gepubliceerd op 02 augustus 2011
Omzendbrief betreffende de woonerven en erven
WAALSE OVERHEIDSDIENST
23 MEI 2011. - Omzendbrief betreffende de woonerven en erven
Aan de Dames en Heren leden van de gemeentecolleges van de steden en gemeenten van het Waalse Gewest, In artikel 2.32 van het
koninklijk besluit van 1 december 1975Relevante gevonden documenten
type
koninklijk besluit
prom.
01/12/1975
pub.
14/07/2014
numac
2014000537
bron
federale overheidsdienst mobiliteit en vervoer
Koninklijk besluit houdende algemeen reglement op de politie van het wegverkeer en van het gebruik van de openbare weg. - Duitse vertaling van wijzigingsbepalingen
sluiten houdende algemeen reglement op de politie van het wegverkeer en van het gebruik van de openbare weg - doorgaans Wegcode genoemd - wordt een definitie van de woonerven en erven gegeven. In artikel 22bis ervan liggen de regels vast voor het gebruik van de openbare weg in geval van verkeer in de woonerven en erven.
Op 23 juni 1978 werd een ministeriële omzendbrief betreffende de woonerven aangenomen. Hij geldt echter niet voor het erf, daar hij pas bij koninklijk besluit van 4 april 2003Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 04/04/2003 pub. 08/05/2003 numac 2003014102 bron federale overheidsdienst mobiliteit en vervoer Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 1 december 1975 houdende algemeen reglement op de politie van het wegverkeer sluiten in de Wegcode opgenomen werd.
Die omzendbrief werd nooit herzien terwijl de verkeersomstandigheden en de bescherming van de zachte weggebruikers sindsdien een aanzienlijke evolutie hebben gekend.
De woonerven en erven, zoals omschreven in artikel 2.32 van de Wegcode, zijn voor het overige instrumenten die via de organisatie van een evenwichtig gebruik van de openbare weg kunnen bijdragen tot een hogere verkeersveiligheid, meer convivialiteit tussen weggebruikers en een betere bescherming van de zachte weggebruikers.
Het Waalse Gewest oefent sinds 1 januari 2008 het goedkeuringstoezicht uit op de aanvullende reglementen op de openbare wegen en op het verkeer van het openbaar vervoer.
Een nadere bepaling van de voorwaarden waaronder de woonerven en erven kunnen worden aangelegd lijkt dan ook noodzakelijk om te kunnen nagaan of de inrichtingen efficiënt zijn en of ze de respectievelijke doelstellingen van die zones daadwerkelijk nastreven.
Deze omzendbrief vervangt voonoemde ministeriële omzendbrief van 23 juni 1978.
I. Woonerven a) Doelstellingen Het woonerf heeft tot doel het verkeer te regelen in bepaalde straten die voornamelijk voor woning bestemd zijn opdat de relaties tussen de inwoners er veel minder door gehinderd zouden worden.In dat opzicht moet de samenwerking tussen bestuurders en voetgangers bevorderd worden door een verhoogde veiligheid te bieden aan de voetgangers, meer bepaald aan de kinderen, die - ter herinnering - op die openbare weg kunnen spelen.
Het moet ervoor zorgen dat het plaatselijke leven in de openbare ruimte kan plaatsvinden en dat de voetgangers gebruik kunnen maken van de ruimte.
Het verkeer wordt er nochtans voortdurend toegelaten, alhoewel het zich aan specifieke regels dient te houden, met name die betreffende de relatie weggebruikers, snelheid en parkeren. b) Toepassingsgebied De inrichting van een openbare weg als woonerf kan, vanuit het oogpunt van het wegverkeer, slechts overwogen worden als : 1° de woonfunctie voorrang heeft. Deze voorwaarde is essentieel. De elementen die zwaar verkeer met zich meebrengen, zoals grote kantoren, handelscentra enz, mogen zeker niet in aanmerking genomen worden.
De aanwezigheid van een school, een plaatselijke winkel enz..., wordt niet uitgesloten, als de woonfunctie maar in acht genomen wordt. 2° Het doorgaand verkeer er beperkt wordt. Alhoewel doorgaand verkeer niet strikt verboden is, moet alles in het werk gesteld worden om het te ontmoedigen zodat het zoveel mogelijk beperkt wordt en het verkeer vooral plaatselijk blijft.
Als een straat met veel doorgaand verkeer geconfronteerd wordt, kan de inrichting ervan als woonerf slechts overwogen worden als die gepaard gaat met een volledig herinrichtingsplan om het verkeer naar andere wegen te leiden. 3° Het verkeer van het openbaar vervoer er slechts onder bepaalde voorwaarden toegelaten wordt. Indien het busverkeer wordt toegelaten, dan alleen aan een lage frequentie en uitsluitend om het betrokken gebied te bedienen.
