gepubliceerd op 21 mei 1999
Ministerieel besluit betreffende het signaleren van werken en verkeersbelemmeringen op de openbare weg
7 MEI 1999. - Ministerieel besluit betreffende het signaleren van werken en verkeersbelemmeringen op de openbare weg
De Minister van Binnenlandse Zaken en de Staatssecretaris voor Veiligheid, Gelet op de wet betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd op 16 maart 1968, inzonderheid op artikel 1, gewijzigd bij de wetten van 21 juni 1985 en 20 juli 1991;
Gelet op het koninklijk besluit van 1 december 1975 houdende algemeen reglement op de politie van het wegverkeer, inzonderheid op artikel 60.2.;
Gelet op de omstandigheid dat de gewestregeringen bij het ontwerpen van dit besluit betrokken zijn;
Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, §1, vervangen bij de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid;
Overwegende dat dit besluit één van de essentiële maatregelen is waartoe de Minister van Vervoer en de Staatssecretaris voor Veiligheid hebben besloten in het kader van het urgentieprogramma om de veiligheid van het wegvervoer te verhogen; dat heel wat ongevallen, waarvan sommige ernstig en met dodelijke afloop, gebeurd zijn ter hoogte van werken op de openbare weg en dat het bijgevolg noodzakelijk is de minimale signalisatie van deze werken te verbeteren; dat bovendien beter rekening moet gehouden worden met de veiligheid van de zwakke weggebruikers; dat deze maatregelen zonder verwijl moeten uitgevaardigd worden, Besluiten : HOOFDSTUK I. - Signaleren van werken
Artikel 1.Algemene bepalingen. 1.1. De signalisatie van de werken moet aangebracht worden met de meeste zorg en moet tijdens de volledige duur van de werken zuiver en instandgehouden worden zodanig dat zij voor de weggebruikers identificeerbaar blijft. 1.2.1. Ter verzekering van de veiligheid van het verkeer mag de toelating, voorzien in artikel 78.1.1. van het algemeen reglement op de politie van het wegverkeer, naast de door dit besluit opgelegde maatregelen, aanvullende verkeerstekens voorzien.
De toelating moet zich op het werk bevinden en vertoond worden op elk verzoek van de bevoegde overheid. 1.2.2. Het werk mag slechts beginnen wanneer de signalisatie aangebracht is. 1.3.1. Al de verkeersborden moeten van het retroflecterend type of van het type met eigen verlichting zijn.
De afwisselende witte en rode strepen bedoeld in de artikelen 7.1.1° en 8.1. en in de bijlagen bij dit besluit, moeten retroflecterend zijn. 1.3.2. De bepalingen betreffende de afmetingen en de plaatsing van de verkeerstekens en van de onderborden, voorzien in het ministerieel besluit van 11 oktober 1976, waarbij de minimumafmetingen en de bijzondere plaatsingsvoorwaarden van de verkeerstekens worden bepaald, zijn van toepassing. 1.4. Wanneer een verlichtingstoestel voorzien is, werkt het tussen het vallen van de avond en het aanbreken van de dag en in alle omstandigheden wanneer het niet meer mogelijk is duidelijk te zien tot op een afstand van ongeveer 200 m.
Bij helder weer moet de verlichting de signalisatie zichtbaar maken op ten minste 150 m.
Wanneer een verlichting is voorzien om het werk of om een hindernis te signaleren of af te bakenen, mogen de witte of geelachtige lampen vervangen worden door oranjegele knipperlichten. De lichten mogen onafhankelijk, gelijktijdig of opeenvolgend knipperen. 1.5.1. De verkeerstekens worden overeenkomstig de bepalingen van artikel 78.1.2. van het algemeen reglement op de politie van het wegverkeer, weggenomen zodra het werk beëindigd is. Dit geldt eveneens voor het signalisatiemateriaal en voor de borden waarop in het geel, op een zwarte achtergrond, de naam staat van de verantwoordelijke voor de signalisatie en diens telefoonnummer. 1.5.2. Buiten de werkuren, ondermeer 's avonds evenals gedurende de weekends en telkens als het werk voor een bepaalde tijd onderbroken wordt, worden de verkeersborden die er alsdan niet meer nodig zijn, afdoende bedekt of weggenomen. 1.6. Indien aan het begin van het werk een hek geplaatst wordt, beslaat het een breedte die minstens gelijk is aan deze welke nodig is om het werk in alle veiligheid te kunnen uitvoeren. 1.7. Wanneer de inplanting van een werk een omlegging van het verkeer meebrengt, wordt een volledige reisweg van deze omlegging gesignaleerd.
Indien het begin van de omlegging niet samenvalt met dat van het werk, moet de signalisatie geplaatst worden op de plaats waar deze omlegging aanvangt. 1.8. Behoudens in uitzonderlijke gevallen mogen de verkeersborden C43 geen andere snelheidsbeperkingen aanduiden dan die welke door dit besluit voorzien zijn. 1.9. In beginsel wordt de signalisatie op afstand slechts aangebracht op de openbare weg waar het werk uitgevoerd wordt.
Wanneer de plaatsgesteldheid het rechtvaardigt, mag zij eveneens op andere openbare wegen aangebracht worden. 1.10. Inrichtingen bestemd om botsingen te absorberen, al dan niet op een voertuig bevestigd, mogen gebruikt worden. 1.11. Wanneer op een openbare weg verschillende snelheidsbeperkingen opgelegd zijn, wordt met de maximum hoogste toegelaten snelheid rekening gehouden om de categorie van het werk vast te stellen.
De werken worden in zes categorieën gerangschikt.
Behoren : - tot de 1e categorie, de werken ingeplant op autosnelwegen en op openbare wegen waar de maximum toegelaten snelheid hoger is dan 90 km/h; - tot de 2e categorie, de werken ingeplant op openbare wegen waar de maximum toegelaten snelheid hoger is dan 50 km/h en lager dan of gelijk aan 90 km/h; - tot de 3e categorie, de werken ingeplant op openbare wegen waar de maximum toegelaten snelheid lager is dan of gelijk aan 50 km/h; - tot de 4e categorie, de werken die ingeplant zijn buiten de rijbaan maar die een gevaar betekenen voor de voetgangers, de fietsers en de bestuurders van tweewielige bromfietsen; - tot de 5e categorie, de werken die uitgevoerd worden tussen het aanbreken van de dag en het vallen van de avond en wanneer het mogelijk is duidelijk te zien tot op een afstand van ongeveer 200 m; - tot de 6e categorie, de mobiele werken die vanwege hun relatief lage verplaatsingssnelheid of vanwege hun veelvuldig stilstaan voor het uitvoeren van werken slechts kortstondig het verkeer hinderen.
Art. 2.Werken van 1e categorie. 2.1. Werken die het verkeer sterk hinderen.
Het betreft werken die op welke plaats ook, zo breed zijn dat ten minste één rijstrook of de breedte van één rijstrook onttrokken wordt aan het verkeer op de rijbaan. 2.1.1. Op de autosnelwegen. 2.1.1.1° Signalisatie op afstand : a) De hierna vermelde afstanden zijn benaderend en worden gemeten vanaf het verkeersbord A31;zij mogen aangepast worden aan de plaatsgesteldheid. b) Het verkeersbord A31 wordt geplaatst op ten minste 150 m van het werk.Indien de plaatsgesteldheid het toelaat, wordt een geleiding vanaf dit verkeersbord uitgezet.
