gepubliceerd op 30 januari 2002
Koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 24, zesde lid, van de wet van 20 juli 1971 op de begraafplaatsen en de lijkbezorging, en tot wijziging van het koninklijk besluit van 19 januari 1973 betreffende de lijkverbranding
30 DECEMBER 2001. - Koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 24, zesde lid, van de wet van 20 juli 1971 op de begraafplaatsen en de lijkbezorging, en tot wijziging van het koninklijk besluit van 19 januari 1973 betreffende de lijkverbranding
VERSLAG AAN DE KONING, Sire, De wet van 8 februari 2001, gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 23 maart 2001, heeft artikel 24 van de wet van 20 juli 1971 op de begraafplaatsen en de lijkbezorging, laatst gewijzigd bij de wet van 20 september 1998 (Belgisch Staatsblad van 28 oktober 1998), gewijzigd.
Door deze wetswijziging kan de as, naast de uitstrooiing ervan op het daartoe bestemd perceel van de begraafplaats of in de Belgische territoriale zee of de begraving of de bijzetting ervan in een columbarium op de begraafplaats, ook worden uitgestrooid op een andere plaats dan op de Belgische territoriale zee of de begraafplaats of begraven of bewaard worden op een andere plaats dan de begraafplaats, indien de overledene dit schriftelijk heeft bepaald of op verzoek van de ouders indien het om een minderjarige gaat, of, in voorkomend geval, op verzoek van de voogd.
Het laatste lid van het gewijzigde artikel 24 voorziet dat de Koning nadere voorwaarden kan bepalen waaraan de uitstrooiingen op een andere plaats dan op de Belgische territoriale zee of de begraafplaats, alsook de begravingen of bewaringen op een andere plaats dan de begraafplaats moeten voldoen.
Het ontwerp van besluit waarvan ik de eer heb het aan Uwe Majesteit ter ondertekening voor te leggen, strekt er toe deze laatste bepaling uit te voeren en het koninklijk besluit van 19 januari 1973 betreffende de lijkverbranding, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 25 juli 1990 en 31 augustus 1999, aan het gewijzigde artikel 24 van de wet van 20 juli 1971 aan te passen.
De as van een gecremeerd stoffelijk overschot kan enkel een andere bestemming verkrijgen dan deze die voorzien zijn in artikel 24 van de wet van 20 juli 1971, eerste en tweede lid, indien de overledene dit schriftelijk heeft bepaald of op verzoek van de ouders indien het om een minderjarige gaat, of, in voorkomend geval, op verzoek van de voogd of de voorlopige bewindvoerder.
Met « schriftelijk » wordt bedoeld hetzij de verklaring betreffende de laatste wilsbeschikking inzake de wijze van teraardebestelling, zoals vermeld in het koninklijk besluit van 2 augustus 1990 tot inschrijving door de gemeenten van de laatste wilsbeschikking inzake de wijze van teraardebestelling, hetzij een testament, hetzij een ander geschreven document die de overledene tijdens zijn leven aan een nabestaande of een vertrouwenspersoon ter hand heeft gesteld.
Conflicten tussen beide ouders van een minderjarige over de bestemming die aan de as van hun overleden kind dient gegeven te worden, alsook conflicten welke van de nabestaanden de as ofwel zal uitstrooien op een andere plaats dan op de Belgische territoriale zee of de begraafplaats ofwel zal begraven ofwel zal bewaren op een andere plaats dan de begraafplaats, moeten beslecht worden door de rechtbanken van de rechterlijke orde, en in geval van hoogdringendheid, de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg, zetelend in kortgeding.
Indien, in het geval dat de urne die de as van de overledene bevat, begraven is of bijgezet is in een columbarium op de begraafplaats, achteraf een verklaring van laatste wilsbeschikking die opgesteld werd door de overledene, waarin hij de wil uitdrukt dat zijn as een andere bestemming zou krijgen dan die welke voorzien zijn in artikel 24, eerste en tweede lid, van de wet, dan moet die wil nageleefd worden.
