Etaamb.openjustice.be
Ministerieel Besluit van 24 juli 1998
gepubliceerd op 29 augustus 1998

Ministerieel besluit in toepassing, betreffende de sociale werkplaatsen en de « entreprises d'insertion » van de privé- sector, van artikel 3, § 8 van het koninklijk besluit van 5 februari 1997 houdende maatregelen met het oog op de bevordering van de tewerkstelling in de non-profit sector

bron
ministerie van tewerkstelling en arbeid en ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu
numac
1998012683
pub.
29/08/1998
prom.
24/07/1998
ELI
eli/besluit/1998/07/24/1998012683/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

24 JULI 1998. - Ministerieel besluit in toepassing, betreffende de sociale werkplaatsen en de « entreprises d'insertion » van de privé- sector, van artikel 3, § 8 van het koninklijk besluit van 5 februari 1997 houdende maatregelen met het oog op de bevordering van de tewerkstelling in de non-profit sector (1)


De Minister van Tewerkstelling en Arbeid, De Minister van Sociale Zaken, Gelet op de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, inzonderheid op artikel 35, § 5, tweede en derde lid, vervangen door de wet van 26 juli 1996 en gewijzigd door de wet van 6 december 1996 en de wet van 13 februari 1998;

Gelet op het koninklijk besluit van 5 februari 1997 houdende maatregelen met het oog op de bevordering van de tewerkstelling in de non-profit sector, gewijzigd door het koninklijk besluit van 16 april 1998, inzonderheid op artikel 3, § 8, tweede en vierde lid;

Gelet op het akkoord van 3 juli 1998 van de Minister van Leefmilieu en Tewerkstelling van de Vlaamse Regering;

Gelet op het akkoord van 23 juli 1998 van de Minister van Begroting en Financiën, Tewerkstelling en Opleiding, belast met de Vestigingen van het Waalse Gewest van de Waalse Regering;

Gelet op het akkoord van 16 juli 1998 van de Minister-Voorzitter van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Plaatselijke besturen, Werkgelegenheid, Huisvesting en Monumenten en Landschappen;

Gelet op het akkoord van 16 juli 1998 van de Minister van Economie, Financiën, Begroting, Energie en Externe betrekkingen van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering;

Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, gewijzigd bij de wet van 4 juli 1989;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid;

Overwegende dat, in de privé sector van de sociale werkplaatsen en de « entreprises d'insertion », het niet mogelijk was vóór de vervaldag van 1 juni 1998, een collectieve arbeidsovereenkomst of een gemengd privé/openbaar protocolakkoord te sluiten, dat de maatregel onmiddellijk operationeel moet zijn en dat de betrokken werkgevers onverwijld de uitvoeringsmodaliteiten dienen te kennen;

Overwegende dat de betrokken sector ressorteert onder de bevoegdheid van de Minister van Tewerkstelling en Arbeid, Besluiten :

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° sociale maribel : de maatregel ter bevordering van de tewerkstelling in de non-profit sector bedoeld in het koninklijk besluit van 5 februari 1997 houdende maatregelen met het oog op de bevordering van de tewerkstelling in de non-profit sector;2° werkgevers : a) de sociale werkplaatsen bedoeld in artikel 6bis van de besluit van de Vlaamse regering van 27 oktober 1993 tot veralgemening van het stelsel van gesubsidieerde contractuelen;b) de « entreprises d'insertion », georganiseerd als vereniging zonder winstoogmerk, bedoeld in artikel 1, 2° en 3° van het ministerieel besluit van 25 februari 1998 tot erkenning van de inschakelingsbedrijven voor het jaar 1998;3° vrijwillige groepering van werkgevers : de groepering op vrijwillige basis van twee of meer werkgevers;4° werknemers : de arbeiders en de bedienden tewerkgesteld in een instelling bedoeld in 2°; 5° sectoraal fonds : de V.Z.W. « Sociaal Maribel Fonds voor de « entreprises d'insertion » die een vorm van V.Z.W. hebben en de sociale werkplaatsen van de privé sector » op te richten volgens de modaliteiten bepaald door de meeste repesentatieve werknemersorganisaties van de sector bedoeld in 2° en door « Verbond Sociale Ondernemingen » et « Réseau Entreprises Sociales », met akkoord van de Minister van Tewerkstelling en Arbeid en de Minister van Sociale Zaken; dit fonds wordt onder de vorm van vereniging zonder winstoogmerk opgericht, met afwijking van artikel 1, § 1, derde streepje van het Ministerieel besluit van 20 mei 1998 bepalend de modaliteiten bedoeld in artikel 2, tweede lid van het koninklijk besluit van 5 februari 1997 houdende maatregelen met het oog op de bevordering van de tewerkstelling in de non-profit sector.