Indien het verkeersbord A31 geplaatst wordt op een plaats die verder af ligt, moet de afstand waarop het werk opgesteld is, bij benadering vermeld worden op een onderbord van het type I van bijlage 1 bij dit besluit.
In dit geval begint de geleiding eveneens op deze plaats.
De geleiding wordt aangebracht door de middelen van type I van bijlage 2 bij dit besluit.
Deze bakens zijn ten hoogste 5 m van elkaar verwijderd.
Er worden ten minste twee verkeersborden D1, waarvan de pijl onder een hoek van ongeveer 45° naar beneden gericht is, geplaatst boven de bakens, op ongeveer 50 m van elkaar.
Afwisselend wordt minstens één baken op twee voorzien van een verlichting met witte of geelachtige lampen.
De inrichting van type I van bijlage 3 bij dit besluit mag worden geplaatst. In dit geval, worden de verkeersborden A31 en D1 opgenomen in de inrichting. c) De verkeersborden van het model F79 tot F85 worden geplaatst op 1.500 m en herhaald op 1.000 m en op 250 m.
Op het eerste verkeersbord wordt een oranjegeel knipperlicht aangebracht. d) Een verkeersbord C43 dat de snelheid beperkt tot 90 km/h wordt geplaatst op 1.100 m; het wordt op 300 m aangekondigd door een identiek verkeersbord, aangevuld met een onderbord van het type I van bijlage 1 bij dit besluit.
Een verkeersbord C43 dat de snelheid beperkt tot 70 km/h wordt geplaatst op 500 m en herhaald op 150 m.
Indien de plaatsgesteldheid het vereist, wordt op 150 m evenwel een verkeersbord C43 geplaatst, dat de snelheid beperkt tot 50 km/h.
De toelating waarvan sprake in artikel 1.2.1. van dit besluit mag bovendien voorbij het verkeersbord A31 een snelheidsbeperking tot 30 km/h voorzien. e) Een verkeersbord A51 aangevuld met een onderbord met de vermelding « FILE MOGELIJK » wordt geplaatst tussen 3.000 en 1.500 m voor het begin van de werken. Het verkeersbord A51 wordt aangevuld met een oranjegeel knipperlicht. Het mag voordien herhaald worden. Dit bord mag opgenomen worden in de inrichting van type I van bijlage 3 bij dit besluit. f) Alle verkeersborden worden zowel links als rechts van de rijbaan geplaatst. 2.1.1.2° Signalisatie ter plaatse aan het begin van het werk : Aan het begin van het werk en op elke rijstrook die voor het verkeer wordt afgesloten, wordt de inrichting van type II van bijlage 3 bij dit besluit geplaatst.
Het verkeersbord A31 wordt niet op de inrichting aangebracht. 2.1.1.3° Zijdelingse signalisatie : De zijdelingse afbakening wordt aangebracht : - hetzij door middelen van type II van bijlage 2 bij dit besluit. Deze afbakeningsmiddelen zijn ten hoogste 30 m van elkaar verwijderd; zij zijn voorzien van een verlichting met witte of geelachtige lampen en worden geplaatst op een afstand van ten minste 0,50 m van de werkzone teneinde een veiligheidszone te creëren; - hetzij door een fysische afscheiding van afwisselend witte en rode kleur of waarop de middelen van type III van bijlage 2 bij dit besluit zijn aangebracht. 2.1.1.4° Signalisatie van het einde van het werk : a) Het verkeersbord F47 en de verkeersborden die het einde van een verbod aanduiden, worden geplaatst op ongeveer 50 m voorbij het einde van het werk of voorbij het laatste afbakeningsmiddel.b) Ongeveer 150 m voorbij het werk plaatst de aannemer een bord waarop in het geel, op een zwarte achtergrond, de naam staat van de verantwoordelijke voor de signalisatie en diens telefoonnummer. De letters en cijfers op dit bord hebben een hoogte van ten minste 0,15 m. 2.1.1.5° Overlangse voorlopige markeringen die de rijstroken aanduiden : Indien het verkeer moet gekanaliseerd worden bij werken met een duur van méér dan 7 kalenderdagen, dan worden overlangse voorlopige markeringen die de rijstroken aanduiden aangebracht. 2.1.2. Op de andere openbare wegen : 2.1.2.1° Signalisatie op afstand : De signalisatie voorzien voor de autosnelwegen bij artikel 2.1.1. 1° is van toepassing.
Evenwel : a) De verkeersborden van het model F79 tot F85 worden geplaatst op een afstand van 1.000 m tot 800 m en herhaald op 250 m. b) Het verkeersbord C43 dat de snelheid beperkt tot 90 km/h, wordt geplaatst tussen 750 m en 550 m;het wordt op 200 m aangekondigd door een identiek verkeersbord, aangevuld door een onderbord van het type I van bijlage 1 bij dit besluit.
Het verkeersbord C43 dat de snelheid beperkt tot 70 km/h, wordt geplaatst tussen 550 m en 350 m.
De afstand tussen de verkeersborden C43 die de snelheid beperken tot 90 km/h en tot 70 km/h, mag niet kleiner zijn dan 200 m.
De verkeersborden C43 zijn altijd ten minste 50 m verwijderd van de verkeersborden van het model F79 tot F85. 2.1.2.2° Signalisatie ter plaatse aan het begin van het werk : a) Indien op de rijstroken of het gedeelte van de rijbaan alle verkeer verboden is, wordt de inrichting van type II van bijlage 3 bij dit besluit geplaatst. Het verkeersbord A31 wordt niet op de inrichting aangebracht.
Deze inrichting wordt geplaatst op elke rijstrook die voor het verkeer wordt afgesloten. b) Indien op het gedeelte van de rijbaan dat voor het verkeer gesloten wordt het plaatselijk verkeer wordt toegelaten, wordt een inrichting van bijlage 4 bij dit besluit geplaatst. Boven het hek wordt in het midden een verkeersbord C3 aangebracht, aangevuld met een onderbord « UITGEZONDERD PLAATSELIJK VERKEER » van het type II van bijlage 1 bij dit besluit; de onderrand van dit verkeersbord bevindt zich op ten minste 1,50 m boven de grond.
Een oranjegeel knipperlicht wordt boven dit verkeersbord geplaatst. 2.1.2.3° Zijdelingse signalisatie : De signalisatie voorzien voor de autosnelwegen bij artikel 2.1.1. 3° is van toepassing. 2.1.2.4° Signalisatie van het einde van het werk : De signalisatie voorzien voor de autosnelwegen bij artikel 2.1.1. 4° is van toepassing. 2.2. Werken die het verkeer weinig hinderen.
