gepubliceerd op 10 juni 1998
Ministerieel besluit bepalend de modaliteiten bedoeld in artikel 2, tweede lid van het koninklijk besluit van 5 februari 1997 houdende maatregelen met het oog op de bevordering van de tewerkstelling in de non-profit sector
20 MEI 1998. - Ministerieel besluit bepalend de modaliteiten bedoeld in artikel 2, tweede lid van het koninklijk besluit van 5 februari 1997 houdende maatregelen met het oog op de bevordering van de tewerkstelling in de non-profit sector (1)
De Minister van Tewerkstelling en Arbeid, De Minister van Sociale Zaken, De Minister van Volksgezondheid, Gelet op de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, inzonderheid op artikel 35, § 5, tweede en derde lid, vervangen door de wet van 26 juli 1996 en gewijzigd door de wet van 6 december 1996 en de wet van 13 februari 1998;
Gelet op de wet van 7 januari 1958 betreffende de fondsen voor bestaanszekerheid;
Gelet op het koninklijk besluit van 5 februari 1997 houdende maatregelen met het oog op de bevordering van de tewerkstelling in de non-profit sector gewijzigd door het koninklijk besluit van 16 april 1998, inzonderheid op artikel 2, vierde lid;
Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, gewijzigd bij de wetten van 4 juli 1989 en van 4 augustus 1996;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid;
Overwegende dat de Regering onlangs beslist heeft op korte termijn de mogelijkheden tot werkgelegenheidscreatie in de non-profit sector te versterken, dat de onderhandelingen in de publieke sector en de paritaire comité's van de private sector onmiddellijk dienen aangevat, en dat de betrokken instanties onverwijld in kennis moeten gesteld worden van de modaliteiten bedoeld in artikel 2, tweede lid van het koninklijk besluit van 5 februari 1997 houdende maatregelen met het oog op de bevordering van de tewerkstelling in de non-profit sector, Besluiten :
Artikel 1.§ 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : - sociale maribel : de maatregel ter bevordering van de tewerkstelling in de non-profit sector bedoeld in het koninklijk besluit van 5 februari 1997 houdende maatregelen met het oog op de bevordering van de tewerkstelling in de non-profit sector; - werkgever : de werkgever of groep van werkgevers die behoren tot de non-profit privé-sector bedoeld in artikel 1 van het voormelde koninklijk besluit; - sectoraal fonds : een fonds voor bestaanszekerheid, in de zin van de wet van 7 januari 1958 betreffende de fondsen voor bestaanszekerheid, die uitsluitend het beheer van de sociale maribel tot doel heeft indien dit fonds voorzien is in de collectieve arbeidsovereenkomst voorzien in artikel 3, § 1, 1° van voormeld koninklijk besluit of in het akkoord bedoeld in artikel 3, § 8 van hetzelfde koninklijk besluit voor de betrokken sector. § 2. In afwijking van § 1, derde streepje, kan in de sector van de erkende rusthuizen en van de rust- en verzorgingstehuizen van de privésector het sectorieel fonds opgericht zijn, tot 31 december 1998, onder de vorm van een vereniging zonder winstoogmerk. Voor die datum zal de vereniging zonder winstoogmerk genaamd « sociale maribel fonds voor de erkende rusthuizen en de rust- en verzorgingstehuizen van de privé-sector » overgaan tot zijn ontbinding met overdracht van zijn goederen en contractuele verplichtingen in het kader van de sociale maribel, naar het sectoraal fonds dat zal opgericht worden overeenkomstig § 1 voor het beheer van de sociale maribel in de betrokken sector.
Art. 2.Het sectoraal fonds sluit een beheersovereenkomst met de Minister van Tewerkstelling en Arbeid en de Minister van Sociale Zaken. Deze overeenkomst heeft betrekking meer bepaald op de modaliteiten van toezicht van de bedragen ter beschikking gesteld van het sectoraal fonds en op hun aanwending.
Art. 3.Het sectoraal fonds is belast met het ontvangen van de som van de bijdrageverminderingen bedoeld in artikel 2 van het voormelde koninklijk besluit op een speciaal hiervoor geopende rekening en met het toekennen ervan aan de werkgevers bedoeld in artikel 4 die zich ertoe verbinden om een extra inspanning te leveren voor de tewerkstelling volgens de modaliteiten voorzien in het voormeld koninklijk besluit.
