gepubliceerd op 28 oktober 2000
Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 1 december 1998 tot vaststelling van de presentiegelden en de vergoedingen toegekend aan de leden van de Federale Raad voor Duurzame Ontwikkeling
29 SEPTEMBER 2000. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 1 december 1998 tot vaststelling van de presentiegelden en de vergoedingen toegekend aan de leden van de Federale Raad voor Duurzame Ontwikkeling
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 5 mei 1997 betreffende de coördinatie van het federale beleid inzake duurzame ontwikkeling;
Gelet op het huishoudelijk reglement van de Federale Raad voor Duurzame Ontwikkeling goedgekeurd bij koninklijk besluit van 10 augustus 1998, in het bijzonder artikel 26, § 3;
Gelet op het koninklijk besluit van 1 december 1998 tot vaststelling van de presentiegelden en de vergoedingen toegekend aan de leden van de Federale Raad voor Duurzame Ontwikkeling, inzonderheid artikel 2;
Gelet op het advies van de inspecteur van Financiën, gegeven op 19 mei 2000;
Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting van 5 september 2000;
Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Ambtenarenzaken van 1 augustus 2000;
Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, vervangen bij de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid;
Overwegende dat de wet van 5 mei 1997 inzonderheid de oprichting betreft van de Federale Raad voor Duurzame Ontwikkeling; dat de doelstelling van die Raad er onder meer in bestaat leden van de civiele maatschappij te betrekken bij het uitwerkingsproces van de adviezen die de Raad moet uitbrengen;
Overwegende dat om die reden de niet-gouvernementele organisaties een bijzondere rol moeten spelen; dat, indien ze die rol niet effectief kunnen waarnemen, dit het evenwicht zelf van de wet van 5 mei 1997 in gevaar zou kunnen brengen;
Overwegende dat het doel van dit besluit er inzonderheid in bestaat de niet-gouvernementele organisaties te steunen voor het ter beschikking stellen van hun personeelsleden om aan de activiteiten van de Raad in het kader van zijn wettelijke opdrachten deel te nemen;
Overwegende dat sinds het in voege treden van de wet van 5 mei 1997, het aantal adviezen gevraagd aan de Raad sterk gestegen is; dat dit dus voor elk lid van de Raad een extra werkbelasting betekent die mathematisch wordt uitgedrukt in personeelslasten;
Overwegende dat de niet-gouvernementele organisaties die lid zijn van de Raad niet over de structurele middelen beschikken om die activiteiten uit te oefenen;
Overwegende dat, om de Raad toe te laten zijn adviezen verder op evenwichtige wijze uit te brengen, de participatie van de niet-gouvernementele organisaties onontbeerlijk is voor het uitwerken van die adviezen;
Overwegende dat de bepalingen van dit besluit van toepassing zijn vanaf 1 januari 2000;
Overwegende dat het dringend noodzakelijk is de regels voor de steun aan de activiteiten van de niet-gouvernementele organisaties binnen de Raad te bepalen; dat ze op die manier de voorwaarden bepaald door dit besluit zullen kennen en zodanig de inkomsten in verband met die activiteiten kunnen voorzien en dus de tijd bepalen die de leden van hun personeel daaraan kunnen besteden;
Overwegende dat, indien dit besluit niet binnen de kortste termijn wordt genomen, de verdere participatie van een gegeven aantal niet-gouvernementele organisaties aan de activiteiten van de Raad in de loop van het jaar 2000, in het gedrang zou kunnen komen;
Op de voordracht van Onze Minister van Mobiliteit en Vervoer en Onze Staatssecretaris voor Duurzame Ontwikkeling, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.In artikel 1 van het koninklijk besluit van 1 december 1998 tot vaststelling van de presentiegelden en de vergoedingen toegekend aan de leden van de Federale Raad voor Duurzame Ontwikkeling wordt een paragraaf 4 toegevoegd, luidend als volgt : § 4. De presentiegelden mogen, op verzoek van de begunstigden, bedoeld in § 1 van dit artikel, uitgekeerd worden aan de organisaties die ze vertegenwoordigen binnen de Raad.
Art. 2.In artikel 2 van hetzelfde besluit wordt een paragraaf 5 toegevoegd, luidend als volgt : § 5. De vergoedingen mogen, op verzoek van de leden of hun plaatsvervangers, bedoeld in § 1 van dit besluit, uitgekeerd worden aan de organisaties die ze vertegenwoordigen binnen de Raad.
Art. 3.In hetzelfde besluit wordt een artikel 3bis ingelast, luidend als volgt : Art. 3bis, § 1. In afwijking van de bepalingen van artikel 3, kunnen de diensten verleend door de leden en vertegenwoordigers aangesteld op voorstel van de niet-gouvernementele organisaties bedoeld in artikel 12 d), e) en f) van de wet van 5 mei 1997 in het kader van de werking van de Raad door hun actieve deelneming aan de werkzaamheden van de werkgroepen vergoed worden op forfaitaire en jaarlijkse wijze ten bedrage van het krediet dat te dien einde is opgenomen in de begroting van de Raad, indien de betrokken organisaties erom verzoeken en voldoen aan de voorwaarden bepaald in dit artikel. § 2. Deze vergoedingen zijn bestemd tot dekking van de kosten aangegaan door de niet-gouvernementele organisaties die door deze leden of vertegenwoordigers in de Raad worden vertegenwoordigd en worden aan deze organisaties uitgekeerd. § 3. Om in aanmerking te komen moeten de betrokken niet-gouvernementele organisaties actief deelnemen aan de werkzaamheden van tenminste twee werkgroepen door de aanwezigheid van hun leden of vertegenwoordigers op tenminste 80 % van de vergaderingen van deze twee groepen die tijdens het jaar in kwestie plaatshebben en moeten ze, elk jaar voor 30 januari en met betrekking tot het afgelopen jaar, een verzoek indienen bij het secretariaat van de Raad om hun recht op deze vergoedingen te doen gelden. § 4. Het krediet dat te dien einde is opgenomen in de begroting van de Raad zal verdeeld worden onder de effectief in aanmerking komende niet-gouvernementele organisaties.
Art. 4.In hetzelfde besluit wordt een artikel 3ter ingelast, luidend als volgt : Art. 3ter Voor het begrotingsjaar 2000 alléén wordt het bedrag van het onder de in aanmerking komende organisaties te verdelen krediet vastgesteld op 2 800 000 BEF (100 %) af te houden door de Raad op zijn werkingskosten, basisallocatie 26.58.21.12.01 van de begroting van het Ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu.
Art. 5.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2000.
Art. 6.Onze Minister van Mobiliteit en Vervoer en Onze Staatssecretaris voor Duurzame Ontwikkeling zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 29 september 2000.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Mobiliteit en Vervoer, Mevr. I. DURANT De Staatssecretaris voor Duurzame Ontwikkeling, O. DELEUZE