zee.
Art. 5.De Kustwacht bestaat uit een beleidsorgaan, een overlegorgaan en een secretariaat. Afdeling II. - Het beleidsorgaan
Art. 6.De opdrachten van het beleidsorgaan zijn : 1° het coördineren van de samenwerking tussen de bevoegde federale en Vlaamse gewestelijke diensten;2° het formuleren van voorstellen en adviezen aan de bevoegde ministers, op eigen initiatief of op hun vraag;3° het formuleren van voorstellen en adviezen, op eigen initiatief of op hun vraag, aan de Federale en de Vlaamse Regering, met het oog op de onderlinge afstemming van hun beleid met betrekking tot de zee;4° het organiseren van de coördinatie van de gezamenlijke standpunten en vertegenwoordiging op internationale fora, waarvan de werkzaamheden betrekking hebben op gemengde bevoegdheden betreffende dit samenwerkingsakkoord, voorzover dit niet geregeld is door een bestaand akkoord;5° het toezicht houden op de goede werking van het overlegorgaan;6° het goedkeuren van operationele plannen, uitgewerkt in het overlegorgaan.
Art. 7.§ 1. Het beleidsorgaan is samengesteld uit : 1° voor de Federale Staat : a) één vertegenwoordiger van de FOD Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, aangeduid door de Voorzitter van het Directiecomité, b) één vertegenwoordiger van de FOD Mobiliteit en Vervoer, aangeduid door de Voorzitter van het Directiecomité, c) één vertegenwoordiger van de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu, aangeduid door de Voorzitter van het Directiecomité, d) twee vertegenwoordigers van de FOD Binnenlandse Zaken, aangeduid door de Voorzitter van het Directiecomité, e) één vertegenwoordiger van de FOD Financiën, aangeduid door de Voorzitter van het Directiecomité, f) één vertegenwoordiger van de FOD Economie, KMO, Middenstand en Energie, aangeduid door de Voorzitter van het Directiecomité, g) één vertegenwoordiger van het Ministerie van Landsverdediging, aangeduid door de Chef van de Defensiestaf, h) één vertegenwoordiger van de POD Wetenschapsbeleid, aangeduid door de Voorzitter van het Directiecomité, i) één vertegenwoordiger van de POD Duurzame Ontwikkeling, aangeduid door de Voorzitter van het Directiecomité;2° voor het Vlaamse Gewest : een vertegenwoordiging van maximaal tien leden uit de betrokken diensten van het Vlaams Gewest, aangeduid bij beslissing van de Vlaamse Regering;3° de Voorzitter van het overlegorgaan. § 2. Elk van de leden heeft een plaatsvervanger respectievelijk aangeduid door : 1° de voorzitter van het Directiecomité van de betrokken FOD, POD of de Chef van de Defensiestaf van het Ministerie van Landsverdediging, voor wat betreft de in § 1, 1° bedoelde leden;2° de Vlaamse Regering, voor wat betreft de in § 1, 2° bedoelde leden;3° de Voorzitter van het Overlegorgaan zelf. Het plaatsvervangend lid zetelt bij afwezigheid van de vertegenwoordiger.
Art. 8.§ 1. Het voorzitterschap van de vergaderingen van het beleidsorgaan wordt afwisselend waargenomen door de hiertoe aangewezen vertegenwoordiger van de FOD Binnenlandse zaken en de hiertoe aangewezen vertegenwoordiger van het Vlaams Gewest. § 2. De voorzitters van het beleidsorgaan brengen aan hun respectievelijke regering verslag uit over de werkzaamheden van het beleidsorgaan.
Art. 9.§ 1. Het beleidsorgaan vergadert minstens viermaal per jaar, afwisselend in het Graaf de Ferrarisgebouw en het Crisiscentrum te Brussel. § 2. De vergaderingen worden bijgewoond door de secretarissen, in het kader van de uitvoering van hun taken vermeld in artikel 19, 1°, a.
Art. 10.§ 1. Beslissingen van het beleidsorgaan worden genomen bij consensus.
Indien geen consensus kan worden bereikt, wordt in het verslag vermeld op welke punten de meningen uiteen lopen.
De onenigheid wordt gerapporteerd aan de rechtstreeks betrokken bevoegde ministers.
Indien de ministers niet tot een oplossing komen, wordt de aangelegenheid voorgelegd aan de bevoegde Interministeriële Conferentie. § 2. Beslissingen met betrekking tot aangelegenheden die behoren tot de exclusieve bevoegdheid van één dienst of meerdere diensten van één partij worden enkel genomen door de betrokken diensten.