Voor het opgraven van de asurn of voor het wegnemen ervan uit het columbarium op de begraafplaats met het oog op het geven van een andere bestemming, is in toepassing van artikel 4 van de wet van 20 juli 1971, een verlof van de burgemeester van de gemeente waar de begraafplaats zich bevindt, vereist. De burgemeester dient dit verlof af te geven. Er zijn uiteraard geen redenen van volksgezondheid die zouden ingeroepen kunnen worden om dit te weigeren : een asurn houdt geen gevaar voor de volksgezondheid in.
Wanneer de overledene minderjarig is, onder voogdij gesteld is of een voorlopige bewindvoerder is toegekend, dan dient het verlof respectievelijk door de ouders, de voogd of de voorlopige bewindvoerder verzocht te worden.
De voorafgaande schriftelijke toestemming van de eigenaar van het terrein, beoogd in artikel 24, vierde lid, 1° en 2°, van de wet, wordt in twee exemplaren opgemaakt. Een exemplaar wordt bijgehouden door de eigenaar van het terrein, het andere door de nabestaande van de overledene die in de lijkbezorging voorziet.
De uitstrooiing of de begraving van de as op een terrein dat niet in eigendom is van de overledene of zijn nabestaanden, mag geen aanleiding geven tot het storten van gelijk welke vergoeding aan de eigenaar van dit terrein.
Indien de as een andere bestemming krijgt dan deze die voorzien is in artikel 24, eerste en tweede lid, van de wet van 20 juli 1971, wordt zowel op het verlof tot crematie als op het verlof tot vervoer van het stoffelijk overschot naar het crematorium en de as naar de plaats die de overledene heeft gekozen, de naam, voornamen en adres van de nabestaande die de zorg voor de as heeft, alsook de exacte plaats waar de as zal worden uitgestrooid, begraven of bewaard, aangebracht.
De ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente waar de as van de overledene de bestemming die door hem is gekozen heeft gekregen, neemt de informatie die in de voorgaande alinea is vermeld in een daartoe bestemd register op.
Iedere verplaatsing van de urne wordt onderworpen aan een verklaring bij de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente waar de as van de overledene is begraven of wordt bewaard voorafgaandelijk aan de verplaatsing ervan.
Indien de persoon die in de lijkbezorging voorziet zijn woonplaats verplaatst hetzij in de gemeente waar hij in de bevolkingsregisters is ingeschreven, hetzij in een andere gemeente, dan dient hij onmiddellijk de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente waar de as van de overledene is begraven of wordt bewaard ervan te verwittigen.
De ambtenaar van de burgerlijke stand neemt akte van deze verandering in het daartoe bestemd register en geeft een ontvangstbewijs van de verklaring die bij hem ervan is gedaan af.
Indien de urne verplaatst wordt binnen dezelfde gemeente om er op een andere plaats herbegraven te worden, neemt de ambtenaar van de burgerlijke stand akte van deze verplaatsing in het daartoe bestemd register en geeft een ontvangstbewijs van de verklaring die bij hem ervan is gedaan af.
Indien de urne naar een andere gemeente wordt overgebracht om er herbegraven te worden, neemt de ambtenaar van de burgerlijke stand waar zij zich voorafgaandelijk aan de verplaatsing bevindt ervan akte in zijn register.
Hij geeft een ontvangstbewijs van de verklaring die bij hem ervan is gedaan af en verwittigt onmiddellijk de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente waar de urne zal overgebracht worden. Deze laatste vermeldt in het daartoe bestemd register de informatie die beoogd wordt in artikel 4, § 1, eerste lid, van het ontworpen besluit.
Indien de bewaarder van de urne die de bewaring ervan op een andere plaats dan de begraafplaats verzekert deze urne wenst aan een andere nabestaande van de overledene te overhandigen, worden de huidige bewaarder en de daaropvolgende bewaarder gehouden de verklaring ervan gezamenlijk te doen bij de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente waar de as van de overledene bewaard wordt alvorens ze aan de daaropvolgende bewaarder wordt overhandigd. De ambtenaar van de burgerlijke stand neemt akte van deze verandering in zijn register en geeft een ontvangstbewijs van de verklaring die bij hem ervan is gedaan af. Indien de daaropvolgende bewaarder zijn woonplaats heeft in een andere gemeente dan deze van de bevolkingsregisters waar de huidige bewaarder is ingeschreven, verwittigt de ambtenaar van de burgerlijke stand die de verklaring ontvangt onmiddellijk zijn collega van de gemeente waar de as van de overledene zal overgebracht worden.