De beheerder zal overleg plegen met de betrokken vervoersmaatschappij en haar betrekken bij de verschillende fasen van de studies die voorafgaan aan de aanleg van een woonerf.
II. Erven a) Doelstellingen Het erf moet ervoor zorgen dat de voetgangers zich continu kunnen verplaatsen, zonder onderbreking, en dat de voertuigen continu kunnen rijden. Het statuut van erf is van toepassing op wegen waarlangs de volgende functies te vinden zijn : woningen, winkels, toerisme of recreatie, onderwijs, ambachten. b) Toepassingsgebied De inrichting van een openbare weg als erf kan, vanuit het oogpunt van het wegverkeer, slechts overwogen worden als : 1° het erf kenmerken vertoont die soortgelijk zijn aan die van het woonerf en er bovendien activiteiten i.v.m. ambacht, handel, toerisme, onderwijs en vrijetijdsbesteding uitgeoefend kunnen worden.
Het soort activiteit een omvangrijk voetgangersverkeer teweegbrengt.
Dit houdt in dat de zachte weggebruikers er meer plaats innemen dan de overige gebruikers. 2° Het doorgaand verkeer er beperkt wordt. Alhoewel het doorgaand verkeer niet strikt verboden is, moet alles in het werk gesteld worden om het te ontmoedigen zodat het zoveel mogelijk wordt beperkt.
Als een straat met veel doorgaand verkeer geconfronteerd wordt, kan de inrichting ervan als erf slechts overwogen worden als die gepaard gaat met een volledig plan tot herinrichting van het verkeer. 3° De aanwezigheid van reguliere openbaarvervoersdiensten er toegelaten wordt. De beheerder zal overleg plegen met de betrokken vervoersmaatschappij en haar betrekken bij de verschillende fasen van de studies die voorafgaan aan de aanleg van een erf.
III. Voorwaarden tot inrichting van woonerven en erven De woonerven en erven moeten op een bijzondere wijze ingericht worden zodat de efficiëntie ervan gegarandeerd wordt en het specifieke karakter ervan versterkt wordt wat betreft het gebruik dat de verschillende gebruikers van de weg kunnen maken. 1° De in- en uitgangen moeten dankzij hun specifieke inrichting als dusdanig geïdentificeerd kunnen worden. De in- en uitgangen moeten makkelijk herkenbaar zijn door de aanwezigheid van een « deur-effect » dat bestaat uit een niveauverschil, een ingangsrijstrook of een verkeersremmer om de snelheid van de voertuigen te beperken.
Alhoewel bij elke in- en uitgang de borden F12a « woonerf of erf » en F12b « einde van het woonerf of erf » geplaatst moeten worden, moet het specifieke karakter van het erf duidelijk opvallen, o.a. door een niveauverschil.
Het geplande niveauverschil mag de toegang of de uitgang van de voertuigen niet bovenmatig belemmeren.
Anderzijds dient te worden opgemerkt dat een woonerf of erf niet noodzakelijk aan het kruispunt met een gewone weg moet beginnen of eindigen, maar dat het ook op een kleine afstand van dat kruispunt mag beginnen of eindigen. 2° De openbare ruimte zal niet worden verdeeld in een rijweg en een stoep. Aangezien de voetgangers en de bestuurders al de beschikbare ruimte mogen gebruiken, kan de klassieke verdeling in rijweg en stoep niet toegepast worden.
Het behoud of de aanleg van stoepen zou bij de gebruikers, zij het onbewust, dezelfde reacties als bij een verkeerscheiding teweegbrengen, wat in strijd is met de nagestreefde doelstelling.
Bij de inrichting van de erven moet dan ook, zowel voor de voetgangers als voor het autoverkeer, van een continu doorgang afgezien worden.
Er mogen evenwel specifieke zones voor voetgangers aangelegd worden, zoals busperrons die de toegang tot het openbaar vervoer vergemakkelijken.
Bij de inrichting van het woonerf en het erf (straatmeubilair, aanplantingen, verlichting,...) zal er voor gezorgd worden dat de voertuigen niet sneller dan 20 km/u. kunnen rijden en dat, desgevallend, de gewenste richting voor de voertuigen wordt bepaald.
