gepubliceerd op 03 maart 2011
Samenwerkingsakkoord tussen de Federale Staat en de Gewesten betreffende de uitvoering van het Verdrag inzake de verzameling, afgifte en inname van afval in de Rijn- en binnenvaart, ondertekend te Straatsburg op 9 september 1996
3 DECEMBER 2009. - Samenwerkingsakkoord tussen de Federale Staat en de Gewesten betreffende de uitvoering van het Verdrag inzake de verzameling, afgifte en inname van afval in de Rijn- en binnenvaart, ondertekend te Straatsburg op 9 september 1996
Gelet op de bijzondere
wet van 8 augustus 1980Relevante gevonden documenten
type
wet
prom.
08/08/1980
pub.
11/12/2007
numac
2007000980
bron
federale overheidsdienst binnenlandse zaken
Bijzondere wet tot hervorming der instellingen. - Officieuze coördinatie in het Duits
sluiten tot hervorming van de instellingen, gewijzigd door de bijzondere wetten van 8 augustus 1988 en 16 juli 1993, artikel 92bis ;
Gelet op de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen, inzonderheid op de artikelen 4 en 42;
Gelet op het Verdrag inzake de verzameling, afgifte en inname van afval in de Rijn- en binnenvaart, ondertekend te Straatsburg op 9 september 1996 en goedgekeurd bij wet van 19 juni 2008Relevante gevonden documenten type wet prom. 19/06/2008 pub. 22/10/2009 numac 2008015126 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met het Verdrag inzake de verzameling, afgifte en inname van afval in de Rijn- en binnenvaart, met de Bijlagen 1 en 2, en met de Aanhangsels, I, II, III, IV en V, gedaan te Straatsburg op 9 september 1996 type wet prom. 19/06/2008 pub. 27/09/2010 numac 2010015165 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met het Verdrag inzake de verzameling, afgifte en inname van afval in de Rijn- en binnenvaart, met de Bijlagen 1 en 2, en met de Aanhangsels, I, II, III, IV en V, gedaan te Straatsburg op 9 september 1996. - Addendum sluiten;
Overwegende dat de uit het Verdrag voortvloeiende verplichtingen deels tot de bevoegdheid van de Gewesten behoren en deels tot de bevoegdheid van de Federale overheid en bijgevolg een samenwerking tussen de Gewesten en de Federale Overheid noodzakelijk is;
De Federale Staat, vertegenwoordigd door de Eerste Minister, de Minister van Buitenlandse Zaken en de Staatssecretaris voor Mobiliteit;
Het Vlaamse Gewest, vertegenwoordigd door de Minister-President, de Minister bevoegd voor Leefmilieu en de Minister bevoegd voor Mobiliteit en Openbare Werken;
Het Waalse Gewest, vertegenwoordigd door de Minister-President, de Minister bevoegd voor het Leefmilieu en de Minister bevoegd voor Openbare Werken;
Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, vertegenwoordigd door de Minister-Voorzitter, de Minister bevoegd voor Leefmilieu, de Minister bevoegd voor Externe Betrekkingen en de Minister bevoegd voor de Haven van Brussel;
Zijn het volgende overeengekomen :
Artikel 1.Voor de toepassing van dit samenwerkingsakkoord wordt verstaan onder : 1° Federale overheid : naargelang de materie de Ministers bevoegd voor buitenlandse zaken en voor het vervoer over de binnenwateren;2° Gewestelijke overheid : naargelang de materie de Ministers bevoegd voor leefmilieu, waterbeleid, openbare werken en vervoer over de binnenwateren;3° Verdrag : het Verdrag inzake de verzameling, afgifte en inname van afval in de Rijn- en binnenvaart, ondertekend te Straatsburg op 9 september 1996 en goedgekeurd door de wet van 19 juni 2008Relevante gevonden documenten type wet prom. 19/06/2008 pub. 22/10/2009 numac 2008015126 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met het Verdrag inzake de verzameling, afgifte en inname van afval in de Rijn- en binnenvaart, met de Bijlagen 1 en 2, en met de Aanhangsels, I, II, III, IV en V, gedaan te Straatsburg op 9 september 1996 type wet prom. 19/06/2008 pub. 27/09/2010 numac 2010015165 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met het Verdrag inzake de verzameling, afgifte en inname van afval in de Rijn- en binnenvaart, met de Bijlagen 1 en 2, en met de Aanhangsels, I, II, III, IV en V, gedaan te Straatsburg op 9 september 1996. - Addendum sluiten.
