Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 17 maart 2003
gepubliceerd op 03 april 2003

Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 15 maart 1968 houdende algemeen reglement op de technische eisen waaraan de auto's, hun aanhangwagens, hun onderdelen en hun veiligheidstoebehoren moeten voldoen

bron
federale overheidsdienst mobiliteit en vervoer
numac
2003014059
pub.
03/04/2003
prom.
17/03/2003
ELI
eli/besluit/2003/03/17/2003014059/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

17 MAART 2003. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 15 maart 1968 houdende algemeen reglement op de technische eisen waaraan de auto's, hun aanhangwagens, hun onderdelen en hun veiligheidstoebehoren moeten voldoen


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het ontwerp van koninklijk besluit waarvan ik de eer heb, het ter uwer ondertekening voor te leggen, beoogt het wijzigen van een aantal bepalingen van het koninklijk besluit van 15 maart 1968, houdende algemeen reglement op de technische eisen waaraan de auto's, hun aanhangwagens, hun onderdelen en hun veiligheidstoebehoren moeten voldoen. 1. Algemeen Voormeld koninklijk besluit van 15 maart 1968 heeft in het verleden reeds meerdere wijzigingen ondergaan.Het betreft hier inderdaad een regelgeving die ingevolge de permanente evolutie op het vlak van de automobielindustrie om voortdurende bijwerking vraagt. Bij het uitwerken van onderhavig ontwerp speelden derhalve meerdere factoren een rol. De technologische ontwikkeling die de automobielsector de afgelopen jaren gekend heeft, de voortdurende wens van de regering om de verkeersveiligheid nog te verhogen, haar constante bezorgdheid om de bedreiging van het milieu te beheersen en tenslotte, de verplichting die de hare is om meerdere Europese richtlijnen en reglementen van de commissie voor Europa in Belgisch recht om te zetten, vereisten de herziening van bepaalde van toepassing zijnde wettelijke reglementaire bepalingen of het uitwerken van nieuwe voorschriften. Onderhavig ontwerp van wijzigingsbesluit beoogt dus een actualisering van de desbetreffende regelgeving teneinde zich aan te passen aan de realiteit van de dag.

De Raad van State heeft op 12 november 2002 zijn advies gegeven over het ontwerp van koninklijk besluit. In de mate van het mogelijke is gevolg gegeven aan de opmerkingen vervat in het advies. Evenwel konden om redenen van tijd en de bestaande toestand van de van kracht zijnde reglementering betreffende deze materie niet aan alle opmerkingen een passend gevolg gegeven worden. Hierna worden de redenen gegeven waarom aan sommige punten van dat advies niet onmiddellijk kan voldaan worden. a) Complexiteit van het besluit Gezien de talrijke wijzigingen die het basisbesluit reeds heeft ondergaan en de talrijke verwijzingen naar Europese richtlijnen is de Raad van State van oordeel dat het besluit best volledig zou herschreven worden.Hoewel ik deze zienswijze volledig deel en dat mijn diensten deze taak reeds aangevat hebben, wil ik er op wijzen dat omwille van de complexiteit van het besluit, het herschrijven ervan heel wat tijd in beslag zal nemen waardoor de talrijke maatregelen ter bevordering van de verkeersveiligheid die in dit wijzigingsbesluit opgenomen zijn, onaanvaardbare vertraging zouden oplopen. c) Omzetting van de Europese richtlijnen De Raad van State vestigt de aandacht op het feit dat in het ontwerp van wijzigingsbesluit verwezen wordt naar hetzij Europese richtlijnen of bijlagen daarvan zonder dat die correct in het Belgisch recht zouden omgezet zijn.De richtlijnen zouden minstens als bijlage bij het besluit moeten opgenomen worden. Een correcte omzetting van de betreffende richtlijnen is echter een zeer lang proces. Het betreft de omzetting van meer dan honderd richtlijnen die samen duizenden pagina's beslaan. Zoals reeds aangegeven in het vorig punt, kan hierop niet gewacht worden om de in dit ontwerp opgenomen maatregelen uit te vaardigen. Wij zijn dus genoodzaakt om voorlopig de ingeslagen weg verder te volgen.

Verder zijn alle « Bijzondere opmerkingen » van het advies van de Raad van State verwerkt. 2. Toelichting bij de voornaamste wijzigingen Artikel 1 beoogt het aanpassen van de begripsomschrijvingen die opgenomen zijn in artikel 1 van het huidige besluit, conform de Europese definities opgenomen in de Richtlijn 70/156/EEG betreffende de goedkeuring per type van voertuigen. Ingevolge het advies van de Raad van State wordt een definitie van « terreinvoertuigen » opgenomen.

Vervolgens worden in de nationale voertuigcategorieën, de definities van « kampeerwagen » en van « ambulance » gewijzigd en wordt een « gepantserd voertuig » gedefinieerd.

In artikel 4 wordt een regeling getroffen voor de restantvoorraden van goedgekeurde voertuigen die ingevolge de wijziging van de reglementering niet langer voldoen aan de voorschriften.

De artikelen 6 t.e.m. 14 en 29 voeren nieuwe bepalingen in om de keuring van de voertuigen te verbeteren. Daarbij zijn : - het invoeren van voorschriften voor het keuren van de remmen van zware voertuigen in beladen toestand; - het invoeren van bepalingen voor de keuring na ongeval; - de verplichting om de kilometerstand van auto's te noteren ter gelegenheid van de technische keuring; - het opnemen van regels die de meetmethode bij de milieukeuring verstrengen.

Artikel 15 voegt duidelijke regels in voor wat betreft de gedeeltelijke verbouwing van bepaalde voor het vervoer van personen geconcipieerde voertuigen, tot voertuigen voor het vervoer van zaken en maximaal 6 + 1 personen.

De artikelen 16 en 28 voeren enkele bijkomende voorschriften in op het vlak van de verlichting van de voertuigen. Hierbij weze inzonderheid opgemerkt de bepaling waarbij toegelaten wordt dat voertuigen, andere dan deze van de categorie M 1, uitgerust worden met een zijdelingse en achterwaartse signalisatie bestaande uit retroreflecterende producten, op voorwaarde dat voldaan wordt aan de bepalingen van het Reglement 104 van de Economische Commissie voor Europa te Genève.

In de artikelen 18 en 19 worden bepalingen opgenomen betreffende de afmetingen en massa's van voertuigen om deze in overeenstemming te brengen met de Europese bepalingen.

Artikel 20 last de voorschriften in betreffende de goedkeuring, de montage en het gebruik van normale en heropgegoten luchtbanden, op basis van de van kracht zijnde internationale regelgeving, inzonderheid de reglementen 108 en 109 van de Economische Commissie voor Europa te Genève.

Artikel 22 verplicht de voertuigen om op het vlak van de luchtverontreiniging te voldoen aan de Europese richtlijnen 96/69/EG, 98/77/EG, 1999/69/EG en 1999/102/EG. Hiertoe wordt in functie van de opgelegde emissiewaarden een tijdschema vastgesteld.

Artikel 24 legt de verplichting op om alle voertuigen met uitzondering van die van categorieën M1, N1, O1 en O2, het ABS-systeem te monteren op alle voertuigen die voor de eerste maal in het verkeer of in dienst gesteld worden vanaf 1 januari 2004.

Artikel 26 laat toe dat een zelfklevende film of coating aangebracht wordt op de zijdelingse ruiten achteraan of op het glazen dak van voertuigen van de categorie M1 (personenauto's), alsook op de achteruit voorzover het voertuig uitgerust is met een externe achteruitkijkspiegel aan de kant van de passagier. 3. Andere wijzigingen Deze hebben hoofdzakelijk betrekking op : - de nieuwe termen inzake de politie als gevolg van de politiehervorming; - het ambtshalve uitrusten van voertuigen van bepaalde diensten als prioritair voertuig; - juridisch - technische verbeteringen van voorgaande wijzigingen bij het koninklijk besluit van 21 oktober 2002.

De inwerkingtreding van onderhavig ontwerp van besluit is voorzien voor de 1e dag van de maand die volgt op deze van zijn publicatie in het Belgisch Staatsblad , met uitzondering van : - de bepaling inzake de banden die in werking treedt op 1 januari 2004, en - de keuring van de remmen van zware voertuigen in beladen toestand, waarvoor de inwerkingtreding voorzien is op 1 oktober 2005.