Het straatmeubilair mag evenwel geen nieuwe scheiding tussen de gebruikers tot stand brengen of de indruk geven dat de weg in een rijweg en een stoep opgedeeld is. 3° Er wordt voorzien in oriëntatiepunten voor slechtzienden. Behalve bijzondere omstandigheden en bij gebrek aan een natuurlijke gids (bijvoorbeeld de onmogelijkheid om de gevels in het erf te volgen vanwege de talrijke winkels en het klantenverkeer) zal in de inrichtingen van het erf een oriëntatiepunt voor slechtzienden voorzien worden.
Slechtzienden kunnen immers gedesoriënteerd worden bij een gelijkvloerse inrichting.
Het is dus belangrijk te zorgen voor voldoende geleiding en oriëntatie in dat verband.
Geleiding en oriëntatie kunnen bestaan uit obstakelvrije natuurlijke gidslijnen (gevels bijvoorbeeld) of desnoods uit aangepaste voorzieningen, zoals een « gidsrand » bijvoorbeeld. Het systeem van de « gidsrand » is tegenwoordig blijkbaar het meest efficiënte bruikbare element. Die rand bestaat uit een uitspringend deel van 4 centimeter op een afkanting van 16 centimeter (overeenkomstig de afbeeldingen in de bijlagen 1 tot 3) van dezelfde kleur als het algemene wegdek van het erf en zal op minimum 1 meter 50 van de gevels worden geplaatst om als gids te worden gebruikt. 4° Het is in principe verboden te parkeren, behalve uitzonderingen. Het is verboden in een woonerf en erf te parkeren, behalve : - op de plaatsen voorzien van wegmarkeringen of met een wegbedekking van een andere kleur waarop de letter « P » is aangebracht; - op de plaatsen waar een verkeersbord het toelaat.
Binnen het woonerf of in de onmiddellijke nabijheid ervan moet evenwel een toereikend aantal parkeerplaatsen voor de inwoners voorzien worden.
Als blijkt dat parkeren in een erf dan toch toegelaten moet worden, moet het aantal parkeerplaatsen aangepast worden aan de behoeften gegenereerd door de plaatselijke activiteiten, waarbij er ook voor gezorgd moet worden dat het gemotoriseerde verkeer beperkt blijft.
IV. Praktische uitvoering Het project tot aanleg van een woonerf of erf moet in zijn geheel besproken worden met de verschillende mobiliteitsactoren.
De aanleg van een woonerf of erf zal ook het voorwerp uitmaken van een voorafgaand overleg met de omwonenden van de inrichting (vergaderingen met de burgers, huis-aan-huis informatie,...). Het is ook wenselijk dat de verschillende gebruikers ingelicht worden (via een gemeenteblad, de lokale radio,...) over de nieuwe verkeersvoorwaarden die van toepassing zullen zijn binnen het erf.
Op administratief vlak moet de aanleg van een woonerf of erf, krachtens artikel 2 van de wet van 16 maart 1968Relevante gevonden documenten type wet prom. 16/03/1968 pub. 21/10/1998 numac 1998000446 bron ministerie van binnenlandse zaken Wet betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd bij het koninklijk besluit van 16 maart 1968 tot coördinatie van de wetten betreffende de politie over het wegverkeer . - Duitse vertaling De hi(...) - de wet van 10 oktober 1967 houdende het Gerechtelijk Wetboek (Belgisch Staatsblad van 31 oktober (...) sluiten betreffende de politie van het wegverkeer en het decreet van 19 december 2007 betreffende het goedkeuringstoezicht van het Waalse Gewest op de aanvullende reglementen op de openbare wegen en op het verkeer van de gemeenschappelijke vervoermiddelen, het voorwerp uitmaken van een aanvullend reglement dat door de gemeenteraad is opgemaakt en dat ter goedkeuring aan de bevoegde gewestelijke Minister voorgelegd moet worden.
Het wordt de plaatselijke overheden dan ook ten zeerste aanbevolen om hun projecten inzake woonerf of erf eerst voor te leggen aan de bevoegde dienst (Service public de Wallonie, DGO2, Direction de la Réglementation et des Droits des usagers, boulevard du Nord 8, 5000 Namur). Het aldus ter goedkeuring overgemaakte dossier moet vergezeld gaan van de grondplannen en van de detailplannen van de inrichtingen.
De borden F12a en F12b die het erf afbakenen zullen pas na de goedkeuring van het aanvullend reglement en na de voltooiing van de inrichtingen geplaatst mogen worden.
Namen, 23 mei 2011.
De Minister van Openbare Werken, Landbouw, Landelijke Aangelegenheden, Natuur, Bossen en Erfgoed, B. LUTGEN
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld