Etaamb.openjustice.be
Programmadecreet van 23 oktober 2000
gepubliceerd op 05 december 2000

Programmadecreet 2000

bron
ministerie van de duitstalige gemeenschap
numac
2000033100
pub.
05/12/2000
prom.
23/10/2000
ELI
eli/decreet/2000/10/23/2000033100/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

23 OKTOBER 2000. - Programmadecreet 2000 (1)


De Raad van de Duitstalige Gemeenschap heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen hetgeen volgt : HOOFDSTUK I. - Algemeenheden Afdeling 1. - Wijziging van het programmadecreet van 4 maart 1996

Artikel 1.Wijziging van artikel 2 van het programmadecreet van 4 maart 1996 In artikel 2 van het programmadecreet van 4 maart 1996 worden de woorden : ", ten gunste van de Gemeenschappelijke en Gewestelijke Dienst voor Beroepsopleiding en Arbeidsbemiddeling" geschrapt.

Art. 2.Aanvulling van hoofdstuk I van het programmadecreet van 4 maart 1996 In het programmadecreet van 4 maart 1996 wordt een artikel 2bis ingevoegd, dat luidt als volgt : «

Artikel 2bis.De artikelen 1 en 2 zijn slechts van toepassing op de betalingen waarvan het jaarlijks bedrag 120.000 F overschrijdt. » Afdeling 2. - Recht op subsidies tot 3.000 F

Art. 3.Subsidies tot 3000 F In afwijking van alle andersluidende bepalingen bestaat er geen recht op de uitbetaling van subsidies voor werkings- en personeelskosten waarvan het jaarlijks bedrag 3000 F niet overschrijdt. HOOFDSTUK II. - Onderwijs Afdeling 1. - Wijziging van het decreet van 14 december 1998 houdende

het statuut van de gesubsidieerde personeelsleden van het gesubsidieerd vrij onderwijs en van het gesubsidieerd vrij pms-centrum

Art. 4.Zwangerschapsverlof Artikel 71 van het decreet van 14 december 1998 houdende het statuut van de gesubsidieerde personeelsleden van het gesubsidieerd vrij onderwijs en van het gesubsidieerd vrij pms-centrum wordt als volgt gewijzigd : 1. Lid 1 wordt door de volgende bepaling vervangen : « Ten vroegste vanaf de zevende week vóór de vermoedelijke datum van de bevalling of vanaf de negende week vóór deze datum, indien de geboorte van een meerling wordt voorzien, is de inrichtende macht er op verzoek van het personeelslid toe gehouden, haar verlof te geven.» 2. Lid 2 wordt door de volgende bepaling vervangen : « Uiterlijk acht weken vóór de vermoedelijke datum van de bevalling of tien weken vóór deze datum, indien de geboorte van een meerling wordt voorzien, overhandigt het personeelslid een geneeskundig attest houdende bekrachtiging van deze datum aan de inrichtende macht.» 3. Lid 5 wordt door de volgende bepaling vervangen : « Op verzoek van het personeelslid wordt de werkonderbreking na de achtste week verlengd met een periode van dezelfde duur als de periode tijdens welke het personeelslid vanaf de zevende week of, indien de geboorte van een meerling wordt voorzien, vanaf de negende week vóór de werkelijke bevallingsdatum bleef werken.In geval van voortijdige geboorte wordt deze periode met het aantal dagen verminderd waar het personeelslid gewerkt heeft in de loop van de zeven dagen vóór de bevallingsdatum. » Afdeling 2. - Wijziging van het koninklijk besluit nr. 297 van 31

maart 1984 betreffende de opdrachten, de wedden, de weddetoelagen en de verloven voor verminderde prestaties in het onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra

Art. 5.Vereiste dienstjaren - Berekening van het wachtgeld Artikel 8 van het koninklijk besluit nr. 297 van 31 maart 1984 betreffende de opdrachten, de wedden, de weddetoelagen en de verloven voor verminderde prestaties in het onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra, vervangen door het decreet van 25 juni 1996, wordt als volgt gewijzigd : 1. In artikel 8, § 1, lid 1, wordt de passus "een dienstactiviteit van tenminste dertig jaar" vervangen door de passus "een dienstactiviteit van tenminste twintig jaar".2. In artikel 8, § 2, wordt na het eerste lid het volgende lid ingevoegd : « In afwijking van het eerste lid geschiedt de berekening van het wachtgeld voor de personeelsleden van het basisonderwijs behorend tot de categorie van het bestuurs- en onderwijzend personeel, vanaf 1 september 2001 in éénenvijftigsten, vanaf 1 september 2002 in tweeënvijftigsten, vanaf 1 september 2003 in drieënvijftigsten, vanaf 1 september 2004 in vierenvijftigsten en vanaf 1 september 2005 in vijfenvijftigsten.»

Art. 6.Wijziging van artikel 9 van het koninklijk besluit nr. 297 van 31 maart 1984 In de eerste zin van artikel 9, lid 2, van hetzelfde koninklijk besluit nr. 297 van 31 maart 1984, vervangen bij het decreet van 25 juni 1996 en gewijzigd door het programmadecreet van 29 juni 1998, wordt de passus : "of in de centra voor de opleiding in de Middenstand, bij de muziekacademie van de Duitstalige Gemeenschap, bij de Gemeenschappelijke en Gewestelijke Dienst voor Beroepsopleiding en Arbeidsbemiddeling of in de centra voor landbouwvorming" geschrapt.

Art. 7.Halftijdse terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden {alI4}Artikel 10 van hetzelfde koninklijk besluit nr. 297 van 31 maart 1984, vervangen bij het decreet van 25 juni 1996 en gewijzigd door het programmadecreet van 29 juni 1998, wordt als volgt gewijzigd : 1. § 1, lid 1, wordt door de volgende bepaling vervangen : « De personeelsleden bedoeld in artikel 7 die in actieve dienst zijn of wegens ziekte ter beschikking gesteld zijn en een wervings- of selectieambt bekleden, kunnen wegens persoonlijke aangelegenheden vóór de oppensioenstelling gedeeltelijk ter beschikking gesteld worden, indien ze de leeftijd van vijfenvijftig jaar en een dienstactiviteit van tenminste twintig jaar hebben bereikt, voor zover zij geen rustpensioen ten laste van de schatkist kunnen genieten.» 2. § 2, lid 2, wordt door de volgende bepaling vervangen : « Voor de personeelsleden bedoeld in artikel 7 die tussen de eerste schooldag van het schooljaar 1996-1997 en 1 september 1999 wegens persoonlijke aangelegenheden vóór de oppensioenstelling ter beschikking gesteld worden, wordt het wachtgeld bedoeld in het voorafgaande lid vanaf de eerste dag van de maand volgend op de maand tijdens welke het personeelslid 58 wordt, met 20 % verhoogd.» 3. § 4 wordt door de volgende bepaling vervangen : « § 4.Op verzoek kunnen die personeelsleden bij het begin van een schooljaar de terbeschikkingstelling bedoeld in de voorafgaande paragraaf laten omzetten in de terbeschikkingstelling bedoeld in artikel 8, §§ 1 en 2.