Alle andere bepalingen van het voormelde ministerieel besluit zijn toepasselijk op het sectoraal fonds.

Art. 2.Iedere werknemer die minstens halftijds wordt tewerkgesteld in de instellingen bedoeld in artikel 1, 2° geeft recht op een forfaitaire vermindering bedoeld in het koninklijk besluit van 5 februari 1997 tot bepaling van het kwartaalbedrag van de forfaitaire werkgeversbijdragevermindering in de non-profit sector.

Art. 3.§ 1. Vanaf het derde kwartaal 1998 wordt ieder kwartaal door de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid aan het sectoraal fonds de opbrengst van de bijdrageverminderingen bedoeld in artikel 2 van alle wergevers bedoeld in artikel 1, 2° toegewezen en gestort. § 2. Het sectoraal fonds is belast met het ontvangen van de som van de bijdrageverminderingen vermeld in § 1 op een speciaal hiervoor geopende rekening en met het toekennen ervan, overeenkomstig met de bepalingen van artikel 5, § 1, aan de wergevers en vrijwillige groeperingen van werkgevers bedoeld in artikel 5 die zich ertoe verbinden om een extra inspanning te leveren voor de tewerkstelling volgens de modaliteiten voorzien in dit besluit.

Art. 4.De netto-aangroei van het aantal werknemers en de toename van het arbeidsvolume worden berekend overeenkomstig de bepalingen van artikel 4 van het koninklijk besluit van 5 februari 1997 houdende maatregelen met het oog op de bevordering van de tewerkstelling in de non-profit sector.

Art. 5.§ 1. De werkgevers bedoeld in artikel 1, 2° en de vrijwillige groeperingen van werkgevers bedoeld in artikel 1, 3° die het voornemen hebben om een bijkomende inspanning te realiseren voor tewerkstelling in uitvoering van dit besluit, dienen een kandidatuurstelling in te dienen, door middel van een bij de post aangetekende brief gericht aan het sectoraal fonds, ten laatste op 5 september 1998. De kandidatuurstelling is conform met het model als bijlage aan dit besluit gevoegd. Een werkgever mag niet tegelijkertijd een kandidatuurstelling indienen als enige werkgever en als lid van een vrijwilige groepering van werkgever.

Binnen de 25 dagen die volgen de voormelde datum, na controle en onderzoek van de kandidatuur-stellingen die hem werden overgemaakt, legt het sectoraal fonds een gemotiveerd voorstel van verdeling van bijkomende jobs ter goedkeuring voor aan de Minister van Tewerkstelling en Arbeid en de Minister van Sociale Zaken. Dit voorstel opgesteld per gewest onder de vorm van een tabel met 7 kolommen bevat : - de inventaris van de werkgevers die een kandidatuurstelling hebben ingediend; - voor elke bovenvermelde werkgever, het aantal betrekkingen waarop hij aanspraak zou kunnen maken krachtens de bepalingen van de sociale maribel; - voor iedere werkgever, het aantal gevraagde betrekkingen; - voor iedere werkgever, het aantal voorgestelde toe te kennen betrekkingen; - voor iedere betrekking, de functie, het arbeidsregime en het basisbarema.