Art. 2.In dit akkoord zijn de samenwerkingsregels vastgelegd voor de uitvoering van het Verdrag.
Art. 3.Binnen het kader van de uitoefening van haar bevoegdheid verplicht de Gewestelijke overheid zich ertoe om : 1° een algemene regeling uit te werken voor de financiering van de inname en de verwijdering van het olie- en vethoudend scheepsbedrijfsafval overeenkomstig artikel 6 van het verdrag;2° een bevoegde instantie aan te duiden die belast is met het bezorgen aan het Nationaal Instituut van de gegevens inzake de hoeveelheid verwijderd olie- en vethoudend scheepsbedrijfsafval en de daaraan verbonden verwijderingkosten;3° te voorzien in een uniforme procedure voor het bunkeren van gasolie teneinde te voorzien dat de verplichtingen die krachtens deel A van de uitvoeringsregeling van het Verdrag op de schippers en bunkerbedrijven rusten, worden vervuld door in het bijzonder te bepalen dat de schipper verplicht wordt om bij elke bunkering van gasolie een verwijderingsbijdrage te betalen en bunkerbedrijven verplicht worden om elk trimester de geleverde hoeveelheid gasolie te melden aan het nationaal instituut;4° te voorzien in een algemeen verbod om scheepsafval en delen van lading vanaf schepen in de vaarwegen te brengen of te lozen. Uitzonderingen zijn enkel toegestaan in overeenstemming met het Verdrag; 5° te voorzien in een voldoende dicht net van overeenkomstig het Verdrag erkende ontvangstinrichtingen die in regel zijn met de ter zake geldende gewestreglementering voor de inname van olie- en vethoudend scheepsbedrijfsafval;6° binnen de vijf jaar na de inwerkingtreding van het Verdrag de infrastructurele en andere voorzieningen voor de afgifte en de inname van restlading, overslagresten, ladingrestanten en waswater tot stand te brengen of te laten tot stand brengen;7° voldoende ontvangstinrichtingen voor de inname van huisvuil ter beschikking te stellen of te laten stellen : a) bij de overslaginstallaties of in de havens;b) aan de aanlegplaatsen voor passagiersschepen voor de daar aanleggende passagiersschepen;c) bij bepaalde ligplaatsen en sluizen voor de doorgaande scheepvaart;8° binnen de vijf jaar na de inwerkingtreding van het Verdrag voldoende ontvangstinrichtingen in de havens in te richten of te laten inrichten voor de inname van slops en klein gevaarlijk afval;9° voldoende ontvangstinrichtingen voor huishoudelijk afvalwater in te richten of te laten inrichten bij bepaalde als vaste of voor overnachting dienende ligplaatsen van : a) hotelschepen met meer dan 50 slaapplaatsen;b) passagiersschepen die toegelaten zijn voor het vervoer van meer dan 50 passagiers;10° te voorzien in een uniforme procedure voor de verzameling van scheepsafval en de afgifte ervan aan de ontvangstinrichtingen overeenkomstig de uitvoeringsregeling van het Verdrag en in het bijzonder de verplichting vast te stellen om voor olie- en vethoudend scheepsbedrijfsafval en afval van lading een document als bewijs van reglementaire afgifte op te maken;11° te voorzien in de verplichting voor de ontvangstinrichtingen om scheepsafval aan te nemen overeenkomstig de uitvoeringsregeling van het Verdrag;12° een regeling uit te werken voor de financiering van de inname en verwijdering van overig scheepsbedrijfsafval overeenkomstig artikel 7 van het Verdrag;13° de rechten en de verplichtingen van de schipper overeenkomstig de uitvoeringsregeling van het Verdrag vast te stellen;14° de verplichtingen van de vervoerder, de opdrachtgever en de ladingontvanger alsmede van de exploitanten van overslaginstallaties en ontvangstinrichtingen overeenkomstig de uitvoeringsregeling van het Verdrag vast te stellen;15° de inbreuken op de bepalingen die onder haar bevoegdheid vallen te bepalen en de administratieve of strafmaatregelen vast te stellen.
