gepubliceerd op 18 december 2017
Ministerieel besluit tot uitvoering van artikel 57 van het Procedurebesluit van 9 mei 2014, wat betreft de programmatieregels voor de verdeling van subsidies in 2017
VLAAMSE OVERHEID
Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
31 OKTOBER 2017. - Ministerieel besluit tot uitvoering van artikel 57 van het Procedurebesluit van 9 mei 2014, wat betreft de programmatieregels voor de verdeling van subsidies in 2017
DE VLAAMSE MINISTER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN GEZIN, Gelet op het
decreet van 20 april 2012Relevante gevonden documenten
type
decreet
prom.
20/04/2012
pub.
15/06/2012
numac
2012035637
bron
vlaamse overheid
Decreet houdende de organisatie van kinderopvang van baby's en peuters
sluiten houdende de organisatie van kinderopvang van baby's en peuters, artikel 12, § 1, tweede lid, gewijzigd bij het decreet van 15 juli 2016;
Gelet op het Procedurebesluit van 9 mei 2014, artikel 57, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 oktober 2015Relevante gevonden documenten type besluit van de vlaamse regering prom. 23/10/2015 pub. 27/11/2015 numac 2015036430 bron vlaamse overheid Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van artikel 57 van het Procedurebesluit van 9 mei 2014, wat betreft de programmatieregels voor subsidies sluiten en 8 september 2017;
Gelet op het ministerieel besluit van 11 december 2015Relevante gevonden documenten type ministerieel besluit prom. 11/12/2015 pub. 15/01/2016 numac 2016035022 bron vlaamse overheid Ministerieel besluit tot uitvoering van artikel 57 van het Procedurebesluit van 9 mei 2014, wat betreft de programmatieregels voor de verdeling van subsidies sluiten tot uitvoering van artikel 57 van het Procedurebesluit van 9 mei 2014, wat betreft de programmatieregels voor de verdeling van subsidies;
Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 14 augustus 2017;
Gelet op advies 62.189/3 van de Raad van State, gegeven op 24 oktober 2017, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, Besluit : HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen
Artikel 1.In 2017 is er een totaal te verdelen subsidiebudget van negen miljoen vijfhonderdduizend euro.
Art. 2.Het subsidiebudget, vermeld in artikel 1, wordt verdeeld als volgt: 1° drie miljoen vijfhonderdduizend euro voor de basissubsidie voor groepsopvang, waarbij het volledige budget wordt ingezet voor de omschakeling van bestaande kinderopvangplaatsen zonder subsidie naar kinderopvangplaatsen met een basissubsidie;2° vier miljoen euro voor de subsidie voor inkomenstarief voor gezinsopvang en groepsopvang, met inbegrip van de basissubsidie indien nodig, waarbij twee miljoen euro wordt ingezet voor nieuwe kinderopvangplaatsen en twee miljoen euro wordt ingezet voor de omschakeling van bestaande kinderopvangplaatsen;3° 2 miljoen euro voor de plussubsidie voor gezinsopvang en groepsopvang, met inbegrip van de basissubsidie en de subsidie voor inkomenstarief indien nodig, waarbij het budget ingezet wordt zowel voor nieuwe kinderopvangplaatsen als voor de omschakeling van bestaande kinderopvangplaatsen van organisatoren die deel uitmaken van een lokaal samenwerkingsverband dat ook kind- en ouderactiviteiten organiseert ter bestrijding van kinderarmoede.Zowel bij de toekenning van subsidieerbare plaatsen voor de omschakeling van bestaande kinderopvangplaatsen als bij nieuwe plaatsen wordt het budget verdeeld op basis van de subsidiebedragen vermeld in artikel 18, derde lid, 1° en 2° van het Subsidiebesluit van 22 november 2013.
Er is een voorafname van het te verdelen budget, vermeld in het eerste lid, 2°, volgens de volgende percentages van het voormelde budget voor de volgende gebieden: 1° 20 % voor de stad Antwerpen;2° 10 % voor het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad;3° 5 % voor de stad Gent. Er is een voorafname van het te verdelen budget, vermeld in het eerste lid, 3°, van 10% van het voormelde budget voor het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad. HOOFDSTUK 2. - Programmatieregels voor de basissubsidie
Art. 3.Het subsidiebudget voor de basissubsidie voor groepsopvang, vermeld in artikel 2, eerste lid, 1°, wordt verdeeld volgens de bepalingen, vermeld in artikel 4 tot en met 6.