De ambtenaar van de burgerlijke stand die dit bericht ontvangt neemt in het daartoe bestemd register de naam, voornamen en adres van de daaropvolgende bewaarder, alsook de exacte plaats waar de as door hem bewaard zal worden, op.
Indien de bewaarder van de as die de bewaring ervan op een andere plaats dan op de begraafplaats verzekert een einde aan deze bewaring wil maken, is hij gehouden er een verklaring bij de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente waar de urne werd bewaard te doen.
De ambtenaar van de burgerlijke stand neemt akte van deze verklaring in zijn register en geeft een ontvangstbewijs ervan af. Hij waakt erover dat de nabestaande die de bewaring verzekerde de urne hetzij naar een begraafplaats overbrengt om de as van de overledene uit te strooien, te begraven of te bewaren in een columbarium, hetzij overgaat tot de uitstrooiing van de as van de overledene op de aan het grondgebied van België grenzende territoriale zee.
De artikelen 5 tot 8 van het ontworpen koninklijk besluit strekken ertoe respectievelijk de artikelen 6, 7, 8 en 9 van het koninklijk besluit van 19 januari 1973 betreffende de lijkverbranding, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 25 juli 1990 en 31 augustus 1999, aan te passen aan het gewijzigde artikel 24 van de wet van 20 juli 1971, door o.a. te voorzien dat : - de as op een andere plaats dan de begraafplaats begraven of bewaard kan worden of op een andere plaats dan op de Belgische territoriale zee of de begraafplaats uitgestrooid kan worden; - indien de as op een andere plaats dan de begraafplaats begraven of bewaard wordt of uitgestrooid wordt op een andere plaats dan op het grondgebied van België grenzende territoriale zee of de begraafplaats, de as samen met het vuurvaste voorwerp geborgen wordt in een urn, die verzegeld wordt en waarop de naam van de overledene, de datum van diens overlijden en het volgnummer van de crematie vermeld staat.
Om rekening te houden met de door de Raad van State geformuleerde opmerking over de vermelding « Artikelen 7 en 8 », wordt het ontwerp van besluit aangevuld met een nieuwe bepaling (nieuw artikel 6) die beoogt op de in een columbarium bijgezette urne dezelfde identificatieprocedure toe te passen als die welke voorzien is voor de urnes die een andere bestemming moeten krijgen : volgens het ontwerp moet de in een columbarium bijgezette urne eveneens, na hermetisch te zijn gesloten, de naam van de overledene, de datum van diens overlijden en het volgnummer van de verbranding, vermelden.
In toepassing van artikel 6, § 1, VIII, eerste lid, 7°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, zoals gewijzigd door de bijzondere wet van 13 juli 2001 houdende overdracht van diverse bevoegdheden aan de gewesten en de gemeenschappen, wordt de materie van de begraafplaatsen en de lijkbezorging vanaf 1 januari 2002 aan de gewesten overgedragen.
Volgens adviezen die eerder door de Raad van State zijn uitgebracht over ontwerpen van reglementaire besluiten genomen voor materies die met ingang van 1 januari 2002 naar de gewesten worden overgedragen, is de Koning niet meer bevoegd om na deze datum bepalingen in werking te doen treden die vóór dezelfde datum zijn vastgesteld. Dit is de reden waarom artikel 9 van het ontworpen besluit voorziet dat dit besluit op 31 december 2001 in werking treedt.
Voor het overige houdt het ontworpen besluit rekening met de door de Raad van State geformuleerde opmerkingen.
