Etaamb.openjustice.be
Ministerieel Besluit van 22 november 2001
gepubliceerd op 13 december 2001

Ministerieel besluit tot vaststelling van de tegemoetkoming van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, bestemd voor de financiering van de opleiding en van de sensibilisering van het personeel voor de palliatieve verzorging in de rust- en verzorgingstehuizen en in de rustoorden voor bejaarden

bron
ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu
numac
2001022879
pub.
13/12/2001
prom.
22/11/2001
ELI
eli/besluit/2001/11/22/2001022879/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

22 NOVEMBER 2001. - Ministerieel besluit tot vaststelling van de tegemoetkoming van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, bestemd voor de financiering van de opleiding en van de sensibilisering van het personeel voor de palliatieve verzorging in de rust- en verzorgingstehuizen en in de rustoorden voor bejaarden


De Minister van Sociale Zaken en Pensioenen, Gelet op de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, inzonderheid op de artikelen 34, eerste lid, 11° en 12°, vervangen bij de wet van 24 december 1999, en 37, § 12, gewijzigd bij de wetten van 20 december 1995 en van 24 december 1999;

Gelet op het voorstel uitgebracht door het Comité van de verzekering voor geneeskundige verzorging van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering op 23 april 2001;

Gelet op het advies van de Algemene raad voor geneeskundige verzorging van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering, gegeven op 23 april 2001;

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 31 oktober 2001;

Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting van 16 november 2001;

Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, vervangen bij de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid;

Overwegende dat vanaf 1 oktober 2001 moet worden voorzien in een financiering van de opleiding en van de sensibilisering van het personeel voor de palliatieve verzorging in de rust- en verzorgingstehuizen en in zekere rustoorden voor bejaarden, Besluit :

Artikel 1.De tegemoetkoming van de verzekering voor geneeskundige verzorging die bestemd is voor de financiering van de opleiding en van de sensibilisering voor de palliatieve verzorging van het personeel van de rust- en verzorgingstehuizen en van de rustoorden voor bejaarden, wordt vastgesteld op 0,25 EUR (10 BEF) per dag en per opgenomen patiënt die is gerangschikt in de afhankelijkheidscategorieën B of C, bedoeld in respectievelijk de artikelen 148 en 150 van het koninklijk besluit van 3 juli 1996 tot uitvoering van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994.

Dat bedrag, met uitzondering van de bedragen die verband houden met een tijdelijke verhoging, wordt gekoppeld aan het spilindexcijfer 103,14 in de basis 1996 = 100 en wordt aangepast overeenkomstig de bepalingen van de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld.

Die tegemoetkoming wordt verleend aan de rust- en verzorgingstehuizen, aan de rustoorden voor bejaarden met een afdeling die een bijzondere erkenning als "rust- en verzorgingstehuis" heeft, en aan de rustoorden voor bejaarden die voldoen aan de voorwaarden die zijn bedoeld in artikelen 1, § 1, 1°, en 2, § 2, van het ministerieel besluit van 5 april 1995 tot vaststelling van de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 37, § 2, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, voor de in artikel 34, 12°, van dezelfde wet bedoelde verstrekkingen, om het forfait C+ te verkrijgen.

Art. 2.Met die tegemoetkoming organiseren de voormelde inrichtingen een continue opleiding van hun personeel, waarvan het totaal aantal uren over een jaar hierna genoemd "schooljaar" (gaande van 1 oktober tot 30 september) ten minste gelijk is aan het aantal B en C patiënten opgenomen in de inrichting op de vorige 30 september.

Rekening houdende met de prioriteiten die ze zelf vaststellen, organiseren de voormelde inrichtingen die opleiding ofwel voor al hun personeel, ofwel voor sommige personeelsleden. Ze zien er in het bijzonder op toe dat die opleiding wordt gegeven door personen die hooggeschoold zijn op het vlak van de palliatieve verzorging.

Art. 3.Om die tegemoetkoming te genieten, moeten de voormelde inrichtingen aan de volgende voorwaarden voldoen : 1° tijdens het jaar dat volgt op de bekendmaking van dit besluit, maken de reeds erkende inrichtingen een intentieverklaring op, waarin het beleid wordt beschreven dat de inrichting van plan is te voeren inzake palliatieve verzorging.Die verklaring wordt op ruime schaal verspreid en wordt op zijn minst meegedeeld aan de Dienst voor geneeskundige verzorging van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering, aan ieder personeelslid, alsmede aan elke opgenomen patiënt. De nieuw erkende inrichtingen delen die verklaring in de loop van het jaar dat volgt op hun erkenning aan de voornoemde Dienst voor geneeskundige verzorging mee; 2° elke inrichting wijst een persoon aan die verantwoordelijk is voor de organisatie, in de inrichting, van de palliatieve verzorging en van de opleiding van het personeel inzake palliatieve verzorgingscultuur. In de rust- en verzorgingstehuizen is die verantwoordelijke persoon normaal de coördinerend en adviserend geneesheer of de hoofdverpleegkundige. In de rustoorden voor bejaarden is die verantwoordelijke persoon bij voorkeur een verpleegkundige of een geschoold personeelslid dat al enige ervaring ter zake heeft; 3° binnen zes maanden na de bekendmaking van dit besluit of na de datum van hun erkenning moeten de rustoorden voor bejaarden die geen afdeling met een bijzondere erkenning als "rust- en verzorgingstehuis" hebben, met een regionale vereniging voor palliatieve verzorging een overeenkomst sluiten die ten minste in een periodiek overleg voorziet.