Ik heb de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige, en zeer getrouwe dienares, De Minister van Mobiliteit en Vervoer, Mevr. I. DURANT

17 MAART 2003. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 15 maart 1968 houdende algemeen reglement op de technische eisen waaraan de auto's, hun aanhangwagens, hun onderdelen en hun veiligheidstoebehoren moeten voldoen ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 21 juni 1985 betreffende de technische eisen waaraan elk voertuig voor vervoer te land, de onderdelen ervan, evenals het veiligheidstoebehoren moeten voldoen, inzonderheid op artikel 1, gewijzigd bij de wetten van 18 juli 1990, 5 april 1995, 4 augustus 1996 en 27 november 1996;

Gelet op het koninklijk besluit van 15 maart 1968 houdende algemeen reglement op de technische eisen waaraan de auto's, hun aanhangwagens, hun onderdelen en hun veiligheidstoebehoren moeten voldoen;

Gelet op het koninklijk besluit van 1 december 1975 houdende algemeen reglement op de politie van het wegverkeer, inzonderheid op artikel 81.4., gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 22 mei 1989 en 18 september 1991;

Gelet op het advies van de Raadgevende Commissie Administratie-Nijverheid;

Gelet op de omstandigheid dat de Gewestregeringen bij het ontwerpen van dit besluit betrokken zijn;

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 11 oktober 2001;

Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting van 5 november 2001;

Gelet op het besluit van de Ministerraad van 9 november 2001 over het verzoek aan de Raad van State om advies te geven binnen een termijn van een maand;

Gelet op het advies nr. 33.812/4 van de Raad van State, gegeven op 12 november 2002, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Minister van Mobiliteit en Vervoer, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.In artikel 1 van het koninklijk besluit van 15 maart 1968 houdende algemeen reglement op de technische eisen waaraan de auto's, hun aanhangwagens, hun onderdelen en hun veiligheidstoebehoren moeten voldoen, gewijzigd door de koninklijke besluiten van 16 november 1984, 13 september 1985, 21 mei 1987, 17 januari 1989, 10 april 1995, 15 december 1998 en 21 oktober 2002 worden volgende wijzigen aangebracht : 1° In § 1 worden de definities voor "Categorie M", "Categorie M1", "Categorie M2" en "Categorie M3", respectievelijk vervangen door volgende definities : "1.Categorie M : Voor het vervoer van passagiers ontworpen en gebouwde motorvoertuigen met tenminste vier wielen."; "Categorie M1 : Voor het vervoer van passagiers ontworpen en gebouwde voertuigen met ten hoogste acht zitplaatsen, die van de bestuurder niet meegerekend."; "Categorie M2 : Voor het vervoer van passagiers ontworpen en gebouwde voertuigen met meer dan acht zitplaatsen, die van de bestuurder niet meegerekend, en met een maximale massa van ten hoogste 5 ton."; "Categorie M3 : Voor het vervoer van passagiers ontworpen en gebouwde voertuigen met meer dan acht zitplaatsen, die van de bestuurder niet meegerekend, en met een maximale massa van meer dan 5 ton." 2° § 1 wordt aangevuld met volgende definitie : « 4.Terreinvoertuigen (symbool G) a) De voertuigen van categorie N1 met een maximale massa van ten hoogste 2 ton en de voertuigen van categorie M1 worden als terreinvoertuigen beschouwd, indien ze voorzien zijn van : - ten minste één vooras en ten minste één achteras die ontworpen zijn om gelijktijdig te worden aangedreven, met inbegrip van voertuigen waarvan de aandrijving op één van de assen kan worden ontkoppeld, - ten minste één differentieelblokkerings-mechanisme of ten minste één mechanisme waarmee een soortgelijk effect wordt bewerkstelligd, en indien met het voertuig een helling van 30 % kan worden overwonnen, berekend voor een voertuig zonder aanhangwagen. Voorts voldoen ze aan ten minste vijf van de volgende zes eisen : - een oploophoek hebben van ten minste 25°, - een afloophoek hebben van ten minste 20°, - een hellingshoek hebben van ten minste 20°, - onder de vooras een vrije hoogte boven de grond hebben van ten minste 180 mm, - onder de achteras een vrije hoogte boven de grond hebben van ten minste 180 mm, - tussen de assen een vrije hoogte boven de grond hebben van ten minste 200 mm. b) De voertuigen van categorie N1 met een maximale massa van meer dan 2 ton of van de categorieën N2, M2 of M3 met een maximale massa van ten hoogste 12 ton worden als terreinvoertuigen beschouwd, indien ze ofwel voorzien zijn van wielen die ontworpen zijn om gelijktijdig te worden aangedreven, met inbegrip van voertuigen waarvan de aandrijving op één van de assen kan worden ontkoppeld, ofwel aan de volgende drie eisen voldoen : - uitgerust zijn met ten minste één vooras en ten minste één achteras die ontworpen zijn om gelijktijdig te worden aangedreven, ook wanneer de aandrijving op één van de assen kan worden ontkoppeld, - uitgerust zijn met ten minste een differentieelblokkerings-mechanisme of met ten minste één mechanisme waarmee een soortgelijk effect wordt bewerkstelligd, - een helling kunnen overwinnen van 25 %, berekend voor een voertuig zonder aanhangwagen.c) De voertuigen van categorie M3 met een maximale massa van meer dan 12 ton en deze van categorie N3, worden als terreinvoertuigen beschouwd, indien ze ofwel zijn uitgerust met wielen die zijn ontworpen om gelijktijdig te worden aangedreven, ook wanneer de aandrijving op één as kan worden ontkoppeld, ofwel aan de volgende eisen voldoen : - minimaal de helft van het aantal wielen is aangedreven, - ze zijn uitgerust met ten minste één differentieelblokkerings-mechanisme of ten minste één mechanisme waarmee een soortgelijk effect wordt bewerkstelligd, - ze kunnen een helling overwinnen van 25 %, berekend voor een voertuig zonder aanhangwagen. Ze voldoen aan ten minste vier van de volgende zes eisen : - een oploophoek hebben van ten minste 25°, - een afloophoek hebben van ten minste 25°, - een hellingshoek hebben van ten minste 25°, - onder de vooras een vrije hoogte boven de grond hebben van ten minste 250 mm, - onder de achteras een vrije hoogte boven de grond hebben van ten minste 250 mm, - tussen de assen een vrije hoogte boven de grond hebben van ten minste 300 mm. » 3° In § 2 worden volgende wijzigingen aangebracht : a) Punt 10 wordt vervangen door volgende bepaling : « 10."kampeerwagen" is een voertuig van categorie M voor speciale doeleinden waarvan de constructie woonaccommodatie omvat die ten minste bestaat uit de volgende uitrustingen : - zitplaatsen en een tafel, - slaapaccommodatie die met behulp van de zitplaatsen kan worden gecreëerd, - kookgelegenheid, - en opbergfaciliteiten.

Deze uitrusting moet vast zijn bevestigd; de tafel mag echter zodanig zijn ontworpen dat zij gemakkelijk opklapbaar is. » b) Punt 12 wordt vervangen door volgende bepaling : « 12."ambulance" is een motorvoertuig van categorie M dat bestemd is voor het vervoer van zieken of gewonden en daartoe een speciale uitrusting heeft.

Voertuigen voor dringende medische hulpverlening speciaal uitgerust om een medische ploeg en hun materiaal op de plaats van een ongeval te brengen worden eveneens beschouwd als ambulance. » c) Er wordt een punt 12bis ingevoegd, dat luidt als volgt : « 12bis ."gepantserd voertuig" is een voertuig bestemd voor de bescherming van te vervoeren passagiers en/of goederen en dat voldoet aan de voorschriften inzake kogelwerende bepantsering. »

Art. 2.In artikel 2 van hetzelfde besluit gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 12 december 1975, 21 december 1979, 3 augustus 1981, 16 november 1984, 13 september 1985, 17 januari 1989, 22 mei 1989 en van 15 december 1998, worden volgende wijzigingen aangebracht : 1°) In § 2 worden volgende wijzigingen aangebracht : a) Punt 6° wordt vervangen door volgende bepaling : « 6°.De voertuigen ingeschreven onder een tijdelijke kentekenplaat, of onder een CD-plaat, alsook de verongelukte voertuigen, ingeschreven onder deze platen.

Deze zijn enkel onderworpen aan de bepalingen van de artikelen 16, § 1, eerste lid en § 2; 23 tot 23 duodecies; 26; 28; 30 tot 35; 41; 42, eerste tot vijfde lid; 43, punt 1; 44 tot 53; 55; 57, §§ 1 tot 4; 58; 59; 67; 70; 71 en 78 van dit besluit. » b) Punt 7°, eerste lid wordt als volgt aangevuld : « en die in het bezit zijn van de verklaring die aangevuld werd door de titularis en waarvan het model vastgesteld wordt door de Minister bevoegd voor het vervoer of zijn gemachtigde.» c) Punt 7°, laatste lid wordt vervangen door volgende bepaling : « Deze voertuigen zijn enkel onderworpen aan de bepalingen van de artikelen 16 § 1, eerste lid, 23 §§ 1, 3, 4, 5, 6 en 7, 23sexies , § 1, 1° en 3°, en § 2, 25, 26, 42, 45 § 1, 1° en 3°, 47 § 1, punt 1, eerste lid, 54 § 1, 1° en 3°, 70 § 2 en 80 van dit besluit.» 2°) § 3bis wordt aangevuld met het volgend lid : « Dit besluit is evenmin van toepassing op vierwielers, met een lege massa van ten hoogste 400 kg (550 kg voor voertuigen gebruikt in het goederenvervoer), exclusief de massa van de batterijen in elektrische voertuigen, met een motor met een netto maximumvermogen van ten hoogste 15 kW. Deze voertuigen worden beschouwd als driewielers. » 3°) § 4 wordt aangevuld door het volgende lid : « In het buitenland ingeschreven voertuigen, bestemd voor uitzonderlijk vervoer, die de maximumwaarden inzake massa's en afmetingen, voorzien in artikel 32bis , overschrijden, mogen het wegennet op het Belgisch grondgebied gebruiken volgens een reisweg die door de Dienst Uitzonderlijk Vervoer van de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer vastgelegd wordt mits ze gedekt zijn door een speciale toelating tot het verkeer, afgegeven door de bevoegde autoriteit van het land van inschrijving. Deze toelating wordt aangemerkt als een afwijking van artikel 32bis , op dezelfde wijze als die conform met artikel 78, § 1, 2°, b) van dit besluit afgeleverd zou worden.