Het betreft de werken die op welke plaats ook, zo breed zijn dat minder dan een rijstrook of minder dan de breedte van een rijstrook onttrokken wordt aan het verkeer op de rijbaan, alsook deze die ingeplant zijn buiten de rijbaan maar die het verkeer op die rijbaan beïnvloeden. 2.2.1. Op de autosnelwegen. 2.2.1.1° Signalisatie op afstand : A. De inrichting van het werk brengt een rijbaanversmalling mee. a) De hierna vermelde afstanden zijn benaderend en worden gemeten vanaf het verkeersbord A31;zij mogen aangepast worden aan de plaatsgesteldheid. b) Het verkeersbord A31 wordt geplaatst op ten minste 150 m van het werk.Indien de plaatsgesteldheid het toelaat, wordt te beginnen vanaf dit verkeersbord, een geleiding uitgezet.
Indien het verkeersbord A31 geplaatst wordt op een plaats die verder af ligt, wordt de afstand waarop het werk ingeplant is, bij benadering vermeld op een onderbord van het type I van bijlage 1 bij dit besluit.
In dit geval begint de geleiding eveneens op deze plaats.
De geleiding wordt aangebracht door de middelen van type I van bijlage 2 bij dit besluit.
Deze bakens zijn ten hoogste 5 m van elkaar verwijderd. Afwisselend wordt minstens één baken op twee voorzien van een verlichting met witte of geelachtige lampen. c) Een verkeersbord C43 dat de snelheid beperkt tot 90 km/h wordt geplaatst op 400 m;het wordt op 300 m aangekondigd door een identiek verkeersbord, aangevuld met een onderbord van het type I van bijlage 1 bij dit besluit.
Het verkeersbord dat de snelheid tot 90 km/h beperkt, wordt herhaald op 150 m. Indien de plaatsgesteldheid het vereist, wordt op 150 m evenwel een verkeersbord C43 geplaatst dat de snelheid beperkt tot 70 km/h. d) Een verkeersbord A7 wordt geplaatst op 150 m, op dezelfde plaats als voormeld verkeersbord C43. Het verkeersbord A7 wordt op 1.000 m aangekondigd door een identiek verkeersbord, aangevuld met een onderbord van het type I van bijlage 1 bij dit besluit. e) De inrichting van type I van bijlage 3 bij dit besluit mag worden geplaatst.In dit geval, worden de verkeersborden A7 en C43 opgenomen in de inrichting.
B. De inrichting van het werk brengt geen rijbaanversmalling mee.
Het verkeersbord A31 wordt geplaatst op ongeveer 300m van het begin van het werk en aangevuld met een onderbord van het type I van bijlage 1 bij dit besluit. 2.2.1.2° Signalisatie ter plaatse aan het begin van het werk : a) Indien de plaatsgesteldheid niet toelaat de geleiding voorzien bij artikel 2.2.1. 1° A. b) van dit besluit uit te zetten, ongeacht of er een rijbaanversmalling is of niet, wordt aan het begin van het werk een inrichting van bijlage 4 bij dit besluit geplaatst. b) Indien minstens een gedeelte van het werk op de rijbaan ligt, wordt een verkeersbord D1 waarvan de pijl onder een hoek van ongeveer 45° naar beneden gericht is, geplaatst boven het hek;de onderrand van het verkeersbord bevindt zich op ten minste 1,50 m boven de grond. Een oranjegeel knipperlicht wordt boven dit verkeersbord geplaatst.
Over de ganse breedte van het hek worden oranjegele knipperlichten vastgemaakt met een tussenafstand van ten hoogste 1,00 m. Het aantal lichten mag niet kleiner zijn dan drie. c) De inrichting bedoeld onder a) mag worden vervangen door of aangevuld met de inrichting van type I van bijlage 3 bij dit besluit. 2.2.1.3° Zijdelingse signalisatie : De zijdelingse afbakening wordt aangebracht door een van de middelen van type II van bijlage 2 bij dit besluit.
Deze afbakeningsmiddelen zijn ten hoogste 30 m van elkaar verwijderd; zij zijn voorzien van een verlichting met witte of geelachtige lampen. 2.2.1.4° Signalisatie van het einde van het werk : a) Het verkeersbord F47 en de verkeersborden die het einde van een verbod aanduiden, worden geplaatst op ongeveer 50 m voorbij het einde van het werk of voorbij het laatste afbakeningsmiddel.b) Ongeveer 150 m voorbij het werk plaatst de aannemer een bord waarop in het geel, op een zwarte achtergrond, de naam staat van de verantwoordelijke voor de signalisatie en diens telefoonnummer. De letters en cijfers op dit bord hebben een hoogte van ten minste 0,15 m. 2.2.2. Op de andere openbare wegen. 2.2.2.1° Signalisatie op afstand : De signalisatie voorzien voor de autosnelwegen bij artikel 2.2.1.1° is van toepassing.
Evenwel : a) Het verkeersbord C43 dat de snelheid beperkt tot 90 km/h wordt geplaatst op 350 m;het wordt op 200 m aangekondigd door een identiek verkeersbord, aangevuld met een onderbord van het type I van bijlage 1 bij dit besluit. b) Het verkeersbord A7 wordt aangekondigd op 700 m door een identiek verkeersbord aangevuld met een onderbord van het type I van bijlage 1 bij dit besluit.c) De inrichting van type I van bijlage 3 bij dit besluit mag worden geplaatst.In dit geval, worden de verkeersborden C43 en A7 geplaatst op 150 m voor het werk en de verkeersborden A31 en D1 opgenomen in de inrichting. 2.2.2.2° Signalisatie ter plaatse aan het begin van het werk : De signalisatie voorzien voor de autosnelwegen bij artikel 2.2.1. 2° is van toepassing. 2.2.2.3° Zijdelingse signalisatie : a) De signalisatie voorzien voor de autosnelwegen bij artikel 2.2.1. 3° is van toepassing.b) Indien de inplanting van het werk de voetgangers, de fietsers en de bestuurders van tweewielige bromfietsen noodzaakt het trottoir of het fietspad te verlaten en de rijbaan te volgen, wordt langsheen het werk een gang aangebracht van ten minste 1,00 m breed.In dit geval is de veiligheidszone voorzien in artikel 2.1.1.3° niet verplicht.
In dit geval wordt : - de afbakening die het verkeer van de voetgangers, de fietsers en de bestuurders van tweewielige bromfietsen scheidt van dat van de andere weggebruikers, aangebracht en verlicht overeenkomstig de bepalingen van artikel2.2.1. 3°; - de afbakening die het verkeer van de voetgangers, de fietsers en de bestuurders van tweewielige bromfietsen scheidt van het werk aangebracht, over de volledige lengte hetzij door een stevige inrichting hetzij door een beschermnet, en op een gepaste manier verlicht. 2.2.2.4° Signalisatie van het einde van het werk : De signalisatie voorzien voor de autosnelwegen bij artikel 2.2.1. 4° is van toepassing.
Art. 3.Werken van 2e categorie. 3.1. Werken die het verkeer sterk hinderen.