Deze beslissingen mogen de belangen van de andere diensten niet schaden.
Art. 11.Het beleidsorgaan stelt bij consensus een reglement van inwendige orde op, dat onder meer het volgende bepaalt : 1° de locatie van de vergaderingen, indien er een behoefte is om af te wijken van de in het samenwerkingsakkoord aangewezen locaties;2° de nadere regels betreffende de bijeenroeping van de vergaderingen;3° de regels voor de agendering van de te bespreken punten;4° de voorwaarden waaronder er extra vergaderingen van het beleidsorgaan kunnen worden bijeengeroepen. Afdeling III. - Het overlegorgaan
Art. 12.De opdrachten van het overlegorgaan zijn : 1° het zorgen voor het nodige overleg tussen betrokken diensten met het oog op een goede samenwerking;2° het formuleren van voorstellen en adviezen aan het beleidsorgaan, op verzoek van het beleidsorgaan of op eigen initiatief;3° het opstellen van werkprocedures;4° het rapporteren aan het beleidsorgaan over de eigen vergaderingen.
Art. 13.Het overlegorgaan kan werkgroepen oprichten, om concrete dossiers nader te onderzoeken en voorstellen en adviezen voor het beleidsorgaan voor te bereiden.
Deze werkgroepen brengen verslag uit aan het overlegorgaan, dat de uiteindelijke voorstellen en adviezen formuleert en deze overmaakt aan het beleidsorgaan.
De vergaderingen worden bijgewoond door de secretarissen, in het kader van de uitvoering van hun taken vermeld in artikel 19, 1°, c.
Art. 14.Het overlegorgaan is samengesteld uit : 1° één vertegenwoordiger van elk van de betrokken directoraten-generaal van de FOD's, POD's en Ministerie van Landsverdediging zoals bedoeld in artikel 7, § 1, 1°;2° één vertegenwoordiger van elk van de betrokken diensten van het Vlaamse Gewest.
Art. 15.De gouverneur van de provincie West-Vlaanderen of de door hem aangeduide vertegenwoordiger zit het overlegorgaan voor.
Art. 16.§ 1. Het overlegorgaan vergadert minstens viermaal per jaar, in Brugge. § 2. De vergaderingen worden bijgewoond door de secretarissen, in het kader van de uitvoering van hun taken vermeld in artikel 19, 1°, b. § 3. De vergaderingen kunnen eveneens worden bijgewoond door experts, die de respectievelijke vertegenwoordigers bijstaan.
Art. 17.Het overlegorgaan beslist bij consensus. Indien geen consensus kan bereikt worden, wordt in het verslag vermeld op welke punten de meningen uiteen lopen. Het betrokken dossier wordt dan ter beslissing voorgelegd aan het beleidsorgaan.
Art. 18.Het overlegorgaan stelt bij consensus een reglement van inwendige orde op, dat onder meer het volgende bepaalt : 1° de regels voor de agendering van de te bespreken punten;2° de nadere regels voor het bijeenroepen van de vergaderingen;3° enkele basisregels betreffende de werking en de leiding van de werkgroepen;4° de mogelijkheden van de voorzitter om de omvang en de samenstelling van de respectievelijke delegaties te beperken met het oog op het goede verloop van de samenwerking;5° de locatie van de vergaderingen, indien er een behoefte is om af te wijken van de in het samenwerkingsakkoord aangewezen locaties. Dit reglement wordt ter goedkeuring voorgelegd aan het beleidsorgaan. Afdeling IV. - Het secretariaat
Art. 19.De opdrachten van het secretariaat zijn : 1° het bieden van ondersteuning bij de werking van : a) het beleidsorgaan, b) het overlegorgaan, c) de door het overlegorgaan opgerichte werkgroepen. Deze ondersteuning houdt onder meer in : het versturen van de uitnodigingen, de agenda en de nodige documenten en het opstellen van het verslag van de vergaderingen en het bijhouden van het archief; 2° het uitoefenen van de loketfunctie;3° het rapporteren aan de voorzitters van het beleidsorgaan over de uitvoering van het werkplan, vermeld in artikel 21, § 2, tweede lid.
Art. 20.De secretarissen stellen een reglement van inwendige orde op, waarin de regels voor de werking van het secretariaat worden vastgelegd.
Dit reglement wordt ter goedkeuring voorgelegd aan de voorzitters van het beleidsorgaan, na advies van de voorzitter van het overlegorgaan.