Alleen de originele toelating of een door een bevoegde autoriteit van het land van oorsprong gelijkvormig verklaarde kopie is geldig. »

Art. 3.In artikel 3 § 1, 4° b) , van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 11 augustus 1976, 10 december 1980 en 3 augustus 1981, wordt het woord "rijkswacht" vervangen door de woorden "federale politie".

Art. 4.Artikel 10 van hetzelfde besluit gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 12 december 1975, 11 maart 1977, 21 december 1979, 28 februari 1980, 3 augustus 1981 en 22 mei 1989, wordt aangevuld met een § 5 en een § 6 luidende : « § 5. Voertuigen van categorie M1, goedgekeurd volgens de procedure bepaald in artikel 3bis van dit besluit, worden voorzien van een certificaat van overeenstemming zoals voor volledige/voltooide voertuigen waarvan het model zich in bijlage 17 bevindt.

Deze bepaling is van toepassing op alle in gebruik genomen voertuigen die een Europese typegoedkeuring hebben. § 6. Het is toegelaten, ten einde de stocks van de hand te kunnen doen, voertuigen in te schrijven die in overeenstemming zijn met een voertuigtype, waarvan de typegoedkeuring afgeleverd werd overeenkomstig artikel 3, § 1, 1 van dit besluit maar die niet meer geldig is omdat niet meer voldaan is aan een of meer voorschriften van dit besluit die sinds de afgifte van de typegoedkeuring strenger zijn geworden of omdat een deelgoedkeuring, die deel uitmaakt van de typegoedkeuring, ongeldig is geworden ingevolge de wijziging van een bijzondere richtlijn.

Deze toelating geldt voor een periode van één jaar te rekenen vanaf de datum waarop de typegoedkeuring ongeldig is geworden.

Deze bepaling is slechts van toepassing op voertuigen die : - zich op het grondgebied van de Europese Gemeenschap bevinden; - vergezeld zijn van een certificaat van overeenstemming, afgeleverd op een ogenblik dat de typegoedkeuring van het voertuig nog geldig was, maar niet in dienst gesteld waren vóór voormelde typegoedkeuring haar geldigheid verloor.

Het maximum aantal voertuigen van een of meer typen dat nog kan ingeschreven worden, bedraagt in geval van categorie M1 niet meer dan 10 % en in geval van andere categorieën niet meer dan 30 % van alle desbetreffende voertuigtypen die tijdens het voorgaande jaar in gebruik zijn genomen.

Indien deze percentages minder dan 100 voertuigen vertegenwoordigen, mogen maximum 100 voertuigen in gebruik worden genomen. »

Art. 5.Artikel 17 van hetzelfde besluit gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 14 januari 1971, 1 maart 1978, 10 december 1980, 16 november 1984, 13 september 1985, 17 januari 1989, 16 september 1991, 12 december 1991 en 15 december 1998, wordt vervangen door volgende bepaling : « Art.17. § 1. Alleen de motorvoertuigen van categorieën M1, M2 en M3 zoals gedefinieerd in artikel 1 van dit besluit en goedgekeurd volgens de technische specificaties voor deze categorieën mogen gebruikt worden voor personenvervoer. § 2. Het vervoer van personen door middel van aanhangwagens, andere dan die welke uitsluitend gebruikt worden door kermisexploitanten en die eigen zijn aan dat beroep, is verboden. § 3. Het is toegestaan personen te vervoeren in het achterste gelijkvloerse gedeelte van de voertuigen met vouwbalg. § 4. Voor de toepassing van de bepalingen van §§ 1 en 2 worden niet als vervoerde personen beschouwd : 1° degenen die vervoerd worden tijdens de dienstprestaties, voor zover desbetreffende voorschriften van het Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming (A.R.A.B.) nageleefd worden en voorzover hun aantal, de bestuurder niet meegerekend, niet hoger is dan acht, en voorzover dat deze personen vervoerd worden door voertuigen die voor de eerste keer in gebruik zijn genomen vóór 1 januari 1999. Voor deze voertuigen, dient de ruimte voor bagage of goederen en de ruimte voor personen gedeeltelijk of geheel afgezonderd te zijn door een wand; 2° de personen die plaatsnemen in de bestuurdersruimte van een voertuig, uitgerust voor brandbestrijding, dat niet behoort tot een voor het vervoer van personen goedgekeurd type en voorzover het maximum aantal personen, de bestuurder niet meegerekend, niet meer dan tien bedraagt;3° voertuigen van de categorieën N2 en N3 met een dubbele of driedubbele passagiersruimte mogen eveneens personen vervoeren met een maximum van 8 personen, de bestuurder uitgezonderd, op voorwaarde dat de passagiersruimte volledig onafhankelijk is van de laadruimte. § 5. Bezoldigd of gratis vervoer van personen door publieke of privé-diensten gebeurt met voertuigen van categorie M. § 6. De voertuigen van de categorieën N1, N2, N3, O1, O2, O3, O4 zijn bestemd voor het vervoer van goederen. »

Art. 6.In artikel 23 van hetzelfde besluit, gewijzigd door het koninklijk besluit van 15 december 1998, worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 2 wordt vervangen als volgt : « § 2 Uit te voeren keuringen A.De keuringen omvatten de keuringen beschreven in bijlage 15 en de bijkomende keuringen waarin voorzien wordt in bijzondere reglementaire bepalingen.

B. Remdoelmatigheid van voertuigen in beladen toestand 1. Voor de voertuigen met een maximale toegelaten massa (MTM) van meer dan 3,5 ton, wordt tijdens de keuringen bedoeld in bijlage 15, punt B,1, de remdoelmatigheid geëvalueerd naargelang van de MTM.2. De voertuigen, waarvan de typegoed-keuring vóór 1 oktober 1981 plaatsvond en die, om redenen van hygiëne en/of veiligheid, niet mogen aangeboden worden met een lading, zijn echter niet onderworpen aan de remtest in beladen toestand.3. De meting van de remdoelmatigheid van een voertuig, al of niet met lastsimulatie, gebeurt door een rechtstreekse meting van de remkracht of door extrapolatie van de remkracht in functie van de cilinderdruk.4. De rechtstreekse metingen van de remkracht gebeuren tijdens : a) hetzij, de eerste aanbieding van het voertuig indien : - de massa van het voertuig in lege staat minstens 2/3 van de MTM bedraagt; - door lastsimulatie een dergelijke toestand kan verkregen worden; - het een voertuig voor personenvervoer betreft. b) hetzij, een tweede aanbieding van het voertuig met een deellading zodanig dat zijn massa minstens 2/3 van zijn MTM bedraagt.5. Het bepalen van de remkracht door middel van extrapolatie is : a) toegelaten voor voertuigen aangeboden met een luchtdrukremsysteem dat minstens voldoet aan de bepalingen van de Europese richtlijn 71/320/EEG zoals gewijzigd door richtlijn 79/489/EEG en waarvan de massa van het voertuig in lege toestand minder bedraagt dan 2/3 van de MTM;b) verplicht voor de hiervoor bedoelde voertuigen die, om redenen van hygiëne en/of veiligheid, niet mogen aangeboden worden met een lading.6. Teneinde tijdens deze metingen een cilinderdruk bij de blokkeergrens van minstens 2 bar te bereiken, wordt, indien een dergelijke toestand niet kan bereikt worden door een systeem van lastsimulatie in het keuringstation, het voertuig aangeboden met een deellading zonder dat echter de massa van het voertuig de helft van het MTM overschrijdt.7. Drukmeetpunten a) De voertuigen bedoeld in punt 3 waarvan de oorspronkelijke drukmeetpunten : - niet gemakkelijk toegankelijk zijn vanaf de werkvloer, mogen uitgerust zijn met tijdelijke of permanente ontdubbelingsdrukmeetpunten; - niet gemakkelijk toegankelijk zijn vanuit de inspectieput, zijn uitgerust met tijdelijke of permanente ontdubbelingsdrukmeetpunten. b) De ontdubbelingsdrukmeetpunten zijn aan de linker buitenzijde van het voertuig geplaatst en bevinden zich zo dicht mogelijk bij de oorspronkelijke en hun onderlinge afstand bedraagt minstens 80 mm.c) De ontdubbelingsdrukmeetpunten zijn conform de bepalingen van artikel 4 van de norm ISO 3583-1984.d) Definitieve ontdubbelingsdrukmeetpun-ten die permanent aan de remkring aangekoppeld blijven, maken er deel van uit en zijn geplaatst door de constructeur of een door hem erkende werkplaats.e) Tijdelijke ontdubbelingsdrukmeetpunten, maken geen deel uit van de remkring en worden verbonden met de originele drukmeetpunten.De daartoe gebruikte remleidingen zijn van een goedgekeurd type en hebben een diameter kleiner dan 10 mm.