Art. 4.§ 1. De werkgevers die het voornemen hebben om een bijkomende inspanning te realiseren voor tewerkstelling, in uitvoering van een collectieve arbeidsovereenkomst voorzien in artikel 3, § 1, 1° van voormeld koninklijk besluit of in het akkoord bedoeld in artikel 3, § 8, vierde lid van hetzelfde koninklijk besluit, dienen een kandidatuurstelling in te dienen, door middel van een bij de post aangetekende brief gericht aan het sectoraal fonds. Een werkgever mag niet tegelijkertijd een kandidatuurstelling indienen als werkgever zelf en als lid van een groepering van werkgevers. § 2. De bepalingen van deze paragraaf zijn van toepassing op de sectoren waarin de federale overheid een bevoegdheid heeft.
Na controle en onderzoek van de kandidatuur-stellingen die hem werden overgemaakt, legt het sectoraal fonds een gemotiveerd voorstel van verdeling van bijkomende jobs ter goedkeuring voor aan de Minister van Tewerkstelling en Arbeid en de Minister van Sociale Zaken. Dit voorstel opgesteld onder de vorm van een tabel met 7 kolommen bevat : - de inventaris van de werkgevers die een kandidatuurstelling hebben ingediend; - voor elke bovenvermelde werkgever, het aantal betrekkingen waarop hij aanspraak zou kunnen maken krachtens de bepalingen van de sociale maribel; - voor iedere werkgever, het aantal gevraagde betrekkingen; - voor iedere werkgever, het aantal voorgestelde toe te kennen betrekkingen; - voor iedere betrekking, de functie, het arbeidsregime en het basisbarema.
De Minister van Tewerkstelling en Arbeid en de Minister van Sociale Zaken betekenen schriftelijk hun goedkeuring of de niet-goedkeuring aan het sectoraal fonds binnen de 30 dagen na de ontvangst van het voormelde voorstel. Bij ontstentenis van de betekening binnen de gestelde termijn wordt het voorstel geacht goedgekeurd te zijn.
Het sectoraal fonds is belast met het betekenen van de goedkeuring of de niet-goedkeuring aan de werkgevers. § 3. De bepalingen van deze § zijn van toepassing op de sectoren waarin de federale overheid geen bevoegdheid heeft.
Na controle en onderzoek van de kandidatuurstellingen die hem werden overgemaakt, legt het sectoraal fonds een gemotiveerd voorstel van verdeling van bijkomende jobs ter goedkeuring voor aan de Minister van Tewerkstelling en Arbeid en de Minister van Sociale Zaken. Dit voorstel opgesteld onder de vorm van een tabel met 7 kolommen bevat : - de inventaris van de werkgevers die een kandidatuurstelling hebben ingediend; - voor elke bovenvermelde werkgever, het aantal betrekkingen waarop hij aanspraak zou kunnen maken krachtens de bepalingen van de sociale maribel; - voor iedere werkgever, het aantal gevraagde betrekkingen; - voor iedere werkgever, het aantal voorgestelde toe te kennen betrekkingen; - voor iedere betrekking, de functie, het arbeidsregime en het basisbarema.
De Minister van Tewerkstelling en Arbeid en de Minister van Sociale Zaken leggen het bovenvermelde voorstel voor advies voor aan de bevoegde Minister van de gemeenschaps- of gewestregering of het College van de Gemeenschapscommissies. Dit advies moet uitgebracht worden binnen een termijn van 30 dagen. Bij ontstentenis van advies uitgebracht binnen de gestelde termijn wordt het geacht gunstig te zijn.
De Minister van Tewerkstelling en Arbeid en de Minister van Sociale Zaken betekenen schriftelijk hun goedkeuring of de niet-goedkeuring aan het sectoraal fonds binnen de 45 dagen na de ontvangst van het voormelde voorstel. Bij ontstentenis van de betekening binnen de gestelde termijn wordt het voorstel geacht goedgekeurd te zijn.
Het sectoraal fonds is belast met het betekenen van de goedkeuring of de niet-goedkeuring aan de werkgevers. § 4. De nieuwe aanwervingen en de toename van het arbeidsvolume worden gerealiseerd vanaf de eerste dag van het kwartaal dat volgt op de datum bedoeld in § 2 en in § 3. De betrokken werkgevers moeten voor het einde van het bovenvermelde trimester over te gaan tot minstens 50 % van de voorziene aanwervingen en tot verhoging van minstens 25 % van het voorziene arbeidsvolume en tegen de laatste dag van het volgende trimester tot 100 % van de vooropgestelde aanwervingen en minstens 75 % van het voorziene arbeidsvolume. § 5. De tussenkomst van het sectoraal fonds ten voordele van de betrokken werkgevers is beperkt tot de effectieve en daarmee gelijkgestelde bezoldigde prestaties. Deze tussenkomst wordt gestort in de maand van ontvangst van de trimestriële prestatiestaten en voor de eerste maal na voorlegging van de copies van de arbeidsovereenkomsten van de nieuw aangeworven werknemers.