Het betreft de werken die op welke plaats ook, zo breed zijn dat ten minste een rijstrook of de breedte van een rijstrook onttrokken wordt aan het verkeer op de rijbaan. 3.1.1° Signalisatie op afstand : a) De hierna vermelde afstanden zijn benaderend en worden gemeten vanaf de inrichting geplaatst op de plaats waar het werk begint;zij mogen aangepast worden aan de plaatsgesteldheid. b) Het verkeersbord A31 wordt geplaatst op 400 m en aangevuld met een onderbord van het type I van bijlage 1 bij dit besluit.c) Het verkeersbord A31 of een beter aangepast gevaarsbord wordt geplaatst op 150 m.d) Een verkeersbord C43 dat de snelheid tot 50 km/h beperkt, wordt onder het gevaarsbord aangebracht, indien ten minste de plaatsgesteldheid niet voordien reeds een lagere snelheid vereiste. Dit verkeersbord C43 dat de snelheid tot 50 km/h beperkt, wordt op 200 m aangekondigd door een identiek verkeersbord, aangevuld met een onderbord van het type I van bijlage 1 bij dit besluit. e) De inrichting van type I van bijlage 3 bij dit besluit mag worden geplaatst.In dit geval, worden de verkeersborden A31 of beter aangepaste gevaarsborden en C43 opgenomen in de inrichting. f) Wanneer het aantal rijstroken vermindert of wanneer de rijstroken uitwijken, wordt een verkeersbord van het model F79 tot F85 geplaatst, behalve indien slechts één rijstrook beschikbaar blijft voor het verkeer in beide richtingen en dit verkeer geregeld wordt door de verkeersborden B19 en B21 of door verkeerslichten. Dit verkeersbord wordt geplaatst op 500 m voor het verkeersbord A31 voorzien onder b).
In dit geval wordt een geleiding aangebracht vanop een afstand van 50 m vanaf het begin van het werk.
De geleiding wordt aangebracht door een van de middelen van type I van bijlage 2 bij dit besluit.
De bakens zijn ten hoogste 10 m van elkaar verwijderd.
Afwisselend wordt minstens één baken op twee voorzien van witte of geelachtige lampen. 3.1.2° Signalisatie ter plaatse aan het begin van het werk : a) Een inrichting van bijlage 4 bij dit besluit wordt geplaatst aan het begin van het werk. Een verkeersbord D1 waarvan de pijl onder een hoek van ongeveer 45° naar beneden gericht is, wordt geplaatst boven het hek; de onderrand van het verkeersbord bevindt zich op ten minste 1,50 m boven de grond.
Een oranjegeel knipperlicht wordt boven dit verkeersbord geplaatst.
Over de ganse breedte van het hek worden oranjegele knipperlichten vastgemaakt met een tussenafstand van ten hoogste 1 m. Het aantal lichten mag niet kleiner zijn dan drie. b) Indien om een of andere reden het hek niet helemaal de toegang verhindert tot de rijbaan of tot het gedeelte van de rijbaan dat aan het verkeer onttrokken is, worden tijdens de dag verkeerskegels geplaatst in het verlengde van het hek, ten einde gans het gedeelte van de openbare weg dat voor de weggebruikers ontoegankelijk gemaakt is, afdoende aan te duiden.c) Indien op het gedeelte van de rijbaan dat nog toegankelijk is voor het verkeer, dat verkeer slechts toegelaten wordt in één richting, wordt boven het hek, geplaatst aan het tegenovergestelde uiteinde van het werk en dat het verkeer op dit gedeelte van de rijbaan verhindert, in het midden een verkeersbord C1 aangebracht, waarvan de onderrand zich op ten minste 1,50 m boven de grond bevindt.Een oranjegeel knipperlicht wordt boven dit verkeersbord geplaatst. d) Indien de inplanting van het werk zo is dat het verkeer op de rijbaan in de twee richtingen verboden is, wordt boven het hek, geplaatst aan elk van de uiteinden van het werk, in het midden een verkeersbord C3 aangebracht, eventueel aangevuld met een onderbord "UITGEZONDERD PLAATSELIJK VERKEER", van het type II van bijlage 1 bij dit besluit;de onderrand van dit verkeersbord bevindt zich op ten minste 1,50 m boven de grond. Een oranjegeel knipperlicht wordt boven het verkeersbord geplaatst. e) De inrichting bedoeld onder a) mag worden vervangen door of aangevuld met de inrichting van type II van bijlage 3 bij dit besluit. 3.1.3° Zijdelingse signalisatie : De zijdelingse afbakening wordt aangebracht door een van de middelen van type II van bijlage 2 bij dit besluit.
Deze afbakeningsmiddelen zijn ten hoogste 30 m van elkaar verwijderd; zij zijn voorzien van een verlichting met witte of geelachtige lampen. 3.1.4° Signalisatie van het einde van het werk : a) Het verkeersbord F47 en de verkeersborden die het einde van een verbod aanduiden worden geplaatst op ongeveer 25 m voorbij het einde van het werk of voorbij het laatste afbakeningsmiddel.b) Tussen 50 m en 100 m voorbij het werk plaatst de aannemer een bord waarop in het geel, op een zwarte achtergrond, de naam staat van de verantwoordelijke voor de signalisatie en diens telefoonnummer. De letters en cijfers op dit bord hebben een hoogte van ten minste 0,12 m. 3.2. Werken die het verkeer weinig hinderen.
Het betreft de werken die op welke plaats ook, zo breed zijn dat minder dan een rijstrook of minder dan de breedte van een rijstrook onttrokken wordt aan het verkeer op de rijbaan, alsook deze die ingeplant zijn buiten de rijbaan maar die het verkeer op die rijbaan beïnvloeden. 3.2.1° Signalisatie op afstand : a) De hierna vermelde afstanden zijn benaderend en worden gemeten vanaf de inrichting geplaatst op de plaats waar het werk begint;zij mogen aangepast worden aan de plaatsgesteldheid. b) Het verkeersbord A31 wordt geplaatst op 300 m en aangevuld met een onderbord van het type I van bijlage 1 bij dit besluit.c) Het verkeersbord A31 of een beter aangepast gevaarsbord wordt geplaatst op 150 m.Een verkeersbord C43 dat de snelheid tot 50 km/h beperkt, mag onder het gevaarsbord aangebracht worden indien tenminste de plaatsgesteldheid niet voordien reeds een lagere snelheid vereiste.
Dit verkeersbord C43 dat de snelheid tot 50 km/h beperkt, wordt op 200 m aangekondigd door een identiek verkeersbord, aangevuld met een onderbord van het type I van bijlage 1 bij dit besluit. d) De inrichting van type I van bijlage 3 bij dit besluit mag worden geplaatst.In dit geval worden de verkeersborden A31, of een beter aangepast gevaarsbord, en C43 opgenomen in de inrichting. 3.2.2° Signalisatie ter plaatse aan het begin van het werk : Een inrichting van bijlage 4 bij dit besluit wordt geplaatst aan het begin van het werk.
Indien minstens een gedeelte van het werk op de rijbaan ligt, wordt een verkeersbord D1 waarvan de pijl onder een hoek van ongeveer 45° naar beneden gericht is, geplaatst boven de inrichting; de onderrand van het verkeersbord bevindt zich op ten minste 1,50 m boven de grond.
Een oranjegeel knipperlicht wordt boven dit verkeersbord geplaatst.
Over de ganse breedte van het hek worden oranjegele knipperlichten vastgemaakt met een tussenafstand van ten hoogste 1,00 m. Het aantal lichten mag niet kleiner zijn dan drie.
