Etaamb.openjustice.be
Programmadecreet van 21 december 2004
gepubliceerd op 14 maart 2005

Programma-decreet houdende diverse maatregelen inzake de begrotingsfondsen, het « Fonds Ecureuil » van de Franse Gemeenschap en de schuldafbouw, de universitaire instellingen, de Hogescholen, de internaten, de psycho-medisch-sociale centra, de schoolgebouwen, het onderwijs en het statuut van de leden van het administratief personeel, het meester-, vak- en dienstpersoneel van de onderwijsinrichtingen ingericht door de Franse Gemeenschap

bron
ministerie van de franse gemeenschap
numac
2005029090
pub.
14/03/2005
prom.
21/12/2004
ELI
eli/decreet/2004/12/21/2005029090/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

21 DECEMBER 2004. - Programma-decreet houdende diverse maatregelen inzake de begrotingsfondsen, het « Fonds Ecureuil » van de Franse Gemeenschap en de schuldafbouw, de universitaire instellingen, de Hogescholen, de internaten, de psycho-medisch-sociale centra, de schoolgebouwen, het onderwijs en het statuut van de leden van het administratief personeel, het meester-, vak- en dienstpersoneel van de onderwijsinrichtingen ingericht door de Franse Gemeenschap (1)


Het Parlement van de Franse Gemeenschap heeft aangenomen en wij, Regering, bekrachtigen hetgeen volgt : HOOFDSTUK I. - Bepalingen betreffende de begrotingsfondsen

Artikel 1.Punt 27 van de tabel gevoegd bij het decreet van 27 oktober 1997 houdende aanwijzing van de begrotingsfondsen vermeld in de algemene uitgavenbegroting van de Franse Gemeenschap wordt gewijzigd volgens de tabel gevoegd als bijlage I van dit decreet. HOOFDSTUK II. - Bepalingen betreffende het « Fonds Ecureuil » van de Franse Gemeenschap en de schuldafbouw

Art. 2.Artikel 22 van het decreet van 20 juni 2002 betreffende de oprichting van het " Fonds Ecureuil " van de Franse Gemeenschap wordt vervangen als volgt : «

Art. 22.Het beleggen van de reserves van het Fonds dient in activa te geschieden die aan de volgende criteria beantwoorden : 1° samengesteld worden uit de opbrengsten van de rentevoet;waarvan de afgeleide instrumenten in het kader van een financiële dekkingsstrategie; 2° samengesteld worden, op 31 december van elk jaar, uit de schuldbewijzen van de Franse Gemeenschap.»

Art. 3.Het decreet van 19 december 2002 betreffende de schuldafbouw van de Franse Gemeenschap wordt opgeheven. HOOFDSTUK III. - Bepalingen betreffende de financiering van de universiteiten

Art. 4.In artikel 29 van de wet van 27 juli 1971 op de financiering en de controle van de universitaire instellingen wordt § 1 vervangen als volgt : «

Art. 29.§ 1. Het basisbedrag voor de jaarlijkse werkingstoelagen bedoeld in artikel 26 ten voordele van de universitaire instellingen bedoeld in artikel 25, wordt vastgesteld op 411.305.764,25 EUR. Het basisbedrag voor de aanvullende toelagen bedoeld in artikel 34 ten voordele van de instellingen bedoeld in artikel 25, b ), c ), f ), g ), h ), i ) wordt vastgesteld op 5.017.364,94 EUR. Vanaf 1 januari 2004 wordt het bedrag bedoeld in het eerste lid aangevuld met de som van 112 470 euro zodat de universitaire instellingen bedoeld in artikel 25 de bepaling van artikel 3, § 2 van het decreet van 17 december 2003 tot automatische verlenging van de mandaten van de vorsers die een pre- of postnatale rust nemen, kunnen naleven.