Voor de in § 2, lid 2, vermelde personeelsleden gelden de in artikel 8, § 3 bedoelde gunstige voorwaarden.

De aanvraag moet tenminste dertig dagen vóór het begin van de terbeschikkingstelling, door bemiddeling van de directeur of van het inrichtingshoofd, bij het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap worden ingediend. » Afdeling 3. - Wijziging van het decreet van 27 juni 1990 tot

vaststelling van de wijze waarop de ambten van het personeel voor buitengewoon onderwijs worden bepaald

Art. 8.Invoeging van een nieuw hoofdstuk In het decreet van 27 juni 1990 tot vaststelling van de wijze waarop de ambten van het personeel voor buitengewoon onderwijs worden bepaald, wordt een hoofdstuk IVbis ingevoegd dat luidt als volgt : « HOOFDSTUK IVbis. - Overdracht van lestijdenpakket"

Art. 9.Invoegi ng van een nieuw artikel In hetzelfde decreet wordt een artikel 53bis ingevoegd dat luidt als volgt : «

Artikel 53bis.§ 1. In het secundair onderwijs kan in dezelfde onderwijsinrichting het lestijdenpakket van een personeelscategorie naar een andere overgedragen worden. § 2. De overdracht mag niet tot gevolg hebben dat personeelsleden wegens ontstentenis van betrekking ter beschikking gesteld worden.

Een benoeming of een aanstelling in vast verband zijn niet toegelaten voor een betrekking of gedeelte van betrekking opgericht met toepassing van § 1. » Afdeling 4. - Wijziging van het decreet van 26 april 1999 betreffende

het gewoon basisonderwijs

Art. 10.Wijziging van artikel 15 van het decreet betreffende het basisonderwijs In artikel 15, § 1, van het decreet van 26 april 1999 betreffende het gewoon basisonderwijs wordt het tweede lid geschrapt zonder vervangen te worden.

In § 2, lid 2, wordt een laatste zin ingevoegd luidend als volgt : « Bij gebreke van beslissing vanwege het schooltoezicht wordt de schoolverandering geacht goedgekeurd te zijn. »

Art. 11.Wijziging van artikel 30 van het decreet betreffende het basisonderwijs Artikel 30 van hetzelfde decreet wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Artikel 30.Bedrag van de werkingstoelagen § 1. Voor de kleuterafdelingen belopen de werkingstoelagen 6.700 F per leerling.

Als teldag voor de berekening geldt de laatste schooldag van de maand september. Worden in aanmerking genomen de regelmatige leerlingen die tot die dag gedurende ten minste 10 schooldagen, ten belope van halve dagen, aanwezig waren. § 2. Voor de lagere scholen belopen de werkingstoelagen 9.000 F per leerling.

Als teldag voor de berekening geldt de laatste schooldag van de maand september. Worden in aanmerking genomen de regelmatige leerlingen en de leerlingen die krachtig moeten worden gesteund, bedoeld in artikel 29 van het decreet van 31 augustus 1998 betreffende de opdrachten toevertrouwd aan de inrichtende machten en aan het schoolpersoneel en houdende algemene pedagogische en organisatorische bepalingen voor het gewoon onderwijs, die een gewone lagere school bezoeken en ten minste 14 lestijden per week volgen. § 3. Voor de toezichten tijdens het middaguur, georganiseerd overeenkomstig artikel 77, § 1, verkrijgt de inrichtende macht per vestigingsplaats - voor de eerste begonnen groep van 75 regelmatige leerlingen - een vergoeding van 292 F voor de studiemeesters die houders zijn van een pedagogisch getuigschrift en van 219 F voor de studiemeesters die niet houders zijn van een pedagogisch getuigschrift.

Indien de school of, naargelang het geval, de vestigingsplaats meer dan 75 regelmatige leerlingen telt, heeft de inrichtende macht recht - voor elke verdere begonnen groep van 75 leerlingen - op een bijkomende toelage overeenstemmend met de bedragen vastgelegd in het eerste lid als zij bijkomende studiemeesters tot het toezicht tijdens het middaguur verplicht.

Als teldag voor de berekening geldt de laatste schooldag van de maand september. In aanmerking worden genomen de leerlingen bedoeld in §§ 1 en 2. § 4. De in de §§ 1 tot 3 vastgelegde bedragen van de werkingstoelagen worden jaarlijks in september verhoogd of verminderd volgens de ontwikkeling van het indexcijfer der consumptieprijzen.

Het indexcijfer van september 1998 (102,7) geldt als basisindexcijfer; het indexcijfer van de voorafgaande maand september wordt in aanmerking genomen om de aanpassing te berekenen. »

Art. 12.Wijziging van artikel 33 van het decreet betreffende het basisonderwijs Artikel 33 van hetzelfde decreet wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Artikel 33.Oprichting van een lagere school § 1. Onverminderd artikel 6 van de wet van 30 juli 1963 houdende taalregeling in het onderwijs wordt een lagere school, wat het oprichtingsjaar betreft, vanaf de eerste dag van het schooljaar georganiseerd of gesubsidieerd, indien zij op de laatste schooldag van de maand september ten minste 75 regelmatige leerlingen van het lager onderwijs telt die aan de leerplicht onderworpen zijn.

Indien de lagere school de bepaalde norm niet bereikt, wordt ze vanaf 1 oktober gesloten resp. niet meer gesubsidieerd. In dit geval vallen de loon- en werkingskosten ontstaan tot het einde van de maand september ten laste van de inrichtende macht. § 2. Een lagere school opgericht overeenkomstig § 1 moet het tweede, derde en vierde jaar de bepaalde oprichtingsnorm bereiken. Als teldag geldt telkens de laatste schooldag van de maand januari van het voorafgaande schooljaar.

Indien de lagere school de bepaalde norm niet bereikt, wordt ze vanaf de eerste dag van het lopende schooljaar gesloten resp. niet meer gesubsidieerd. »

Art. 13.Wijziging van artikel 34 van het decreet betreffende het basisonderwijs Artikel 34, § 2, van hetzelfde decreet wordt vervangen door de volgende tekst : « § 2. Een kleuterafdeling opgericht overeenkomstig § 1 moet het tweede, derde en vierde jaar de bepaalde oprichtingsnorm bereiken.