Ik heb de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Minister van Binnenlandse Zaken, A. DUQUESNE
Advies 32.524/2 van de afdeling wetgeving van de Raad van State De Raad van State, afdeling wetgeving, tweede kamer, op 12 november 2001 door de Minister van Binnenlandse Zaken verzocht hem van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit tot "uitvoering van artikel 24, zesde lid, van de wet van 20 juli 1971 op de begraafplaatsen en de lijkbezorging, en tot wijziging van het koninklijk besluit van 19 januari 1973 betreffende de lijkverbranding", heeft op 20 december 2001 het volgende advies gegeven : Onderzoek van het ontwerp Dispositief Artikel 1 De begripsomschrijvingen die voorkomen in artikel 1 lijken overbodig : ofwel zijn ze louter een parafrase van het bepaalde in de wet van 20 juli 1971 op de begraafplaatsen en de lijkbezorging (zie de punten 1°, 2° en 4°), ofwel geven ze aan eenzelfde begrip een andere inhoud dan die welke reeds vastgelegd is in de voornoemde wet (zie punt 5°), ofwel geven ze een definitie die in tegenspraak is met andere bepalingen verder in het ontwerp (vergelijk punt 3° met artikel 2, tweede lid).Bijgevolg moet artikel 1 vervallen en moeten de specifieke begrippen die in het ontwerp worden gebezigd, in voorkomend geval gedefinieerd worden waar ze voor het eerst voorkomen.
Artikel 2 1. Volgens artikel 24, vierde lid, van de voornoemde wet van 20 juli 1971 kan de as van het verbrande lijk een andere bestemming krijgen dan die welke zijn voorgeschreven in het eerste en het tweede lid van datzelfde artikel, op voorwaarde dat de meerderjarige overledene zulks "schriftelijk heeft bepaald".De wet voorziet dus in geen andere manier voor de meerderjarige overledene om zijn wil te uiten. Artikel 2, derde lid, van het ontwerp moet derhalve vervallen. 2. Het vierde lid moet eveneens vervallen, daar de Koning niet gemachtigd is om het bepaalde in het Burgerlijk Wetboek met betrekking tot de uitoefening van het ouderlijk gezag te herhalen. Artikel 3 Deze bepaling voegt niets toe aan artikel 24, derde lid, van de voornoemde wet en dient bijgevolg te vervallen.
Artikel 4 1. In het eerste lid moeten de woorden "hetzij vóór de inwerkingtreding van artikel 24 van de wet zoals gewijzigd bij de wet van 8 februari 2001, hetzij na deze inwerkingtreding" vervallen. Indien zulks de bedoeling is, moeten de ontworpen bepalingen daarentegen worden aangevuld met een overgangsbepaling die voorziet in het geval van een verklaring van laatste wilsbeschikking, door de overledene opgesteld vóór de datum van inwerkingtreding van artikel 24 van de voornoemde wet van 20 juli 1971, vervangen bij de wet van 8 februari 2001. In dat verband rijst de vraag of het nuttig is in dat geval te preciseren dat die verklaring van laatste wilsbeschikking alleen uitwerking kan hebben indien ze aan het licht komt na het begraven van de urne of nadat de urne in een columbarium is bijgezet op de begraafplaats. Zelfs indien die verklaring immers vóór het begraven of het bijzetten van de urne aan het licht is gekomen, kon daarmee geen rekening worden gehouden. 2. In het derde lid kunnen de woorden "in het geval bedoeld in het eerste lid" de indruk wekken dat het verplaatsen van de urne teneinde de as een andere bestemming te geven dan die waarvan sprake is in artikel 24, eerste en tweede lid, van de voornoemde wet van 20 juli 1971, mogelijkerwijs niet volgt op de omstandigheid omschreven in artikel 4, eerste lid, van het ontworpen besluit, te weten het aan het licht komen van een verklaring van de overledene na een eerste bepaling van de bestemming van de as.Volgens artikel 24, vierde lid, van de wet moet de meerderjarige overledene echter schriftelijk bepaald hebben welke bestemming zijn as moet krijgen.
De gemachtigde ambtenaar is het ermee eens dat die woorden moeten vervallen; voorgesteld wordt het ontworpen tweede en derde lid samen te voegen tot één enkel lid.
