gepubliceerd op 08 augustus 2018
Ministerieel besluit tot uitvoering van artikel 57 van het Procedurebesluit van 9 mei 2014, wat betreft de programmatieregels voor de verdeling van de basissubsidie in 2018
VLAAMSE OVERHEID
Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
19 JUNI 2018. - Ministerieel besluit tot uitvoering van artikel 57 van het Procedurebesluit van 9 mei 2014, wat betreft de programmatieregels voor de verdeling van de basissubsidie in 2018
De Vlaamse Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, Gelet op het
decreet van 20 april 2012Relevante gevonden documenten
type
decreet
prom.
20/04/2012
pub.
15/06/2012
numac
2012035637
bron
vlaamse overheid
Decreet houdende de organisatie van kinderopvang van baby's en peuters
sluiten houdende de organisatie van kinderopvang van baby's en peuters, artikel 12, § 1, tweede lid;
Gelet op het Procedurebesluit van 9 mei 2014, artikel 57, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 oktober 2015Relevante gevonden documenten type besluit van de vlaamse regering prom. 23/10/2015 pub. 27/11/2015 numac 2015036430 bron vlaamse overheid Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van artikel 57 van het Procedurebesluit van 9 mei 2014, wat betreft de programmatieregels voor subsidies sluiten en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 8 september 2017;
Gelet op het ministerieel besluit van 31 oktober 2017Relevante gevonden documenten type ministerieel besluit prom. 31/10/2017 pub. 18/12/2017 numac 2017031744 bron vlaamse overheid Ministerieel besluit tot uitvoering van artikel 57 van het Procedurebesluit van 9 mei 2014, wat betreft de programmatieregels voor de verdeling van subsidies in 2017 sluiten tot uitvoering van artikel 57 van het Procedurebesluit van 9 mei 2014, wat betreft de programmatieregels voor de verdeling van subsidies in 2017;
Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 19 april 2018;
Gelet op advies 63.520/1 van de Raad van State, gegeven op 14 juni 2018, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, Besluit : HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen
Artikel 1.In dit besluit wordt verstaan onder groepsopvang : de groepsopvang, met uitzondering van groepsopvang die georganiseerd wordt door organisatoren die werken met samenwerkende onthaalouders en die daarvoor een subsidie ontvangen conform artikel 59, § 1, van het Subsidiebesluit van 22 november 2013.
Art. 2.In 2018 is er een totaal te verdelen nieuw subsidiebudget voor de basissubsidie van twee miljoen euro.
Art. 3.Het subsidiebudget voor de basissubsidie, vermeld in artikel 2, wordt op de volgende wijze ingezet voor de omschakeling van bestaande kinderopvangplaatsen voor groepsopvang zonder subsidie naar kinderopvangplaatsen voor groepsopvang met een basissubsidie : 1° 1,5 miljoen euro wordt ingezet voor de omschakeling van bestaande kinderopvangplaatsen in een kinderopvanglocatie waar de organisator niet werkt met het systeem inkomenstarief, vermeld in artikel 27 tot en met 34 van het Subsidiebesluit van 22 november 2013;2° 0,5 miljoen euro wordt ingezet voor de omschakeling van bestaande kinderopvangplaatsen in een kinderopvanglocatie waar de organisator wel werkt met het systeem inkomenstarief, vermeld in artikel 27 tot en met 34 van het Subsidiebesluit van 22 november 2013. HOOFDSTUK 2. - Programmatieregels voor de basissubsidie
Art. 4.De aanvraag van een subsidie uit het subsidiebudget, vermeld in artikel 3, is ontvankelijk als ze voldoet aan al de volgende criteria : 1° het aanvraagformulier dat Kind en Gezin ter beschikking stelt op zijn website, wordt ingevuld;2° de aanvraag wordt naar het e-mailadres gestuurd dat vermeld wordt op het aanvraagformulier;3° de aanvraag wordt ingediend voor de omschakeling van bestaande kinderopvangplaatsen groepsopvang. De aanvraag van een subsidie uit het subsidiebudget, vermeld in artikel 3, wordt uitgesloten als aan een of meer van de volgende criteria is voldaan : 1° er zijn ernstige dossiermatige indicaties die erop wijzen dat de vergunningsvoorwaarden of de subsidievoorwaarden niet nageleefd kunnen worden;2° er is een gemotiveerd en gegrond negatief advies van het lokaal bestuur naar aanleiding van een gebrek aan medewerking van de organisator aan het lokaal loket voor kinderopvang van de gemeente, of omdat de aanvraag niet tegemoetkomt aan de lokale behoeften voor de kinderopvang van baby's en peuters;3° er is geen duidelijk en realistisch perspectief op een concrete realisatie van de gevraagde subsidieerbare kinderopvangplaatsen tegen de opgegeven realisatiedatum of tegen 31 december 2020.