Art. 21.§ 1. Elke voorzitter van het beleidsorgaan is verantwoordelijk voor de goede en collegiale werking van het secretariaat. § 2. De voorzitters van het beleidsorgaan maken onderling en met de voorzitter van het overlegorgaan afspraken over de taken van het secretariaat en de verdeling van die taken.
Deze afspraken worden jaarlijks vastgelegd in een werkplan dat wordt goedgekeurd door de voorzitters van het beleidsorgaan.
Art. 22.§ 1. Het secretariaat bestaat uit twee secretarissen.
Eén secretaris wordt aangewezen door de Federale Staat en één secretaris wordt aangewezen door het Vlaamse Gewest.
De secretarissen staan onder het functioneel gezag van de voorzitters van het beleidsorgaan, onverminderd de bevoegdheid van de voorzitter van het overlegorgaan om toezicht te houden op de goede uitvoering van de taken vermeld in artikel 19, 1°, b) en c).
De secretarissen blijven onderworpen aan het administratief en geldelijk statuut van de overheidsdienst, of het ministerie, van waaruit zij worden aangewezen. § 2. De Minister tot wiens bevoegdheid Binnenlandse Zaken behoort en de Vlaamse Minister tot wiens bevoegdheid het MRCC behoort kunnen op elk moment een einde stellen aan de aanwijzing van de secretarissen, hetzij op eigen initiatief, hetzij op verzoek van de betrokken secretarissen, hetzij op gemotiveerd gezamenlijk advies van de voorzitters van het beleidsorgaan.
Art. 23.§ 1. De aangewezen secretarissen zijn ambtenaar van niveau A of niveau B. § 2. Voor de secretarissen aangewezen uit een FOD, POD, ministerie of administratie geldt de periode van aanwijzing als dienstactiviteit.
Art. 24.§ 1. De loonkosten van de secretarissen blijven ten laste van de partij, die hen heeft aangewezen. § 2. De werkingskosten van het secretariaat worden elk voor de helft ten laste genomen door elk van de partijen. § 3. Voor de Federale Staat worden de werkingskosten aangerekend op sectie 13 van de algemene uitgavenbegroting.
Voor het Vlaamse gewest worden de werkingskosten aangerekend op de begrotingsmiddelen toegewezen aan de afdeling scheepvaartbegeleiding.
Art. 25.Het Vlaamse Gewest stelt in de gebouwen van het MRCC de nodige ruimte ter beschikking voor de huisvesting van de leden van het secretariaat. HOOFDSTUK III. - Enkele elementen in de samenwerking Afdeling I. - Het rampenplan Noordzee
Art. 26.§ 1. De gouverneur van de provincie West-Vlaanderen is de coördinator van het « Rampenplan Noordzee ». § 2. Dit behelst het opstellen, het actualiseren en het coördineren van het in § 1 bedoelde Rampenplan, dat alle aspecten regelt, die verbonden zijn aan rampen met betrekking tot de zee en de kustwateren en die behoren tot de bevoegdheden van de partijen in het kader van dit samenwerkingsakkoord. Afdeling II. - Operationele permanentie
Art. 27.Beide partijen zorgen voor een operationele permanentie.
Art. 28.Deze operationele permanentie houdt in dat vierentwintig uur per dag, zeven dagen op zeven, de nodige vertegenwoordigers met kennis van zaken van de operationele federale en Vlaams gewestelijke diensten, bereikbaar zijn om advies te verlenen in situaties die een dringend optreden vereisen, zonder dat de situatie te klasseren is als « ramp », in welk geval het in artikel 26 bedoelde Rampenplan Noordzee in werking treedt.
In het overlegorgaan kunnen hieromtrent ook nadere afspraken worden gemaakt, die worden voorgelegd aan het beleidsorgaan. Afdeling III. - Elektronische uitwisseling van informatie
Art. 29.Relevante informatie wordt uitgewisseld via een koppeling tussen de informatiesystemen van de diverse diensten van partijen.
Art. 30.De toegang tot de informatiesystemen, de uitwisseling en het gebruik van de gegevens eruit, worden geregeld in afzonderlijke overeenkomsten.