Worden in aanmerking genomen de in § 1 vermelde leerlingen van het kleuteronderwijs die tijdens de maand januari van het voorafgaande schooljaar gedurende ten minste 5 schooldagen, ten belope van halve dagen, aanwezig waren.

Indien de kleuterafdeling de voorwaarde vastgelegd in het eerste lid niet vervult, wordt ze vanaf de eerste dag van het lopende schooljaar gesloten resp. niet meer gesubsidieerd. »

Art. 14.Wijziging van artikel 35 van het decreet betreffende het basisonderwijs Artikel 35 van hetzelfde decreet wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Artikel 35.Sluiting en heropening van een lagere school Onverminderd artikel 33 wordt een lagere school die op de laatste schooldag van de maand januari van het voorafgaande schooljaar geen 12 regelmatige leerlingen telt, vanaf de eerste dag van het lopende schooljaar gesloten resp. niet meer gesubsidieerd.

Onverminderd artikel 33 kan een gesloten resp. niet meer gesubsidieerde lagere school, vanaf het tweede en binnen 9 jaar na de sluiting, vanaf de eerste dag van het schooljaar weder geopend of gesubsidieerd worden, op voorwaarde dat zij op de laatste schooldag van de maand september 12 regelmatige leerlingen telt.

Indien de lagere school de overeenstemmende norm niet bereikt, wordt ze vanaf 1 oktober gesloten resp. niet meer gesubsidieerd. In dit geval vallen de loon- en werkingskosten ontstaan tot het einde van de maand september ten laste van de inrichtende macht. »

Art. 15.Wijziging van artikel 36 van het decreet betreffende het basisonderwijs Artikel 36 van hetzelfde decreet wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Artikel 36.Sluiting en heropening van een kleuterafdeling § 1. Een kleuterafdeling die op de laatste schooldag van de maand januari van het voorafgaande schooljaar geen 6 leerlingen telt, wordt vanaf de eerste dag van het lopende schooljaar gesloten resp. niet meer gesubsidieerd.

Worden in aanmerking genomen de regelmatige leerlingen die hun woonplaats in de Duitstalige Gemeenschap hebben en die tijdens de maand januari gedurende ten minste 5 schooldagen, ten belope van halve dagen, aanwezig waren. § 2. Onverminderd artikel 34 kan een gesloten resp. niet meer gesubsidieerde kleuterafdeling vanaf het tweede en binnen 9 jaar na de sluiting, vanaf de eerste dag van het schooljaar weder geopend of gesubsidieerd worden, op voorwaarde dat zij op de laatste schooldag van de maand september ten minste 6 leerlingen telt.

Indien de kleuterafdeling de voorwaarde vastgelegd in het eerste lid niet vervult, wordt ze vanaf 1 oktober gesloten resp. niet meer gesubsidieerd. In dit geval vallen de loon- en werkingskosten ontstaan tot het einde van de maand september ten laste van de inrichtende macht.

Worden in aanmerking genomen de regelmatige leerlingen die hun woonplaats in de Duitstalige Gemeenschap hebben en die tot de laatste schooldag van de maand september gedurende ten minste 10 schooldagen, ten belope van halve dagen, aanwezig waren. § 3. In afwijking van § 1, lid 2 en § 2, lid 3, worden ook de leerlingen in aanmerking genomen die hun woonplaats in het ambtsgebied van een buitenlandse of binnenlandse publiekrechtelijke entiteit hebben, indien deze evenredig bijdraagt in de personeels- en werkingskosten die de Duitstalige Gemeenschap voor deze kleuterafdeling moet dragen; die kostenbijdrage moet in een geschreven overeenkomst vastgelegd zijn. »

Art. 16.Wijziging van artikel 38 van het decreet betreffende het basisonderwijs Artikel 38, § 1, lid 1, van hetzelfde decreet wordt vervangen door de volgende tekst : « Elke school kan met één of meer andere scholen gefusioneerd worden.

Fusies van scholen treden op de eerste dag van een schooljaar in werking zonder terugwerkende kracht. »

Art. 17.Wijziging van artikel 44 van het decreet betreffende het basisonderwijs Artikel 44, lid 2, wordt vervangen door de volgende tekst : « Als teldag geldt de laatste schooldag van de maand januari van het voorafgaande schooljaar. »

Art. 18.Wijziging van artikel 45 van het decreet betreffende het basisonderwijs Artikel 45 van hetzelfde decreet wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Artikel 45.Berekeningswijze Volgende leerlingen worden opgeteld : 1° de regelmatige leerlingen van het kleuteronderwijs die tijdens de maand januari gedurende ten minste 5 schooldagen, ten belope van halve dagen, aanwezig waren;2° de regelmatige leerlingen van het lager onderwijs;3° de leerlingen die krachtig moeten worden gesteund, bedoeld in artikel 29 van het decreet van 31 augustus 1998 betreffende de opdrachten toevertrouwd aan de inrichtende machten en aan het schoolpersoneel en houdende algemene pedagogische en organisatorische bepalingen voor het gewoon onderwijs, die een gewone lagere school bezoeken en ten minste 14 lestijden per week volgen.»

Art. 19.Wijziging van artikel 49 van het decreet betreffende het basisonderwijs Artikel 49, lid 2, wordt vervangen door de volgende tekst : « Als teldag voor de berekening geldt de laatste schooldag van de maand januari van het voorafgaande schooljaar. »

Art. 20.Wijziging van artikel 50 van het decreet betreffende het basisonderwijs Artikel 50 van hetzelfde decreet wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Artikel 50.Berekeningswijze De volgende leerlingen worden opgeteld : 1° de regelmatige leerlingen van het kleuteronderwijs die tijdens de maand januari gedurende ten minste 5 schooldagen, ten belope van halve dagen, aanwezig waren;2° de regelmatige leerlingen van het lager onderwijs;3° de leerlingen die krachtig moeten worden gesteund, bedoeld in artikel 29 van het decreet van 31 augustus 1998 betreffende de opdrachten toevertrouwd aan de inrichtende machten en aan het schoolpersoneel en houdende algemene pedagogische en organisatorische bepalingen voor het gewoon onderwijs, die een gewone lagere school bezoeken en ten minste 14 lestijden per week volgen.»

Art. 21.Wijziging van artikel 55 van het decreet betreffende het basisonderwijs Artikel 55 van hetzelfde decreet wordt vervangen door de volgende bepaling: «

Artikel 55.Teldag en in aanmerking genomen leerlingen Als teldag voor de berekening geldt de laatste schooldag van de maand januari van het voorafgaande schooljaar.