Art. 4.De aanvraag is ontvankelijk als ze voldoet aan de volgende criteria: 1° de aanvraag wordt ingediend via een aanvraagformulier van Kind en Gezin dat wordt bezorgd via een e-mail, gericht aan het e-mailadres, vermeld op het aanvraagformulier van Kind en Gezin;2° de aanvraag heeft betrekking op de omschakeling van bestaande kinderopvangplaatsen;3° de aanvraag heeft betrekking op de subsidie voor groepsopvang;4° de aanvraag heeft betrekking op een kinderopvanglocatie waar de gezinnen geen inkomenstarief betalen, zoals vermeld in artikel 27 tot en met artikel 36/1 van het Subsidiebesluit van 22 november 2013. De aanvraag wordt uitgesloten als een of meer van de volgende criteria zich voordoen: 1° er zijn dossiermatige tegenindicaties die een ernstige aanwijzing zijn dat vergunningsvoorwaarden of subsidievoorwaarden niet nageleefd kunnen worden;2° er is een gemotiveerd en gegrond negatief advies van het lokaal bestuur naar aanleiding van een gebrek aan medewerking van de organisator aan het lokaal loket van de gemeente voor kinderopvang of omdat de aanvraag niet tegemoetkomt aan de lokale behoeften met betrekking tot de kinderopvang van baby's en peuters;3° er is geen duidelijk en realistisch perspectief op een concrete realisatie van de gevraagde subsidieerbare kinderopvangplaatsen tegen de opgegeven realisatiedatum of tegen 31 december 2020.
Art. 5.Bij de beoordeling van de aanvragen geldt als criterium van gegrondheid de opstartdatum van de kinderopvanglocatie. Kind en Gezin rangschikt de aanvragen op basis van de opstartdatum. De aanvraag met oudste startdatum komt het hoogst in de rangschikking. Kind en Gezin zal de aanvragen achtereenvolgens behandelen op basis van de rangschikking tot het budget op is.
De opstartdatum is de startdatum van de huidige vergunning of van het attest van toezicht, toegekend op basis van het besluit van de Vlaamse Regering van 13 februari 2009 houdende de regeling van het attest van toezicht voor zelfstandige opvangvoorzieningen, als dat attest onmiddellijk aan de vergunning voorafging.
In afwijking van het tweede lid kunnen de volgende data ook als opstartdatum beschouwd worden: 1° de startdatum van de vergunning of van het attest van toezicht waarover een organisator beschikte voor hij de ononderbroken werking verhuisde naar een andere kinderopvanglocatie;2° de startdatum van de vergunning van de organisator die voorafgaand aan een procedure tot wijziging van de rechtsvorm van de organisator als vermeld in artikel 13/2 van het Procedurebesluit van 9 mei 2014, een vergunning voor de kinderopvanglocatie had;3° de startdatum van het attest van toezicht van de organisator die, voorafgaand aan een nieuw attest van toezicht, naar aanleiding van een wijziging van de rechtsvorm van de organisator een attest van toezicht voor de kinderopvanglocatie had;4° de startdatum van de vergunning of van het attest van toezicht van de organisator die, voorafgaand aan een overname door een nieuwe organisator, een vergunning of attest van toezicht voor de kinderopvanglocatie had, op voorwaarde dat minstens een van de personen die bij de eerste organisator instond voor de organisatie van de kinderopvang en die deel uitmaakte van de voorgaande organisator, ook deel uitmaakt van de overnemende organisator;5° de startdatum van het attest van toezicht voor zelfstandige onthaalouder of de vergunning voor gezinsopvang die onmiddellijk voorafging aan de huidige vergunning voor groepsopvang van dezelfde organisator, of aan het attest van toezicht voor zelfstandig kinderdagverblijf dat onmiddellijk aan de huidige vergunning van dezelfde organisator voorafging.
Art. 6.Als er na de behandeling van de aanvragen voor de basissubsidie nog budget overblijft, wordt dat behouden en zal dat ingezet worden bij een volgende programmatie. HOOFDSTUK 3. - Programmatieregels voor de subsidie voor inkomenstarief, eventueel in combinatie met de basissubsidie
Art. 7.Het subsidiebudget voor de subsidie voor inkomenstarief, vermeld in artikel 2, eerste lid, 2°, eventueel in combinatie met de basissubsidie, wordt verdeeld volgens de bepalingen, vermeld in artikel 8 tot en met 15.
Art. 8.In dit artikel wordt verstaan onder: 1° prestatiepercentage: de verhouding van het aantal kinderopvangprestaties in 2016, herleid tot opvangprestaties van een volle dag, tot het gesubsidieerde aantal kinderopvangplaatsen met subsidie voor inkomenstarief binnen de subsidiegroep, vermenigvuldigd met 220, dit alles vermenigvuldigd met 100;2° plaats-onthaalouderratio: de som van het huidige aantal subsidieerbare plaatsen en het gevraagde aantal subsidieerbare plaatsen, gedeeld door het aantal opvanglocaties en het te verwachten aantal startende en stoppende opvanglocaties. De aanvraag is ontvankelijk als ze voldoet aan de volgende criteria: 1° de aanvraag wordt ingediend via een aanvraagformulier van Kind en Gezin dat wordt bezorgd via een e-mail, gericht aan het e-mailadres, vermeld op het aanvraagformulier van Kind en Gezin;2° de aanvraag heeft betrekking op subsidieerbare plaatsen in een van de gemeenten, opgenomen in de bijlage die bij dit besluit is gevoegd;3° als de aanvraag betrekking heeft op subsidieerbare plaatsen in Gent, Antwerpen of het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad, is de aanvraag afkomstig van een organisator die voor de kinderopvangplaatsen in kwestie in het kader van een van de volgende convenanten, gesloten door Kind en Gezin, een positieve subsidiebeslissing van het lokaal bestuur heeft gekregen: a) een convenant met de stad Antwerpen, dat in werking trad op 1 januari 2016;b) een convenant met de stad Gent, dat in werking trad op 1 oktober 2016;c) een convenant met de Vlaamse Gemeenschapscommissie, dat in werking trad op 1 april 2016. De aanvraag wordt uitgesloten als een of meer van de volgende criteria zich voordoen: 1° er zijn dossiermatige tegenindicaties die een ernstige aanwijzing zijn dat vergunningsvoorwaarden of subsidievoorwaarden niet nageleefd kunnen worden;2° er is geen duidelijk en realistisch perspectief op een concrete realisatie van de gevraagde subsidieerbare kinderopvangplaatsen, minstens voor de infrastructuur en het personeel, tegen de opgegeven datum of tegen 31 december 2020;3° er is een te hoog minimumaantal gevraagde subsidieerbare kinderopvangplaatsen in vergelijking met het beschikbare aantal subsidieerbare kinderopvangplaatsen dat Kind en Gezin kan toekennen in de gemeente, zoals opgenomen in de bijlage die bij dit besluit is gevoegd;4° er is een gemotiveerd en gegrond negatief advies van het lokaal bestuur naar aanleiding van een gebrek aan medewerking van de organisator aan het lokaal loket van de gemeente voor kinderopvang of omdat de aanvraag niet tegemoetkomt aan de lokale behoeften met betrekking tot de kinderopvang van baby's en peuters;5° bij de aanvraag voor de omschakeling van kinderopvangplaatsen is het minimumaantal gevraagde kinderopvangplaatsen voor een bepaalde subsidietrap groter dan het bestaande aantal vergunde kinderopvangplaatsen;6° de aanvraag voor nieuwe kinderopvangplaatsen heeft geen betrekking op nieuwe kinderopvangplaatsen als vermeld in artikel 57, § 1, 3°, van het Procedurebesluit van 9 mei 2014;7° de aanvraag voor kinderopvangplaatsen in een subsidiegroep waar de organisator al een subsidie voor inkomenstarief heeft, heeft betrekking op een organisator die in 2016 een lager prestatiepercentage dan 80% had binnen de subsidiegroep waarvoor bijkomend subsidieerbare kinderopvangplaatsen gevraagd worden, tenzij de organisator met meer recente cijfers kan aantonen dat het prestatiepercentage sindsdien gelijk is aan of hoger is dan 80%;8° voor de organisatoren van gezinsopvang of groepsopvang die werken met kinderbegeleiders in het sociaal statuut van de vroegere aangesloten onthaalouders: de plaats-onthaalouderratio bedraagt voor gezinsopvang meer dan vier en voor groepsopvang meer dan acht.
Art. 9.Bij de beoordeling van de aanvragen gelden de volgende criteria van voorrang: 1° er is voorrang voor de aanvragen voor de omschakeling van bestaande kinderopvangplaatsen als er in dezelfde gemeente subsidieerbare plaatsen te verdelen zijn zowel voor nieuwe kinderopvangplaatsen als voor de omschakeling van bestaande kinderopvangplaatsen;2° er is voorrang voor de aanvragen waarbij de omzetting van een subsidiebelofte in een subsidietoekenning voorzien wordt, en realistisch is, voor 30 juni 2019.
Art. 10.De aanvragen worden door Kind en Gezin beoordeeld op basis van de som van de volgende scores: 1° de adviesscore van het lokaal bestuur op een maximum van acht punten, op voorwaarde dat het lokaal bestuur tegen 15 juni 2017 de criteria en het gewicht van elk criterium bekend maakt aan de organisatoren.De criteria van het lokaal bestuur moeten objectief, transparant, relevant voor de subsidie en aanvullend zijn ten opzichte van de criteria, vermeld in punt 2° en 3° ; 2° de score van Kind en Gezin op een maximum van twee punten voor: a) de mate waarin de organisator ingebed is in een organisatie of een aantoonbaar gestructureerd netwerk van welzijnsvoorzieningen;b) de mate waarin de organisator een eigen pedagogische omkadering of een samenwerking met een pedagogische ondersteuningsorganisatie heeft;3° de score van Kind en Gezin op een maximum van twee punten voor de mate waarin de organisator met kinderbegeleiders in een werknemersstatuut werkt. Als een lokaal bestuur de adviesscore niet bezorgt aan Kind en Gezin omdat de organisator de aanvraag niet heeft bezorgd aan het lokaal bestuur, wordt dat beschouwd als een adviesscore van nul op acht.
Als een lokaal bestuur voor geen enkele aanvraag van de gemeente een adviesscore bezorgd heeft of als blijkt dat de criteria of de beoordeling van het lokaal bestuur niet voldoen aan de voorwaarden, vermeld in het eerste lid, 1°, zullen de aanvragen beoordeeld worden op basis van de score, vermeld in het eerste lid, 2° en 3°, op een maximum van vier punten.
Art. 11.De aanvragen worden op basis van hun score gerangschikt in twee groepen: de aanvragen die voldoen aan de criteria van voorrang, vermeld in artikel 9, waaraan eerst subsidiebeloftes worden toegekend, en de aanvragen die daar niet aan voldoen, die pas aan bod komen als er nog budget beschikbaar is na de behandeling van de aanvragen met voorrang.
Bij de aanvragen voor nieuwe kinderopvangplaatsen die een gelijke score hebben binnen hun groep, wordt de aanvraag met de snelste realistische realisatiedatum hoger in de rangschikking geplaatst dan de aanvraag met een latere realisatiedatum. Als dan nog altijd meer dan één aanvraag op dezelfde plaats gerangschikt is, komt de aanvraag van de organisator met de minste subsidieerbare kinderopvangplaatsen met de subsidie voor inkomenstarief in Vlaanderen en het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad hoger in de rangschikking dan de andere aanvraag.
Bij de aanvragen voor de omschakeling van kinderopvangplaatsen die een gelijke score binnen hun groep hebben, wordt de aanvraag met kinderopvangplaatsen waarvoor al het langst en ononderbroken een erkenning, een attest van toezicht of een vergunning toegekend is op hetzelfde adres, hoger in de rangschikking geplaatst dan de andere aanvraag met dezelfde score. Als er daarna nog altijd aanvragen op dezelfde plaats gerangschikt zijn, komt de aanvraag van de organisator die in Vlaanderen en het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad nog geen subsidie van Kind en Gezin ontvangt, hoger in de rangschikking.
Art. 12.Als een aanvraag geen score van 50% op de totale score haalt, kan Kind en Gezin beslissen om die aanvraag uit te sluiten en een subsidiebelofte te weigeren.