Deze inrichting mag worden vervangen door of aangevuld met de inrichting van type II van bijlage 3 bij dit besluit. 3.2.3° Zijdelingse signalisatie : a) De zijdelingse afbakening wordt aangebracht door een van de middelen van type II van bijlage 2 bij dit besluit. Deze afbakeningsmiddelen zijn ten hoogste 30 m van elkaar verwijderd; zij zijn voorzien van een verlichting met witte of geelachtige lampen. b) Indien de inplanting van het werk de voetgangers, de fietsers en de bestuurders van tweewielige bromfietsen noodzaakt het trottoir of het fietspad te verlaten en de rijbaan te volgen, wordt langsheen het werk een gang aangebracht van : - ten minste 1,50 m wanneer slechts één van de categorieën van weggebruikers er moet gebruik van maken; - ten minste 2 m wanneer zowel voetgangers, fietsers als bestuurders van tweewielige bromfietsen er samen moeten gebruik van maken. Wanneer in uitzonderlijke omstandigheden de plaatsgesteldheid dit niet toelaat, mag de breedte van de gang teruggebracht worden tot 1 m.
In dit geval wordt : - de afbakening die het verkeer van de voetgangers, de fietsers en de bestuurders van tweewielige bromfietsen scheidt van dat van de andere weggebruikers, aangebracht en verlicht overeenkomstig de bepalingen van a) hierboven; - de afbakening die het verkeer van de voetgangers, de fietsers en de bestuurders van tweewielige bromfietsen scheidt van het werk zelf, aangebracht over de volledige lengte, hetzij door een voldoende stevige inrichting, hetzij door een beschermnet, en op gepaste manier verlicht. 3.2.4° Signalisatie van het einde van het werk : a) Het verkeersbord F47 en de verkeersborden die het einde van een verbod aanduiden worden geplaatst op ongeveer 25 m voorbij het einde van het werk of voorbij het laatste afbakeningsmiddel.b) Tussen 50 m en 100 m voorbij het werk plaatst de aannemer een bord waarop in het geel, op een zwarte achtergrond, de naam staat van de verantwoordelijke voor de signalisatie en diens telefoonnummer. De letters en cijfers op dit bord hebben een hoogte van ten minste 0,12 m.
Art. 4.Werken van 3e categorie. 4.1. Werken die het verkeer sterk hinderen.
Het betreft de werken die op welke plaats ook, zo breed zijn dat ten minste een rijstrook of de breedte van een rijstrook onttrokken wordt aan het verkeer op de rijbaan. 4.1.1° Signalisatie op afstand : a) Het verkeersbord A31 wordt geplaatst op ongeveer 150 m van de inrichting aangebracht op de plaats waar het werk begint. Deze afstand mag aangepast worden aan de plaatsgesteldheid; in dat geval wordt dit verkeersbord aangevuld met een onderbord van het type I van bijlage 1 bij dit besluit. b) Verkeersborden van het model F79 tot F85 mogen gebruikt worden.c) Indien de plaatsgesteldheid het vereist, mag een verkeersbord C43 dat de snelheid beperkt tot 30 km/h, geplaatst worden.d) De inrichting van type I van bijlage 3 bij dit besluit mag worden geplaatst.In dit geval worden de verkeersborden A31 en C43 opgenomen in de inrichting. 4.1.2° Signalisatie ter plaatse aan het begin van het werk : a) Een inrichting van bijlage 4 bij dit besluit wordt geplaatst aan het begin van het werk. Een verkeersbord D1 waarvan de pijl onder een hoek van ongeveer 45° naar beneden gericht is, wordt geplaatst boven het hek; de onderrand van het verkeersbord bevindt zich op ten minste 1,50 m boven de grond.
Een oranjegeel knipperlicht wordt boven dit verkeersbord geplaatst.
Over de ganse breedte van het hek worden oranjegele knipperlichten vastgemaakt met een tussenafstand van ten hoogste 1 m. Het aantal lichten mag niet kleiner zijn dan drie. b) Indien om een of andere reden het hek niet helemaal de toegang verhindert tot de rijbaan of tot het gedeelte van de rijbaan dat aan het verkeer onttrokken is, worden tijdens de dag verkeerskegels geplaatst in het verlengde van het hek, ten einde gans het gedeelte van de openbare weg dat voor de weggebruikers ontoegankelijk gemaakt is, afdoende aan te duiden.c) Indien op het gedeelte van de rijbaan dat nog toegankelijk is voor het verkeer, dat verkeer slechts toegelaten wordt in één richting, wordt boven het hek, geplaatst aan het tegenovergestelde uiteinde van het werk en dat het verkeer op dit gedeelte van de rijbaan verhindert, in het midden een verkeersbord C1 aangebracht, waarvan de onderrand zich op ten minste 1,50 m boven de grond bevindt.Een oranjegeel knipperlicht wordt boven dit verkeersbord geplaatst. d) Indien de opstelling van het werk zo is dat het verkeer op de rijbaan in de twee richtingen verboden is, wordt boven het hek, geplaatst aan elk van de uiteinden van het werk, in het midden een verkeersbord C3 aangebracht, eventueel aangevuld met een onderbord "UITGEZONDERD PLAATSELIJK VERKEER" van het type II van bijlage 1 bij dit besluit;de onderrand van dit verkeersbord bevindt zich op ten minste 1,50 m boven de grond. Een oranjegeel knipperlicht wordt boven het verkeersbord geplaatst. e) De inrichting bedoeld onder a) mag vervangen worden door of aangevuld met de inrichting van type I van bijlage 3 bij dit besluit waarop het verkeersbord D1 is aangebracht. 4.1.3° Zijdelingse signalisatie : De zijdelingse afbakening wordt aangebracht door een van de middelen van type II van bijlage 2 bij dit besluit.
Wanneer verkeerskegels worden gebruikt, hebben zij een hoogte van ten minste 0,40 m.
Deze afbakeningsmiddelen zijn ten hoogste 30 m van elkaar verwijderd; zij zijn voorzien van een verlichting met witte of geelachtige lampen. 4.1.4° Signalisatie van het einde van het werk : a) Het verkeersbord F47 en de verkeersborden die het einde van een verbod aanduiden, worden geplaatst op ten hoogste 25 m voorbij het einde van het werk, of voorbij het laatste afbakeningsmiddel.b) Op ten hoogste 50 m voorbij het werk plaatst de aannemer een bord waarop in het geel, op een zwarte achtergrond, de naam staat van de verantwoordelijke voor de signalisatie en diens telefoonnummer. De letters en cijfers op dit bord hebben een hoogte van ten minste 0,06 m. 4.2. Werken die het verkeer weinig hinderen.
Het betreft de werken die op welke plaats ook, zo breed zijn dat minder dan een rijstrook of minder dan de breedte van een rijstrook onttrokken wordt aan het verkeer op de rijbaan, alsook deze die ingeplant zijn buiten de rijbaan maar die het verkeer op die rijbaan beïnvloeden. 4.2.1° Signalisatie op afstand : a) Het verkeersbord A31 wordt geplaatst op ongeveer 150 m van de inrichting, aangebracht op de plaats waar het werk begint. Deze afstand mag aangepast worden aan de plaatsgesteldheid; in dit geval wordt dit verkeersbord aangevuld met een onderbord van het type I van bijlage 1 bij dit besluit. b) Verkeersborden van het model F79 tot F85 mogen gebruikt worden.c) Indien de plaatsgesteldheid het vereist, mag een verkeersbord C43 dat de snelheid beperkt tot 30 km/h geplaatst worden.d) De inrichting van type I van bijlage 3 bij dit besluit mag worden geplaatst.In dit geval, worden de verkeersborden A31 en C43 opgenomen in de inrichting. 4.2.2° Signalisatie ter plaatse aan het begin van het werk : Een inrichting van bijlage 4 bij dit besluit wordt geplaatst aan het begin van het werk.