Artikel 5 1. Het eerste lid voegt niets toe aan artikel 24, vierde lid, 1°, tweede zin, van de voornoemde wet van 20 juli 1971 en moet vervallen.2. Aangezien de gemeenten geen andere verplichtingen hebben dan die welke worden opgelegd bij de voornoemde wet van 20 juli 1971 of bij de besluiten tot uitvoering van die wet, is het niet raadzaam in de ontworpen bepalingen voor te schrijven dat een gemeente een welbepaalde verplichting die haar overigens niet uitdrukkelijk wordt opgelegd, niet in acht hoeft te nemen.Bijgevolg moet het derde lid vervallen.
Artikelen 7 en 8 De steller van het ontwerp wordt erop gewezen dat volgens andere bepalingen van het besluit van 19 januari 1973, inzonderheid artikel 7, de urne alleen geïdentificeerd wordt door vermelding van het volgnummer van de crematie.
Indien de ontworpen bepalingen worden aangenomen, zal zulks tot gevolg hebben dat er twee soorten van urnen kunnen voorkomen, naargelang van de bestemming van de as.
Slotopmerkingen 1. Gelet op het beperkte aantal artikelen in het ontworpen besluit is er geen grond om het in hoofdstukken te verdelen, zodat die verdeling moet vervallen.2. De stellers van het ontwerp moet erop gewezen worden dat als gevolg van de bijzondere wet van 13 juli 2001 houdende overdracht van diverse bevoegdheden aan de gewesten en de gemeenschappen de Koning vanaf 1 januari 2002 ter zake niet meer bevoegd is, wat veronderstelt dat het ontworpen besluit vóór die datum in werking moet treden. De kamer was samengesteld uit : De heren : P. Liénardy, staatsraad, voorzitter;
P. Quertainmont en J. Jaumotte, staatsraden;
Mevr. A.-C. Van Geersdaele, toegevoegd griffier.
Het verslag werd uitgebracht door de heer X. Delgrange, auditeur. De nota van het Coördinatiebureau werd opgesteld en toegelicht door Mevr.
G. Martou, adjunct-referendaris.
De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer P. Liénardy.
De griffier, A.-C. Van Geersdaele.
De voorzitter, P. Liénardy.
30 DECEMBER 2001. - Koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 24, zesde lid, van de wet van 20 juli 1971 op de begraafplaatsen en de lijkbezorging, en tot wijziging van het koninklijk besluit van 19 januari 1973 betreffende de lijkverbranding ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 20 juli 1971 op de begraafplaatsen en de lijkbezorging, gewijzigd bij de wetten van 20 september 1998 en 8 februari 2001, inzonderheid op artikel 24, zesde lid;
Gelet op het koninklijk besluit van 19 januari 1973 betreffende de lijkverbranding, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 25 juli 1990 en 31 augustus 1999, inzonderheid op de artikelen 6, 7, 8 en 9;
Gelet op het advies van de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.De as van een gecremeerd stoffelijk overschot kan enkel een andere bestemming verkrijgen dan die welke voorzien zijn in artikel 24, eerste en tweede lid, van de wet, indien de overledene dit schriftelijk heeft bepaald of op verzoek van de ouders indien het om een minderjarige gaat, of, in voorkomend geval, op verzoek van de voogd of de voorlopige bewindvoerder.
Met "schriftelijk" wordt bedoeld hetzij de verklaring, zoals vermeld in het koninklijk besluit van 2 augustus 1990 tot inschrijving door de gemeenten van de laatste wilsbeschikking inzake de wijze van teraardebestelling, hetzij een testament, hetzij een ander geschreven document dat de overledene tijdens zijn leven aan een nabestaande of een vertrouwenpersoon ter hand heeft gesteld.
Art. 2.Indien, in het geval dat de urne die de as van de overledene bevat, begraven is of bijgezet is in een columbarium op de begraafplaats, achteraf een verklaring van laatste wilsbeschikking wordt gevonden die opgesteld werd door de overledene, waarin hij de wil uitdrukt dat zijn as een andere bestemming zou krijgen dan die welke voorzien zijn in artikel 24, eerste en tweede lid, van de wet, dan moet die wil nageleefd worden.
Voor het opgraven van de asurn of het wegnemen ervan uit het columbarium op de begraafplaats met het oog op het geven van een andere bestemming, is een verlof vereist van de burgemeester van de gemeente waar de begraafplaats waarop de urn begraven is of bijgezet is in een columbarium, zicht bevindt. De burgemeester dient dit verlof af te geven.