Art. 4.Binnen het kader van de uitoefening van zijn bevoegdheid verplicht de federale overheid zich ertoe om : 1° te voorzien in de verplichting voor de opdrachtgever of de ladingontvanger om de kosten voor het nalossen en het wassen van het schip alsmede voor de inname en verwijdering van afval van lading overeenkomstig deel B van de uitvoeringsregeling van het Verdrag te dragen;2° te voorzien in de verplichting voor de vervoerder om de kosten voor het nalossen en het wassen van het schip alsmede voor de inname en verwijdering van afval van lading overeenkomstig deel B van de uitvoeringsregeling van het Verdrag te dragen indien het schip voor het laden niet overeenstemt met de voorgeschreven losstandaard en indien de opdrachtgever of ladingontvanger van het vorige transport zijn verplichtingen heeft vervuld;3° de rechten en de verplichtingen van de schipper overeenkomstig de uitvoeringsregeling van het Verdrag vast te stellen;4° de verplichtingen van de vervoerder, de opdrachtgever en de ladingontvanger overeenkomstig de uitvoeringsregeling van het Verdrag vast te stellen;5° de inbreuken op de bepalingen die onder haar bevoegdheid vallen te bepalen en de administratieve of strafmaatregelen vast te stellen;6° de kosten van het Internationaal Verevenings- en Coördinatieorgaan en van de Conferentie van Verdragsluitende Partijen die op de Belgische Staat drukken te dragen.
Art. 5.§ 1 Het Instituut voor het Transport langs de Binnenwateren (ITB), VZW, Drukpersstraat 19, 1000 Brussel, wordt aangeduid als nationaal instituut, bedoeld in artikel 9 van het Verdrag. § 2. Het nationaal instituut staat in voor de organisatie van het uniforme financieringssysteem voor de inname en verwijdering van olie- en vethoudend scheepsbedrijfsafval overeenkomstig deel A van de uitvoeringsregeling van het Verdrag.
In het bijzonder wordt dit instituut belast met : 1° het ontvangen van de verwijderingsbijdrage door hiertoe zegels in de vorm van een elektronische informatiedrager ter beschikking te stellen die de ontwaarding mogelijk maakt;2° het registreren van de totale som van de geheven verwijderingsbijdrage en van de hoeveelheid verwijderd olie- en vethoudend scheepsbedrijfsafval en deze internationaal mee te delen;3° het toezien op de verwijderingskosten die door de bevoegde gewestelijke autoriteiten worden meegedeeld;4° het afdragen van de door het in artikel 10 van het Verdrag bedoelde internationale Verevenings- en Coördinatieorgaan vastgestelde voorlopige en definitieve vereveningsbedrag aan de andere nationale instituten in het kader van de internationale financiële verevening;5° het storten van de gelden die aan elke gewestelijke autoriteit na de internationale financiële verevening toekomen ter financiering van de inname en verwijdering van olie- en vethoudend scheepsbedrijfsafval;6° het vertegenwoordigen van de bij dit samenwerkingsakkoord contracterende partijen in het Internationale Verevenings- en Coördinatieorgaan;7° het doen van door de bij dit samenwerkingsakkoord contracterende partijen gemeenschappelijke voorstellen aan het Internationale Verevenings- en Coördinatieorgaan ter vaststelling van het vereist nationale net van ontvangstinrichtingen. § 3. De uitvoering van het takenpakket van het nationaal instituut gebeurt onder toezicht van een stuurgroep samengesteld uit : 1° een vertegenwoordiging van het nationaal instituut;2° een vertegenwoordiging van de Federale Staat;3° een vertegenwoordiging van het Vlaamse Gewest;4° een vertegenwoordiging van het Waalse Gewest;5° een vertegenwoordiging van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest;6° een vertegenwoordiging van de binnenvaartsector;7° een vertegenwoordiging van de opdrachtgevers van de ontvangstinrichtingen voor inname van olie- en vethoudend scheepsbedrijfsafval. Deze stuurgroep stelt haar huishoudelijk reglement op en bepaalt haar werkwijze.