Worden in aanmerking genomen de regelmatige leerlingen die tijdens de maand januari van het voorafgaande schooljaar gedurende ten minste 5 schooldagen, ten belope van halve dagen, aanwezig waren. »

Art. 22.Wijziging van artikel 56 van het decreet betreffende het basisonderwijs Artikel 56 van hetzelfde decreet wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Artikel 56.Nieuwe berekening van het betrekkingenpakket in de loop van het schooljaar § 1. Het betrekkingenpakket wordt op de laatste schooldag van de maand september opnieuw berekend.

Worden in aanmerking genomen de regelmatige leerlingen van het kleuteronderwijs die tot de laatste schooldag van de maand september van het lopende schooljaar gedurende ten minste 10 schooldagen, ten belope van halve dagen, aanwezig waren. § 2. Op verzoek van de inrichtende macht wordt het betrekkingenpakket op de laatste schooldag van de maand maart opnieuw berekend.

Worden in aanmerking genomen de regelmatige leerlingen van het kleuteronderwijs, die tijdens de maand maart van het lopende schooljaar gedurende tenminste 10 schooldagen, ten belope van halve dagen, aanwezig waren. »

Art. 23.Wijziging van artikel 57 van het decreet betreffende het basisonderwijs Artikel 57 van hetzelfde decreet wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Artikel 57.Aanwendingsduur § 1. Het betrekkingenpakket vastgelegd overeenkomstig de artikelen 53 tot 55 is beschikbaar voor het lopende schooljaar. § 2. Het betrekkingenpakket vastgelegd overeenkomstig de artikelen 53, 54 en 56, § 1 is beschikbaar vanaf 1 oktober tot de laatste dag van het lopende schooljaar voor zover het ten minste een voltijdse betrekking meer of minder telt dan het betrekkingenpakket waarop de inrichtende macht op de eerste schooldag recht had voor de betreffende vestigingsplaats.

In afwijking van het eerste lid kan de inrichtende macht reeds op de eerste schooldag gebruik maken van het in het eerste lid bedoelde leerlingenpakket. Worden de inrichtende macht op grond van de nieuwe berekening minder betrekkingen ter beschikking gesteld dan het aantal dat zij op de eerste schooldag georganiseerd heeft, dan moet zij de overtollige betrekkingen op zich nemen. § 3. Het betrekkingenpakket vastgelegd overeenkomstig de artikelen 53, 54 en 56, § 2 is beschikbaar vanaf 1 april tot de laatste schooldag voor zover het ten minste een voltijdse betrekking meer telt dan het betrekkingenpakket waarop de inrichtende macht op 1 oktober recht had voor de betreffende vestigingsplaats. »

Art. 24.Wijziging van artikel 58 van het decreet betreffende het basisonderwijs Artikel 58 van hetzelfde decreet wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Artikel 58.Aantal betrekkingen Naargelang het aantal leerlingen verkrijgt de inrichtende macht het volgende aantal betrekkingen voor het lager onderwijs : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld en bijkomend 1/4 voltijdse betrekking voor elke begonnen groep van 5 leerlingen. »

Art. 25.Wijziging van artikel 60 van het decreet betreffende het basisonderwijs Artikel 60 van hetzelfde decreet wordt door de volgende bepaling vervangen : «

Artikel 60.Teldag en in aanmerking genomen leerlingen Als teldag voor de berekening van het betrekkingenpakket geldt de laatste schooldag van de maand januari van het voorafgaande schooljaar.

Worden in aanmerking genomen de regelmatige leerlingen van het lager onderwijs alsmede de leerlingen die krachtig moeten worden gesteund, bedoeld in artikel 29 van het decreet van 31 augustus 1998 betreffende de opdrachten toevertrouwd aan de inrichtende machten en aan het schoolpersoneel en houdende algemene pedagogische en organisatorische bepalingen voor het gewoon onderwijs, die een gewone lagere school bezoeken en tenminste 14 lestijden per week volgen. »

Art. 26.Invoeging van een artikel 60bis in het decreet betreffende het basisonderwijs In hetzelfde decreet wordt een artikel 60bis ingevoegd dat luidt als volgt : «

Artikel 60bis.Nieuwe berekening van het betrekkingenpakket in de loop van het schooljaar Het betrekkingenpakket wordt op de laatste schooldag van de maand september opnieuw berekend.

Worden in aanmerking genomen de regelmatige leerlingen en de leerlingen bedoeld in artikel 29 van het decreet van 31 augustus 1998 betreffende de opdrachten toevertrouwd aan de inrichtende machten en aan het schoolpersoneel en houdende algemene pedagogische en organisatorische bepalingen voor het gewoon onderwijs, die een gewone lagere school bezoeken en ten minste 14 lestijden per week volgen. »

Art. 27.Wijziging van artikel 61 van het decreet betreffende het basisonderwijs Artikel 61 van hetzelfde decreet wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Artikel 61.Aanwendingsduur § 1. Het betrekkingenpakket vastgelegd overeenkomstig de artikelen 58 tot 60 is beschikbaar voor het lopende schooljaar. § 2. Het betrekkingenpakket vastgelegd overeenkomstig de artikelen 58, 59 en 60bis is beschikbaar vanaf 1 oktober tot de laatste schooldag van het lopende schooljaar, voor zover het ten minste een voltijdse betrekking meer of minder telt dan het betrekkingenpakket waarop de inrichtende macht op de eerste schooldag recht had voor de betreffende vestigingsplaats.

In afwijking van het eerste lid kan de inrichtende macht reeds op de eerste schooldag gebruik maken van het in het eerste lid bedoelde leerlingenpakket. Worden de inrichtende macht op grond van de nieuwe berekening minder betrekkingen ter beschikking gesteld dan het aantal dat zij op de eerste schooldag georganiseerd heeft, dan moet zij deze betrekkingen op zich nemen. »

Art. 28.Wijziging van artikel 62 van het decreet betreffende het basisonderwijs Artikel 62, § 1, lid 1, van hetzelfde decreet wordt vervangen door de volgende tekst : « Met uitzondering van het betrekkingenpakket vastgelegd overeenkomstig de artikelen 53, 54 en 56, § 2, kan het betrekkingenpakket vastgelegd overeenkomstig afdeling 3 van dit hoofdstuk van een school naar een andere, van een onderwijsniveau naar een ander, van een vestigingsplaats naar een andere, van een taalsectie naar een andere overgedragen worden. »

Art. 29.Wijziging van artikel 67 van het decreet betreffende het basisonderwijs Artikel 67 van hetzelfde decreet wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Artikel 67.Onverminderd artikel 70, § 1, leden 3 en 4, geldt als teldag voor de berekening van het aantal leerlingen de laatste schooldag van de maand september. De regelmatige leerlingen van het lager onderwijs worden in aanmerking genomen. »

Art. 30.Wijziging van artikel 70 van het decreet betreffende het basisonderwijs Artikel 70, § 1, lid 1, van hetzelfde decreet wordt vervangen door de volgende twee leden : « § 1. Het betrekkingenpakket vastgelegd overeenkomstig de artikelen 65 tot 69 is beschikbaar vanaf 1 oktober van het lopende schooljaar tot 30 september van het daaropvolgende schooljaar.