Tijdelijke ontdubbelingsdrukmeetpunten worden door de gebruiker van het voertuig aangebracht vóór dat het voertuig ter keuring wordt aangeboden en verwijderd kort na die keuring. f) De drukmeetpunten of hun ontdubbelingen moeten toegankelijk, functioneel en proper zijn.g) De tijdelijke verbindingen moeten zodanig vastgehecht zijn dat ze de goede werking van het voertuig niet hinderen.h) Boven elk ontdubbelingsdrukmeetpunt worden duidelijk en onuitwisbaar, met een letterhoogte van minimum 10 mm, de aanduidingen PCi of PCi,j,k aangebracht.De tekens i of i,j,k geven respectievelijk het volgnummer aan, van voor naar achter, van de door het drukmeetpunt bediende as of assen. 8. Controle- en afstelplaatje.a) Tijdens de keuring wijst de bestuurder de plaats aan van het controle- en afstelplaatje voor de automatisch lastafhankelijke remkrachtregelaar (ALR) dat door de voertuigfabrikant op een goed zichtbare plaats werd aangebracht en dat de minimaal vereiste gegevens, bepaald in bijlage II van de Europese richtlijn 71/320/EEG, vermeldt. b) Bij voertuigen die geen mechanisch of pneumatisch aangestuurde ALR hebben, vb.voertuigen uitgerust met elektronisch gestuurd remsysteem (EBS), is de minimale verzekerde druk voor de extrapolatie vermeld door middel van een plaatje op het voertuig of eventueel op de technische fiche. c) Om welk plaatje het ook gaat, deze aanduidingen zijn duidelijk leesbaar en geen enkele verandering van de staat van het plaatje leidt tot verwarring. C. Behoudens in de gevallen opgenomen in punt B ., worden de voertuigen aangeboden zonder lading.

D. De Minister die de autokeuring onder zijn bevoegdheid heeft, of zijn gemachtigde, bepaalt de modaliteiten met betrekking tot de diverse uit te voeren keuringen. » 2° In § 6, vervallen de woorden "of spijkerbanden".

Art. 7.In artikel 23ter van hetzelfde besluit, ingevoegd door het koninklijk besluit van 15 december 1998, worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° In § 2, 3°, a) vervallen de woorden "die met een remvertrager zijn uitgerust en waarvoor";2° § 2, 3°, a) , wordt aangevuld als volgt : « Evenwel zijn autobussen en autocars, die niet uitgerust zijn met een remvertrager om de drie maand aan een remtest onderworpen.»

Art. 8.Artikel 23quater van hetzelfde besluit, ingevoegd door het koninklijk besluit van 15 december 1998, wordt aangevuld met een § 4, luidende : « § 4. Wanneer een voertuig zich in het buitenland, in een lid-Staat van de Europese Unie bevindt, laat de houder het voertuig keuren door een instelling die daartoe door de overheid van het betrokken land erkend is, ten einde de termijn zoals bepaald in artikel 23ter , te eerbiedigen.

In ieder geval, wordt het voertuig wanneer het terug naar België komt, zo vlug mogelijk gekeurd om zijn toestand te regulariseren. »

Art. 9.In artikel 23quinquies , eerste lid van hetzelfde besluit, ingevoegd door het koninklijk besluit van 15 december 1998 worden de woorden "of de andere wettelijk samenwonende" ingevoegd tussen de woorden "echtgenoot" en "of op naam van één van hun kinderen".

Art. 10.In artikel 23sexies van hetzelfde besluit, ingevoegd door het koninklijk besluit van 15 december 1998, worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1, 2°, d) wordt aangevuld met het volgende lid : « Deze keuring omvat een volledige keuring voor alle voertuigen en daarenboven een keuring van wiel- en chassisgeometrie voor voertuigen van categorieën M1 en N1.» 2° In § 1, 3°, tweede lid worden de woorden "echtgenoot of een kind is van de vorige titularis" vervangen door de woorden "andere echtgenoot of de andere wettelijk samenwonende van de vorige titularis is of één van hun kinderen".

Art. 11.In artikel 23octies , § 1, 3° van hetzelfde besluit, wordt de term "rijkswacht" vervangen door de termen "federale politie".

Art. 12.In artikel 23novies , § 3, van hetzelfde besluit, ingevoegd door het koninklijk besluit van 15 december 1998, wordt punt 9° toegevoegd, dat luidt als volgt : « 9° de kilometerstand tijdens de vorige en huidige volledige keuring, voor de voertuigen van de categorieën M1, M2, M3, N1, N2 en N3. »

Art. 13.In artikel 23decies , § 6, eerste lid van hetzelfde besluit, ingevoegd door het koninklijk besluit van 15 december 1998, worden tussen de woorden "keuringsvignet" en "gekleefd" de woorden "op een vignetdrager" ingevoegd.

Art. 14.In artikel 23undecies , 16°, a) en 21° van hetzelfde besluit, ingevoegd door het koninklijk besluit van 15 december 1998, worden volgende wijzigingen aangebracht : 1°) Punt 16°, a) wordt vervangen door de volgende bepaling : « a) remdoelmatigheid in beladen toestand : - voertuig met hoogstens twee assen : - test met lading : 12,00 EUR; - test met extrapolatie zonder aansluitingen of bediening onder het voertuig : 7,00 EUR; - test met extrapolatie met aansluitingen of bediening onder het voertuig : 25,00 EUR; - voertuig met drie of meer assen : het tarief voor een voertuig met hoogstens twee assen vermeerderd met 5,00 EUR per bijkomende as. » 2°) Punt 21° wordt vervangen door volgende bepaling : « 21° keuring van een voertuig na ongeval : a) keuring van de wiel- en chassisgeometrie : 76,00 EUR;b) keuring van de wielgeometrie : 38,00 EUR.»

Art. 15.In hetzelfde besluit, wordt een artikel 27bis ingevoegd, dat luidt als volgt : « Art. 27bis . Naargelang het geval, zijn de voertuigen van categorie N1 ontworpen, gebouwd of verbouwd volgens de volgende minimale criteria : § 1. Lichte vrachtauto met enkelvoudige bestuurdersruimte De passagiersruimte bevat slechts één rij zetels of één bank. 1.1. Oorspronkelijke constructie 1.1.1. In de laadruimte zijn geen bevestigingspunten voor veiligheids-gordels of zitplaatsen aanwezig. 1.1.2. De lengte van de laadruimte, gemeten in de langsrichting van het voertuig op een hoogte van 20 cm boven de vloer, is minstens gelijk aan 50 % van de lengte van de wielbasis. 1.2. Bekomen door verbouwing 1.2.1. Enkel voertuigen van de types AB, AC en AF zoals gedefinieerd in artikel 1, § 1, punt 1, tweede lid, mogen verbouwd worden tot lichte vrachtauto. 1.2.2. Voor nieuwe en reeds in België ingeschreven voertuigen, wordt vóór de verbouwing daarvoor het akkoord van de constructeur bekomen. 1.2.3. Een vaste verticale scheidingswand, met een hoogte van minstens 20 cm, is achter de zitplaatsen aangebracht. 1.2.4. De afstand tussen elk punt van de scheidingswand en de achterzijde van de laadruimte en gemeten in de langsrichting van het voertuig op een hoogte van 20 cm boven de vloer, is minstens gelijk aan 50 % van de lengte van de wielbasis. 1.2.5. In de laadruimte zijn geen bevestigingspunten voor zitplaatsen aanwezig, of zijn die verwijderd of onbruikbaar gemaakt door : - hetzij een lasnaad; - hetzij het aanbrengen van een plaat die aan de vloer van de laadruimte is gelast of vastgeklonken. § 2. Lichte vrachtauto met dubbele bestuurdersruimte De passagiersruimte omvat twee rijen zetels of banken en is afgescheiden van het goederengedeelte door een wand.

De passagiersruimte beschikt over maximum 6 plaatsen die van de bestuurder niet meegerekend. 2.1. Oorspronkelijke constructie 2.1.1. In de laadruimte zijn geen verankeringen voor veiligheidsgordels of voor zitplaatsen aanwezig. 2.1.2. Achter de tweede rij zitplaatsen is een verticale, volledige scheidingswand, van de vloer tot het dak, aanwezig.