Art. 5.Een werkgever mag afzien van zijn verbintenis om in uitvoering van het voormelde besluit een bijkomende inspanning inzake tewerkstelling te realiseren bij middel van een bij de Post aangetekende brief, gericht aan het sectoraal fonds. Deze opzegging neemt een aanvang op de eerste dag van het kwartaal volgend op de verzending van de aangetekende brief; deze opzegging heeft met name de schorsing van de tussenkomst bedoeld in artikel 3, § 5 tot gevolg.
Art. 6.Alle zes maanden maakt het sectoraal fonds een rapport, bedoeld in artikel 3, § 6 van het voornoemd koninklijk besluit, over aan de Minister van Tewerkstelling en Arbeid en aan de Minister van Sociale Zaken. Dit rapport bevat per kwartaal, globaal, per werkgever en, in voorkomend geval, per groepering van werkgevers, ten minste de volgende gegevens : - de totale tewerkstelling uitgedrukt in het aantal tewerkgestelde werknemers en in arbeidsvolume voor het refertekwartaal en het betrokken kwartaal, op basis van statistieken van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid; - de opbrengst van de bijdrageverminderingen bedoeld in artikel 2, § 1, zijn aanwending en het eventueel saldo; - het aantal werknemers dat in toepassing van het voornoemd koninklijk besluit werd aangeworven; - statistieken met betrekking tot de kwalificaties, functies en het arbeidsregime van de werknemers aangeworven in toepassing van het voornoemd koninklijk besluit; - een advies betreffende de overeenstemming tussen kwalificaties en functies alsook de eventueel ondervonden problemen.
Art. 7.Wanneer het sectoraal fonds het geheel van de opbrengst van de bijdrageverminderingen bedoeld in artikel 2, § 1 niet gebruikt, met inbegrip van de renten, wordt het saldo overgedragen naar het volgende kwartaal. Wanneer het gecumuleerd saldo de door de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid aan het sectoraal fonds gestortte laatste opbrengst van de bijdrageverminderingen overtreft, zal het verschil gestort worden door het sectoraal fonds aan het daartoe opgerichte non-profit tewerkstellingsfonds.
Art. 8.Om te voldoen aan de opdrachten die door dit besluit aan het sectoraal fonds zijn toevertrouwd en in afwijking van de bepalingen van dit besluit kan het sectoraal fonds bij de Minister van Tewerkstelling en Arbeid de toelating vragen om personeel aan te werven waarvoor het sectoraal fonds de tussenkomst ontvangst voorzien in artikel 4, § 5. Bovendien kan het sectoraal fonds, op grond van voormelde tussenkomst, de terugbetaling bekomen van administratiekosten geplafonneerd tot 90 000 frank per kwartaal.
Art. 9.In de sectoren waar de Minister van Volksgezondheid bevoegd is, wordt deze toegevoegd aan de Minister van Tewerkstelling en Arbeid en aan de Minister van Sociale Zaken voor de bepalingen bedoeld in dit besluit.
Art. 10.Dit besluit treedt in werking op 1 juli 1998, met uitzondering van artikel 7 dat in werking treedt op 1 januari 1999.
Gegeven te Brussel, 20 mei 1998.
De Minister van Tewerkstelling en arbeid, Mevr. M. SMET De Minister van Sociale Zaken, Mevr. M. DE GALAN De Minister van Volksgezondheid, M. COLLA
(1) Verwijzingen naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 29 juni 1981, Belgisch Staatsblad van 2 juli 1981. Wet van 26 juli 1996, Belgisch Staatsblad van 1 augustus 1996.
Wet van 6 december 1996, Belgisch Staatsblad van 24 december 1996.
Wet van 13 februari 1998, Belgisch Staatsblad van 19 februari 1998.
Koninklijk besluit van 5 februari 1997, Belgisch Staatsblad van 27 februari 1997.
Koninklijk besluit van 16 april 1998, Belgisch Staatsblad van 24 april 1998.