In afwijking van het eerste lid kan de inrichtende macht reeds op de eerste dag van het schooljaar bijkomende cursussen godsdienst of niet-confessionele zedenleer organiseren; zij moet echter de cursussen op zich nemen die op 1 oktober niet meer beschikbaar zijn op grond van de nieuwe berekening. »

Art. 31.Invoeging van een artikel 84bis in het decreet betreffende het basisonderwijs In hetzelfde decreet wordt een artikel 84bis ingevoegd dat luidt als volgt : «

Artikel 84bis.Overgangsbepaling m.b.t. de berekening van het betrekkingenpakket voor de cursussen godsdienst en niet-confessionele zedenleer Voor het schooljaar 2000-2001 geldt, vanaf de eerste dag van het schooljaar tot 30 september, het betrekkingenpakket voor de cursussen godsdienst of niet-confessionele zedenleer waarop de inrichtende macht voor het schooljaar 1999-2000 recht had. » Afdeling 5. - Wijziging van het decreet van 31 augustus 1998

betreffende de opdrachten toevertrouwd aan de inrichtende machten en aan het schoolpersoneel en houdende algemene pedagogische en organisatorische bepalingen voor het gewoon onderwijs

Art. 32.Wijziging van artikel 34 van het organieke decreet In artikel 34 van het decreet van 31 augustus 1998 betreffende de opdrachten toevertrouwd aan de inrichtende machten en aan het schoolpersoneel en houdende algemene pedagogische en organisatorische bepalingen voor het gewoon onderwijs, gewijzigd of ingevoegd door het decreet van 25 mei 1999, wordt na het tweede lid een nieuw lid ingevoegd luidend als volgt : « In uitzonderlijke gevallen en in afwijking van het tweede lid kunnen de personen belast met de opvoeding, na de derde werkdag vóór het begin van het schooljaar, een met redenen omklede aanvraag om van school te veranderen bij het schooltoezicht indienen door bemiddeling van het schoolhoofd. Die aanvraag omvat het advies van het schoolhoofd. Het schooltoezicht beslist binnen de vijf dagen. De verandering van school mag slechts na goedkeuring plaatsvinden. Bij gebreke van beslissing vanwege het schooltoezicht wordt de aanvraag geacht goedgekeurd te zijn" Afdeling 6. - Organisatie van pilootprojecten

Art. 33.Pilootprojecten in de derde graad van het secundair onderwijs In het kader van een pilootproject kan de Regering aan een secundaire school een bepaald aantal uren toekennen, indien aan volgende voorwaarden wordt voldaan : 1° ten minste vier leerlingen moeten ingeschreven zijn;2° de opleiding moet in samenwerking met een andere publiekrechtelijke rechtspersoon plaatsvinden.Ten minste 25% van de opleiding wordt door deze rechtspersoon georganiseerd en de Duitstalige Gemeenschap neemt geen personeelskosten op zich voor dat gedeelte; 3° de opleiding wordt in het kader van een zevende specialisatie- of vervolmakingsjaar van het technisch onderwijs aangeboden, dat overeenkomstig artikel 4, § 1, 3°, van het koninklijk besluit van 29 juni 1984 wordt georganiseerd;4° het pilootproject mag in totaal niet langer dan twee schooljaren duren. De Regering kan andere voorwaarden vastleggen. Afdeling 7. - Verdeling van een deel van het lestijdenpakket bereikt

door het Koninklijk Atheneum van Butgenbach in het schooljaar 1999-2000 onder de andere secundaire scholen van het gemeenschapsonderwijs

Art. 34.Verdeling van het lestijdenpakket van de secundaire afdeling van het Koninklijk Atheneum van Butgenbach § 1. Het lestijdenpakket bereikt in het schooljaar 1999-2000 voor het schooljaar 2000-2001 door de secundaire afdeling van het Koninklijk Atheneum van Butgenbach wordt in het lopende schooljaar en in de twee daaropvolgende schooljaren onder de andere secundaire scholen van het gemeenschapsonderwijs verdeeld, behalve : 1. de lestijden van de tijdelijk aangestelde personeelsleden van het Koninklijk Atheneum Butgenbach, die het gemeenschapsonderwijs verlaten;2. de lestijden die de personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs verkrijgen in het kader van bijzondere opdrachten tot het einde van het schooljaar 2003-2004 ingevolge van de sluiting van de secundaire afdeling. Het hele lestijdenpakket, dat aan de secundaire scholen van het gemeenschapsonderwijs in de loop van de bovenvermelde drie schooljaren mag per schooljaar telkens het aantal van 4864 lestijden ingevolge van de in het eerste lid vermelde maatregel niet overschrijden. § 2. De in § 1 vermelde maatregel geldt voor de schooljaren 2001-2002 en 2002-2003, waarbij hoogstens 150 resp. 120 lestijden echter worden verdeeld. § 3. Niemand mag vastbenoemd worden in de overeenkomstig de §§ 1 en 2 toegekende bijkomende lestijden. HOOFDSTUK III. - Persoonsgebonden aangelegenheden Afdeling 1. - Hulpverlening aan de jeugd

Art. 35.Herhaalde maatregelen In artikel 27, § 4, 2°, van het decreet van 20 maart 1995 over jeugdbijstand, ingevoegd door het decreet van 20 mei 1997, worden tussen de woorden "maatregel voor" en "een andere" de woorden "dezelfde of" ingevoegd.

Art. 36.Kostenbijdrage in geval van voorlopige maatregelen In artikel 38 van hetzelfde decreet wordt tussen het tweede en het derde lid het volgende lid ingevoegd : « In het kader van voorlopige maatregelen kan de jeugdrechter de kostenbijdrage van de jongere en van de onderhoudsplichtigen voorlopig vastleggen totdat de jeugdrechtbank over de zaak zelf beslist. Qua kostenbijdrage geldt de beslissing over de zaak zelf vanaf de eerste dag van de plaatsing. » Afdeling 2. - Dienst voor gezinshulp

Art. 37.Diplomavereisten Artikel 3 van het decreet van 26 juni 1986 tot regeling van de erkenning van de diensten voor gezins- en bejaardenhulp, van de toekenning van subsidies aan deze diensten en van de bijdragen van de beneficiant van de hulp, gewijzigd bij het decreet van 1 maart 1988 wordt aangevuld met het volgende lid : « Op met redenen omklede aanvraag van de dienst kan de Regering een afwijking toekennen aan de in 4° vermelde diplomavereisten. Nieuwe aanstellingen kunnen in voorkomend geval slechts na de toekenning geschieden. » Afdeling 3. - Openbare centra voor maatschappelijk welzijn

Art. 38.Wedde van de voorzitters van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn Artikel 38, lid 1, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, vervangen bij de wet van 5 augustus 1992 en gewijzigd bij het decreet van 2 mei 1995 wordt vervangen door de volgende bepaling : « De wedde, het vakantiegeld en de eindejaarspremie alsmede de socialezekerheidsregeling van de voorzitter worden door de Regering vastgesteld. Zij mogen niet gunstiger zijn dan die van de schepenen van de gemeente waar de zetel van het openbaar centrum gevestigd is.