Indien minstens een gedeelte van het werk op de rijbaan ligt, wordt een verkeersbord D1 waarvan de pijl onder een hoek van ongeveer 45° naar beneden gericht is, geplaatst boven de inrichting; de onderrand van het verkeersbord bevindt zich op ten minste 1,50 m boven de grond.
Een oranjegeel knipperlicht wordt boven dit verkeersbord geplaatst.
Over de ganse breedte van het hek worden oranjegele knipperlichten vastgemaakt met een tussenafstand van ten hoogste 1,00 m. Het aantal lichten mag niet kleiner zijn dan drie.
Deze inrichting mag vervangen worden door of aangevuld met een inrichting van type I van bijlage 3 bij dit besluit waarop het verkeersbord D1 is aangebracht. 4.2.3° Zijdelingse signalisatie : a) De zijdelingse afbakening wordt aangebracht door een van de middelen van type II van bijlage 2 bij dit besluit. Wanneer verkeerskegels worden gebruikt, hebben zij een hoogte van ten minste 0,40 m.
Deze afbakeningsmiddelen zijn ten hoogste 30 m van elkaar verwijderd; zij zijn voorzien van een verlichting met witte of geelachtige lampen. b) Indien de inplanting van het werk de voetgangers, de fietsers en de bestuurders van tweewielige bromfietsen noodzaakt om het trottoir of het fietspad te verlaten en de rijbaan te volgen, wordt een gang aangebracht langsheen het volledige werk van : - ten minste 1,50 m wanneer slechts één van de categorieën van weggebruikers er moet gebruik van maken; - ten minste 2 m wanneer zowel voetgangers, fietsers als bestuurders van tweewielige bromfietsen er samen moeten gebruik van maken. Wanneer in uitzonderlijke omstandigheden de plaatsgesteldheid dit niet toelaat, mag de breedte van de gang teruggebracht worden tot 1 m.
In dit geval wordt : - de afbakening die het verkeer van de voetgangers, de fietsers en de bestuurders van tweewielige bromfietsen scheidt van dat van de andere weggebruikers, aangebracht en verlicht, overeenkomstig de bepalingen van a) hierboven; - de afbakening die het verkeer van de voetgangers, de fietsers en de bestuurders van tweewielige bromfietsen scheidt van het werk zelf, aangebracht over de volledige lengte, hetzij door een voldoende stevige inrichting, hetzij door een beschermnet, en op gepaste manier verlicht. 4.2.4° Signalisatie van het einde van het werk : a) Het verkeersbord F47 en de verkeersborden die het einde van een verbod aanduiden, worden geplaatst op ten hoogste 25 m voorbij het einde van het werk of voorbij het laatste afbakeningsmiddel.b) Op ten hoogste 30 m voorbij het werk plaatst de aannemer een bord waarop in het geel, op een zwarte achtergrond, de naam staat van de verantwoordelijke voor de signalisatie en diens telefoonnummer. De letters en cijfers op dit bord hebben een hoogte van ten minste 0,06 m.
Art. 5.Werken van 4e categorie. 5.1. De ligging van het werk noodzaakt de voetgangers, de fietsers en de bestuurders van tweewielige bromfietsen om het trottoir of fietspad te verlaten, zonder op de rijbaan te komen. 5.1.1° signalisatie op afstand : een verkeersbord A31 aangevuld met een onderbord van type I van bijlage 1 bij dit besluit, wordt geplaatst op 50 m vóór het begin van het werk. 5.1.2° signalisatie ter plaatse aan het begin van het werk : een inrichting van bijlage 4 bij dit besluit moet aan het begin van het werk geplaatst worden. Er moet ten minste één oranjegeel knipperlicht op de inrichting geplaatst worden. 5.1.3° zijdelingse signalisatie : a) Langsheen het werk wordt een gang aangebracht van : - ten minste 1,50 m wanneer slechts één van de categorieën van weggebruikers er moet gebruik van maken; - ten minste 2 m wanneer zowel voetgangers, fietsers als bestuurders van tweewielige bromfietsen er samen moeten gebruik van maken. Wanneer in uitzonderlijke omstandigheden de plaatsgesteldheid dit niet toelaat, mag de breedte van de gang teruggebracht worden tot 1 m. b) De zijdelingse afbakening die het verkeer van de voetgangers, de fietsers en de bestuurders van tweewielige bromfietsen van dat van de andere weggebruikers scheidt, wordt aangebracht door een van de middelen van type II van bijlage 2 bij dit besluit en op gepaste manier verlicht. Wanneer verkeerskegels worden gebruikt, hebben zij een minimale hoogte van 0,40 m. c) Wanneer het niveauverschil tussen het werk en de plaats waar de voetgangers, de fietsers en de bestuurders van tweewielige bromfietsen zich bevinden meer dan 0,20 m bedraagt, wordt over de volledige lengte hetzij een voldoende stevige inrichting, hetzij een beschermnet aangebracht. Indien dit niveauverschil minder dan 0,20 m bedraagt, worden de verkeerskegels van type II van bijlage 2 bij dit besluit gebruikt.
Zij worden ten hoogste op 5 m van elkaar geplaatst.
Zij hebben een minimale hoogte van 0,40 m. d) De zijdelingse signalisatie wordt op gepaste manier verlicht met witte of gele lampen. 5.1.4° Signalisatie van het einde van het werk : a) Het verkeersbord F47 wordt geplaatst op ongeveer 25 m voorbij het einde van het werk of voorbij het laatste afbakeningsmiddel.b) Ongeveer 30 m voorbij het werk plaatst de aannemer een bord waarop in het geel, op een zwarte achtergrond, de naam staat van de verantwoordelijke voor de signalisatie en diens telefoonnummer. De letters en cijfers op dit bord hebben een hoogte van ten minste 0,06 m. 5.2. De ligging van het werk noodzaakt de voetgangers, de fietsers en de bestuurders van tweewielige bromfietsen niet om het trottoir of het fietspad te verlaten : De hierna vermelde signalisatie mag slechts geplaatst worden voorzover de voetgangers, de fietsers en de bestuurders van tweewielige bromfietsen over een gang beschikken van ten minste 1,00 m breed.