Elk jaar, vanaf het begrotingsjaar 2004, worden de bedragen bedoeld in de vorige leden aangepast aan de schommelingen van de gezondheidsindex van de consumptieprijzen volgens de formule : (Basisbedrag x gezondheidsindex van december van het betrokken begrotingsjaar) x 1,0015/gezondheidsindex van december 1998. » HOOFDSTUK IV. Bepalingen betreffende de financiering van de Hogescholen

Art. 5.Artikel 10 van het decreet van 9 september 1996 betreffende de financiering van de door de Franse Gemeenschap ingerichte of gesubsidieerde Hogescholen wordt vervangen als volgt : «

Art. 10.Het bedrag bestemd voor het door de Hogescholen « S » verstrekte onderwijs, is gelijk aan euro 261.378.000 voor het begrotingsjaar 1997. »

Art. 6.Artikel 14, eerste lid, a), van hetzelfde decreet wordt vervangen als volgt : « Art. 14, eerste lid, a) de Hogeschool krijgt een jaarlijks forfaitair bedrag van 204.664,76 EUR; »

Art. 7.Artikel 21ter van hetzelfde decreet wordt opgeheven. HOOFDSTUK V. - Bepalingen betreffende het bijkomende hulpmechanisme inzake omkadering in de Hogescholen

Art. 8.Dit hoofdstuk is van toepassing op de Hogescholen in de zin van artikel 1, 1° van het decreet van 5 augustus 1995 houdende de algemene organisatie van het hoger onderwijs in hogescholen, hierna het decreet van 5 augustus 1995 genoemd.

Dit decreet is niet van toepassing op de inrichtingen voor hoger onderwijs die slechts architectuurstudies organiseren, noch op de Hogere kunstscholen, noch op de universiteiten.

In dit hoofdstuk wordt met het woord « bevolking » het aantal studenten bedoeld die regelmatig ingeschreven zijn en die financierbaar zijn.

Art. 9.Naast de financiering bedoeld in het decreet van 9 september 1996 betreffende de financiering van de door de Franse Gemeenschap ingerichte of gesubsidieerde Hogescholen, hierna het decreet van 9 september 1996 genoemd, wordt het globaal bedrag van vijf miljoen EUR bestemd voor het hoger onderwijs verstrekt door de Hogescholen voor het begrotingsjaar 2005 en verdeeld over deze laatste overeenkomstig de artikelen 10 en 11.

Art. 10.§ 1. Een bedrag van 3.550.000 EUR wordt verdeeld waarbij rekening wordt gehouden met de evolutie van de globale bevolking van elke Hogeschool, alsook met de evolutie van deze bevolking in het onderwijs van het korte type binnen de categorieën bedoeld in artikel 12, 2° tot 7°, van het decreet van 5 augustus 1995 tussen het academiejaar 2000-2001 en het academiejaar 2004-2005. § 2. De globale evolutie van elke Hogeschool wordt als volgt in aanmerking genomen : Voor elke Hogeschool wordt een punt gl vastgesteld volgens de volgende formule : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld § 5. Het bedrag bedoeld in § 1 wordt verdeeld over de Hogescholen naar rato van de punten die ze verkregen hebben overeenkomstig § 4 en wordt door deze toegewezen aan de bezoldiging van het onderwijzend personeel.

Art. 11.Een bedrag van 1.450.000 EUR wordt gelijk verdeeld over de door de Franse Gemeenschap ingerichte of gesubsidieerde Hogescholen en wordt door deze toegewezen aan de bezoldiging van het personeel.

Dit bedrag dient om het gedeelte van de basistoelage van de Hogeschool tot een passend bedrag te verminderen dat gebruikt wordt voor menselijke middelen toegewezen aan taken die geen rechtstreeks verband hebben met het onderwijs verstrekt aan de studenten.

Art. 12.Vijfenzeventig percent van het bijkomende financieringsgedeelte toegekend aan elke Hogeschool overeenkomstig de artikelen 10 en 11, wordt bestemd voor de aanwerving van het tijdelijk personeel, met een arbeidsovereenkomst van bepaalde duur die ten vroegste vanaf 1 januari 2005 tot uiterlijk 15 september 2005 loopt.

Bovendien wordt het personeel dat aangeworven wordt door bemiddeling van het financieringsgedeelte toegekend overeenkomstig artikel 10, aangewezen door elke Hogeschool aan de categorieën waarvoor ze één of meer punten verkregen heeft met toepassing van § 3 van dit artikel.

Het saldo van vijfentwintig percent van het bijkomende financieringsgedeelte wordt onderworpen aan de voorwaarde dat de Hogescholen een optimalisatieplan van hun onderwijsaanbod voorleggen dat goedgekeurd wordt door de Regering volgens de door hem nader te bepalen regels.

Art. 13.De personeelsleden aangeworven met toepassing van artikel 12 worden rechtstreeks bezoldigd door de Franse Gemeenschap ten laste van de algemene uitgavenbegroting.