Desgewenst kunnen de betrokken diensten het overlegorgaan verzoeken om hun overeenkomst te laten voorbereiden in een werkgroep. Afdeling IV. - Overeenkomsten in het kader van de uitvoering
van het samenwerkingsakkoord
Art. 31.§ 1. Het beleidsorgaan stelt regels op betreffende het gratis of tegen betaling koppelen en ter beschikking stellen van infrastructuur en middelen. § 2. Deze regels zijn van toepassing op de overeenkomsten die worden opgemaakt ter uitvoering van dit samenwerkingsakkoord. Afdeling V. - Operationeel luik : de Kustwachtcentrale
Art. 32.§ 1. Het beleidsorgaan en het overlegorgaan bereiden de oprichting voor van een specifiek samenwerkingsverband tussen het MRCC en het MIK, de kustwachtcentrale genoemd.
Daartoe formuleert het beleidsorgaan uiterlijk op 1 januari 2006 één of verschillende voorstellen van samenwerkingsprotocol of -protocollen aan de bevoegde ministers waarin de nodige praktische modaliteiten van de samenwerking via de Kustwachtcentrale worden gepreciseerd. § 2. Door middel van deze kustwachtcentrale wordt ervoor gezorgd dat de opdrachten van het MIK en het MRCC gecoördineerd worden, zodat deze diensten, met het personeel en de middelen die hen ter beschikking staan, permanent in staat van paraatheid zijn en, indien nodig, gezamenlijk kunnen optreden. HOOFDSTUK IV. - Overgangsbepaling
Art. 33.De eerste vergadering van het beleidsorgaan gaat door in Brussel, in de gebouwen van het « crisiscentrum » van de FOD Binnenlandse Zaken, onder het voorzitterschap van de federale voorzitter. HOOFDSTUK V. - Slotbepalingen
Art. 34.§ 1. Dit samenwerkingsakkoord treedt in werking vanaf het moment dat de federale en gewestelijke wetgevers hiermee hun instemming hebben betuigd. § 2. In afwijking van § 1 treedt hoofdstuk II, afdeling IV in werking op de dag dat de in artikel 32 bedoelde protocollen van kracht worden en ten laatste op 1 januari 2006. § 3. Het akkoord wordt gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad door de diensten van de Eerste Minister, op aanvraag van de partij waarvan de wetgever als laatste zijn instemming met het akkoord heeft gegeven.
Art. 35.Geschillen met betrekking tot de uitvoering of de uitlegging van dit samenwerkingsakkoord worden beslecht door het rechtscollege bedoeld in artikel 92bis, § 5, tweede lid van de bijzondere wet tot hervorming der instellingen van 8 augustus 1980.
De leden van dit rechtscollege worden respectievelijk aangewezen door de federale ministerraad en de Vlaamse Regering.
De werkingskosten van het rechtscollege worden verdeeld over de Federale Staat en het Vlaams Gewest.
Art. 36.Dit samenwerkingsakkoord is afgesloten voor onbepaalde duur.
Opzegging van bepalingen van dit akkoord dient te gebeuren met inachtneming van een opzeggingsperiode van één jaar; deze termijn gaat in de dag dat de opzeggende partij hiertoe haar intentie heeft bekendgemaakt aan de andere partij.
Ondertekenende partijen verbinden zich ertoe om al over de wijziging van de betrokken bepalingen te onderhandelen tijdens de duur van de opzeggingsperiode.
Art. 37.De Ministers zijn, elk wat hen betreft, belast met de tenuitvoerlegging van dit samenwerkingsakkoord en met het uitwerken van de besluiten en het afsluiten van de overeenkomsten die in dit akkoord voorzien zijn.
Brussel, 8 juli 2005, in twee originele exemplaren.
Voor de Federale Staat : De Vice-Eerste Minister en Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX De Vice-Eerste Minister en Minister van Begroting en Overheidsbedrijven, J. VANDE LANOTTE De Vice-Eerste Minister en Minister van Financiën, D. REYNDERS De Vice-Eerste Minister en Minister van Binnenlandse Zaken, P. DEWAEL De Minister van Buitenlandse Zaken, K. DE GUCHT De Minister van Landsverdediging, A. FLAHAUT De Minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid, M. VERWILGHEN De Minister van Mobiliteit, R. LANDUYT De Minister van Leefmilieu en Pensioenen, B. TOBBACK De Staatssecretaris voor Duurzame Ontwikkeling en Sociale Economie, Mevr. E. VAN WEERT Voor het Vlaams Gewest : De Minister-President van de Vlaamse Regering en Vlaamse Minister van Institutionele Hervormingen, Landbouw, Zeevisserij en Plattelandsbeleid, Y. LETERME De Minister van Openbare Werken, Energie, Leefmilieu en Natuur, K. PEETERS