Art. 4.Tegen 31 oktober van elk jaar bezorgen de voormelde inrichtingen aan de voornoemde Dienst voor geneeskundige verzorging, op een document waarvan het model door die Dienst aan de inrichtingen wordt meegedeeld, voor alle patiënten die tijdens het afgelopen jaar overleden zijn, de volgende gegevens : - leeftijd en geslacht van de patiënt; - datum van de eerste opneming in de inrichting; - datum waarop het verzorgingsteam de palliatieve verzorging heeft aangevat; - datum vanaf welke de patiënt beantwoordde aan de criteria, bedoeld in artikel 3, 1° tot 5°, van het koninklijk besluit van 2 december 1999 tot vaststelling van de tegemoetkoming van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging voor geneesmiddelen, verzorgingsmiddelen en hulpmiddelen voor palliatieve thuispatiënten, bedoeld in artikel 34, 14°, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994; die datum moet door de huisarts worden vastgesteld; - einddatum van de opneming in de inrichting; - plaats en datum van overlijden.

De inrichting deelt eveneens, op hetzelfde document, een overzicht mee van de opleiding die werd gegeven tijdens het afgelopen schooljaar.

Art. 5.Voor de inrichtingen die een eerste erkenning krijgen die ingaat na 30 september 2001 of voor de rustoorden voor bejaarden die niet beschikken over bedden met een speciale erkenning als rust- en verzorgingstehuis, gelden de volgende voorwaarden : 1° voor inrichtingen die een eerste erkenning krijgen die ingaat na 30 september 2001, en die voldoen aan de criteria die zijn voorzien in artikel 1, 3de lid, wordt het aantal uren vorming dat een inrichting moet organiseren tot het einde van het lopende schooljaar bepaald aan de hand van de volgende formule : H = P x M/12 waarbij : H = aantal uren vorming die moet worden georganiseerd (afgerond naar boven indien de eerste twee decimalen hoger of gelijk is aan 50); P = aantal patiënten B en C die gehuisvest zijn in de inrichting op de laatste dag van de maand die volgt op de maand van de erkenning;

M = aantal maanden begrepen tussen de eerste dag van de maand die volgt op de maand van de erkenning en het einde van het lopend schooljaar. 2° voor de inrichtingen die voor de eerste keer het akkoord voor het forfait C+ krijgen worden het aantal uren vorming dat deze inrichting moet organiseren tot het einde van het lopende schooljaar bepaald aan de hand van de formule die is voorzien onder het punt 1° van onderhavig artikel, waarbij : P = aantal patiënten B en C die gehuisvest zijn op 31 maart of op 30 september, naar gelang de inrichting de toekenning van het forfait C+ heeft gekregen respectievelijk vanaf 1 juli of vanaf 1 januari van het jaar dat erop volgt; M = het aantal maanden bedraagt 9 of 3, naar gelang de inrichting de forfait C+ heeft gekregen respectievelijk vanaf 1 januari of vanaf 1 juli. 3° Om te bepalen of, voor een gegeven schooljaar, een rustoord voor bejaarden nog voldoet aan de voorwaarden die zijn voorzien in de artikelen 1, § 1, 1° en 2, § 2, van het genoemde ministerieel besluit van 5 maart 1995, om het forfait C+ te bekomen, baseert de Dienst voor geneeskundige verzorging zich op de forfaits die aan de inrichting werden toegekend op 1 juli van het afgelopen schooljaar.

Art. 6.Voor de eerste toepassing van dit besluit : 1° neemt de Dienst voor Geneeskundige Verzorging de inrichtingen in aanmerking die op 30 september 2001 zijn erkend en die beantwoorden aan de voorwaarden die zijn bepaald in artikel 1, 3e lid;2° worden de in artikel 4 bedoelde gegevens door de voormelde inrichtingen verzameld vanaf de eerste dag van de maand na die waarin dit besluit in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt.

Art. 7.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 oktober 2001.

Art. 8.De Dienst voor geneeskundige verzorging van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 22 november 2001.

F. VANDENBROUCKE

^