De Regering kan de voorwaarden en modaliteiten voor de toekenning ervan bepalen. » HOOFDSTUK IV. - Culturele aangelegenheden Afdeling 1. - Sport

Art. 39.Inrichtende machten van sportinrichtingen die recht hebben op toelagen In artikel 3, lid 2, van het decreet van 17 februari 1992 houdende erkenning van sportinrichtingen en subsidiëring van hun werkingskosten, gewijzigd bij het programmadecreet van 4 maart 1996, worden de woorden "gemeenten en" tussen de woorden "uitsluitend de" en "verenigingen" ingevoegd.

Art. 40.Subsidiëring van sportmateriaal Artikel 6, lid 2, van het decreet van 20 januari 1992 houdende verlening van toelagen voor de aanschaffing van sportmateriaal wordt vervangen door de volgende tekst : « De aanvrager moet de aanvraag drie offertes bijvoegen wanneer de prijs van het sportmateriaal 200.000 F overschrijdt, zo niet is één offerte voldoende".

Art. 41.Beperking van de aanneembare uitgaven voor de subsidiëring van lokale sportraden, sportbonden en sportgemeenschappen In artikel 6, § 2, 2°, van het decreet van 17 februari 1992 houdende erkenning en subsidiëring van lokale sportraden, sportbonden en sportgemeenschappen worden de woorden "en die ten hoogste 50.000 F bedragen," tussen de woorden "artikel 3" en ",indien deze" ingevoegd.

Art. 42.Subsidieerbare uitgaven voor sportverenigingen en -organisaties voor minder-validen Artikel 3 van het decreet van 22 juni 1993 houdende erkenning en subsidiëring van sportverenigingen en -organisaties alsmede van een sportfederatie voor minder-validen wordt aangevuld met de volgende bepaling : "de huurprijzen die noodzakelijk zijn voor de oefeningen". Afdeling 2. - Toerisme

Art. 43.Werkingstoelagen voor de V.V.V.-kantoren In artikel 4, 2°, van het reglementair besluit van 16 juni 1980 tot vaststelling van de voorwaarden waaronder verenigingen voor vreemdelingenverkeer of voor toerisme van het Duitse taalgebied worden erkend en werkingstoelagen kunnen bekomen, gewijzigd bij het programmadecreet van 20 mei 1997, wordt de passus ", die 60 % van de beschikbare middelen niet mag overschrijden" geschrapt.

Art. 44.Premies voor vakantiewoningen Artikel 6, § 1, lid 4, van het decreet van 23 november 1992 betreffende de vakantiewoningen, ingevoegd door het programmadecreet van 20 mei 1997, wordt opgeheven.

Art. 45.Wijziging van artikel 36 van het decreet van 9 mei 1994 In het decreet van 9 mei 1994 over de logiesverstrekkende inrichtingen en hotelinrichtingen worden in artikel 36, lid 3, de woorden "vijf jaar" door de woorden "tien jaar" vervangen. Afdeling 3. - Cultuur

Art. 46.Beperking van de uitrustingstoelagen Artikel 6 van het reglementair besluit van 4 februari 1980 tot vaststelling van de voorwaarden voor toekenning van toelagen voor de aankoop van uitrustingsvoorwerpen, die tot de uitoefening van een culturele activiteit dienen en niet tot een infrastructuur behoren, wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Artikel 6.Binnen de perken van de ter beschikking gestelde begrotingsmiddelen worden de uitrustingstoelagen ten hoogste op 50 % van de uitgaven vastgelegd, die op grond van een verslag opgesteld door de bevoegde afdeling van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap mogen worden aangerekend. »

Art. 47.Aantal kostenramingen Artikel 7, lid 3, b), van hetzelfde reglementair besluit wordt vervangen door de volgende passus : « b) drie kostenramingen wanneer de prijs van de uitrustingsvoorwerpen 200.000 F bereikt, zo niet is één kostenraming voldoende. »

Art. 48.Artikel 8 van hetzelfde reglementair besluit wordt opgeheven.

Art. 49.Wijziging van het decreet van 23 maart 1992 In het decreet van 23 maart 1992 houdende toekenning van toelagen voor de personeelskosten van de erkende musea, creatieve ateliers, gewestelijke organisaties voor volksopleiding en vormingswerk voor volwassenen alsook van de erkende jeugdorganisaties, jeugdcentra en jeugddiensten, wordt een artikel 10bis ingevoegd luidend als volgt : «

Artikel 10bis.Een activiteitsverslag oefent slechts een invloed uit op het aantal animatoren die gesubsidieerd kunnen worden, indien het dienovereenkomstig aantal activiteiten of openingsuren tijdens twee opéénvolgende jaren wordt gepresteerd.

Deze wijziging wordt vanaf 1 januari van het jaar volgend op het indienen van het beslissende activiteitsverslag in aanmerking genomen. »

Art. 50.Opheffing van artikel 10 van het besluit van de Executieve van 6 juli 1992 Artikel 10 van het besluit van de Executieve van 6 juli 1992 tot uitvoering van het decreet van 23 maart 1992 houdende toekenning van toelagen voor de personeelskosten van de erkende musea, creatieve ateliers, gewestelijke organisaties voor volksopleiding en vormingswerk voor volwassenen alsook van de erkende jeugdorganisaties, jeugdcentra en jeugddiensten, wordt opgeheven.

Art. 51.Uitrustingsvoorwerpen voor de uitoefening van amateurkunst Artikel 6, lid 3, b), van het decreet van 18 april 1995 tot vaststelling van de toelagenregeling voor de aankoop van uitrustingsvoorwerpen door federaties en verenigingen voor de uitoefening van amateurkunst wordt vervangen door de volgende tekst : « b) drie offertes, wanneer de prijs van de uitrusting 200. 000 frank bereikt, zo niet is één offerte voldoende". Afdeling 4. - Media

Art. 52.Leden met raadgevende stem bij de Mediaraad In artikel 51, § 3, van het decreet over de media van 26 april 1999 worden de woorden "alsmede een mannelijke of vrouwelijke plaatsvervangende afgevaardigde" na de woorden "met raadgevende stem" ingevoegd.