Art. 5.Bij de beoordeling van de aanvragen van een subsidie uit het subsidiebudget, vermeld in artikel 3, 1°, geldt de opstartdatum van de kinderopvanglocatie als criterium van gegrondheid. Kind en Gezin rangschikt de aanvragen op basis van de opstartdatum van de kinderopvanglocatie. De aanvraag met de oudste startdatum komt het hoogst in de rangschikking. Kind en Gezin behandelt de aanvragen achtereenvolgens op basis van de rangschikking tot het budget op is.
In het eerste lid wordt verstaan onder opstartdatum : de startdatum van de huidige vergunning van de kinderopvanglocatie of de startdatum van het attest van toezicht voor de kinderopvanglocatie, toegekend op basis van het besluit van de Vlaamse Regering van 13 februari 2009Relevante gevonden documenten type besluit van de vlaamse regering prom. 13/02/2009 pub. 23/04/2009 numac 2009201722 bron vlaamse overheid Besluit van de Vlaamse Regering houdende de regeling van het attest van toezicht voor zelfstandige opvangvoorzieningen sluiten houdende de regeling van het attest van toezicht voor zelfstandige opvangvoorzieningen, als dat attest onmiddellijk aan de huidige vergunning voorafging.
In afwijking van het tweede lid kunnen de volgende data ook als opstartdatum beschouwd worden : 1° de startdatum van de vergunning of van het attest van toezicht waarover een organisator beschikte voor hij de ononderbroken werking verhuisde naar een andere kinderopvanglocatie;2° de startdatum van de vergunning van de organisator die voorafgaand aan een procedure tot wijziging van de rechtsvorm van de organisator als vermeld in artikel 13/2 van het Procedurebesluit van 9 mei 2014, een vergunning voor de kinderopvanglocatie had;3° de startdatum van het attest van toezicht van de organisator die, voorafgaand aan een nieuw attest van toezicht, naar aanleiding van een wijziging van de rechtsvorm van de organisator een attest van toezicht voor de kinderopvanglocatie had;4° de startdatum van de vergunning of van het attest van toezicht van de organisator die, voorafgaand aan een overname door een nieuwe organisator, een vergunning of attest van toezicht voor de kinderopvanglocatie had, op voorwaarde dat minstens een van de personen die bij de eerste organisator instond voor de organisatie van de kinderopvang en die deel uitmaakte van de voorgaande organisator, ook deel uitmaakt van de overnemende organisator;5° de startdatum van het attest van toezicht voor zelfstandige onthaalouder of de vergunning voor gezinsopvang die onmiddellijk voorafging aan de huidige vergunning voor groepsopvang van dezelfde organisator, of aan het attest van toezicht voor zelfstandig kinderdagverblijf dat onmiddellijk aan de huidige vergunning van dezelfde organisator voorafging. Als verschillende aanvragen dezelfde opstartdatum hebben, komt de aanvraag van de organisator die, op de datum van de algemene oproep door Kind en Gezin, in het totaal de minste subsidieerbare kinderopvangplaatsen met een subsidiebelofte of subsidietoekenning voor basissubsidie heeft, hoger in de rangschikking.
Art. 6.Bij de beoordeling van de aanvragen van een subsidie uit het subsidiebudget, vermeld in artikel 3, 2°, gelden de volgende criteria van voorrang : 1° de hoogste voorrang gaat naar aanvragen van organisatoren die voor alle subsidieerbare kinderopvangplaatsen met subsidie inkomenstarief in de subsidiegroep betaald worden conform artikel 59, § 2, van het Subsidiebesluit van 22 november 2013;2° de tweede voorrang gaat naar aanvragen van organisatoren die in de subsidiegroep voor een deel van de subsidieerbare kinderopvangplaatsen met subsidie inkomenstarief betaald worden conform artikel 59, § 2, van het Subsidiebesluit van 22 november 2013 en voor een deel van de subsidieerbare kinderopvangplaatsen met subsidie inkomenstarief betaald worden conform artikel 18 van het Subsidiebesluit van 22 november 2013.Binnen deze voorrangsgroep worden de aanvragen gerangschikt volgens het aantal subsidieerbare kinderopvangplaatsen waarvoor de organisator betaald wordt conform artikel 18 van het Subsidiebesluit van 22 november 2013. De aanvraag met het minste van die plaatsen komt bovenaan in de rangschikking; 3° de laagste voorrang gaat naar aanvragen van organisatoren die voor alle subsidieerbare kinderopvangplaatsen met subsidie inkomenstarief in de subsidiegroep betaald worden conform artikel 18 van het Subsidiebesluit van 22 november 2013.