Wanneer de overledene minderjarig is, onder voogdij gesteld is of een voorlopige bewindvoerder is toegekend, dan dient het verlof repectievelijk door de ouders, de voogd of de voorlopige bewindvoerder verzocht te worden.
Art. 3.De voorafgaande schriftelijke toestemming van de eigenaar van het terrein, beoogd in artikel 24, vierde lid, 1° en 2°, van de wet, wordt in twee exemplaren opgemaakt. Eén exemplaar wordt bijgehouden door de eigenaar van het terrein, het andere door de nabestaande van de overledene die voor de uitstrooiing of de begraving zorgt.
De uitstrooiing van de as van een overledene of de begraving ervan op een terrein dat niet in eigendom is van de overledene of zijn nabestaanden, mag geen aanleiding geven tot de betaling van eender welke vergoeding aan de eigenaar van het terrein.
Art. 4.§ 1. Indien de as van de overledene een andere bestemming krijgt dan die welke voorzien zijn in artikel 24, eerste en tweede lid, van de wet, wordt op het verlof tot crematie de naam, voornamen en adres van de nabestaande die de zorg voor de as heeft, alsook de exacte plaats waar de as van de overledene zal worden uitgestrooid, begraven of bewaard, aangebracht.
Deze informatiegegevens staan eveneens op het verlof tot vervoer van het stoffelijk overschot naar het crematorium en de as naar de plaats die de overledene heeft gekozen.
De ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente waar de as van de overledene de bestemming die door hem is gekozen heeft gekregen, neemt de in het eerste lid bedoelde informatiegegevens in een daartoe bestemd register op. § 2. Iedere verplaatsing van de urne wordt onderworpen aan een verklaring bij de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente waar de as van de overledene is begraven of wordt bewaard voorafgaandelijk aan de verplaatsing ervan.
Indien de persoon die in de lijkbezorging voorziet zijn woonplaats verplaatst hetzij in de gemeente waar hij in de bevolkingsregisters is ingeschreven, hetzij in een andere gemeente, dan dient hij onmiddellijk de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente waar de as van de overledene is begraven of wordt bewaard, ervan te verwittigen.
De ambtenaar van de burgerlijke stand neemt akte van deze verandering in het register dat hij bijhoudt krachtens § 1, derde lid, en geeft een ontvangstbewijs af van de verklaring die ervan gedaan is bij hem.
Indien de urne verplaatst wordt binnen dezelfde gemeente om er op een andere plaats herbegraven te worden, neemt de ambtenaar van de burgerlijke stand akte van deze verplaatsing in het in § 1, derde lid, bedoelde register en geeft hij een ontvangstbewijs af van de verklaring die ervan gedaan is bij hem.
Indien de urne in een andere gemeente wordt overgebracht om er herbegraven te worden, neemt de ambtenaar van de burgerlijke stand waar zij zich voorafgaandelijk aan de verplaatsing bevindt, ervan akte in zijn register. Hij geeft een ontvangstbewijs af van de verklaring die ervan gedaan is bij hem en verwittigt onmiddellijk de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente waar de urne overgebracht zal worden. Deze laatste vermeldt de in § 1, eerste lid, bedoelde informatiegegevens in het in § 1, derde lid, bedoelde register. § 3. Indien de bewaarder van de urne die de bewaring ervan op een andere plaats dan de begraafplaats verzekert, deze urne wenst aan een andere nabestaande van de overledene te overhandigen, worden de huidige bewaarder en de daaropvolgende bewaarder gehouden de verklaring ervan gezamenlijk te doen bij de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente waar de as van de overledene bewaard wordt alvorens ze aan de daaropvolgende bewaarder wordt overhandigd.