Art. 53.Invoeging van een nieuw artikel in het decreet over de media In het decreet over de media van 26 april 1999 wordt een artikel 65bis ingevoegd dat luidt als volgt : «

Artikel 65bis.Elke persoon die toestellen, toestellen-onderdelen of computerprogramma's vervaardigt, ontwerpt, invoert, verkoopt, verhuurt, installeert, onderhoudt, vervangt, in haar bezit heeft met winstgevende doeleinden of het op de markt brengen ervan op enigerlei wijze bevordert, wordt met een geldboete van 100 tot 100.000 frank gestraft, indien die persoon ernaar streeft : 1. de toegang tot een omroepdienst mogelijk te maken, die uitsluitend via een systeem voor voorwaardelijke toegang wordt aangeboden;2. bedrieglijk televisieprogramma's te ontvangen die via een kabelnet worden uitgezonden. Elke persoon die de in het eerste lid vermelde toestellen, toestellen-onderdelen of computerprogramma's koopt, huurt of bezit met het in hetzelfde lid, punten 1 en 2, bedoelde doeleinde, wordt ook gestraft met een geldboete van 100 tot 100.000 frank. » HOOFDSTUK V. - Europese structuurfondsen

Art. 54.Betalingen voor projecten uitgevoerd in het kader van de Europese structuurfondsen Met het oog op de financiering van projecten in het kader van Europese structuurfondsen voor de periode van 2000 tot 2006 kan de Regering van de Duitstalige Gemeenschap, voorschotten, tussentijdse betalingen en saldobetalingen als bijdragen toekennen aan de inrichtende machten van projecten.

De voorschotten en de tussentijdse betalingen bedragen telkens ten hoogste 40 % van de in het begrotingsontwerp geraamde opeisbare uitgaven. De tussentijdse betalingen kunnen ten vroegste na afloop van een derde van de door het project gedekte periode gestort worden. HOOFDSTUK VI. - Dienst voor arbeidsbemiddeling van de Duitstalige Gemeenschap

Art. 55.Pensioen De Regering kan de Dienst voor arbeidsbemiddeling van de Duitstalige Gemeenschap ertoe machtigen, deel te nemen aan de pensioensregeling ingevoerd door de wet van 28 april 1958 betreffende het pensioen van het personeel van zekere organismen van openbaar nut alsmede van hun rechthebbenden. HOOFDSTUK VII. - Wijziging van het decreet van het Waalse Gewest van 16 juli 1998 betreffende de voorwaarden waaronder de inschakelingsbedrijven worden erkend en gesubsidieerd en van het decreet van het Waalse Gewest van 18 juli 1997 houdende creatie van een doorstromingsprogramma

Art. 56.Aanpassing van de definities in het decreet betreffende de inschakelingsbedrijven aan de situatie in de Duitstalige Gemeenschap Artikel 1 van het decreet van het Waalse Gewest van 16 juli 1998 betreffende de voorwaarden waaronder de inschakelingsbedrijven worden erkend en gesubsidieerd wordt vervangen als volgt : 1° lid 1, 2° wordt vervangen door de volgende bepaling : « 2° het bestuur : de afdeling van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap bevoegd inzake Werkgelegenheid;"; 2° in lid 1, 3° en in lid 4 worden de woorden "in het Waalse Gewest" vervangen door de woorden "in het Duitse taalgebied";3° in lid 1, 4°, lid 2, 1°, 3° en 6° en in lid 3 wordt het woord "FOREM" vervangen door de woorden "Dienst voor arbeidsbemiddeling van de Duitstalige Gemeenschap; 4° lid 2, 5° wordt vervangen door de volgende bepaling : « 5° elke persoon die in de loop van de zes maanden vóór zijn aanwerving een opleiding heeft gevolgd in een door de Duitstalige Gemeenschap erkend centrum voor beroepsopleiding door de arbeid;".

Art. 57.Aanpassing van de erkenningsvoorwaarden Artikel 2 van het decreet wordt vervangen als volgt : 1° 1° wordt opgeheven;2° in 2° worden de woorden "in het Waalse Gewest" vervangen door de woorden "in het Duitse taalgebied";3° in 10° worden de woorden "alsmede de verbintenissen voortvloeiend uit het statuut van vennootschap met een sociaal doel" geschrapt.

Art. 58.Opheffing van de Commissie voor de erkenning van inschakelingsbedrijven Artikel 3 van hetzelfde decreet wordt opgeheven.

Art. 59.Overdracht van opdrachten aan de Sociaal-Economische Raad van de Duitstalige Gemeenschap In artikel 4 van hetzelfde decreet worden de woorden "De Commissie" vervangen door de woorden "De Sociaal-Economische Raad van de Duitstalige Gemeenschap. »

Art. 60.Overdracht van opdrachten aan de Sociaal-Economische Raad van de Duitstalige Gemeenschap Artikel 6 van hetzelfde decreet wordt gewijzigd als volgt : 1. In lid 4 worden de woorden "van de Commissie" vervangen door de woorden "van de de Sociaal-Economische Raad van de Duitstalige Gemeenschap".2. In lid 6 worden de woorden "aan de in artikel 3 bedoelde Commissie" vervangen door de woorden "aan de Sociaal-Economische Raad van de Duitstalige Gemeenschap".

Art. 61.Overdracht van opdrachten aan de Sociaal-Economische Raad van de Duitstalige Gemeenschap In artikel 7, lid 5, worden de woorden "aan de in artikel 3 bedoelde Commissie" vervangen door de woorden "aan de Sociaal-Economische Raad van de Duitstalige Gemeenschap".

Art. 62.Overdracht van opdrachten aan de Sociaal-Economische Raad van de Duitstalige Gemeenschap In artikel 12, lid 1, worden de woorden "aan de in artikel 3 bedoelde Commissie" vervangen door de woorden "aan de Sociaal-Economische Raad van de Duitstalige Gemeenschap".

Art. 63.Aanpassing van de voorwaarden voor de subsidiëring van de inschakelingsbedrijven Artikel 10 van hetzelfde decreet wordt vervangen als volgt : 1° in lid 2 worden de woorden "op degressieve wijze" geschrapt;2° het volgende lid wordt ingevoegd : "In bijzonder gerechtvaardigde gevallen kan de Regering, op grond van de gegevens vermeld in de erkenningsaanvraag, van de bedragen vermeld in voorafgaand lid afwijken".