Het aantal toegekende betrekkingen mag niet minder zijn dan 95 % van het aantal betrekkingen waarop de werkgever aanspraak zou kunnen maken krachtens de bepalingen van de sociale maribel indien deze werkgever hen heeft gevraagd.

De Minister van Tewerkstelling en Arbeid en de Minister van Sociale Zaken leggen het voorstel bedoeld in het tweede lid voor advies voor aan de bevoegde regionale Ministers. Dit advies moet uitgebracht worden binnen een termijn van 21 dagen. Bij ontstentenis van advies uitgebracht binnen de gestelde termijn wordt het geacht gunstig te zijn.

De Minister van Tewerkstelling en Arbeid en de Minister van Sociale Zaken betekenen schriftelijk hun goedkeuring of hun niet-goedkeuring aan het sectoraal fonds binnen de 30 dagen na de ontvangst van het voormelde voorstel. Bij ontstentenis van de betekening binnen de gestelde termijn wordt het voorstel geacht goedgekeurd te zijn.

Het sectoraal fonds is belast met het betekenen van de goedkeuring of de niet-goedkeuring aan de werkgevers. § 2. Vanaf 1 november 1998 kan de Minister van Tewerkstelling en Arbeid het indienen en het onderzoeken van nieuwe kandidatuurstellingen toelaten door het wijzigen van de datum bepaald in § 1, eerste lid. § 3. De nieuwe aanwervingen en de toename van het arbeidsvolume worden gerealiseerd vanaf de eerste dag van de maand dat volgt op de datum bedoeld in § 1, laatste lid. De betrokken werkgevers moeten voor het einde van de derde maand volgend op bovenvermelde datum overgaan tot 100 % van de voorziene aanwervingen. § 4. De tussenkomst van het Fonds ten voordele van iedere werkgever en vrijwillige groepering van werkgevers bedoeld in § 3, stemt overeen met het bruto-barema van de betrokken wernemer, verhoogd met de patronale sociale zekerheidsbijdrage en na aftrek van de bedragen die aan de werkgever effectief worden toegekend in hoofde van deze werknemer door de subsidiërende overheid. Deze tussenkomst is geplafonneerd op gemiddelde van maximum 300 000 frank per kwartaal en per equivalent van een nieuwe voltijds aangenomen werknemer; die daarenboven beperkt is tot effectieve of daarmee gelijkgestelde bezoldigde prestaties. Dit wordt gestort in de maand van ontvangst van de trimestriële prestatie staten en voor de eerste maal na voorlegging van de copies van de arbeidsovereenkomsten van de nieuw aangeworven werknemers.

Art. 6.Het percentage nieuw deeltijdse werknemers aangeworven krachtens artikel 5, § 1 mag niet minder zijn dan 25 % van het totale aantal extra aanwervingen berekend door het sectoraal fonds.

Art. 7.Een werkgever of een vrijwillige groepering van werkgevers mag afzien van zijn verbintenis om in uitvoering van dit besluit een bijkomende inspanning inzake tewerkstelling te realiseren, bij middel van een bij de Post aangetekende brief, gericht aan het Fonds. Deze opzegging neemt een aanvang op de eerste dag van het kwartaal volgend op de verzending van de aangetekende brief; deze heeft met name de schorsing van de tussenkomst bedoeld in artikel 5, § 4 tot gevolg.

Art. 8.Voor eind februari en voor 30 september, maken de werkgevers en de vrijwilige groeperingen van werkgevers bedoeld in artikel 5, § 3 aan het sectoraal fonds een rapport voor het verstreken semester over, volgens model opgemaakt door het sectoraal fonds. Dit rapport bevat per kwartaal de volgende inlichtingen : - de totale tewerkstelling uitgedrukt in het aantal tewerkgestelde werknemers en in arbeidsvolume voor het referte kwartaal en voor het betrokken kwartaal; - de namen, kwalificaties, functies en het arbeidsregime van elke nieuwe aangeworven werknemer in het kader van dit besluit evenals een kopie van de arbeidsovereenkomst en in voorkomend geval de datum van uitdiensttreding en de naam van de vervangende werknemer.