Ingeval de kosten van de personeelsleden die aldus door een Hogeschool worden aangeworven, het bijkomende financieringsgedeelte toegekend aan deze overschrijdt, of de voorwaarde bedoeld in artikel 12, tweede lid niet wordt nageleefd, wordt de jaarlijkse globale toelage toegekend aan de Hogeschool met toepassing van het decreet van 9 september 1996 tot het passende beloop verminderd.

Art. 14.De Regering legt vóór 1 januari 2005, voor elke Hogeschool, de raming vast van het bedrag waarop ze recht zou kunnen hebben met toepassing van artikel 10.

Voor deze raming wordt het bevolkingscijfer op 1 februari 2005 bedoeld in de formule die het variabele b cat bedoeld in artikel 10, § 3 bepaalt, vervangen door het bevolkingscijfer op 15 oktober 2004 dat meegedeeld wordt door de Hogeschool, voorzien van de coëfficiënt 0.95.

De Regering bepaalt de definitieve verdeling bedoeld in artikel 10.

Art. 15.De personeelsleden aangeworven overeenkomstig de bepalingen van dit decreet komen niet in aanmerking voor de berekening bedoeld in artikel 31, § 1, eerste lid, vierde streepje van het decreet van 9 september 1996.

De Commissarissen van de Regering voor de Hogescholen brengen een verslag uit aan de Regering over de aanwending van de middelen toegekend aan de Hogescholen met toepassing van dit hoofdstuk.

Het verslag moet vóór 1 augustus 2005 aan de Regering worden verstuurd. HOOFDSTUK VI. - Bepalingen betreffende de internaten

Art. 16.In afwijking van artikel 32, § 2, vierde lid van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving, wordt het bedrag van de werkingssubsidies, voor wat betreft de internaten, vastgesteld voor het schooljaar 2004-2005 op het bedrag toegekend voor het schooljaar 2003-2004, geïndexeerd volgens de verhouding van het algemene indexcijfer voor consumptieprijzen tussen 1 januari 2005 en 1 januari 2004.

Art. 17.In artikel 6, § 1 van het koninklijk besluit van 10 september 1986 houdende rationalisatie en programmatie van de internaten van het door de Staat georganiseerde of gesubsidieerde onderwijs worden de woorden « en van 1 januari 1995 tot 30 juni 1998 » vervangen als volgt : « van 1 januari 1995 tot 30 juni 1998 en van 1 december 2004 tot 30 juni 2006 ». HOOFDSTUK VII. - Bepalingen betreffende de psycho-medisch-sociale centra

Art. 18.Artikel 52 van het koninklijk besluit van 13 augustus 1962 tot regeling van psycho-medisch-sociale centra wordt aangevuld als volgt : « In afwijking van het eerste lid, c) en d) wordt het bedrag van de subsidies vastgesteld, voor het schooljaar 2004-2005, op het bedrag toegekend voor het schooljaar 2003-2004, zoals bepaald in het vorige lid, geïndexeerd volgens de verhouding van het algemene indexcijfer voor consumptieprijzen tussen 1 januari 2005 en 1 januari 2004 ».

Art. 19.De werkingsdotaties voor de door de Franse Gemeenschap georganiseerde psycho-medisch-sociale centra worden verhoogd voor het schooljaar 2004-2005 op dezelfde basis als de verhoging van de subsidies bedoeld in artikel 52, vierde lid van het koninklijk besluit van 13 augustus 1962 tot regeling van psycho-medisch-sociale centra. HOOFDSTUK VIII. - Bepalingen betreffende de schoolgebouwen

Art. 20.In artikel 7 van het decreet van 24 juni 1996 betreffende het noodprogramma voor de schoolgebouwen van het door de Franse Gemeenschap ingericht of gesubsidieerd basisonderwijs en secundair onderwijs zoals laatst gewijzigd bij het programma-decreet van 17 december 2003 houdende verscheidene maatregelen inzake begrotingsfondsen, inning van schuldvorderingen, de RTBF, de deskundigen en commissarissen der rekeningen van de Regering, de " Ecole d'Administration publique " (School voor Overheidsbestuur) van de Franse Gemeenschap, het ETNIC, de vervreemding van onroerende domeingoederen die tot de Franse Gemeenschap behoren, de universitaire instellingen, de statuten van het onderwijspersoneel, het onderwijs, de psycho-medisch-sociale centra, de vakantiecentra, de sport, de permanente opvoeding en de culturele infrastructuren, worden de woorden « 2002, 2003 en 2004 » vervangen door de woorden « 2002, 2003, 2004 en 2005. ». HOOFDSTUK IX. - Bepalingen betreffende het onderwijs

Art. 21.In artikel 31 van het decreet van 13 juli 1998 betreffende de organisatie van het gewoon kleuteronderwijs en lager onderwijs en de wijziging van de onderwijswetgeving, gewijzigd bij het decreet van 22 oktober 2003 worden de volgende leden ingevoegd tussen het eerste en het tweede lid : « Wanneer een vestigingsplaats met afzonderlijke telling het 5de jaar en het 6de jaar lager onderwijs organiseert en niet het 4de jaar, moeten de leerlingen van het 5de jaar en het 6de jaar lager onderwijs in aanmerking worden genomen.