Deze scheidingswand moet derwijze aangebracht zijn dat er, tijdens het rijden, langs binnen, geen doorgang tussen de laadruimte en de passagiersruimte mogelijk is. 2.1.3. De afstand, tussen elk punt van de scheidingswand en de achterzijde van de laadruimte en gemeten in de langsrichting van het voertuig op een hoogte van 20 cm boven de vloer, is minstens gelijk aan 30 % van de lengte van de wielbasis.

Indien deze wand verplaatsbaar is, is aan de 30 % regel voldaan in de meest naar achter geschoven stand. 2.1.4. Punt 2.1.3. is niet van toepassing op voertuigen die uitgerust zijn met een van het chassis onafhankelijke bestuurdersruimte en voor zover dat de compartimenten voor passagiers en goederen eveneens volledig onafhankelijk zijn. 2.2. Bekomen door verbouwing 2.2.1.De verbouwing kan enkel met een lichte vrachtauto met enkelvoudige bestuurdersruimte of met een voertuig van categorie AF, met een Europese goedkeuring op basis van richtlijn 98/14/EG. Een voertuig van categorie AF, dat op vraag van de constructeur, als N geklasseerd is, wordt bij de categorie FA ingedeeld.

Het voertuig beantwoordt aan alle technische voorschriften, van toepassing op voertuigen van categorie N. 2.2.2. Voor nieuwe en reeds in België ingeschreven voertuigen, wordt vóór de verbouwing daarvoor het akkoord van de constructeur bekomen. 2.2.3. Achter de tweede rij zitplaatsen is een volledige verticale scheidingswand, van het dak tot de vloer, aangebracht.

Deze scheidingswand is derwijze aangebracht dat tijdens het rijden langs binnen geen doorgang tussen de laadruimte en de passagiersruimte mogelijk is. 2.2.4. De afstand, tussen gelijk welk punt van de scheidingswand en de achterzijde van de laadruimte en gemeten in de langsrichting van het voertuig en op een hoogte vanaf de vloer tot 30 cm onder het hoogste punt van het dak, is over de ganse breedte van voormelde ruimte minstens gelijk aan 30 % van de lengte van de wielbasis. 2.2.5. In de laadruimte zijn geen bevestigingspunten voor zitplaatsen aanwezig, of zijn die verwijderd of onbruikbaar gemaakt door : - hetzij een lasnaad; - hetzij het aanbrengen van een plaat die aan de vloer gelast of geklonken is. »

Art. 16.Artikel 28 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 12 december 1975, 11 augustus 1976, 11 maart 1977, 21 december 1979, 16 november 1984, 13 september 1985, 9 mei 1988, 23 september 1991 en 10 april 1995, wordt als volgt gewijzigd : 1° In § 1 worden de punten "17° tot 22°" respectievelijk "19° tot 24°".2° In § 1 worden tussen het punt 16° en het nieuwe punt 19° volgende punten ingevoegd : « 17° « Zijmarkeringslicht » : elk licht dat dient om de aanwezigheid van een voertuig vanaf de zijkant aan te geven.18° « Noodsignaal » : het gelijktijdig knipperen van de richtingaanwijzers, ten einde een gevaar zoals bedoeld in de bepalingen van artikel 32bis van het algemeen reglement betreffende de politie op het wegverkeer, kenbaar te maken.» 3° In § 2, 1°, c) , 4, eerste lid worden volgende wijzigingen aangebracht : - de woorden "politie- en rijkswachtdiensten" worden vervangen door het woord "politiediensten". - de woorden "de voertuigen van de Federale Overheidsdienst van Justitie bestemd voor het vervoer van gedetineerden en voor het Openbaar Ministerie, het dienstvoertuig van de provinciegouverneurs, de herkenbare voertuigen van de inspectiediensten van de gewesten en van de maatschappijen voor openbaar vervoer belast met wegcontrole" worden ingevoegd tussen de woorden "Minister van Landsverdediging" en de woorden "de ambulances". 4° In § 2, 1°, c) , wordt een punt 9 toegevoegd dat luidt als volgt : « 9.De Minister van Binnenlandse Zaken kan voor ambulances bijkomende signalisatie opleggen onder de door hem gestelde voorwaarden. » 5° In § 3, 2° wordt punt 6 als volgt aangevuld : « Het aantal verplichte stoplichten bedraagt drie voor voertuigen van categorie M1, in gebruik genomen na 1 januari 1998 en die een Europese typegoedkeuring hebben.Voor de voertuigen van een andere categorie, bedraagt het twee, met dien verstande dat een derde stoplicht toegelaten is. » 6° In § 4, wordt punt 13 vervangen door volgende bepaling : « 13.De voertuigen voor brandbestrijding, de betonmixers, betonpompen, voertuigen voor vervoer van personenwagens, evenals de voertuigen bedoeld in artikel 7 van het ministerieel besluit van 7 mei 1999 betreffende het signaleren van werken en verkeersbelemmeringen op de openbare weg, zijn niet onderworpen aan de bepalingen van § 4. » 7° Er wordt een § 5 toegevoegd die luidt als volgt : « § 5 Reflecterende markeringen : 1° De voertuigen van de categorieën M2, M3, N1, N2, N3, O2, O3, O4 mogen voorzien zijn van reflecterende markeringen die voldoen aan de regels die bepaald werden door Reglement nr.104 betreffende de eenvormige voorschriften aangaande de goedkeuring van reflecterende platen voor zware en lange voertuigen en hun aanhangwagens, opgenomen in addendum 103 van het Akkoord betreffende invoeren van eenvormige technische voorschriften voor wielvoertuigen, uitrustingsstukken en voor onderdelen die geschikt zijn en om gemonteerd of gebruikt te worden op wielvoertuigen en de voorwaarden voor de wederzijdse erkenning van goedkeuringen afgeleverd conform de geldende voorschriften van Genève van 20 maart 1958 gewijzigd op 10 november 1967 en 16 oktober 1995.

Het Reglement nr. 104 wordt opgenomen als bijlage 18 bij dit besluit.

De Minister of zijn gemachtigde duidt (het) (de) laboratori(um)(a) aan (dat) (die) gemachtigd (is) (zijn) om de testen uit te voeren, voorgeschreven door dit Reglement.

De Dienst Voertuigen van het Directoraat-generaal Mobiliteit en Verkeersveiligheid is belast met het administratief beheer en de toepassing van dit Reglement en inzonderheid om, ingeval van positieve testen, de goedkeuring af te leveren aan de fabrikanten die erom vragen.

De retroreflecterende markeringsinrichtingen dragen een goedkeuringsteken van het type : C Ex 104 R - 0001148 "C" duidt op de klasse van materiaal en kan vervangen zijn door "D", "D/E" of "E". 2° De voorschriften van Reglement nr.104 zijn verplicht voor voertuigen bestemd voor uitzonderlijk vervoer. 3° In afwijking van de bepalingen van punt 3.1 van bijlage 9 van het Reglement nr. 104 mogen op de achterzijde van de voertuigen retroreflecterende kenmerkende markeringen en grafische afbeeldingen (reklame) aangebracht worden op voorwaarde dat ze voldoen aan dezelfde voorwaarden als deze die zich op de zijwanden mogen bevinden. »

Art. 17.In artikel 30, § 2, van hetzelfde besluit, gewijzigd door de koninklijke besluiten van 22 mei 1989 en 21 oktober 2002, worden in het voorlaatste lid de woorden "met bandspoel ", geschrapt.

Art. 18.In artikel 31 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 12 december 1975, 11 augustus 1976, 10 december 1976, 16 november 1984 en 9 april 1990 wordt in § 1, 2°, b) de lengte "11 m" vervangen door "12 m".

Art. 19.In artikel 32bis van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 16 november 1984, 13 september 1985, 22 mei 1989, 23 september 1991, 10 april 1995 en 15 december 1998, worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° In punt 1.4.1.1., tweede lid, worden de woorden "voor internationaal vervoer" ingevoegd tussen de woorden "motorvoertuigen " en "met"; 2° Punt 2.1.3. wordt vervangen als volgt : « 2.1.3 De maximale lengte is vastgesteld op : - ander voertuig dan een autobus of autocar : 12 m; - autobus of autocar met 2 assen : 13,5 m; - autobus of autocar met meer dan 2 assen : 15 m; - voertuig met vouwbalg : 18,75 m; - autobus of autocar met aanhangwagen : 18,75 m.

Als demonteerbare toebehoren zoals skiboxen op een autobus of autocar worden aangebracht bedraagt de lengte van het voertuig, inclusief toebehoren niet meer dan de in het eerste lid bepaalde lengte. » 3° In punt 3 wordt een punt 3.4. toegevoegd dat luidt als volgt : « 3.4. Bepaling van de maximale toegelaten sleepbare massa van een motorvoertuig, al of niet een specifieke trekker, bestemd om een aanhangwagen te trekken.

