gepubliceerd op 09 oktober 1999
Ministerieel besluit tot wijziging van het ministerieel besluit van 14 september 1989 tot instelling van een vormingspremie ten gunste van sommige personeelsleden van het Ministerie van Financiën
20 APRIL 1994. - Ministerieel besluit tot wijziging van het ministerieel besluit van 14 september 1989 tot instelling van een vormingspremie ten gunste van sommige personeelsleden van het Ministerie van Financiën
De Minister van Begroting, De Minister van Financien;
De Minister van Pensioenen, Gelet op het koninklijk besluit van 26 maart 1965 houdende de algemene regeling van de vergoedingen en toelagen van alle aard toegekend aan het personeel der ministeries, inzonderheid op artikel 7;
Gelet op het ministerieel besluit van 14 september 1989 tot instelling van een vormingspremie ten gunste van sommige personeelsleden van het Ministerie van Financiën, gewijzigd bij de ministeriële besluiten van 27 juli 1990, 12 juli 1991 en 24 januari 1994;
Gelet op het protocol van 12 februari 1993 van het Sectorcomité II - Financiën;
Gelet op het akkoord van de Minister van Begroting, gegeven op 6 januari 1993;
Gelet op het akkoord van de Minister van Ambtenarenzaken, gegeven op 6 januari 1993;
Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, gewijzigd bij de wet van 4 juli 1989;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid;
Overwegende dat de nieuwe toekenningsvoorwaarden van de vormingspremie in werking treden op 1 januari 1993, dat de opname van deze nieuwe modaliteiten in de reglementering zonder dralen dient te geschieden daar onverwijld administratieve handelingen en vormingssessies dienen te worden ondernomen teneinde de continuïteit van bedoelde premie te kunnen verzekeren; dat het derhalve past om dit besluit zonder dralen te nemen, Besluiten :
Artikel 1.In artikel 1, § 1, van het ministerieel besluit van 14 september 1989 tot instelling van een vormingspremie ten gunste van sommige personeelsleden van het Ministerie van Financiën, gewijzigd bij het ministerieel besluit van 27 juli 1990, worden de woorden « tot 31 december 1992 » en « in dienstactiviteit zijn en een wedde genieten, die » geschrapt.
Art. 2.In artikel 2, § 2, van hetzelfde besluit worden de woorden « In geval van onvolledige prestaties wordt het bedrag van de premie vastgesteld naar rata van de geleverde prestaties. », geschrapt.
Art. 3.Artikel 4 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Artikel 4.§ 1. Om recht te hebben op de premie moet het personeelslid : 1° de voor zijn niveau georganiseerde vormingsaktiviteiten volledig volgen;2° een gunstige vermelding bekomen ter gelegenheid van het nazicht van de verworven kennis na afsluiting van de in 1° vermelde aktiviteiten. § 2. De in § 1, 1° vermelde vormingsaktiviteiten dienen : - jaarlijks gevolgd door de personeelsleden van niveau 1; - om de twee jaar gevolgd door de personeelsleden van niveau 2; - om de vier jaar gevolgd door de personeelsleden van de niveaus 3 en 4. ».
Art. 4.Artikel 5 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Artikel 5.§ 1. De in artikel 1 bedoelde ambtenaar heeft recht op de premie vanaf zijn vaste beneoming bij het Ministerie van Financiën voor zover hij aan de eerste voor hem in artikel 4, § 1, 1°, bedoelde vormingsaktiviteit deelneemt en de voor deze activiteit de in artikel 4, § 1, 2°, bedoelde gunstige vermelding behaalt. § 2. De ambtenaar die de in artikel 4, § 1, 1°, bedoelde vormingsaktiviteit niet heeft gevolgd of de in artikel 4, § 1, 2°, bedoelde gunstige vermelding niet heeft behaald, bekomt de premie vanaf de eerste maand volgend op deze waarin hij voornoemde gunstige vermelding heeft behaald. § 3. De in artikel 5bis, § 4, bedoelde ambtenaar die binnen een termijn van zes maanden na zijn dienstherneming : - niet aan een voor hem overeenkomstig artikel 4, § 1, 1° bedoelde vormingsaktiviteit deelneemt of de voor deze aktiviteit de in artikel 4, § 1, 2°, bedoelde gunstige vermelding niet behaalt, bekomt de premie vanaf de in § 2 bedoelde maand; - aan een voor hem overeenkomstig artikel 4, § 1, 1°, bedoelde vormingsactiviteit deelneemt en de voor deze aktiviteit de in artikel 4, § 1, 2°, bedoelde gunstige vermelding behaalt, bekomt de premie vanaf de zevende maand na zijn dienstherneming
Art. 5.Een artikel 5bis, luidend als volgt wordt in hetzelfde besluit ingevoegd : «
Artikel 5bis.§ 1. De premie wordt in evenredige mate als de prestaties verminderd indien de begunstigde in de loop van de maand : 1° met verlof voor verminderde prestaties gewettigd door sociale of familiale redenen is;2° afwezig is wegens persoonlijke aangelegenheid;3° met halftijdse loopbaanonderbreking is. § 2. De premie wordt in evenredige mate als de wedde verminderd indien de begunstigde in de loop van de maand : 1° met verlof is : a) wegens ouderschap;b) om dwingen redenen van familiaal belang;c) om hem in staat te stellen een stage of een proefperiode te vervullen in een andere betrekking van een overheidsdienst, van het gesubsidieerd onderwijs, van het universitair onderwijs, van een gesubsidieerd psycho-medisch-sociaal centrum, van een gesubsidieerde dienst voor beroepskeuze of van een gesubsidieerd medisch-pedagogisch instituut;d) om hem in staat te stellen kandidaat te zijn voor de parlements- of provincieraadsverkiezingen;e) wegens militaire prestaties of diensten bij de civiele bescherming of taken bij toepassing van het statuut van de gewetensbezwaarden;2° in non-activiteit is;3° in disponibiliteit is;4° met facultatief politiek verlof is;5° met politiek verlof van ambtswege is. § 3. De premie wordt daarenboven niet betaald voor de gehele maanden tijdens welke, geheel of gedeeltelijk : a) de tuchtstraf van een ambtenaar niet doorgehaald is;b) de ambtenaar de beordeling « onvoldoende » of « slecht » heeft of voor de ambtenaar van niveau 4 een ongunstige vermelding heeft;c) de ambtenaar met loopbaanonderbreking is;d) de ambtenaar geschorst is in het belang van de dienst;e) de ambtenaar zijn ambt neerlegt. § 4. De ambtenaar die zijn dienst werkelijk herneemt na een voltijdse, ononderbroken afwezigheid van meer dan 1 jaar, ongeacht de aard van de afwezigheid, tenzij het een afwezigheid wegens ziekte of gebrekkigheid naar aanleiding van een arbeidsongeval, een ongeval op de weg van en naar het werk of een beroepsziekte betreft, heeft geen recht op de premie.
Art. 6.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1993.
Brussel, 20 april 1994.
De Minister van Begroting, H. VAN ROMPUY De Minister van Financiën, P. MAYSTADT De Minister van Pensioenen, F. WILLOCKX