Wanneer een vestigingsplaats met afzonderlijke telling geen 5de en 6de jaar lager onderwijs organiseert maar het 4de jaar lager onderwijs organiseert, wordt geen enkele lestijd voor het moderne taalonderricht gegenereerd.

Ingeval, overeenkomstig de bepalingen van artikel 26, vijfde lid of van artikel 27, het lestijdenpakket berekend wordt op het aantal leerlingen die op 1 oktober regelmatig ingeschreven zijn, moeten de leerlingen van het 5de jaar en het 6de jaar lager onderwijs in aanmerking worden genomen.

Art. 22.In artikel 32, § 1 van het decreet van 13 juli 1998 betreffende de organisatie van het gewoon kleuteronderwijs en lager onderwijs en de wijziging van de onderwijswetgeving, aangevuld met het decreet van 14 juni 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° 3° wordt vervangen als volgt : « 3° indien ten minste één van beide ouders of één van de personen waaraan de kinderen zijn toevertrouwd, de Belgische nationaliteit niet heeft, behalve ingeval van adoptie.» 2° een tweede nieuw lid wordt toegevoegd, luidend als volgt : « Voor Belgische leerlingen kan onderricht voor de aanpassing aan de taal van het onderwijs georganiseerd worden ten belope van drie lestijden per week : 1° indien hun moedertaal of gebruikelijke taal verschilt van de taal van het onderwijs;2° indien ze minstens drie volledige schooljaren het lager onderwijs van de Franse Gemeenschap of het door haar gesubsidieerd onderwijs volgen en de taal van het onderwijs onvoldoende kennen om zich met succes aan te passen aan de activiteiten van de klas waarin ze ingeschreven zijn;3° indien ten minste één van beide ouders de buitenlandse nationaliteit heeft, ofwel ten minste één van beide ouders de Belgische nationaliteit heeft verworven sinds minder dan drie jaar.» HOOFDSTUK X. - Bepalingen betreffende het statuut van de leden van het administratief personeel, het meester-, vak- en dienstpersoneel van de onderwijsinrichtingen ingericht door de Franse Gemeenschap

Art. 23.Artikel 342 van het decreet van 12 mei 2004 tot bepaling van het statuut van de leden van het administratief personeel, het meester-, vak- en dienstpersoneel van de onderwijsinrichtingen ingericht door de Franse Gemeenschap, wordt aangevuld met een § 3, luidend als volgt : « § 3. Voor zover ze buitengewone omstandigheden kunnen doen gelden, kunnen de leden van het administratief personeel bedoeld in § 2 die vlak vóór de inwerkingtreding van dit decreet een volledige of gedeeltelijke loopbaanonderbreking genieten op basis van de bepalingen van het koninklijk besluit van 2 januari 1991 betreffende de toekenning van onderbrekingsuitkeringen, hun loopbaanonderbreking voortzetten tot het einde ervan, onder dezelfde voorwaarden als de vast benoemde leden van het administratief personeel.

Tijdens hun loopbaanonderbreking worden ze geacht tijdelijk aangesteld te zijn in de zin van dit decreet, binnen de bevoegdheden uitgeoefend vlak vóór hun loopbaanonderbreking en worden aangewezen voor de onderwijsinrichting georganiseerd door de Franse Gemeenschap waar ze hun bevoegdheden uitoefenen/uitoefenden.

Art. 24.In artikel 344 van het decreet van 12 mei 2004 tot bepaling van het statuut van de leden van het administratief personeel, het meester-, vak- en dienstpersoneel van de onderwijsinrichtingen ingericht door de Franse Gemeenschap, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1 wordt vervangen als volgt : « § 1.Op 1 februari 2005 gaat de Regering over tot de vaste benoeming van een aantal leden van het werkliedenpersoneel, tijdelijke benoemd in overeenstemming met het definitieve aantal leden van het werkliedenpersoneel die definitief hun ambt hebben neergelegd in het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap gedurende de periode van 31 december 2001 tot 31 december 2005.