Is dit niet het geval, dan wordt het werk gesignaleerd overeenkomstig artikel 5.1. van dit besluit. 5.2.1. Werken die ingeplant zijn over een afstand van meer dan ongeveer 20 m. 5.2.1.1° signalisatie op afstand : het verkeersbord A31 aangevuld met een onderbord van type I van bijlage 1 bij dit besluit, wordt geplaatst op ongeveer 50 m. 5.2.1.2° signalisatie ter plaatse aan het begin van het werk : een inrichting van bijlage 4 bij dit besluit wordt geplaatst over gans de breedte van het werk. Er wordt minstens één oranjegeel knipperlicht op de inrichting geplaatst. 5.2.1.3° zijdelingse signalisatie : a) Wanneer het niveauverschil tussen het werk en de plaats waar de voetgangers, de fietsers, en de bestuurders van tweewielige bromfietsen zich bevinden meer dan 0,20 m bedraagt, wordt over de volledige lengte hetzij een voldoende stevige inrichting, hetzij een beschermnet aangebracht. Indien dit niveauverschil minder dan 0,20 m bedraagt, worden de verkeerskegels van type II van bijlage 2 bij dit besluit gebruikt.
Zij worden ten hoogste op 5 m van elkaar geplaatst.
Zij hebben een minimale hoogte van 0,40 m. b) De zijdelingse signalisatie wordt op gepaste manier verlicht met witte of geelachtige lampen.c) Het verkeersbord F47 wordt geplaatst op ongeveer 25 m voorbij het einde van het werk of voorbij het laatste afbakeningsmiddel. Ongeveer 30 m voorbij het werk plaatst de aannemer een bord waarop in het geel, op een zwarte achtergrond, de naam staat van de verantwoordelijke voor de signalisatie en diens telefoonnummer.
De letters en cijfers op dit bord hebben een hoogte van ten minste 0,06 m. 5.2.2. Werken die ingeplant zijn over een afstand van minder dan ongeveer 20 m : het volledige werk wordt afgebakend hetzij door een voldoende stevige inrichting, hetzij door een beschermnet, en op gepaste manier verlicht met witte of geelachtige lampen. 5.3. Werken die uitgevoerd worden op de bermen die de voetgangers moeten volgen tengevolge van het ontbreken van trottoirs. 5.3.1° Het werk wordt afgebakend hetzij met een inrichting van bijlage 4 bij dit besluit, hetzij met een van de middelen van type II van bijlage 2 bij dit besluit, hetzij met een beschermnet.
Het werk wordt op gepaste manier verlicht met witte of geelachtige lampen. 5.3.2° Er moet een gang van ten minste 1,00 m breed beschikbaar blijven voor de voetgangers.
Art. 6.Werken van 5e categorie. 6.1. Op de autosnelwegen en op andere openbare wegen waar de maximum toegelaten snelheid hoger is dan 90 km/h. 6.1.1. Werken die het verkeer sterk hinderen.
De signalisatie voorzien in de artikelen 2.1.1. en 2.1.2. van dit besluit zijn van toepassing.
Evenwel : 1° voor de signalisatie op afstand : - wordt de geleiding aangebracht door een van de middelen van type II van bijlage 2 bij dit besluit.Zij worden op ten hoogste 10 m van elkaar geplaatst. De verkeersborden D1 en een verlichting zijn niet noodzakelijk. - worden op de autosnelwegen de verkeersborden van het model F79 tot F85 geplaatst op 1.500 m en herhaald op 750 m. Deze borden mogen opgenomen worden in de inrichting van type I van bijlage 3 tot dit besluit. Zij moeten niet herhaald worden aan de linkerkant van de rijbaan. - wordt op de autosnelwegen het verkeersbord C43 dat de snelheid beperkt tot 70 km/h geplaatst op 250 m. Het moet niet herhaald worden. 2° is voor de zijdelingse signalisatie een verlichting niet noodzakelijk. 6.1.2. Werken die het verkeer weinig hinderen.
De signalisatie voorzien in artikel 2.2. van dit besluit is van toepassing.
Evenwel moeten de geleiding op afstand, de zijdelingse afbakening en de afbakening die het verkeer van de voetgangers, de fietsers en de bestuurders van tweewielige bromfietsen van dat van de andere weggebruikers scheidt en van het werk zelf, niet verlicht zijn. 6.2. Op de openbare wegen waar de maximum toegelaten snelheid hoger is dan 50 km/h en lager dan of gelijk aan 90 km/h, is de signalisatie voorzien in artikel 3 van dit besluit van toepassing.
Evenwel : - de zijdelingse afbakening en de afbakening die het verkeer van de voetgangers, de fietsers en de bestuurders van tweewielige bromfietsen van het verkeer van de andere weggebruikers scheidt en van het werk zelf, moeten niet verlicht zijn. - wanneer aan het begin van werk, een inrichting van type II van bijlage 3 bij dit besluit is geplaatst, moeten geen verkeersborden van het model F79 tot F85 en geen zijdelingse afbakening geplaatst zijn. 6.3. Op de openbare wegen waar de maximum toegelaten snelheid gelijk is aan of lager dan 50 km/h, is de signalisatie voorzien in artikel 4 van dit besluit van toepassing.
Evenwel : - zijn de zijdelingse afbakening en de afbakening die het verkeer van de voetgangers, de fietsers en de bestuurders van tweewielige bromfietsen van het verkeer van de andere weggebruikers scheidt en van het werk zelf, niet verlicht. - mag de inrichting van bijlage 4 bij dit besluit vervangen worden door een voertuig dat uitgerust is overeenkomstig artikel 7.1.1° van dit besluit. Indien minstens een gedeelte van het werk op de rijbaan ligt, wordt bovendien een verkeersbord D1 waarvan de pijl onder een hoek van ongeveer 45° naar beneden is gericht, die de verplichte rijrichting aangeeft, aangebracht. 6.4. Voor de werken die ingeplant zijn buiten de rijbaan maar die een gevaar betekenen voor de voetgangers, de fietsers en de bestuurders van tweewielige bromfietsen is de signalisatie voorzien in artikel 5 van dit besluit van toepassing. Evenwel is geen verlichting vereist. 6.5. Wanneer het tijdens de dag niet meer mogelijk is duidelijk te zien tot op een afstand van ongeveer 200 m wordt het werk gestaakt en het normale verkeer hersteld.
Indien om een of andere reden het normaal verkeer niet kan worden hersteld, blijft de signalisatie van het werk staan en worden de signalisatie van de geleiding en de zijdelingse signalisatie aangevuld met oranjegele knipperlichten.
Het verkeersbord F47 en het bord waarop in het geel, op een zwarte achtergrond, de naam staat van de verantwoordelijke voor de signalisatie en diens telefoonnummer, worden geplaatst overeenkomstig de voorschriften voor elke categorie van werken.
Art. 7.Werken van 6e categorie. 7.1. Werken uitgevoerd geheel of gedeeltelijk op de rijbaan en/of op het fietspad en op minder dan 0,50 m van de rand ervan. 7.1.1° op openbare wegen waarop de maximum toegelaten snelheid lager is dan of gelijk aan 50 km per uur : Het voertuig gebruikt bij de werken is op de voor- en achterkant voorzien van afwisselend rode en witte strepen van ten minste 0,10 m breed, die met de verticale as van het voertuig een hoek van ongeveer 45° vormen. Indien de structuur van dit voertuig niet toelaat een oppervlakte van ten minste 1,00 m2 van strepen te voorzien, of indien deze strepen minder dan 0,50 m hoog zijn, wordt een bord voorzien van dezelfde afwisselende strepen, met een hoogte van ten minste 0,50 m en een breedte die ongeveer gelijk is aan die van het voertuig, aan dat voertuig vastgemaakt.