Art. 7.Bij de beoordeling van de aanvragen van een subsidie uit het subsidiebudget, vermeld in artikel 3, 2°, geldt als criterium van gegrondheid de opstartdatum van de kinderopvangplaatsen waarvoor de basissubsidie wordt gevraagd. Kind en Gezin rangschikt de aanvragen per voorrangsgroep op basis van de opstartdatum van de kinderopvangplaatsen. De aanvraag met de oudste startdatum komt het hoogst in de rangschikking. Kind en Gezin behandelt de aanvragen achtereenvolgens in de verschillende voorrangsgroepen op basis van de rangschikking tot het budget op is.
De opstartdatum van die kinderopvangplaatsen blijkt uit de datum van de vergunning of de datum van het attest van toezicht, toegekend op basis van het besluit van de Vlaamse Regering van 13 februari 2009Relevante gevonden documenten type besluit van de vlaamse regering prom. 13/02/2009 pub. 23/04/2009 numac 2009201722 bron vlaamse overheid Besluit van de Vlaamse Regering houdende de regeling van het attest van toezicht voor zelfstandige opvangvoorzieningen sluiten houdende de regeling van het attest van toezicht voor zelfstandige opvangvoorzieningen, als dat attest onmiddellijk aan de huidige vergunning voorafging, voor die kinderopvangplaatsen.
In afwijking van het tweede lid kunnen de volgende data ook als opstartdatum beschouwd worden : 1° de startdatum van de vergunning of van het attest van toezicht voor de gevraagde kinderopvangplaatsen waarover een organisator beschikte voor hij de ononderbroken werking verhuisde naar een andere kinderopvanglocatie;2° de startdatum van de vergunning voor de gevraagde kinderopvangplaatsen van de organisator die voorafgaand aan een procedure tot wijziging van de rechtsvorm van de organisator als vermeld in artikel 13/2 van het Procedurebesluit van 9 mei 2014, een vergunning voor die kinderopvangplaatsen had;3° de startdatum van het attest van toezicht van de organisator die, voorafgaand aan een nieuw attest van toezicht, naar aanleiding van een wijziging van de rechtsvorm van de organisator een attest van toezicht voor de kinderopvangplaatsen had;4° de startdatum van de vergunning of van het attest van toezicht van de organisator die, voorafgaand aan een overname door een nieuwe organisator, een vergunning of attest van toezicht voor de kinderopvangplaatsen had, op voorwaarde dat minstens een van de personen die bij de eerste organisator instond voor de organisatie van de kinderopvang en die deel uitmaakte van de voorgaande organisator, ook deel uitmaakt van de overnemende organisator;5° de startdatum van het attest van toezicht voor zelfstandige onthaalouder of de vergunning voor gezinsopvang voor de kinderopvangplaatsen die onmiddellijk voorafging aan de huidige vergunning voor groepsopvang van dezelfde organisator, of aan het attest van toezicht voor zelfstandig kinderdagverblijf dat onmiddellijk aan de huidige vergunning van dezelfde organisator voorafging. Als verschillende aanvragen dezelfde opstartdatum hebben, komt de aanvraag van de organisator die, op de datum van de algemene oproep door Kind en Gezin, in het totaal de minste subsidieerbare kinderopvangplaatsen met inkomenstarief met een subsidiebelofte of subsidietoekenning heeft, hoger in de rangschikking.
Art. 8.Als er na de behandeling van de aanvragen van een subsidie uit het subsidiebudget, vermeld in artikel 3, 1°, nog budget over is, wordt dat resterende budget overgeheveld naar het subsidiebudget, vermeld in artikel 3, 2°, en omgekeerd. HOOFDSTUK 3. - Slotbepalingen
Art. 9.Het ministerieel besluit van 31 oktober 2017Relevante gevonden documenten type ministerieel besluit prom. 31/10/2017 pub. 18/12/2017 numac 2017031744 bron vlaamse overheid Ministerieel besluit tot uitvoering van artikel 57 van het Procedurebesluit van 9 mei 2014, wat betreft de programmatieregels voor de verdeling van subsidies in 2017 sluiten tot uitvoering van artikel 57 van het Procedurebesluit van 9 mei 2014, wat betreft de programmatieregels voor de verdeling van subsidies in 2017 wordt opgeheven.
Art. 10.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 29 maart 2018.
Brussel, 19 juni 2018.
De Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, J. VANDEURZEN