Er wordt overgegaan tot de vaste benoeming met toepassing van het eerste lid volgens dezelfde nadere regels als deze bedoeld in de artikelen 194, §§ 1 en 2, 195, 196, § 1 en 197.

Wordt bij voorrang vast benoemd het tijdelijke lid van het werkliedenpersoneel dat vlak vóór de datum van inwerkingtreding van dit decreet, voor het bedoelde ambt, de grootste ambtsanciënniteit telt binnen de onderwijsinrichtingen georganiseerd door de Franse Gemeenschap en de vereiste voorwaarden vervult. Bij gelijke ambtsanciënniteit, krijgt het lid van het werkliedenpersoneel voorrang dat op voornoemde datum de grootste dienstanciënniteit telt binnen de onderwijsinrichtingen georganiseerd door de Franse Gemeenschap. Bij gelijke ambts- en dienstanciënniteit krijgt het oudste lid van het werkliedenpersoneel voorrang.

De dotatie die, krachtens de bepalingen in voornoemde wet van 29 mei 1959, wordt toegekend aan de inrichting waarin een lid van het werkliedenpersoneel in vast verband werd benoemd overeenkomstig dit artikel, wordt verminderd met een bedrag van 20.573,18 EUR gekoppeld aan de index bepaald door het koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van 's lands concurrentievermogen. Deze verlaging wordt uitgevoerd in verhouding tot het saldo van het bedoelde kalenderjaar dat berekend wordt op de datum van de vaste benoeming. »; 2° in § 2 worden de woorden « van een toelating tot stage » vervangen door de woorden « van een vaste benoeming »;3° artikel 344 wordt aangevuld met een § 4, luidend als volgt : « § 4.Voorzover ze buitengewone omstandigheden kunnen doen gelden, kunnen de leden van het werkliedenpersoneel bedoeld in § 2 die, vlak vóór de inwerkingtreding van dit decreet, een volledige of gedeeltelijke loopbaanonderbreking genieten op basis van de bepalingen van het koninklijk besluit van 2 januari 1991 betreffende de toekenning van onderbrekingsuitkeringen, hun loopbaanonderbreking voortzetten tot het einde ervan, onder dezelfde voorwaarden als de vast benoemde leden van het werkliedenpersoneel.

Nochtans loopt de loopbaanonderbreking ten einde uiterlijk : a) op het einde van de periode die blijft lopen in het kader van een contractuele aanwerving in de veronderstelling bedoeld in § 2, eerste lid, a) ;b) op het einde van de opzegtermijn die blijft lopen in het geval bedoeld in § 2, tweede lid. Tijdens de periode van loopbaanonderbreking worden de personeelsleden bedoeld in het eerste lid geacht tijdelijk aangesteld te zijn in de zin van dit decreet, binnen de bevoegdheden uitgeoefend de dag vóór hun loopbaanonderbreking. ». HOOFDSTUK XI. - Slotbepaling

Art. 25.Artikel 4 heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2004.

De artikelen 16, 18, 19, 23 en 24 hebben uitwerking met ingang van 1 september 2004.

Artikel 17 heeft uitwerking met ingang van 1 december 2004.

De andere artikelen treden in werking vanaf 1 januari 2005.

Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Brussel, 21 december 2004.

De Minister-Presidente, Belast met het leerplichtonderwijs en het onderwijs voor sociale promotie, M. ARENA De Minister van Hoger Onderwijs, Wetenschappelijk Onderzoek en Internationale Betrekkingen, M.-D. SIMONET De Minister van Begroting, M. DAERDEN De Minister van Cultuur, de Audiovisuele Sector en Jeugd, F. LAANAN De Minister van Ambtenarenzaken en Sport, C. EERDEKENS De Minister van Kinderwelzijn, Hulpverlening aan de Jeugd en Gezondheid, C. FONCK _______ Nota (1) Zitting 2004-2005 Stukken van de Raad.- Ontwerp van decreet, nr. 42-1. - Adviezen van de commissies, nr. 42-2 en nr. 42-3. Commissie-amendement, nr. 42-4. - Verslag, nr. 42-5. - Vergaderingsamendement, nr. 42-6.

Integrale verslagen. - Bespreking en aanneming. Vergaderingen van 14 en 15 december 2004.

^