Voor elk effectief lid wordt een plaatsvervanger aangeduid. Het plaatsvervangend lid zetelt enkel in afwezigheid van het effectief lid. § 4. Met uitzondering van de kosten die de federale overheid draagt in uitvoering van artikel 4 worden de bedrijfs- en administratiekosten die het ITB draagt als gevolg van de uitvoering van de opdracht van nationaal instituut vergoed door de Gewesten op basis van een jaarlijks bedrag dat voor het eerste werkingsjaar op euro 78.000 wordt vastgesteld. Het wordt in 4 schijven betaald, telkens op het einde van een kwartaal, op voorlegging van een factuur van het ITB. Voor 1 september van elk jaar stelt de stuurgroep het bedrag vast voor het volgende jaar op basis van de evolutie van de werkelijke bedrijfs- en administratiekosten van het ITB. Bij gebrek aan vaststelling van een aangepast bedrag vóór 1 september zal voor het volgende werkingsjaar het vastgestelde bedrag van het lopende jaar van toepassing blijven, echter met een indexatie op basis van de indexcijfers der consumptieprijzen van de maanden januari van het lopende en het voorgaande jaar.
Indien na afloop van een werkingsjaar blijkt dat de werkelijke bedrijfs- en administratiekosten van het ITB hoger of lager liggen dan het voor dat jaar vastgestelde bedrag, wordt het verschil in meer of in min verrekend met de eerste factuur van het volgende jaar. § 5. De verdeling van het bedrag over het Vlaamse, het Waalse en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest gebeurt volgens een verdeelsleutel die voor het eerste werkingsjaar wordt vastgesteld op 77 % voor het Vlaamse Gewest, 22 % voor het Waalse Gewest en 1 % voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. De in § 3 vermelde stuurgroep kan vóór 1 september van elk jaar de verdeelsleutel voor het volgende jaar aanpassen in functie van objectieve gegevens over de reële verdeling over de 3 Gewesten van de activiteiten van het ITB als nationaal instituut.
Bij gebrek aan vaststelling van een aangepaste verdeelsleutel voor 1 september zal voor het volgende werkingsjaar dezelfde verdeelsleutel van het lopende jaar van toepassing blijven.
Art. 6.De geschillen die tussen de contracterende partijen rijzen wat betreft de interpretatie of de uitvoering van dit akkoord worden beslecht in het kader van de Interministeriële Conferentie voor Leefmilieu, uitgebreid tot andere betrokken ministers vermeld in dit samenwerkingsakkoord.
Bij gebrek aan een oplossing wordt het geschil voorgelegd aan een rechtscollege zoals bedoeld in artikel 92bis, §§ 5 en 6, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/08/1980 pub. 11/12/2007 numac 2007000980 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet tot hervorming der instellingen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten tot hervorming der instellingen.
Art. 7.Dit akkoord treedt in werking op 1 november 2009.
Art. 8.De Ministers zijn, ieder wat hem betreft, belast met de tenuitvoerlegging van dit samenwerkingsakkoord.
Brussel, 3 december 2009, in vier originele exemplaren.
Voor de Staat : De Eerste Minister, Y. LETERME De Minister van Buitenlandse Zaken, S. VANACKERE De Staatssecretaris voor Mobiliteit, E. SCHOUPPE Voor het Vlaamse Gewest : De Minister-President, K. PEETERS De Minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur, J. SCHAUVLIEGE De Minister van Mobiliteit en Openbare Werken, H. CREVITS Voor het Waalse Gewest : De Minister-President, R. DEMOTTE De Minister van Leefmilieu, Ruimtelijke ordening en Mobiliteit, P. HENRY De Minister van Openbare Werken, Landbouw, Platteland, Natuur, Bos en Patrimonium, B. LUTGEN Voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest : De Minister-Voorzitter, C. PICQUE De Minister van Leefmilieu, Energie, Waterbeleid, Stadsvernieuwing, Brandbestrijding en Dringende Medische Hulp en Huisvesting, Mevr. E. HUYTEBROECK De Minister van Financiën, Begroting, Openbaar Ambt en Externe Betrekkingen, J.-L. VANRAES De Minister van Openbare Werken, Vervoer, Haven van Brussel en Informaticabeleid, Mevr. B. GROUWELS