Art. 13.De toekenning van een subsidie voor inkomenstarief in een geografisch gebied is mogelijk als in het geografische gebied het aandeel van kinderopvangplaatsen met subsidie voor inkomenstarief kleiner is dan 70 % van het totale aantal kinderopvangplaatsen.
Art. 14.De omschakeling van bestaande kinderopvangplaatsen zonder subsidie voor inkomenstarief naar kinderopvangplaatsen met subsidie voor inkomenstarief is mogelijk als in het geografische gebied het percentage kinderopvangplaatsen met subsidie voor inkomenstarief, uitgezonderd de plaatsen met plussubsidie, kleiner is dan 70% van het totale kinderopvangaanbod.
Art. 15.Als er budget over is bij de omschakeling van bestaande kinderopvangplaatsen dan wel bij de nieuwe kinderopvangplaatsen, kan dat budget overgeheveld worden naar respectievelijk de nieuwe kinderopvangplaatsen en de omschakeling van bestaande kinderopvangplaatsen.
Als er na de behandeling van de aanvragen voor subsidie voor inkomenstarief nog budget overblijft, wordt dat behouden en zal dat ingezet worden bij een volgende programmatie. HOOFDSTUK 4. - Programmatieregels voor de plussubsidie
Art. 16.Het subsidiebudget voor de plussubsidie, vermeld in artikel 2, eerste lid, 3°, eventueel in combinatie met de basissubsidie en de subsidie voor inkomenstarief, wordt verdeeld volgens de bepalingen, vermeld in artikel 17 tot en met 20.
Art. 17.De aanvraag is ontvankelijk als ze voldoet aan de volgende criteria: 1° de aanvraag wordt ingediend via een aanvraagformulier van Kind en Gezin dat wordt bezorgd via een e-mail, gericht aan het e-mailadres, vermeld op het aanvraagformulier van Kind en Gezin;2° de aanvraag heeft betrekking op subsidieerbare plaatsen in een van de gemeenten, opgenomen in de bijlage die bij dit besluit is gevoegd;3° de aanvraag maakt deel uit van een aanvraag van het Huis van het Kind voor een subsidie voor kind- en ouderbijeenkomsten of toont aan dat er een samenwerking met netwerkpartners is;4° de aanvraag vermeldt minstens vier partners, waaronder een voorziening voor gezinsondersteuning. De aanvraag wordt uitgesloten als een of meer van de volgende criteria zich voordoen: 1° er zijn dossiermatige tegenindicaties die een ernstige aanwijzing zijn dat vergunningsvoorwaarden of subsidievoorwaarden niet nageleefd kunnen worden;2° er is geen duidelijk en realistisch perspectief op een concrete realisatie van de gevraagde subsidieerbare kinderopvangplaatsen, minstens voor de infrastructuur en het personeel tegen de opgegeven datum of tegen 1 april 2018.
Art. 18.De aanvragen worden door Kind en Gezin beoordeeld op basis van de som van de volgende scores, waarbij de Koning Boudewijnstichting betrokken wordt voor advies: 1° het aanbod aan gezinnen van het samenwerkingsverband waar de organisator van kinderopvang voor de aanvraag deel van uitmaakt en de levensdomeinen die worden behandeld: vijftien punten;2° het bereik van kwetsbare en kansarme gezinnen en kinderen in een of meer buurten en de mate waarin er inclusief gewerkt wordt voor die gezinnen en kinderen: tien punten;3° de wijze waarop er gewerkt wordt aan de realisatie van een rijke leefomgeving voor jonge kinderen: vijftien punten;4° de mate waarin de maatschappelijke participatie en agency van de gezinnen wordt versterkt.Onder agency wordt verstaan dat ouders en kinderen evenwaardige actoren zijn die betekenis geven, verandering initiëren en keuzes maken in relatie met anderen en met de omgeving: twintig punten; 5° de mate van participatie van de doelgroep, vermeld in punt 1° tot en met 4°, in de vormgeving, uitvoering en evaluatie van de criteria, vermeld in punt 1° tot en met 4° : vijftien punten;6° de mate waarin de organisator en zijn partners ingebed zijn in een netwerk en voldoende competent zijn: tien punten;7° de manier waarop de monitoring van de impact op gezinnen, omgeving en partners wordt opgezet: vijftien punten. Kind en Gezin rangschikt de aanvragen op basis van de totaalscore. De aanvraag met de hoogste score komt het hoogst in de rangschikking.