De maximale toegelaten sleepbare massa is op het ogenblik van de inschrijving of de indienstelling van een motorvoertuig, de laagste van de volgende waarden : - voor alle voertuigen : de technisch toelaatbare sleepbare massa die functie is van de constructie en de prestaties van het voertuig en/of de capaciteit van de koppelinrichting; - voor voertuigen die uitsluitend bestemd zijn om aanhangwagens zonder bedrijfsrem te slepen : de helft van de massa van het voertuig in rijklare toestand met een maximum van 0,75 ton; - voor voertuigen waarvan de maximale massa 3,5 ton niet overschrijdt en die uitsluitend bestemd zijn voor het slepen van aanhangwagens met een bedrijfsrem : de hoogst toegelaten massa van het voertuig, of voor de terreinvoertuigen, anderhalve maal deze massa met een maximum van 3,5 ton; - voor voertuigen met een maximale massa van meer dan 3,5 die uitsluitend bestemd zijn voor het slepen van aanhangwagens met een oploopremmen : 3,5 ton; - voor voertuigen die bestemd zijn voor het slepen van aanhangwagens met een continureminrichting : anderhalve maal de hoogst toegelaten massa van het voertuig.

Een lagere dan de aldus bepaalde massa kan aanvaard worden op verzoek van de fabrikant. »

Art. 20.In artikel 34 van hetzelfde besluit gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 14 januari 1971 en 12 december 1975 worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1, wordt vervangen door volgende bepaling : « § 1.1°. Het draagvermogen en de snelheidscategorie van de banden zijn verenigbaar met het laadvermogen per as en de maximale snelheid bepaald in het PVG, het certificaat van overeenstemming of het instructieboekje van de constructeur.

Voor de voertuigen van de categorie M1 zijn de hierna volgende regels van toepassing : - de montage van niet-oorspronkelijke velgen en/of banden, leidt niet tot een verhoging van het spoor met meer dan 2 %. Evenwel bedraagt de tolerantie 4 % voor terreinvoertuigen; - het koetswerk bedekt de banden; - er bestaat onder alle omstandigheden een vrije ruimte tussen het loopvlak van de band en de binnenvleugel; - indien de banden niet opgenomen zijn in het PVG komen hun diameters overeen met de initiële waarden met een tolerantie van - 2 % en + 1,5 %. 2° De voertuigen van categorie M1, goedgekeurd conform de richtlijn 70/156/EEG, zijn bij hun eerste indienststelling uitgerust met banden die conform zijn aan de bijlagen van richtlijn 92/23/EEG van de Raad van 31 maart 1992 betreffende banden voor motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan alsmede betreffende de montage ervan. De banden zijn voorzien van het merk, de naam, het gamma en de twee volgende aanduidingen : a) Een aanduiding van het type Ex ab815222 of ex 815222, waarbij de onderscheiden delen de volgende betekenis hebben : - E en e :symbool dat aangeeft dat de band goedgekeurd werd hetzij door toepassing van het Akkoord van 1958 van de Economische Commissie voor Europa van Genève, hetzij volgens de regels van de Europese Unie; - x : een van de symbolen waarmee de landen aangegeven worden die het Akkoord van 1958 van de Economische Commissie voor Europa van Genève, onderschreven; - ab : het volgnummer van het amendement van het ECE reglement van Genève; - 815222 : een goedkeuringsnummer. b) Een aanduiding van het type 195/65 R 15 91 H, waarbij de onderscheiden delen de volgende betekenis hebben : - 195 : de breedte van de band in mm; - 65 : de bandenserie : verhouding tussen de hoogte en de breedte van de doorsnede van de band (H/S = 0,65); - R : Radiaalband; - 15 : de inwendige diameter : 15 duim; - 91 : de belastingsindex (91 = 615 kg); - H : de snelheidscategorie (H = 210 km/u).

De symbolen van de snelheidscategorieën zijn als volgt gecodificeerd : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld 3° De banden die gemonteerd zijn op voertuigen van categorie M1, die voor de eerste maal in dienst gesteld zijn vóór 1 januari 1998 en banden van voertuigen van andere categorieën, in dienst gesteld vóór 1 juli 2002 moeten niet voorzien zijn van de aanduiding van het type Ex 02815222 of ex 815222. De banden van alle voertuigen, voor de eerste maal in dienst gesteld vanaf 1 januari 2004, voldoen aan de voorschriften van de voormelde richtlijn 92/23/EEG van de Raad en zijn voorzien van de aanduidingen bedoeld in § 1, 2°.

Vanaf 1 januari 2004, zijn alle nieuw verkochte banden, behalve de heropgegoten banden, voorzien van die aanduidingen. 4° De heropgegoten banden mogen gemonteerd zijn op voertuigen in gebruik tot 1 januari 2006, op voorwaarde dat het bewijs geleverd wordt dat het om banden gaat die heropgegoten zijn volgens de regels van de kunst. Vanaf 1 januari 2006, zijn alle heropgegoten banden die verkocht en gemonteerd worden op voertuigen in dienst, goedgekeurd conform Reglement nr. 108 betreffende de eenvormige voorschriften, aangaande de goedkeuring van de fabricatie van heropgegoten banden voor motorvoertuigen en conform Reglement nr. 109 betreffende de eenvormige voorschriften, aangaande de goedkeuring van de fabricatie van heropgegoten banden voor bedrijfsvoertuigen en hun aanhangwagens, in bijlage aan het Akkoord van Genève van de Economische Commissie voor Europa.

De reglementen nr. 108 en nr. 109 worden opgenomen als respectievelijk bijlagen 19 en 20 bij dit besluit.

De Minister of zijn gemachtigde duidt (het) (de) labo(s) aan (dat) (die) gemachtigd (is) (zijn) om de testen uit te voeren, voorgeschreven door deze Reglementen. De Dienst Voertuigen van het Directoraat-generaal Mobiliteit en Verkeersveiligheid is belast met het administratief beheer en de toepassing van deze Reglementen en inzonderheid om ingeval van positieve testen, de goedkeuring af te leveren aan de fabrikanten die erom vragen.

De banden dragen het goedkeuringsteken, dat bepaald is door die Reglementen en van het volgende type is : - voor het Reglement nr. 108 : Ex 108R-002439; - voor het Reglement nr. 109 : Ex 109R-002439. » 2° § 3 wordt vervangen door volgende bepaling : « § 3.1° Volgende voorschriften zijn van toepassing op de banden die gemonteerd zijn op voertuigen van categorie M1. - Banden die op velgen gemonteerd zijn van éénzelfde as hebben dezelfde technische karakteristieken. Zij zijn in de juiste draairichting gemonteerd in het geval van directionele en asymmetrische banden. - Radiaalbanden worden slechts vooraan gemonteerd, indien hetzelfde type ook achteraan is gemonteerd. - Banden die scheuren of barsten vertonen, worden vervangen. - Hertekende of opnieuw ingesneden banden worden nooit gemonteerd. - De montage van banden van het type M + S (deze aanduiding bevindt zich op de band) waarvan de snelheidscategorie overeenkomt met een lagere snelheid dan die van de origineel gemonteerde banden, zijn toegelaten. In dat geval zal de rijsnelheid aangepast zijn aan deze lagere limiet.

Ter herinnering zal een plaatje met deze limietsnelheid binnenin het voertuig aangebracht worden, op een voor de bestuurder goed zichtbare plaats.

Dat plaatje mag ook gekleefd blijven als banden gemonteerd werden met een hogere snelheidsindex.

Bedoelde banden zijn slechts toegelaten gedurende de periode van 1 oktober tot 30 april.

De bepalingen van dit punt zijn niet van toepassing voor banden van het type M+S met een snelheidscategorie waarvan de overeenstemmende snelheid groter of gelijk aan de voor het voertuig bepaalde maximale snelheid. 2° Behalve voor banden voor voertuigen voor traag vervoer, bedraagt de overblijvende diepte van de tekening van de band, meer dan 1,6 mm over de drie vierden van het loopvlak. De banden van de voertuigen van categorie M1 omvatten ten minste zes dwars lopende rijen slijtage-indicatoren ongeveer gelijkmatig verdeeld over het loopvlak en gelegen in de brede groeven in het centrale gedeelte van het loopvlak dat ongeveer driekwart van de breedte van het loopvlak beslaat. De slijtage-indicatoren kunnen niet worden verward met de rubber overbruggingen tussen de ribben of de nokken van het loopvlak.

Voor banden die kunnen worden gemonteerd op velgen met een nominale diameter van ten hoogste 12" zijn vier rijen indicatoren evenwel voldoende.