De ambtenaar van de burgerlijke stand neemt akte van deze verandering in zijn register en geeft een ontvangstbewijs af van de verklaring die ervan gedaan is bij hem. Indien de daaropvolgende bewaarder zijn woonplaats heeft in een andere gemeente dan deze van de bevolkingsregisters waar de huidige bewaarder is ingeschreven, verwittigt de ambtenaar van de burgerlijke stand die de verklaring ontvangt, onmiddellijk zijn collega van de gemeente waar de as van de overledene overgebracht zal worden. De ambtenaar van de burgerlijke stand die dit bericht ontvangt, neemt in het register dat hij bijhoudt krachtens § 1, derde lid, de naam, voornamen en adres van de daaropvolgende bewaarder, alsook de exacte plaats waar de as door hem bewaard zal worden, op. § 4. Indien de bewaarder van de urne die de bewaring ervan op een andere plaats dan op de begraafplaats verzekert, een einde aan deze bewaring wil maken, is hij gehouden er een verklaring bij de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente waar de urne werd bewaard, te doen. De ambtenaar van de burgerlijke stand neemt akte van deze verklaring in zijn register en geeft een ontvangstbewijs ervan af. Hij waakt erover dat de nabestaande van de overledene die de bewaring verzekerde, hetzij de urne naar een begraafplaats overbrengt om de as van de overledene uit te strooien, te begraven of te bewaren in een columbarium, hetzij overgaat tot de uitstrooiing van de as van de overledene op de aan het grondgebied van België grenzende territoriale zee.
Art. 5.In artikel 6 van het koninklijk besluit van 19 januari 1973 betreffende de lijkverbranding, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 25 juli 1990 en 31 augustus 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste lid wordt vervangen als volgt : « Wanneer de as op de gemeentelijke of intergemeentelijke begraafplaats begraven moet worden, wordt de as samen met het in artikel 4 bedoelde vuurvaste voorwerp geborgen in een urn, die hermetisch gesloten wordt en waarop de naam van de overledene, de datum van diens overlijden en het volgnummer van de crematie vermeld staat";2° het tweede lid wordt vervangen als volgt : « In geval van begraving van de as op de gemeentelijke of de intergemeentelijke begraafplaats stelt respectievelijk de gemeenteraad of de intercommunale de oppervlakte van de kuilen vast.» ; 3° het artikel wordt aangevuld als volgt : « Wanneer de as op een andere plaats dan de begraafplaats begraven of bewaard moet worden, wordt de as samen met het vuurvaste voorwerp geborgen in een urn, die verzegeld wordt en waarop de naam van de overledene, de datum van diens overlijden en het volgnummer van de crematie vermeld staat.»
Art. 6.In artikel 7 van hetzelfde besluit, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 2, eerste lid, worden de woorden "naam van de overledene, de datum van zijn overlijden" ingevoegd tussen de woorden « draagt » en "het volgnummer van de verbranding";2° de laatste zin van § 2, tweede alinea, wordt vervangen als volgt : « De sierurn wordt bevestigd in de nis na hermetisch te zijn afgesloten.De naam van de overledene, de datum van zijn overlijden en het volgnummer van de verbranding staat erop vermeld. »
Art. 7.In artikel 8 van hetzelfde besluit, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste lid wordt vervangen als volgt : « Wanneer de as verstrooid moet worden op een gemeentelijke of intergemeentelijke begraafplaats, geschiedt dit op een perceel voor het onderhoud waarvan respectievelijk de gemeente of de intercommunale instaat.» ; 2° het artikel wordt aangevuld als volgt : « Wanneer de as verstrooid moet worden op een andere plaats dan op de aan het grondgebied van België grenzende territoriale zee of de begraafplaats, wordt de as samen met het vuurvaste voorwerp geborgen in een urn, die verzegeld wordt en waarop de naam van de overledene, de datum van diens overlijden en het volgnummer van de crematie vermeld staat.»
Art. 8.Artikel 9 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : «
Art. 9.De begraving, berging in een columbarium of verstrooiing van de as op de gemeentelijke of de intergemeentelijke begraafplaats wordt opgetekend in een register dat bijgehouden wordt door respectievelijk de gemeente of de intercommunale op de begraafplaats waarvan ze plaatsgevonden hebben. »
Art. 9.Dit besluit treedt in werking op 31 december 2001.
Art. 10.Onze Minister van Binnenlandse Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 30 december 2001.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Binnenlandse Zaken, A. DUQUESNE