Dit voertuig is eveneens uitgerust met : - ten minste twee oranjegele knipperlichten bovenop het voertuig aangebracht.
Deze lichten mogen onafhankelijk, gelijktijdig of opeenvolgend knipperen; - een verkeersbord A31 gericht naar het betrokken verkeer; de zijde van dit verkeersbord mag niet minder zijn dan 0,70 m en zijn onderrand mag zich, in de mate van het mogelijke, niet op minder dan 1,50 m boven de grond bevinden. 7.1.2° Indien de maximum toegelaten snelheid hoger is dan 50 km/h en lager dan of gelijk aan 90 km/h, wordt bovendien een verkeersbord D1 waarvan de pijl onder een hoek van ongeveer 45° naar beneden gericht is, die de verplichte rijrichting aangeeft, aangebracht. Indien het verkeer aan de ene en de andere kant van het voertuig toegelaten is, wordt een verkeersbord F21 aangebracht op het midden van het voertuig.
Deze verkeersborden worden gericht naar het betrokken verkeer en in de mate van het mogelijke aangebracht op een hoogte van ten minste 1,50 m. Het verkeersbord D1 heeft een diameter van ten minste 0,70 m.Het verkeersbord F21 meet ten minste 0,60 m x 0,40 m. 7.1.3° Indien de maximum toegelaten snelheid hoger is dan 90 km per uur wordt het voertuig uitgerust met de inrichting van type II van bijlage 3 bij dit besluit.
Dit voertuig wordt op ongeveer 500 m aangekondigd door een voorsignalisatievoertuig waarop de inrichting van type I van bijlage 3 bij dit besluit is aangebracht en waarop het verkeersbord A31 en eventueel het verkeersbord F79 zijn aangebracht. 7.2. Het voertuig dat gebruikt wordt voor werken uitgevoerd buiten de rijbaan en/of het fietspad op ten minste 0,50 m van de rand ervan, is uitgerust zoals voorzien in artikel 7.1.1°. 7.3. Indien het bij de werken gebruikte voertuig niet kan voorzien worden van de hierboven voorziene uitrusting, wordt het vergezeld door een veiligheidsvoertuig dat deze uitrusting voert. 7.4. De voertuigen die gebruikt worden voor het berijdbaar houden van de wegen in de winter worden minstens uitgerust met twee oranjegele knipperlichten bovenop het voertuig. 7.5. De voertuigen voor het onderhoud van de wegen, wanneer de afmetingen en de structuur ervan het onmogelijk maken om de signalisatie vereist bij dit artikel aan te brengen, worden minstens uitgerust met twee oranjegele knipperlichten bovenop het voertuig en het verkeersbord A31.
Het verkeersbord A31 heeft in dit geval een zijde van ten minste 0,40 m.
Art. 8.Signalisatie van containers. 8.1. De containers die worden geplaatst op de openbare weg moeten op de voor- en achterkanten voorzien zijn van afwisselende rode en witte strepen van ten minste 0,10 m breed die met de verticale as van de container een hoek van ongeveer 45° vormen.
Indien de container niet over een oppervlakte beschikt van ten minste 1,00 m2 waarop zulke strepen kunnen worden aangebracht of indien die strepen minder dan 0,50 m hoog zijn, wordt een bord voorzien van dezelfde strepen, met een hoogte van ten minste 0,50 m en een breedte die ongeveer gelijk is aan die van de container, aan deze container vastgemaakt. 8.2. Een verkeersbord D1 met een diameter van ten minste 0,70 m, waarvan de pijl onder een hoek van ongeveer 45° naar beneden gericht is, wordt aangebracht aan de kant waar het verkeer toegelaten is.
Een oranjegeel knipperlicht wordt boven het verkeersbord D1 aangebracht. 8.3. De container wordt zodanig geplaatst dat het verkeer slechts aan één zijde mogelijk is. 8.4. Artikel 4.2., 3°, b), is van toepassing wanneer de container zo geplaatst is dat de voetgangers, de fietsers en de bestuurders van tweewielige bromfietsen genoodzaakt zijn de rijbaan te volgen. 8.5. Een opschrift of een bord waarop in het geel, op een zwarte achtergrond, de naam staat van de verantwoordelijke voor de signalisatie en diens telefoonnummer, wordt aangebracht op één van de zijkanten van de container. 8.6. De bepalingen van de artikelen 8.1. tot 8.3. zijn niet van toepassing op de containers die op een parking geplaatst zijn die niet aan de rijbaan grenst en op de plaatsen waar ze het verkeer noch van de bestuurders noch van de voetgangers hinderen.
Art. 9.Bijzondere bepalingen. 9.1. Onverminderd de bepalingen van artikel 2.1.1.1° f), mogen de verkeersborden links herhaald worden. 9.2. Op de werken met een grote uitgestrektheid mag het bord waarop in het geel, op een zwarte achtergrond, de naam staat van de verantwoordelijke voor de signalisatie en diens telefoonnummer, langsheen het werk herhaald worden. HOOFDSTUK II. - Verkeersbelemmeringen
Art. 10.Onverminderd de bepalingen van de artikelen 51 en 78.2 van het algemeen reglement op de politie van het wegverkeer, moeten ter verzekering van de verkeersveiligheid de best geschikte maatregelen genomen worden.
Tussen het vallen van de avond en het aanbreken van de dag en in alle omstandigheden wanneer het niet meer mogelijk is duidelijk te zien tot op een afstand van ongeveer 200 m, worden de verkeersbelemmeringen bovendien gesignaleerd door lichten met een voldoende lichtsterkte. HOOFDSTUK III. - Slotbepaling
Art. 11.Het ministerieel besluit van 25 maart 1977 betreffende het signaleren van werken en verkeersbelemmeringen op de openbare weg wordt opgeheven. HOOFDSTUK IV. - Overgangsbepaling
Art. 12.Voor de toelatingen, overeenkomstig artikel 78.1.1. van het koninklijk besluit van 1 december 1975 houdende algemeen reglement op de politie van het wegverkeer, afgegeven v--r de datum van de inwerkingtreding van dit besluit, mag de signalisatie voor de werken geplaatst worden zoals bepaald in het ministerieel besluit van 25 maart 1977 betreffende het signaleren van werken en verkeersbelemmeringen op de openbare weg, met uitzondering voor de werken van de 1ste categorie. HOOFDSTUK V. - Inwerkingtreding
Art. 13.Dit besluit treedt in werking de eerste dag van de tweede maand na die waarin het is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad, met uitzondering van de artikelen 3 tot en met 7, die in werking treden de eerste dag van de vijfde maand na die waarin zij zijn bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.
Brussel, 7 mei 1999.
De Minister van Binnenlandse Zaken, L. VAN DEN BOSSCHE De Staatssecretaris voor Veiligheid, J. PEETERS
Bijlagen Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij het ministerieel besluit van 7 mei 1999 betreffende het signaleren van werken en verkeersbelemmeringen op de openbare weg.
De Minister van Binnenlandse Zaken, L. VAN DEN BOSSCHE De Staatssecretaris voor Veiligheid, J. PEETERS