Kind en Gezin zal de aanvragen achtereenvolgens behandelen op basis van de rangschikking tot het budget opgebruikt is.
Als er aanvragen met een gelijke score zijn, wordt de aanvraag uit de gemeente waar het minste aantal subsidieerbare kinderopvangplaatsen met plussubsidie zijn in verhouding tot het aantal geboortes in kansarme gezinnen in die gemeente, het hoogst gerangschikt.
Art. 19.Als een aanvraag geen score van 50% op de totale score haalt, kan Kind en Gezin beslissen om die aanvraag uit te sluiten en een subsidiebelofte te weigeren.
Art. 20.Als er na de behandeling van de aanvragen uit het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad nog budget te verdelen is, wordt dat toegevoegd aan het budget dat verdeeld wordt over de andere gemeenten, opgenomen in de bijlage die bij dit besluit is gevoegd. HOOFDSTUK 5. - Slotbepalingen
Art. 21.Het ministerieel besluit van 11 december 2015Relevante gevonden documenten type ministerieel besluit prom. 11/12/2015 pub. 15/01/2016 numac 2016035022 bron vlaamse overheid Ministerieel besluit tot uitvoering van artikel 57 van het Procedurebesluit van 9 mei 2014, wat betreft de programmatieregels voor de verdeling van subsidies sluiten tot uitvoering van artikel 57 van het Procedurebesluit van 9 mei 2014, wat betreft de programmatieregels voor de verdeling van subsidies wordt opgeheven.
Art. 22.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 15 maart 2017.
Brussel, 31 oktober 2017.
De Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, J. VANDEURZEN
Bijlage. De gemeenten, vermeld in artikel 8, tweede lid, 2°, het beschikbare aantal subsidieerbare kinderopvangplaatsen in de gemeenten, vermeld in artikel 8, derde lid, 3°, en de gemeenten, vermeld in artikel 17, 2°, en artikel 20 1° de gemeenten, vermeld in artikel 8, tweede lid, 2°, en het beschikbare aantal subsidieerbare kinderopvangplaatsen dat Kind en Gezin kan toekennen in de gemeente, vermeld in artikel 8, derde lid, 3° Gebruikte afkortingen: T0 (trap 0) = plaatsen zonder subsidie, T2 (trap 2) = subsidie voor inkomenstarief, IKT = inkomenstarief Voor nieuwe plaatsen
gemeente
totale capaciteit
potentiële vraag
potentiële behoefte
aandeel IKT
hoeveel subsidieerbare plaatsen met inkomenstarief (T2 ) kunnen maximaal toegekend worden in de gemeente?
Sint-Niklaas
1087
1979
892
68,54 %
16
Mechelen
1574
2406
832
66,11 %
61
Vilvoorde
506
1294
788
64,23 %
29
Dilbeek
374
1074
700
67,38 %
10
Heist-op-den-berg
352
1027
675
57,16 %
45
Hasselt
1194
1843
649
65,95 %
48
Sint-Pieters-Leeuw
304
903
599
67,43 %
8
Halle
483
1067
584
63,32 %
32
Beveren
600
1166
566
68,67 %
8
Geel
430
982
552
67,42 %
11
Grimbergen
474
999
525
50,85 %
91
Roeselare
1162
1600
439
69,44 %
6
Lier
410
820
410
56,30 %
56
Willebroek
336
742
406
60,44 %
32
Wevelgem
516
909
393
69,35 %
3
Voor omschakeling van bestaande plaatsen
gemeente
totale vergunde capaciteit
aandeel zonder subsidie (T0)
aandeel IKT
hoeveel subsidieerbare plaatsen met inkomenstarief (T2 ) kunnen maximaal toegekend worden in de gemeente?