De slijtage-indicatoren maken het mogelijk met een tolerantie van + 0,6/-0 mm aan te geven dat de groeven van het loopvlak nog slechts een diepte hebben van 1,6 mm. »

Art. 21.Artikel 36, § 1 van hetzelfde besluit gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 12 december 1975 en van 20 juli 1993, waarvan de bestaande tekst punt 1 zal vormen, wordt aangevuld met een punt 2, luidende : « 2. Motorvoertuigen, voor de eerste maal in gebruik genomen vanaf 1 januari 2004, beschikken per ton van de maximale technisch toelaatbare massa van de sleep over een motorvermogen van minstens : - 1,5 kW (EG) bij snelheden tot 10 km/u. - 2,5 kW (EG) bij snelheden tot 40 km/u. - 4 kW (EG) bij snelheden tot 70 km/u. - 5 kW (EG) in alle andere gevallen. »

Art. 22.Artikel 39, § 3, van hetzelfde besluit, gewijzigd door het koninklijk besluit 17 februari 1995, wordt aangevuld als volgt : « 3. Motorvoertuigen zijn onderworpen aan de bepalingen van de bijlagen van richtlijn 70/220/EEG van de Raad van 20 maart 1970 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lid-Staten met betrekking tot de maatregelen tegen luchtverontreiniging door uitlaatgassen van motoren in motorvoertuigen, gewijzigd door de richtlijn 91/441/EEG van de Raad van 26 juni 1991, door de richtlijn 93/59/EEG van de Raad van 28 juni 1993, door de richtlijn 94/12/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 maart 1994, door richtlijn 96/44/EG van de Commissie van 1 juli 1996, door de richtlijn 96/69/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 oktober 1996, door de richtlijn 98/69/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 1998, door de richtlijn 98/77/EG van de Commissie van 2 oktober 1998, door de richtlijn 1999/102/EG van de Commissie van 15 december 1999 en door de richtlijn 2001/1/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 januari 2001.

Voor voertuigen die goedgekeurd worden of voor het eerst in dienst gesteld worden vóór de in volgend lid vermelde data, zijn de grenswaarden voor de emissies van de proef type I deze aangegeven in rij A van de tabel in punt 5.3.1.4 van bijlage I bij de richtlijn 70/220/EEG (3 euros).

Voor voertuigen goedgekeurd vanaf 1 januari 2005 of voor het eerst in dienst gesteld vanaf 1 januari 2006, zijn de grenswaarden voor de emissies van de proef type I deze aangegeven in rij B van de tabel in punt 5.3.1.4 van bijlage I bij de richtlijn 70/220/EEG (Euro 4).

Evenwel, voor de voertuigen van categorie M waarvan de maximaal toegelaten massa groter is dan 2500 kg en de voertuigen van categorie N1 waarvan de massa van het voertuig in rijklare toestand vermeerderd met een massa van 25 kg meer bedraagt dan 1305 kg, worden de twee bovenvermelde data vervangen door respectievelijk 1 januari 2006 en 1 januari 2007. 4. Motorvoertuigen zijn onderworpen aan de bepalingen van de bijlagen van richtlijn 88/77/EEG van de Raad van 3 december 1987 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lid-Staten met betrekking tot maatregelen tegen de emissie van verontreinigde gassen en de deeltjes door voertuigmotoren met compressieontsteking en de emissie van verontreinigde gassen door op aardgas of vloeibaar petroleumgas lopende voertuigmotoren met elektrische ontsteking, gewijzigd door de richtlijn 1999/96/EG, van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 1999 en de richtlijn 2001/27/EG van de Commissie van 10 april 2001. Voor voertuigen goedgekeurd of voor het eerst in dienst gesteld vóór de in volgend lid vermelde data, voldoen de emissies van verontreinigende gassen en deeltjes en de opaciteit van de rook van de motor aan de grenswaarden in rij A van de tabellen in punt 6.2.1 van bijlage I bij richtlijn 88/77/EEG (3 euros).

Voor voertuigen goedgekeurd vanaf 1 oktober 2005 of voor het eerst in dienst gesteld vanaf 1 oktober 2006, voldoen de emissies van verontreinigende gassen en deeltjes en de opaciteit van de rook van de motor aan de grenswaarden in rij B1 van de tabellen in punt 6.2.1 van bijlage I bij richtlijn 88/77/EEG (4 euros). 5. De Minister of zijn gemachtigde duidt het (de) labo(s) aan dat (die) gemachtigd is (zijn) om de testen uit te voeren, voorgeschreven door deze richtlijnen.De Dienst Voertuigen van het Directoraat-generaal Mobiliteit en Verkeers-veiligheid is belast met het administratief beheer en de toepassing van deze richtlijnen en inzonderheid om ingeval van positieve testen, de goedkeuring af te leveren aan de fabrikanten die erom vragen. »

Art. 23.In artikel 43, § 2, 3° van hetzelfde besluit, gewijzigd door het koninklijk besluit van 10 april 1995, worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° De woorden "politie- en rijkswachtdiensten" worden vervangen door het woord "politiediensten".2° De woorden "de voertuigen van de Federale Overheidsdienst van Justitie bestemd voor het vervoer van gedetineerden en voor het Openbaar Ministerie, het dienstvoertuig van de provinciegouverneurs, de herkenbare voertuigen van de inspectiediensten van de gewesten en van de maatschappijen voor openbaar vervoer belast met wegcontrole" worden ingevoegd tussen de woorden "Minister van Landsverdediging" en de woorden "de ambulances".

Art. 24.Het artikel 45 van hetzelfde besluit, gewijzigd door de koninklijke besluiten van 12 december 1975, 21 mei 1987, 19 juni 1989 en 10 april 1995 wordt aangevuld met § 8 en § 9 die luiden als volgt : « § 8. De voorschriften van de bijlagen van de richtlijn 71/320/EEG van de Raad inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lid-Staten betreffende de reminrichtingen van bepaalde categorieën motorvoertuigen en hun aanhangwagens, zoals gewijzigd door de richtlijn 91/422/EEG van de Commissie van 15 juli 1991, zijn van toepassing op voertuigen voor het eerst in gebruik genomen vóór 1 januari 2004. § 9. De voorschriften van de bijlagen van richtlijn 71/320/EEG van de Raad inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lid-Staten betreffende de reminrichting van bepaalde categorieën motorvoertuigen en hun aanhangwagens, zoals gewijzigd door de richtlijn 98/12/EG van de Commissie van 27 januari 1996, zijn van toepassing op voertuigen van categorieën M2, M3, N2, N3, O3 en O4 voor het eerst in gebruik genomen vanaf 1 januari 2004. »

Art. 25.In artikel 57, § 7, 5° van hetzelfde besluit, ingevoegd door het koninklijk besluit van 21 oktober 2002, wordt het jaartal "1978" vervangen door het jaartal "1976".

Art. 26.In artikel 58 van hetzelfde besluit, gewijzigd door de koninklijke besluiten van 12 december 1975, 3 augustus 1982 en 13 september 1985, wordt punt 2.2 aangevuld met een lid dat luidt als volgt : « Bij voertuigen van categorie M1, worden op de vooruit en de voorste zijruiten geen zelfklevende filmen of niet originele bedekkingen aangebracht. Deze bepaling geldt eveneens voor de achterruit indien het voertuig niet voorzien is van een buitenspiegel langs de tegenoverliggende kant van de bestuurder. »

Art. 27.In artikel 70, § 1 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 12 december 1975 en van 11 maart 1977, worden volgende wijzigingen aangebracht : a) De punten 1° en 2° worden vervangen als volgt : « 1° a) In de auto's in gebruik genomen vanaf 1 februari 2002 bevindt zich een blustoestel overeenstemmend met de door het Belgisch Instituut voor Normalisatie gepubliceerde norm NBN-EN3 en met de voorschriften van dit artikel.De overeenstemming met de norm NBN-EN3 en met de voorschriften van dit artikel wordt bevestigd door het merkteken BENOR V, aangebracht op het toestel. b) In de auto's in gebruik genomen vóór 1 februari 2002 bevindt zich een blustoestel overeenstemmend met hetzij de normen NBN S 21-011/017, hetzij de norm NBN-EN3, beiden gepubliceerd door het Belgisch Instituut voor Normalisatie, en met de voorschriften van dit artikel. De overeenstemming met de bovenvermelde normen en met de voorschriften van dit artikel wordt bevestigd door het merkteken BENOR V, aangebracht op het toestel.

Vanaf het verlaten van de fabriek, zijn de brandblussers geldig gedurende het lopende jaar en de vijf daarop volgende jaren. 2° Het blustoestel moet een capaciteit hebben in verhouding tot de categorie waartoe het te beschermen voertuig behoort.De blustoestellen moeten minstens de hieronder beschreven hoeveelheden bevatten : Auto's waarvan de hoogste toegelaten massa : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld b) In punt 7° worden de woorden "draad voorzien van een loodje" vervangen door de woorden "of plastieken draad en een verzegeling (vb loodje)";c) In punt 9° worden na de eerste zin volgende woorden ingevoegd : « Deze geldigheidsduur wordt aangeduid op een etiket of label van de fabrikant waarop volgende vermelding voorkomt "Geldig tot 1 januari yyyy (jaartal)".»

Art. 28.Bijlage 6 bij hetzelfde besluit, ingevoegd door het koninklijk besluit van 12 december 1975 en gewijzigd door het koninklijk besluit van 11 maart 1977, wordt vervangen door een nieuwe bijlage 6 opgenomen als bijlage bij dit besluit.