Art. 64.Aanpassing van de premies Artikel 11 van hetzelfde decreet wordt vervangen als volgt : 1° in § 1, lid 2 en § 2 wordt het woord "degressieve" geschrapt;2° § 1 wordt met het volgende lid aangevuld : "In bijzonder gerechtvaardigde gevallen kan de Regering, op grond van de gegevens vermeld in de erkenningsaanvraag, van de bedragen vermeld in voorafgaand lid afwijken".

Art. 65.Controle van de inschakelingsbedrijven Artikel 13, lid 2, van hetzelfde decreet wordt vervangen door de volgende bepaling : « De begroting en de rekeningen van de inschakelingsbedrijven worden onderworpen aan de controle van de te dien einde door de Regering aangewezen ambtenaren van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap. »

Art. 66.Aanpassing van de diplomavereisten in het doorstromingsprogramma In artikel 2 van het decreet van het Waalde Gewest van 18 juli 1997 houdende creatie van een doorstromingsprogramma, gewijzigd door het decreet van 16 juli 1998, wordt een § 1bis ingevoegd dat luidt als volgt : « § 1bis. Voor volledig uitkeringsgerechtigde werklozen van ten minste 25 jaar kan de Regering in bijzonder gerechtvaardigde gevallen van het in § 1 bepaalde diplomavereiste afwijken. »

Art. 67.HOOFDSTUK VIII. - Onverenigbaarheden

Art. 68.Belgisch Radio- en Televisiecentrum van de Duitstalige Gemeenschap Artikel 9, § 2, lid 1, van het decreet van 27 juni 1986 betreffende het Belgisch Radio- en Televisiecentrum van de Duitstalige Gemeenschap, gewijzigd bij het decreet van 16 oktober 1995, wordt vervangen door de volgende bepaling : « De hoedanigheid van lid van de Raad is onverenigbaar met die van lid van het Europees Parlement, van de Kamer van volksvertegenwoordigers, van de Senaat, van een Gewest- of Gemeenschapsraad of van een Regering; bovendien is ze ook onverenigbaar met die van provinciegouverneur, van medewerker bij een ministerieel kabinet of van personeelslid van het Centrum. »

Art. 69.Dienst van de Duitstalige Gemeenschap voor de personen met een handicap Artikel 8 van het decreet van 19 juni 1990 houdende oprichting van een "Dienststelle der Deutschsprachigen Gemeinschaft für Personen mit einer Behinderung (Dienst van de Duitstalige Gemeenschap voor de personen met een handicap) wordt aangevuld met het volgende lid : « De hoedanigheid van lid van de Raad van Bestuur is onverenigbaar met die van lid van het Europees Parlement, van de Kamer van volksvertegenwoordigers, van de Senaat, van een Gewest- of Gemeenschapsraad of van een Regering; bovendien is ze ook onverenigbaar met die van provinciegouverneur, van medewerker bij een ministerieel kabinet of van personeelslid van de Dienst. »

Art. 70.Instituut voor de opleiding en de voortgezette opleiding in de Middenstand en de KMO's Artikel 18, § 5, van het decreet van 16 december 1991 betreffende de opleiding en de voortgezette opleiding in de Middenstand en de KMO's wordt vervangen als volgt : « § 5. De hoedanigheid van stemgerechtigd lid van de raad van beheer is onverenigbaar met die van lid van het Europees Parlement, van de Kamer van volksvertegenwoordigers, van de Senaat, van een Gewest- of Gemeenschapsraad of van een Regering; bovendien is ze ook onverenigbaar met die van provinciegouverneur, van medewerker bij een ministerieel kabinet of van personeelslid van het Instituut. »

Art. 71.Koninklijke Commissie van de Duitstalige Gemeenschap voor de bescherming van monumenten en landschappen Artikel 1, lid 2, van het decreet van 14 maart 1994 betreffende de Koninklijke Commissie van de Duitstalige Gemeenschap voor de bescherming van monumenten en landschappen wordt vervangen als volgt : « De hoedanigheid van lid van de Commissie is onverenigbaar met die van lid van het Europees Parlement, van de Kamer van volksvertegenwoordigers, van de Senaat, van een Gewest- of Gemeenschapsraad, van een Regering, van de provincieraad, van een gemeenteraad of van de bestendige deputatie van de provincieraad; bovendien is ze ook onverenigbaar met die van provinciegouverneur, van medewerker bij een ministerieel kabinet of van personeelslid van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap. »

Art. 72.Mediaraad Artikel 52, lid 2, van het decreet over de media van 26 april 1999 wordt vervangen als volgt : « De hoedanigheid van lid van de Raad is onverenigbaar met die van lid van het Europees Parlement, van de Kamer van volksvertegenwoordigers, van de Senaat, van een Gewest- of Gemeenschapsraad of van een Regering; bovendien is ze ook onverenigbaar met die van provinciegouverneur, van medewerker bij een ministerieel kabinet of van personeelslid van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap. »

Art. 73.Dienst voor arbeidsbemiddeling van de Duitstalige Gemeenschap Artikel 6, § 5, van het decreet van 17 januari 2000 tot oprichting van een Dienst voor arbeidsbemiddeling in de Duitstalige Gemeenschap wordt vervangen als volgt : « § 5. De hoedanigheid van lid met beraadslagende stem van de beheerraad is onverenigbaar met die van lid van het Europees Parlement, van de Kamer van volksvertegenwoordigers, van de Senaat, van een Gewest- of Gemeenschapsraad of van een Regering; bovendien is ze ook onverenigbaar met die van provinciegouverneur, van medewerker bij een ministerieel kabinet of van personeelslid van de Dienst voor arbeidsbemiddeling. » HOOFDSTUK IX. - Inwerkingtreding

Art. 74.Artikel 39 heeft uitwerking op 1 januari 1999.

De artikelen 8, 9 en 11 hebben uitwerking op 1 september 1999.

De artikelen 49, 50 en 55 hebben uitwerking op 1 januari 2000.

De artikelen 4, 5, 6, 7, 33 en 34 hebben uitwerking op 1 september 2000.

De artikelen 2 en 3 treden in werking op 1 januari 2001.

De artikelen 10 en 12 tot en met 32 treden in werking op 1 september 2001.

Wij kondigen dit decreet af en bevelen dat het door het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt wordt.

Eupen, 23 oktober 2000.

K.-H. LAMBERTZ, Minister-President van de Regering van de Duitstalige Gemeenschap, Minister van Werkgelegenheid, Gehandicaptenbeleid, Media en Sport.

B. GENTGES, Minister van Onderwijs en Vorming, Cultuur en Toerisme.

H. NIESSEN, Minister van Jeugd en Gezin, Monumentenzorg, Gezondheid en Sociale Aangelegenheden.

^