Wezembeek-Oppem
142
82,39 %
17,61 %
74
Kraainem
209
75,12 %
24,88 %
94
Hoeilaart
166
70,67 %
29,33 %
67
Maarkedal
45
66,82 %
33,18 %
17
Hoegaarden
79
62,03 %
0,00 %
55
Tervuren
238
57,08 %
27,81 %
101
Sint-Genesius-Rode
225
54,66 %
45,34 %
55
Bekkevoort
48
54,36 %
16,38 %
26
Drogenbos
55
49,09 %
50,91 %
11
Lichtervelde
131
48,87 %
51,13 %
25
Overijse
388
47,97 %
52,03 %
70
Wemmel
263
47,15 %
52,85 %
45
Zaventem
549
44,04 %
55,96 %
77
Deerlijk
185
42,11 %
50,20 %
37
Zuienkerke
20
39,39 %
60,61 %
2
Zomergem
157
38,81 %
32,55 %
59
Steenokkerzeel
110
38,31 %
46,19 %
26
Ledegem
152
38,04 %
45,56 %
37
Merchtem
230
37,79 %
58,30 %
27
Halle
483
36,68 %
63,32 %
32
2° de gemeenten, vermeld in artikel 17, 2°, en artikel 20
gemeente
kansarmoede-index 2015 (gemiddeld aantal 2013 tot 2015)
kansarmoede-index 2016 (gemiddeld aantal 2014 tot 2016)
Antwerpen
Boom
37,1 %
38,9 %
Antwerpen
Antwerpen
27,1 %
27,7 %
Antwerpen
Turnhout
20,8 %
23,5 %
Antwerpen
Willebroek
17,3 %
20,8 %
Antwerpen
Schoten
13,5 %
14,7 %
Antwerpen
Lier
12,9 %
14,2 %
Antwerpen
Mechelen
11,8 %
12,4 %
Antwerpen
Mortsel
10,1 %
12,0 %
Antwerpen
Geel
9,5 %
11,3 %
Antwerpen
Mol
10,5 %
10,5 %
Limburg
Genk
27,3 %
29,9 %
Limburg
Maasmechelen
26,8 %
27,3 %
Limburg
Heusden-Zolder
21,8 %
21,8 %
Limburg
Sint-Truiden
15,2 %
18,4 %
Limburg
Leopoldsburg
21,5 %
18,4 %
Limburg
Tongeren
13,8 %
17,1 %
Limburg
Beringen
14,9 %
15,5 %
Limburg
Houthalen-Helchteren
13,3 %
14,4 %
Limburg
Bilzen
12,2 %
14,2 %
Limburg
Lommel
13,1 %
14,1 %
Limburg
Maaseik
10,80 %
13,7 %
Limburg
Lanaken
14,4 %
13,4 %
Limburg
Hasselt
9,3 %
11,9 %
Oost-Vlaanderen
Ronse
21,8 %
22,8 %
Oost-Vlaanderen
Gent
22,2 %
21,6 %
Oost-Vlaanderen
Geraardsbergen
18,8 %
21,2 %
Oost-Vlaanderen
Zele
20,7 %
20,8 %
Oost-Vlaanderen
Sint-Niklaas
18,7 %
19,6 %
Oost-Vlaanderen
Wetteren
18,9 %
19,2 %
Oost-Vlaanderen
Temse
15,3 %
16,1 %
Oost-Vlaanderen
Ninove
12,0 %
13,4 %
Oost-Vlaanderen
Lokeren
12,9 %
12,6 %
Oost-Vlaanderen
Beveren
9,2 %
11,0 %
Oost-Vlaanderen
Aalst
10,4 %
9,4 %
Vlaams-Brabant
Leuven
17,7 %
20,2 %
Vlaams-Brabant
Vilvoorde
14,0 %
17,6 %
Vlaams-Brabant
Zaventem
15,1 %
15,1 %
Vlaams-Brabant
Tienen
10,9 %
10,8 %
West-Vlaanderen
Blankenberge
28,4 %
31,4 %
West-Vlaanderen
Oostende
25,9 %
29,6 %
West-Vlaanderen
Menen
21,6 %
20,3 %
West-Vlaanderen
Kortrijk
12,9 %
17,4 %
West-Vlaanderen
Wervik
16,1 %
16,1 %
West-Vlaanderen
Torhout
10,4 %
15,6 %
West-Vlaanderen
Roeselare
13,1 %
14,6 %
West-Vlaanderen
Ieper
9,9 %
10,1 %
Gezien om gevoegd te worden bij het ministerieel besluit tot uitvoering van artikel 57 van het Procedurebesluit van 9 mei 2014, wat betreft de programmatieregels voor de verdeling van subsidies in 2017. Brussel, 31 oktober 2017.
De Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, J. VANDEURZEN