Art. 29.In bijlage 15 van hetzelfde besluit, ingevoegd door het koninklijk besluit van 15 december 1998 en gewijzigd door het koninklijk besluit van 25 september 2002, worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° Het vierde lid van punt B, 7.10 wordt vervangen door het volgend lid : « - waar mogelijk, controleer of de ingestelde snelheid van de snelheidsbegrenzer in overeenstemming is met de in artikelen 2 en 3 van richtlijn 92/6/EEG bedoelde grenswaarde en of de snelheidsbegrenzer voorkomt dat de snelheid van de in die artikelen bedoelde voertuigen, die grenswaarde overschrijdt. » 2° Punt B, 8.2.1., b) , 4) wordt vervangen door de volgende bepaling : « 4) Emissies ter hoogte van de uitlaatpijp - grenswaarden - Meting bij stationair draaien : Het maximaal toelaatbare CO-gehalte van de uitlaatgassen is het door de voertuigconstructeur opgegeven gehalte. Indien dat gegeven niet beschikbaar is, bedraagt de grenswaarde van het CO-gehalte 0,5 vol. %; - Meting bij opgevoerd toerental van ten minste 2000 min-1, met onbelaste motor : Het maximaal toelaatbare CO-gehalte van de uitlaatgassen is het door de voertuigconstructeur opgegeven gehalte bij opgevoerd toerental met onbelaste motor. Indien dat gegeven niet beschikbaar is, bedraagt de grenswaarde van het CO-gehalte 0,3 vol. %.

De lucht/brandstofverhouding lambda bedraagt 1 + 0,03 of is in overeenstemming met de specificaties van de fabrikant. - Bij motorvoertuigen die overeenkomstig richtlijn 98/69/EG met een diagnostisch boordsysteem (OBD-systeem) zijn uitgerust, mag de correcte werking van de emissie-uitrusting worden gecontroleerd door de relevante gegevens uit het OBD-systeem uit te lezen en gelijktijdig de correcte werking van het OBD-systeem te controleren, in plaats van beroep te doen op de test beschreven in het eerste lid van punt 4). » 3° Punt B, 8.2.2. wordt vervangen door de volgende bepaling : « 8.2.2. Voertuigen uitgerust met een motor met compressieontsteking (diesel) a) De opaciteit van de uitlaatgassen wordt gemeten tijdens een vrije acceleratie (bij niet-belaste motor wordt het toerental opgevoerd van het stationair toerental tot het toerental waarbij de regelaar van de brandstoftoevoer in werking treedt) met de versnellingspook in de vrije stand en ingedrukt koppelingspedaal.b) Conditionering van het voertuig : 1) voertuigen kunnen worden gecontroleerd zonder voorafgaande conditionering, maar om veiligheidsredenen wordt eerst nagegaan of de motor warm is en in een bevredigende mechanische staat verkeert;2) behalve in het onder punt d) 5, bedoelde geval kan een voertuig niet worden afgekeurd tenzij het eerst volgens de onderstaande voorschriften is geconditioneerd;3) de motor is volledig op temperatuur.Daaraan is voldaan indien de temperatuur van de motorolie, gemeten door middel van een in de opening voor de oliepeilstok ingebrachte voeler, ten minste 80 °C bedraagt, of de normale bedrijfstemperatuur wanneer deze lager is, dan wel wanneer de temperatuur van het motorblok, bepaald aan de hand van de hoeveelheid infraroodstraling, ten minste een vergelijkbare waarde bedraagt. Indien door de constructie van het voertuig deze meting in de praktijk moeilijk uitvoerbaar is, kan op een andere wijze worden nagegaan of de motor zijn normale bedrijfstemperatuur heeft bereikt, bijvoorbeeld door te wachten tot de koelingventilator aanslaat; 4) het uitlaatsysteem wordt doorgeblazen door middel van drie vrije acceleratiecycli of een daarmee vergelijkbare methode.c) Controleprocedure : 1) visuele inspectie van de desbetreffende delen van het uitlaatsysteem van het motorvoertuig om na te gaan of er geen lekken zijn;2) de motor en de eventueel gemonteerde druklader draaien stationair voor het begin van elke vrije acceleratiecyclus.Bij zware dieselmotoren wordt ten minste tien seconden gewacht na het loslaten van het gaspedaal; 3) bij de aanvang van elke vrije acceleratiecyclus wordt het gaspedaal snel en geleidelijk, in minder dan één seconde, volledig ingedrukt, teneinde een maximale brandstoftoevoer door de injectiepomp te verkrijgen;4) alvorens tijdens de vrije acceleratiecyclus, het gaspedaal wordt losgelaten, bereikt de motor het toerental waarbij de regelaar van de brandstoftoevoer in werking treedt of, voor voertuigen met een automatische transmissie, het door de fabrikant voorgeschreven toerental, dan wel, indien dat laatste niet gekend is, een toerental dat twee derden bedraagt van het toerental waarbij de regelaar van de brandstoftoevoer in werking treedt.Dit wordt gecontroleerd door het toerental te meten of door voldoende tijd te laten verlopen tussen het indrukken en het loslaten van het gaspedaal, namelijk, bij voertuigen van de categorieën 1 en 2 van bijlage 15, ten minste twee seconden. d) Grenswaarden 1) De opaciteit is niet groter dan deze die, overeenkomstig richtlijn 72/306/EEG van de Raad, op de plaat is geregistreerd.2) Indien dat gegeven niet beschikbaar is, worden met betrekking tot de absorptiecoëfficiënt de volgende grenswaarden niet overschreden : - voor dieselmotoren met natuurlijke aanzuiging : 2,5 m-1; - voor dieselmotoren met drukvulling : 3,0 m-1; - of gelijkwaardige waarden bij gebruik van een ander type apparaat dan datgene dat voor de EG-goedkeuring wordt gebruikt. 3) Voertuigen voor het eerst in gebruik genomen vóór 1 januari 1980 hoeven aan deze voorwaarden niet te voldoen.4) Voertuigen worden alleen afgekeurd, indien het rekenkundig gemiddelde van ten minste de laatste drie vrije acceleratiecycli meer bedraagt dan de grenswaarde. Bij de berekening van het gemiddelde mogen sterk van het gemeten gemiddelde afwijkende meetwaarden buiten beschouwing gelaten worden of wordt gebruik gemaakt van het resultaat van een andere statistische berekeningswijze die rekening houdt met de spreiding van de meetwaarden. Het maximum aantal te doorlopen testcycli kan beperkt worden. 5) Om onnodige controles te vermijden kunnen, in afwijking van de bepalingen onder punt d) , 4), voertuigen, waarbij aanzienlijk hogere waarden dan de grenswaarden zijn gemeten na minder dan drie vrije acceleratiecycli of na het doorblazen (of vergelijkbare methode) zoals vermeld onder punt b) , 3), afgekeurd worden.Om onnodige controles te vermijden kunnen eveneens in afwijking van het bepaalde onder punt d) , 4), voertuigen, waarbij na minder dan drie vrije acceleratiecycli of na het doorblazen (of vergelijkbare methode) zoals vermeld onder punt b) , 3), aanzienlijk lagere waarden dan de grenswaarden zijn gemeten, goedgekeurd worden.» 4° In de verwijzing (1), in bijlage 15, punt B.1., tweede lid, worden de termen "91/422/EEG" vervangen door de termen "98/12/EG". 5° In de Nederlandse tekst, in bijlage 15, in verwijzing (7) worden de termen "75/647/EEG" vervangen door de termen "85/647/EEG".

Art. 30.Een bijlage 17, een bijlage 18, een bijlage 19 en een bijlage 20 conform de teksten in bijlage bij dit besluit, worden toegevoegd aan het koninklijk besluit van 15 maart 1968.

Art. 31.In artikel 81.4 van het koninklijk besluit van 1 december 1975 houdende algemeen reglement van de politie op het wegverkeer, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 23 mei 1989 en 18 september 1991 worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° Artikel 81.4.2. wordt vervangen door volgende bepalingen : « 81.4.2. De banden gemonteerd op motorvoertuigen beantwoorden aan de voorschriften van het technisch reglement van autovoertuigen en deze van het technisch reglement voor bromfietsen en motorfietsen.

Van deze bepalingen kan slechts tijdelijke afgeweken worden bij gebruik van het reservewiel. In dit geval wordt het gebruik van het voertuig aangepast voornamelijk door de snelheid te verminderen. » 2° Artikel 81.4.3. wordt opgeheven.

Art. 32.Dit besluit treedt in werking de eerste dag van de maand die volgt op de publicatie in het Belgisch Staatsblad met uitzondering van : - artikel 20, dat in werking treedt op 1 januari 2004; - artikel 6,1°, dat in werking treedt op 1 oktober 2005.

Art. 33.Onze Minister van Mobiliteit en Vervoer is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 17 maart 2003.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Mobiliteit en Vervoer, Mevr. I. DURANT

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 17 maart 2003 tot wijziging van het koninklijk besluit van 15 maart 1968 houdende algemeen reglement op de technische eisen waaraan de auto's, hun aanhangwagens, hun onderdelen en hun veiligheidstoebehoren moeten voldoen.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Mobiliteit en Vervoer, Mevr. I. DURANT

^