gepubliceerd op 18 november 1999
Ministerieel besluit tot goedkeuring van het huishoudelijk reglement van de Opvolgingscommissie voor de externe diensten voor preventie en bescherming op het werk
28 OKTOBER 1999. - Ministerieel besluit tot goedkeuring van het huishoudelijk reglement van de Opvolgingscommissie voor de externe diensten voor preventie en bescherming op het werk
De Minister van Werkgelegenheid, Gelet op de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk, inzonderheid op artikel 40;
Gelet op het koninklijk besluit van 27 maart 1998 betreffende de externe diensten voor preventie en bescherming op het werk, inzonderheid op de artikelen 44 tot 46.
Overwegende dat de Opvolgingscommissie voor de externe diensten voor preventie en bescherming op het werk haar huishoudelijk reglement heeft goedgekeurd op 4 oktober 1999;
Besluit : Enig artikel. Het huishoudelijk reglement van de Opvolgingscommissie voor de externe diensten voor preventie en bescherming op het werk, bedoeld in de artikelen 44 tot 46 van het koninklijk besluit van 27 maart 1998 betreffende de externe diensten voor preventie en bescherming op het werk, gevoegd in bijlage bij dit besluit, wordt goedgekeurd.
Brussel, 28 oktober 1999.
Mevr. L. ONKELINX
Bijlage Huishoudelijk reglement van de Opvolgingscommissie voor de externe diensten voor preventie en bescherming op het werk HOOFDSTUK I. - Definities
Artikel 1.Voor de toepassing van dit reglement wordt verstaan onder : 1° het koninklijk besluit van 27 maart 1998 : het koninklijk besluit van 27 maart 1998 betreffende de externe diensten voor preventie en bescherming op het werk;2° de Commissie : de Opvolgingscommissie voor de externe diensten voor preventie en bescherming op het werk;3° het onderzoeksteam : het onderzoeksteam bedoeld in artikel 40 van het koninklijk besluit van 27 maart 1998;4° de leden : de personen bedoeld in artikel 45 van voornoemd koninklijk besluit van 27 maart 1998. HOOFDSTUK II. - Zetel van de Commissie
Art. 2.De zetel van de Commissie is gevestigd in het Federaal Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid te Brussel.
Het secretariaat van de Commissie is gevestigd in de lokalen van de Administratie van de arbeidshygiëne en -geneeskunde. HOOFDSTUK III. - Voorzitterschap en secretariaat
Art. 3.De vergaderingen van de Commissie worden voorbereid door de voorzitter, de ondervoorzitter, de secretaris en de adjunct-secretaris.
Zij beslissen over de ontvankelijkheid van de erkenningsaanvragen, van de verlengingen van de erkenning en van de betwistingen die aan de Commissie worden gericht en informeren de Commissie.
Zij zorgen er voor dat de dossiers die aan de Administratie gericht zijn, maar die tot de bevoegdheid van de Commissie horen, aan de Commissie worden voorgelegd.
De voorzitter roept de leden en, in voorkomend geval, de betrokken partijen of hun vertegenwoordigers op, leidt de debatten, zorgt voor de goede werking van de Commissie en vertegenwoordigt haar bij de overheid.
In geval van verhindering wordt de voorzitter vervangen door de ondervoorzitter.
In geval van gelijktijdige verhindering van de voorzitter en de ondervoorzitter wordt het voorzitterschap van de vergadering waargenomen door een ambtenaar van minimum rang 13 en gemandateerd door de voorzitter.
De secretaris neemt deel aan de vergaderingen, stelt de notulen op, houdt de minuut bij van de adviezen en beslissingen van de Commissie, verstrekt de uitgifte ervan en verzekert de bewaring van het archief.
De adjunct-secretaris staat de secretaris bij in de uitoefening van zijn opdrachten en vervangt hem bij verhindering. HOOFDSTUK IV. - Werkingsregels
Art. 4.De Commissie vergadert op uitnodiging van haar voorzitter of op aanvraag van ten minste twee effectieve stemgerechtigde leden.
Art. 5.De uitnodiging wordt ten minste 15 kalenderdagen voor de vergadering aan de leden gestuurd.
De uitnodiging geeft de plaats, de datum en het uur van de vergadering alsook de agenda aan.
De dossiers met betrekking tot materies die voorkomen op de agenda worden gevoegd bij de uitnodiging of worden aan de leden, per uitzondering en wegens hoogdringendheid, ten gepasten tijde overgemaakt.
Art. 6.De Commissie beslist slechts rechtsgeldig indien ten minste de helft van de stemgerechtigde leden die de werkgevers vertegenwoordigen en de helft van de stemgerechtigde leden die de werknemers vertegenwoordigen aanwezig zijn.
Na een tweede oproeping beraadslaagt en beslist de Commissie evenwel geldig welke ook het aantal aanwezige leden is.
Art. 7.Ieder werkend lid dat verhinderd is een vergadering bij te wonen duidt zelf een vervanger aan onder de plaatsvervangende leden.
De voorzitter wordt hiervan op de hoogte gebracht.
Een plaatsvervangend lid mag niet meer dan één werkend lid vervangen.
Het plaatsvervangend lid dat deelneemt aan de werkzaamheden van de Commissie is niet stemgerechtigd, behalve indien hij een werkend lid vervangt dat verhinderd is.
Art. 8.De Commissie beslist bij eenvoudige meerderheid van stemmen van de aanwezige stemgerechtigde leden.
In geval van staking van stemmen betreffende een aanvraag tot erkenning of een verlenging van een erkenning, wordt het dossier uitgesteld tot een volgende vergadering.