Art. 9.Voor 30 april en voor 30 november, maakt het Fonds een rapport betreffende de uitvoering van dit besluit, voor het verstreken semester, over aan de Ministers bedoeld in artikel 5, § 1, vierde lid.

Dit rapport bevat per kwartaal, globaal, per werkgever en per vrijwillige groepering van werkgevers, ten minste de volgende gegevens : - de totale tewerkstelling uitgedrukt in het aantal tewerkgestelde werknemers en in arbeidsvolume voor het referte kwartaal en het betrokken kwartaal; - de opbrengst van de bijdrageverminderingen bedoeld in artikel 2, zijn aanwending en het eventueel saldo; - het aantal werknemers dat in toepassing van dit besluit werd aangeworven; - statistieken met betrekking tot de kwalificaties, functies en het arbeidsregime van de werknemers aangeworven in toepassing van dit besluit.

Art. 10.§ 1. Wanneer het sectoraal fonds of een werkgever of een vrijwilige groepering van wergevers de voorwaarden bedoeld in de artikelen 4 tot 9 niet naleeft kan, na evaluatie : - de goedkeuring bedoeld in artikel 5, § 1, vijfde lid door de bevoegde Ministers worden ingetrokken; - door de Minister van Tewerkstelling en Arbeid de patronale bijdrageverminderingen die ten onrechte toegekend of toegewezen werden, of die niet gebruikt werden, gerecupereerd worden, krachtens artikel 3, § 7 van het voormelde koninklijk besluit, bij het sectoraal fonds of bij de bedoelde wergevers en gestort worden aan het daartoe opgerichte non-profit tewerkstellingsfonds. § 2. Wanneer het sectoraal fonds het geheel van de opbrengst van de bijdrageverminderingen bedoeld in artikel 2 niet gebruikt, met inbegrip van de renten, wordt het saldo overgedragen naar het volgende kwartaal. Wanneer het gecumuleerd saldo de door de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid aan het sectoraal fonds gestorte laatste opbrengst van de bijdrageverminderingen overtreft, zal het verschil gestort worden door het sectoraal fonds aan het daartoe opgerichte non-profit tewerkstellingsfonds.

Art. 11.Om te voldoen aan de opdrachten die door dit besluit aan het sectoraal fonds zijn toevertrouwd en in afwijking van de bepalingen van dit besluit wordt het sectoraal fonds toegelaten een halftijdse werknemer aan te werven. Hiervoor ontvangt het sectoraal fonds de tussenkomst bedoeld in artikel 5, § 4. Bovendien kan het sectoraal fonds, op grond van voormelde tussenkomst, de terugbetaling bekomen van administratiekosten geplafonneerd tot 90 000 frank per kwartaal.

Art. 12.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 juli 1998.

Brussel, 24 juli 1998.

De Minister van Tewerkstelling en Arbeid, Mevr. M. SMET De Minister van Sociale Zaken, Mevr. M. DE GALAN _______ Nota (1) Verwijzingen naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 29 juni 1981, Belgisch Staatsblad van 2 juli 1981. Wet van 26 juli 1996, Belgisch Staatsblad van 1 augustus 1996.

Wet van 6 december 1996, Belgisch Staatsblad van 24 december 1996.

Wet van 13 februari 1998, Belgisch Staatsblad van 19 februari 1998.

Koninklijk besluit van 5 februari 1997, Belgisch Staatsblad van 27 februari 1997.

Koninklijk besluit van 16 april 1998, Belgisch Staatsblad van 24 april 1998.

Ministerieel besluit van 20 mei 1998, Belgisch Staatsblad van 10 juni 1998.

^