De voorzitter informeert de betrokken dienst, geeft kennis aan de betrokken dienst van de problemen en van de wijze waarop hieraan kan verholpen worden.
In geval van staking van stemmen bij een volgende vergadering wordt het verdeeld advies overgemaakt aan de minister.
Art. 9.De leden van de Commissie verbinden zich ertoe de inlichtingen waarvan zij door de uitoefening van hun functie kennis hebben gekregen, niet openbaar te maken.
Art. 10.De notulen van de vergadering vermelden de feiten en de elementen waarop de Commissie zich heeft gesteund om haar advies of beslissing te nemen, de standpunten van de leden en, in voorkomend geval, van de andere betrokken partijen, evenals het gemotiveerd advies of de gemotiveerde beslissing van de Commissie.
Art. 11.De notulen worden gezonden aan de leden en worden ter goedkeuring voorgelegd op een volgende vergadering. HOOFDSTUK V. - Bijzondere regels in het kader van de procedures voor erkenning en voor de verlenging van de erkenning Afdeling 1. - Erkenningsaanvragen
Art. 12.De voorzitter laat de aanvragen tot erkenning onderzoeken op hun onvolledigheid.
Hij laat de volledige aanvragen onderzoeken op hun inhoud volgens artikel 37 van het koninklijk besluit van 27 maart 1998.
Hij stuurt het verslag van dit onderzoek en de aanvraag tot erkenning samen met een inventaris van de documenten die door de aanvrager werden ingediend.
De leden ontvangen op hun verzoek een afschrift van elk document dat het dossier uitmaakt.
Art. 13.Tijdens de vergadering : 1° wordt het dossier voorgesteld door de ambtenaar belast met het toezicht en die de verslaggever is;2° het volledig dossier wordt ter beschikking gehouden van de leden.
Art. 14.Indien het advies van de Commissie ongunstig is en de aanvrager de bepalingen van artikel 39 van het koninklijk besluit van 27 maart 1998 toepast : 1° maakt de voorzitter de bezwaren van de aanvrager over aan de leden;2° roept hij de Commissie, binnen de 15 kalenderdagen, bijeen opdat deze : a) de aanvrager hoort, eventueel vergezeld van zijn raadgever;b) beslist over de opportuniteit om een bijkomend onderzoek te laten uitvoeren door de ambtenaar belast met het toezicht. Indien de Commissie geen bijkomend onderzoek laat uitvoeren geeft zij een definitief advies. Indien zij beslist het onderzoek te laten uitvoeren vergadert zij binnen de dertig kalenderdagen die volgen en geeft zij een definitief advies. Afdeling 2. - Aanvragen tot verlenging van de erkenning
Art. 15.De voorzitter laat de aanvragen tot verlenging van de erkenning onderzoeken op hun volledigheid.
Hij laat de volledige aanvragen onderzoeken op hun inhoud volgens artikel 37 van het koninklijk besluit van 27 maart 1998.
Hij stuurt het verslag van dit onderzoek en de aanvraag tot erkenning samen met een inventaris van de documenten die door de aanvrager werden ingediend aan de leden.
Art. 16.De voorzitter roept de Commissie bijeen opdat deze drie leden van het onderzoeksteam aanduidt.
Art. 17.Tijdens een volgende vergadering : 1° wordt het dossier voorgesteld door de ambtenaar belast met het toezicht en die de verslaggever is;2° het volledig dossier wordt ter beschikking gehouden van de leden.
Art. 18.Indien het advies van de Commissie ongunstig is en de aanvrager de bepalingen van artikel 39 van het koninklijk besluit van 27 maart 1998 toepast, beroept de voorzitter zich op de bepalingen van artikel 14. HOOFDSTUK VI. - Bijzondere regels met betrekking tot het onderzoek van betwistingen
Art. 19.De partij die de zaak bij de Commissie aanhangig maakt, dient een dossier in met alle stukken betreffende de betwisting en bezorgt al de bijkomende documenten of inlichtingen die de voorzitter vraagt.
Art. 20.Het dossier dat aan de leden wordt overgemaakt omvat : 1° de vraag dat de Commissie wordt gevat;2° de documenten die het dossier uitmaken;3° het onderzoeksverslag van de ambtenaar belast met het onderzoek van de betwisting, en die de verslaggever is.
Art. 21.Het dossier wordt voorgesteld door de ambtenaar die belast is met het onderzoek van de betwisting en de verslaggever is.
Art. 22.De partijen die betrokken zijn bij de betwisting worden gehoord door de Commissie. De partij die de zaak aanhangig heeft gemaakt bij de Commissie wordt het eerst gehoord.
De partijen mogen zich laten bijstaan door een raadsman. HOOFDSTUK VII. - Bijzondere regels betreffende de andere opdrachten van de Commissie
Art. 23.De Commissie kan in haar schoot specifieke werkgroepen oprichten die belast zijn met het voorbereiden van de adviesformuleringen en voorstellen van de Commissie over de erkenningsvoorwaarden, met name de principes van beheer van de integrale kwaliteit, en met het onderzoek van de jaar- en financiële verslagen die door de externe diensten worden opgesteld. HOOFDSTUK VIII. - Bijzondere bepalingen met betrekking tot de herziening van het reglement
Art. 24.De Commissie kan wijzigingen aanbrengen bij unanimiteit.
Art. 25.Het reglement is van toepassing tot 31 december 1999.
Gezien om te worden gevoegd bij het ministerieel besluit van 28 oktober 1999.
Mevr. L. ONKELINX